BulletPointsamenvatting bij de 7e druk van Personen- en familierecht, huwelijksvermogenrecht en erfrecht van Nuytinck

Algemene inleiding tot het Personen- en Familierecht, Huwelijksvermogenrecht en Erfrecht - BulletPoints 1

  • Het personen- en familierecht bestaat uit regels met betrekking tot de status van natuurlijke personen, zoals hun rechtsbevoegdheid. Het personen- en familierecht begeleidt de mens vanaf zijn geboorte tot aan zijn dood. We maken geen onderscheid tussen het personen- en familierecht.
  • Het personen- en familierecht omvat ook het huwelijksvermogensrecht, dit staat in de titels 1.6, 1.7 en 1.8. In de literatuur, wordt anders dan de wetgever bepaalt, het huwelijksvermogensrecht als een zelfstandig rechtsgebied behandeld. Het vermogensrecht van het huwelijksvermogensrecht geldt tevens voor het geregistreerd partnerschap (hierna wordt onder echtgenoot/huwelijk ook geregistreerd partner/geregistreerd partnerschap begrepen) door art. 1:80b BW, met uitzondering van de van tafel en bed gescheiden echtgenoten. Erfrecht is geregeld in boek 4 BW. Het familievermogensrecht omvat het huwelijks- en partnersvermogensrecht en het erfrecht, sommigen willen dit relatie(vermogens)recht noemen. Deze laatste vorm omvat ook de informele relatie, het ongehuwd en onregistreerd samenwonen. 
  • Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het belangrijkste verdrag voor het personen- en familierecht in Nederland. Het Marckx-arrest was hierin erg belangrijk, hierin werd bepaald dat onderscheid tussen wettige en natuurlijke kinderen en tussen gehuwde en ongehuwde moeders discriminatie is. Het EVRM heeft directe werkende bepalingen via art. 94 Grondwet, vooral art. 8 en 14 van het EVRM vormen de leidraad voor ons personen- en familierecht. Daarnaast is artikel 12 EVRM belangrijk, dit artikel geeft mannen en vrouwen van huwbare leeftijd het recht om zich te huwen en een gezin te stichten via de nationale wetgeving.

Welke functie vervult het personen- en familierecht en waar is dit recht geregeld? - BulletPoints 2

  • Art. 1:2 BW stelt dat het kind waarvan een vrouw zwanger is kan, wanneer dit in het belang van de baby is, juridisch als reeds geboren worden gezien. Als het dan dood ter wereld komt wordt het geacht nooit te hebben bestaan. 
  • Bloedverwantschap houdt in dat er sprake is van een familierechtelijke betrekking, dit geldt voor een kind, zijn ouders en hun bloedverwanten (art. 1:197 BW). Vaak valt de juridische bloedverwantschap samen met de biologische bloedverwantschap. Dit is niet altijd het geval zie bijvoorbeeld adoptie (art. 1:229 lid 1 BW) of een kind uit een informele relatie waarbij de man niet de juridische ouder is, maar wel de biologische (art. 1:198 lid 1 aanhef en onder a BW). De graad van bloedverwantschap wordt bepaald door het getal der geboorten die de bloedverwantschap hebben veroorzaakt, dit is inclusief erkenning, gerechtelijke vaststelling en adoptie. Bloedverwanten in de rechte opgaande lijn worden ascendenten genoemd, bloedverwanten in rechte nederdalende lijn worden desecedenten genoemd, bloedverwanten in zijlijn worden zijverwanten genoemd.
  • Aanverwantschap ontstaat door huwelijk of door geregistreerd partnerschap (art. 1:3 lid 2 BW), hierdoor ontstaat aanverwantschap in dezelfde graad als dat er bloedverwantschap bestaat tussen de andere echtgenoot en diens bloedverwant. Ouders van de echtgenoot van een persoon zijn diens schoonouders en dus aanverwanten. Het aanverwantschap eindigt niet door het eindigen van het huwelijk (art. 1:3 lid 3 BW).

Wat houdt het naamrecht in en welke rol speelt dit in het personen- en familierecht? - BulletPoints 3

  • Het naamrecht is van belang voor het personen- en familierecht, maar ook voor de maatschappij. De naam zorgt voor de status en de identiteit van natuurlijke personen, hier mag geen onzekerheid of misverstand over bestaan. Het recht op een naam is een persoonlijkheidsrecht. In het naamrecht moet nog steeds onderscheid worden gemaakt tussen voornaam en de geslachtsnaam.
  • Eenieder heeft de voornamen die hem in zijn geboorteakte zijn gegeven, art. 1:4 lid 1 BW. Er is een grote vrijheid omtrent de keuze in voornamen, de ambtenaar van de burgerlijke stand kan voornamen weigeren. Weigering van voornamen kan alleen in geval van ongepaste voornamen of voornamen die overeenstemmen met bestaande geslachtsnamen, tenzij deze gebruikelijke voornamen zijn (art. 1:4 lid 2 BW). Indien er geen voornamen worden opgegeven of allemaal worden geweigerd zonder vervanging, dan wordt er ambtshalve voornamen gegeven door de ambtenaar (art. 1:4 lid 3 BW). 
  • Voornamen kunnen gewijzigd worden via een verzoek van de betrokken persoon of zijn wettelijk vertegenwoordiger aan de rechtbank die de voornamen wijzigt. De wijziging gebeurt via een toevoeging van een latere vermelding van de beschikking van naamswijziging aan de geboorteakte art. 1:20a lid 1 BW. Wijziging van voornamen van iemand die buiten Nederland is geboren gaat via art. 1:4 lid 4 derde volzin.  
  • In het oude recht was de geslachtsnaam van een wettig, gewettigd of geadopteerd kind die van zijn vader en anders van zijn moeder. De uitgangspunten voor de herziening van het naamrecht waren de volgende:
    1. De gelijke behandeling van man en vrouw en van kinderen staande en buiten huwelijk geboren;
    2. (Meer) keuzevrijheid in het naamrecht;
    3. Het rekening houden met de eenheid van het gezin, voor zover deze tot uitdrukking komt in de naam;
    4. Het rekening houden met de belangen van het maatschappelijk verkeer en die van een goed functionerende overheidsadministratie.

Welke rol speelt de woonplaats in het recht? - BulletPoints 4

  • Art. 1:10 lid 1 bepaalt dat de woonplaats van een natuurlijk persoon de plek is waar zijner woonstede en bij gebreke van woonstede ter plaatste van zijn werkelijk verblijf is. Onder woonstede wordt woning verstaan. 
  • Art. 1:10 lid 2 bepaalt dat de woonplaats van een rechtspersoon de plek is waar hij volgens wettelijk voorschrift of volgens zijn statuten of reglementen zijn zetel heeft, dit geldt voor privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtspersonen (art. 2:1 en 3). 
  • Een natuurlijk persoon verliest zijn woonstede door daden waaruit zijn wil lijkt om haar prijs te geven, art. 1:11 lid 1 BW. De wil is noodzakelijk, maar dit moet uit daden blijken. Ook als de plaats waar het domicilie is gevestigd niet meer bewoonbaar is, verliest men de domicilie. 
  • Handelingsonbekwamen hebben de woonplaats van hun wettelijk vertegenwoordiger. Een minderjarige volgt de woonplaats van degene die gezag over hem uitoefent, in geval dit van beide ouders is die niet samen wonen dan is het de woonplaats waar het kind zich feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven (art. 1:12 lid 1). Als de minderjarige meerderjarig wordt, wordt hij niet geacht de woonplaats van art. 1:12 te behouden. De afgeleide woonplaats komt ten einde, de woonplaats wordt aan de hand van art. 1:10 bepaald. De onder curatele gestelde volgt de woonplaats van zijn curator. Indien de curatele eindigt, komt aan de afgeleide woonplaats een einde en wordt dit aan de hand van art. 1:10 bepaald.
  • Het sterfhuis is waar de overledene zijn laatste woonplaats heeft gehad, art. 1:13 BW. Dit is belangrijk voor het burgerlijk procesrecht.
  • Art. 1:14 bepaalt dat een persoon die een kantoor of filiaal houdt, ten aanzien van activiteiten omtrent daarvan, mede daar de woonplaats heeft. 
  • Art. 1:15 geeft aan wanneer iemand een andere woonplaats dan zijn werkelijke kan kiezen. Dit is alleen mogelijk indien de wet hiertoe de verplichting geeft of wanneer de keuze schriftelijk of elektronisch overeengekomen is voor een of meerdere rechtshandelingen/ rechtsbetrekkingen geschiedt en hiervoor een redelijk belang aanwezig is. In geval van elektronische overeenkomst geldt art. 6:227a BW, indien alleen de schriftelijke vorm geldig is kan via dit artikel alsnog de elektronische overeenkomst geldig zijn.

Welke regelgeving is er met betrekking tot de burgerlijke stand? - BulletPoints 5

  • De regeling van de registers van de burgerlijke stand staat in art. 1:17-17c BW. Er bestaan vier registers: geboorten, huwelijken, geregistreerde partnerschappen en overlijden. In 's-Gravenhage bestaat een vijfde register voor rechterlijke uitspraken waarvan akten van inschrijving worden opgemaakt, met betrekking tot niet-Nederlandse akten (art. 1:17 lid 2). De bewaring van de registers staat in art. 1:17a, zij worden bewaard in het gemeentehuis daarna naar de gemeentelijke archiefbewaarplaats. 
  • De moeder van het kind kan aangifte doen (art. 1:19e lid 1), tot aangifte is verplicht de vader of moeder uit wie het kind niet is geboren (art. 1:19e). Elektronische aangifte van geboorte is mogelijk, maar is nog niet in werking getreden. Wanneer de aangifte niet wordt gedaan, geschiedt deze door de burgemeester waar de geboorteakte moet worden opgemaakt (1:19e lid 5). De verplichting moet worden vervuld binnen drie dagen na de dag der bevalling, daarna zal de ambtenaar van de burgerlijke stand mededeling doen aan het Openbaar Ministerie. Bij aangifte kan de ambtenaar een door de arts of verloskundige gedane verklaring omtrent de geboorte van het kind uit de moeder. 
  • De akten van geboorte en overlijden zijn authentieke akten met een afwijkende bewijskracht (art. 1:22 en 1:22a BW). Beide akten bevatten een ambtenaarsverklaring (art. 157 lid 1 Rv) en een partijverklaring (art. 157 lid 2 Rv). Het bijzondere van deze akten is dat zij in het geheel dwingend bewijs opleveren ten aanzien van eenieder (art. 1:22). De kracht van het schriftelijk bewijs ligt in de oorspronkelijke akte, art. 160 lid 1 Rv. Lid 2 stelt dat grossen en afschriften afgegeven door een daartoe bevoegde ambtenaar, hetzelfde bewijs opleveren als de oorspronkelijke akte. Authentieke afschriften of uittreksels van akten van de burgerlijke stand hebben dezelfde bewijskracht als het origineel, mits opgemaakt volgens wettelijke voorschriften (art. 1:22a). 
  • De juridische aspecten van transseksualiteit staan in art. 1:28-28c BW. Iedere Nederlander van 16 jaar of ouder die de overtuiging heeft tot het andere geslacht te behoren, kan hiervan aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 1:28). Nadere eisen worden gesteld aan een niet-Nederlander in lid 3. De minderjarige van 16 of 17 jaar is voor dit artikel handelingsbekwaam. Art. 1:28a vereist een verklaring van een aangewezen deskundige bij de aangifte. De akte wordt gevoegd aan de geboorteakte, de ambtenaar kan tevens overgaan op voornaamswijziging (art. 1:28b). De rechtsgevolgen van de geslachtswijziging staan in art. 1:28c. De gevolgen zijn er vanaf de dag waarop de ambtenaar de latere vermelding van wijziging toevoegt. Er is geen terugwerkende kracht. De wijziging van het geslacht laat bestaande familierechtelijke betrekkingen, rechten, verplichtingen en bevoegdheden onverlet. 

Welke wettelijke regelingen zijn er omtrent het huwelijk? - BulletPoints 6

  • Een huwelijk kan worden aangegaan door twee personen van verschillend of van gelijk geslacht, dit is hoe de wet het ook beschouwd (art. 1:30 BW). Een huwelijk is een duurzame levensverbintenis tussen twee personen, met afstammingsrechtelijke gevolgen als deze personen van verschillend of van het vrouwelijk geslacht zijn en zonder deze gevolgen als zij van het mannelijk geslacht zijn. Het geregistreerd partnerschap staat open voor homoseksuele als heteroseksuele paren. Juridisch is er bijna geen reden om het geregistreerd partnerschap te laten bestaan.
  • De vereisten zijn in te delen in materiële of inwendige vereisten (art. 1:31-42) en formele of uitwendige vereisten (art. 1:44-49a en 1:58-68).
  • De uitwendige vereisten voorafgaand het huwelijk staan in art. 1:44-49a BW. Indien het huwelijk niet binnen een jaar na het kenbaar maken van het voornemen tot het aangaan van een huwelijk,  niet is voltrokken dan moet het voornemen opnieuw kenbaar worden gemaakt (art. 1:46). Indien de geboortegegevens van een aanstaande echtgenoot ontbreken en deze persoon niet in staat is een geboorteakte aan te tonen, kan deze persoon een beëdigde verklaring afleggen jegens de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 1:45). Van deze verklaring wordt een melding gemaakt in de huwelijksakte art. 1:45 lid 2. Er kan ook een beëdigde verklaring worden afgelegd indien de gegevens omtrent overlijden ontbreken, ook deze zullen in de huwelijksakte worden gemeld (art. 1:45a). 
  • Er bestaat een bevoegdheid tot stuiting en een verplichting voor het Openbaar Ministerie. De bevoegde personen staan in art. 1:51, dit zijn de bloedverwanten in rechte lijn van de aanstaande echtgenoten, broeders en zusters van de aanstaande echtgenoten en de voogden en curatoren van de aanstaande echtgenoten. Op grond van art. 1:52 kan een echtgenoot of geregistreerd partner het huwelijk stuiten in verband met het verbod op bi- en polygamie. In art. 1:53 lid 1 staat de verplichting voor het Openbaar Ministerie om het huwelijk te stuiten, in lid 2 en lid 3 staan de bevoegdheden van het Openbaar Ministerie om het huwelijk te stuiten na machtiging van de rechtbank (lid 4).
  • De formaliteiten voor de voltrekking van het huwelijk staan in art. 1:58-68 BW. Het huwelijk mag worden voltrokken na de veertiende dag na de dag van het voornemen van het huwelijk (art. 1:62). Het huwelijk wordt voltrokken in het gemeentehuis met 2-4 meerderjarige getuigen ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 1:63). Als het huwelijk wordt voltrokken in een bijzonder huis dan moeten er 6 meerderjarige getuigen aanwezig zijn, dit is alleen mogelijk indien er een goede reden is (art. 1:64). Aanstaande echtgenoten zijn verplicht aanwezig te zijn bij het huwelijk (art. 1:65), behalve de uitzondering van trouwen met de handschoen (art. 1:66). Dit betekent dat de Minister van Justitie de mogelijkheid biedt om het huwelijk te voltrekken door een bijzondere bij authentieke gevolmachtigde. Indien beide aanstaande echtgenoten aanwezig zijn, moeten zij verklaren '"dat zij elkander aannemen tot echtgenoten en dat zij getrouw alle plichten zullen vervullen, die door de wet aan de huwelijkse staat worden verbonden" (art. 1:67). Daarna maakt de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte op waarin hij verklaard dat de partijen door de echt aan elkander zijn verbonden en schrijft deze in het huwelijksregisters (lid 2). Ten slotte bepaald art. 1:68 dat een kerkelijk huwelijk pas kan plaatsvinden aan het burgerlijk huwelijk. 
  • De nietigverklaring van een huwelijk wordt geregeld in art. 1:69-77 BW. Let op, de wetgever bedoelt men hiermee vernietigbaar, het huwelijk is dus niet van rechtswege nietig. Art. 1:69 bepaalt dat om de nietigverklaring kan worden verzocht voor zover in de artikelen 1:70-75 niet anders is bepaald. In dit artikel worden de personen benoemd die bevoegd zijn om een verzoek te doen . De gronden staan in art. 1:69-75. In art. 1:69 staat de grond dat "echtgenoten niet de vereisten in zich verenigden om tezamen een huwelijk aan te gaan". In art. 1:70 staat het geval waarbij het huwelijk niet bij een bevoegde ambtenaar  of met getuigen is voltrokken. In art. 1:71 lid 1 staat grond over dwang, dit kan alleen door de bedreigde echtgenoot of door het Openbaar Ministerie worden gebruikt binnen een termijn van drie jaar samenwonen van de echtgenoten. In lid 2 staat de grond over dwaling, deze grond vervalt na zes maanden van samenwonen (lid 3). Hier geldt dus niet de verjaringstermijn van drie jaar van art. 3:52.  Daarnaast kan het Openbaar Ministerie het huwelijk schijnheilig verklaren wegens strijd met de Nederlandse openbare orde, dit zorgt voor nietigheid (art. 1:71a). Het huwelijk kan ook nietig worden verklaard door degene die destijds geestelijk gestoord was (art. 1:73). Deze mogelijkheid vervalt na zes maanden van samenwonen na het einde van de stoornis. Indien een huwelijk is aangegaan met een minderjarige, kan niet om nietigverklaring worden verzocht. Indien de vereiste toestemming ontbrak, kan de nietigverklaring alleen door die derde of door de curator (in geval van art. 1:38) worden verzocht. Dit vervalt indien sprake is van stilzwijgende goedkeuring of na drie maand van bekendwording van het huwelijk (art. 1:75). 
  • Na de Wet openstelling huwelijk kon een huwelijk zonder ontbinding hiervan worden omgezet in een geregistreerd partnerschap, een geruisloze overgang. Dit kon door een akte van omzetting. De omzetting begon nadat de omzetting in het register van geregistreerde partnerschappen was vermeld. Dit zorgde niet voor wijzigingen in familierechtelijke betrekkingen. Het gevolg van de omzetting was de 'flitsscheiding'. Dit hield in dat voor beëindiging van het geregistreerd partnerschap de tussenkomst van een rechter niet meer nodig was, terwijl dit bij het huwelijk wel het geval was. Deze mogelijkheid is in 2009 afgeschaft, de mogelijkheid om van geregistreerd partnerschap naar huwelijk te gaan is wel mogelijk (art. 1:80g). 

Wat is het geregistreerd partnerschap? - BulletPoints 7

  • "Een geregistreerd partnerschap is een wettelijk geregelde leefvorm tussen twee personen van hetzelfde of van verschillend geslacht met zoveel mogelijk dezelfde rechtsgevolgen als het huwelijk, inclusief afstammingsrechtelijke gevolgen voor kinderen die uit of binnen dit partnerschap geboren worden, althans voor zover het gaat om een geregistreerd heteropartnerschap of lesbisch partnerschap, en onder omstandigheden ook met gezagsrechtelijke gevolgen voor deze kinderen (art. 1:253aa en 253sa)." 
  • Art. 1:80b houdt in dat de regelingen omtrent het huwelijk eveneens van toepassing zijn op het geregistreerd partnerschap, met uitzondering van artikel 1:92a en 99. Tussen geregistreerd partners geldt de economische deelgerechtigdheid en de toestemmingsregeling (art. 1:87-89), daarnaast zijn de partners hoofdelijk aansprakelijk voor de kosten van de gewone gang van de huishouding. Ook geldt tussen hen de wettelijke gemeenschap van goederen, tenzij bij partnerschapsvoorwaarden hiervan is afgeweken. Na ontbinding is het een bijzondere gemeenschap in de zin van afdeling 3.7.2. Indien sprake is van een informele relatie geldt het samenlevingsvermogensrecht, dan is voor de gemeenschappelijke eigendom sprake van een eenvoudige gemeenschap in de zin van afdeling 3.7.1. Ook de regelingen van Faillissement van art. 61 en 63 Fw gelden voor het geregistreerd partnerschap. Als een van de partners failliet is verklaard betekent dit het faillissement van de gehele gemeenschap en ziet dus op alle goederen die in de gemeenschap vallen. Indien het een informele relatie betreft, en dus een eenvoudige gemeenschap dan valt alleen de onverdeelde helft in het faillissement. Op erfrechtelijk gebied worden geregistreerd partners gelijkgesteld met echtgenoten. 
  • Het einde van het geregistreerd partnerschap wordt geregeld in art. 1:80c-80g. In art. 1:80c worden vijf manieren van het einde van het geregistreerd partnerschap genoemd. De ambtenaar van de burgerlijke stand dient de verklaringen tot beëindiging in te schrijven. In art. 1:80d wordt de convenant behandeld waarin van beide partners een verklaring staat dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat zij hun relatie willen beëindigen. De overeenkomst betreft vier aangelegenheden en een aantal bepalingen uit het echtscheidingsconvenant worden van overeenkomstige toepassing verklaard. De verklaring van de partners moet binnen drie maand worden ingediend, indien dit niet wordt gedaan zal er een nieuwe verklaring op moeten worden gesteld. Art. 1:80e ziet op de consequenties van de rechterlijke ontbinding van het geregistreerd partnerschap, een aantal regels van het echtscheidingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing. De ontbinding komt door inschrijving van de rechterlijke uitspraak in de burgerlijke registers tot stand, op verzoek van een van de partijen. Indien zij opnieuw een geregistreerd partnerschap of huwelijk met elkaar aangaan dan zullen alle gevolgen van het geregistreerd partnerschap herleven (art. 1:80f).

Wat houdt het huwelijksvermogensrecht in? - BulletPoints 8

  • Art. 1:81 stelt dat sprake is van een duurzaam samenleven, dit leidt tot een wederzijdse zorgplicht. Een echtgenoot kan zich beroepen op verzorgingsaanspraken ten aanzien van een nalatenschap waarbij deze persoon onterfd is. Art. 1:82 ziet op de verzorgingsplicht, deze geldt jegens elkaar, de kinderen, stiefkinderen en pleegkinderen. Deze verzorgings- en opvoedingsplicht gelden voor minderjarige kinderen. Personen tussen de 18 en 21 jaar hebben recht op een voorziening van de ouders in de kosten voor levensonderhoud en studie (art. 1:395a), het is niet vereist dat zij in een huis met elkaar wonen. De verzorgingsplicht voor echtgenoten onderling kan geregeld worden via art. 1:84 lid 3. 
  • In het huwelijksvermogen kunnen drie subvermogens bestaan, namelijk het eigen vermogen van beide echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen. Indien men trouwt zonder huwelijkse voorwaarden geldt een apart regime. Indien met trouwt met huwelijkse voorwaarden geldt tussen de echtgenoten een eenvoudige gemeenschap. Tussen de drie vermogens vindt vermogensverschuiving plaats, hierdoor ontstaan vergoedingsrechten. De vergoedingsrechten zijn niet onder invloed van waardeverandering, behoudens onvoorziene omstandigheden. Art. 1:87 ziet op de vergoedingsrechten tussen eigen vermogens, door art. 1:95 en 1:96 ziet het tevens op vergoedingsrechten tussen een eigen vermogen met het gemeenschapsvermogen. Indien geïnvesteerd wordt in een goed dat volledig of voor een gedeelte van het vermogen van de andere echtgenoot gaat behoren, levert dit geen vergoedingsrecht op maar een economisch belang in dat goed. Als de investering gedaan is met toestemming, wordt de waardedaling ook gedeeld. Indien de investering wordt gedaan zonder toestemming van de andere echtgenoot, is de waardedaling alleen voor de echtgenoot aan wie het goed toekomt. Lid 5 bepaalt dat de vergoeding wordt geschat, aangezien echtgenoten vaak geen administratie bijhouden. Er kan van de wet worden afgeweken door een overeenkomst van geldlening inclusief rente aan te gaan (art. 7:129-129f). Indien hiermee aan art. 1:87 lid 4 wordt voldaan, verliest art. 1:87 zijn werking. 
  • Belangrijke begrippen zijn aansprakelijkheid, draagplicht en verhaalsaansprakelijkheid. Aansprakelijkheid ziet op één persoon die wordt aangesproken om een prestatie te verrichten. Een voorbeeld is de betaling van een gekocht goed dat niet wordt nagekomen. Draagplicht ziet op de persoon wie de schuld draagt, indien de schuld ten laste komt van het gemeenschappelijk vermogen wordt de schuld gedragen door beide echtgenoten. De verhaalsaansprakelijkheid ziet op de persoon op wie schuldeisers verhaal kunnen halen, welke goederen zij kunnen uitwinnen. Een schuld van een echtgenoot is verhaalbaar op zijn eigen vermogen en op het gemeenschappelijk vermogen. Hierbij gelden de vergoedingsrechten van reprise en récompense art. 1:96 lid 4 en lid 5. 
  • De kosten van de huishouding, verzorging en opvoeding van kinderen, komen ten laste van het gemeenschappelijk inkomen (art. 1:84). Indien er geen gemeenschappelijk vermogen is, worden de kosten gelijk verdeeld over de echtgenoten. Het inkomen ziet op arbeidsinkomen, sociale uitkeringen en pensioenen. Eerst kijkt men naar de inkomens van de echtgenoten, daarna naar de vermogens van de echtgenoten. De regeling omtrent draagplicht is wenselijk in combinatie met de bijdrage- of fourneerplicht. Lid 2 stelt dat echtgenoten gelden ter beschikking moeten stellen voor bestrijding van de kosten van de huishouding uit 'de onder hun bestuur staande goederen'. Indien een echtgenoot een verbintenis aangaat in het kader van de huishouding, is alleen die echtgenoot aansprakelijk. Indien een verbintenis is aangegaan voor de gewone gang van de huishouding, zijn beide echtgenoten aansprakelijk/ hoofdelijk verbonden voor het geheel (art. 1:85). ndien sprake is van een feitelijke scheiding worden gescheiden huishoudingen gevoerd, art. 1:84 lid 1 en lid 2 ziet ook op de gesplitste huishoudens.
  • Het eigen vermogen van de echtgenoot staat onder bestuur van die echtgenoot. Het gemeenschappelijk vermogen staat onder het bestuur van beide echtgenoten. Indien een goed op naam van de een echtgenoot staat valt het goed onder zijn beheer, dit geldt ook voor erfrechtelijke verkrijgingen. Voor roerende zaken die geen registergoed zijn, geldt dat beide echtgenoten zelfstandig bevoegd zijn (art. 1:97). Er kan van art. 1:97 worden afgeweken in de huwelijkse voorwaarden door middel van een bestuursovereenkomst (art. 1:93). Er is een algemene zaaksvervangingsregel ingevoerd (art. 1:95). 
  • De ene echtgenoot kan via de rechter regelen dat hij de bestuursbevoegdheid krijgt. Zo'n verzoek kan indien door afwezigheid of door een andere oorzaak het onmogelijk is zijn eigen goederen of goederen van de gemeenschap te besturen, of indien een echtgenoot ernstig tekortschiet in het bestuur van de gezamenlijke goederen. Soms kan een meerderjarigenbewind oplossing bieden. Aan de rechtbank kan opheffing van de gemeenschap van goederen worden verzocht (art. 1:109). Dit kan ook in geval van huwelijkse voorwaarden waarbij een beperkte gemeenschap is afgesproken. Door de opheffing volgt dat de gemeenschap van rechtswege wordt ontbonden (art. 1:99 lid 1). De schulden van de echtgenoten kunnen worden verhaald op de goederen van de gemeenschap. Opheffing kan verzocht worden indien de andere echtgenoot op lichtvaardigde wijze schulden maakt of de goederen van de gemeenschap verspilt of handelingen verricht die tegen het bestuur van de andere echtgenoot over de gemeenschappelijke goederen ingaat of weigert de nodige informatie te verschaffen over de stand van de gemeenschapsgoederen inclusief de schulden.  Indien de gemeenschap is ontbonden kan men vereffenen en verdelen. Art. 1:111 geeft de optie tot schadevergoeding indien binnen zes maanden voor het verzoek de andere echtgenoot op lichtvaardigde wijze schulden heeft gemaakt, goederen heeft verspild of een rechtshandeling heeft verricht zonder toestemming. 
  • Art. 1:88 BW stelt wanneer toestemming van de andere echtgenoot vereist is. Toestemming is niet vereist indien de echtgenoot verplicht is tot het verrichten van de rechtshandeling op grond van de wet of op grond van een voorafgaande rechtshandeling waarbij de toestemming al gegeven was of niet nodig was (lid 2). De eerste categorie betreft art. 1:88 lid 1 onder a; overeenkomsten die strekken tot vervreemding, bezwaring of ingebruikgeving of rechtshandelingen die strekken tot beëindiging van het gebruik van een woning of inboedel. Zie bijvoorbeeld een koopovereenkomst. Indien de echtgenoten niet meer samenwonen, is alsnog de toestemming van beide echtgenoten vereist. Een echtgenoot die in de woning blijft is wel bevoegd overeenkomsten strekkende tot vervreemding, bezwaring of ingebruikgeving aan te gaan. Dit geldt niet indien het verlaten van de woning een voorlopige voorziening is tijdens de echtscheidingsprocedure, de toestemming van de andere echtgenoot is dan vereist. 
  • Voor schenkingen en giften (art. 1:175 en 7:186) is toestemming van beide echtgenoten vereist. Art. 1:88 lid 1 onder b geeft een uitzondering voor gebruikelijke en niet bovenmatige giften. Daarnaast is geen toestemming vereist voor schenkingen die pas worden uitgevoerd bij het overlijden van de schenker, art. 1:88 lid 4, dit zijn quasi-legaten. In geval van een sommenverzekering waarbij de begunstigde dit tijdens leven kan aanvaarden, geldt wel het toestemmingsvereiste. Daarnaast is sprake van een gift in het geval van een verblijvingsbeding, hierbij spreekt men af dat het goed toekomt aan de langstlevende zonder vergoeding. Als dit verblijvingsbeding wordt gezien als een kansovereenkomst, is dit geen gift. Indien de aanwijzing van een derde als begunstigde wordt herroepen, heeft de derde hier geen recht. Er is geen sprake van een gift. Een voldoening aan een natuurlijke verbintenis is ook geen schenking. Een gift is wel hetgeen dat door betaling van de koopprijs van een goed van de ene echtgenoot door de andere echtgenoot, waarbij geen aanspraak op een vergoeding is. 
  • Art. 1:81 BW over de wederzijdse zorgplicht, art. 1:83 over de wederzijdse inlichtingenplicht en art. 1:88 over de toestemming voor rechtshandelingen, geldt voor ieder huwelijksvermogensregime. De wettelijke gemeenschap van goederen omvat alle schulden en alle goederen, zie art. 1:94 lid 7. De huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap is een bijzondere gemeenschap, titel 3.7 is niet van toepassing hierop (art. 3:189 lid 1). Dit is pas het geval bij de ontbinding van de gemeenschap. Voor de ontbinding gelden de regels over bestuur volgens art. 1:90 en 97, verdeling is niet mogelijk. Indien een ander huwelijksvermogensrechtstelsel wordt gekozen, kan pas tot verdeling worden overgegaan indien de wettelijke gemeenschap is ontbonden (art. 1:99 aanhef en onder g). Een huwelijksrechtelijke gemeenschap ontstaat door de voltrekking van een huwelijk, dit is niet het geval van huwelijkse voorwaarden. Via huwelijkse voorwaarden kan de omvang van die gemeenschap namelijk worden ingeperkt of verruimd. De wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bevat alle goederen die voor het huwelijk al gemeenschappelijk van de echtgenoten waren. De goederen die door de echtgenoten vanwege het huwelijk worden aangebracht vallen niet meer in de gemeenschap zoals dit in het oude stelsel het geval was. De boedelmenging is slechts van toepassing op hetgeen echtgenoten tijdens het huwelijk verkrijgen en dus niet ervoor of erna ontvangen. Tijdens het huwelijk is sprake van een algemene verkrijging van goederen. Het overgangsrecht bepaalt dat de oude wettelijke regeling geldt ten aanzien van de huwelijken van gemeenschap van goederen gesloten voor 1 januari 2018. 
  • Art. 1:94 en art. 1:95 geven uitzonderingen op de werking van boedelmenging. Boedelmenging is niet van toepassing op vermogen dat wordt verkregen krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of via gift verkregen goederen (art. 1:94 lid 2 onder a), niet op pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding geldt (art. 1:94 lid 2 onder b), niet op rechten op het vestigen op vruchtgebruik als bedoeld in art. 4:29 en 4:30 (art. 1:94 lid 2 onder c), niet op goederen en de vruchten hiervan die bij testament of gift is bepaald dat het buiten de gemeenschap valt (art. 1:94 lid 4), niet op verknochte goederen (art. 1:94 lid 5), niet op vruchten van goederen die buiten de gemeenschap vallen (art. 1:94 lid 6) en niet op goederen die een echtgenoot anders dan om niet verkrijgt, indien dit voor meer dan de helft door zijn eigen vermogen wordt betaald. De uitsluitingsclausule is van dwingend recht en gaat boven hetgeen wat in de huwelijkse voorwaarden is bepaald. Ook de regeling omtrent zaaksvervanging gaat boven hetgeen wat in de huwelijkse voorwaarden is bepaald (art. 1:95 lid 1). 
  • Indien aan bepaalde eisen is voldaan, dan kan een goed een ander goed vervangen in het vermogen. Zaaksvervanging speelt een grote rol tussen de drie vermogens die aanwezig zijn binnen een huwelijk. Dit wordt geregeld in art. 1:95 lid 1. Indien een goed door een van de echtgenoten wordt verkregen, anders dan om niet en dat het goed voor meer dan de helft ten laste komt van de ene echtgenoot. Dan valt dat goed buiten de gemeenschap en zullen de eerdergenoemde vergoedingsrechten gaan gelden. Indien een vervangen goed verknocht was, hoeft dit niet per se zo te zijn voor het vervangende goed. Dit is namelijk afhankelijk van de aard van het goed en hoe dit door maatschappelijke opvattingen wordt gezien. 
  • Een schuldeiser kan zich verhalen op de goederen die behoren tot de gemeenschap, het maakt hierbij niet uit of sprake is van een gemeenschappelijke schuld of een eigen schuld. Let hierbij op dat een schuldeiser van een eigen schuld zich niet kan verhalen op het eigen vermogen van de andere echtgenoot. Er kan een gemeenschappelijke schuld worden verhaald op een privégoed, maar er kan ook een privéschuld worden verhaald op een gemeenschapsgoed. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het aanwijsrecht, de niet-schuldenaar kan goederen aanwijzen die voldoende verhaal bieden (art. 1:96). Het faillissement van een van de echtgenoten leidt niet tot ontbinding van de gemeenschap. Art. 1:96 lid 3 bepaalt dat het verhaal op gemeenschapsgoederen is beperkt tot de waarde van de helft van de opbrengst van het gemeenschapsgoed, de andere helft valt toe aan de niet-schuldenaar-echtgenoot en valt buiten de gemeenschap. De andere echtgenoot kan er ook voor kiezen om het goed over te nemen, zodat het niet wordt uitgewonnen. Dit moet tegen betaling van de waarde van de helft van het goed. 
  • De aansprakelijkheid veranderd na de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap, voor ontbinding werden gemeenschapsschulden gedragen door beide echtgenoten, maar was degene die deze schuld was aangegaan aansprakelijk. De schuldeiser alleen hetgeen wat de andere echtgenoot ontvangt uit de gemeenschap kan aanspreken en dus niet meer op het eigen vermogen van de niet-schuldenaar-echtgenoot. Beide rechtsvorderingen verjaren tegelijkertijd. Art. 1:103 voorziet in een mogelijkheid voor een echtgenoot om afstand te doen van de gemeenschap, dit moet binnen drie maanden en worden ingeschreven in het huwelijksgoederenregister (art. 1:104). Hierdoor gaat het deel van de echtgenoot die afstand doet naar de andere echtgenoot, hiermee verdwijnt de aansprakelijkheid en de draagplicht voor schulden. Ook de erfgenamen kunnen dit doen, art. 1:108. De rechtbank kan eveneens de gemeenschap opheffen via een beschikking, art. 1:109. 
  • Een overeenkomst met huwelijkse voorwaarden wordt tussen echtgenoten aangegaan, dit kan voor en tijdens het huwelijk. Er is geen sprake van een obligatoire overeenkomst indien de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden alleen stelt dat de gemeenschap van goederen wordt uitgesloten. De regelingen van art. 6:248 ev BW zijn van toepassing en door art. 6:216 gelden de regelingen van art. 6:213-260 eveneens. Daarnaast wordt de rechtsverhouding bepaald door de redelijkheid en billijkheid. Van een obligatoire overeenkomst is sprake als er in de huwelijkse voorwaarden verrekenbedingen of van de wettelijke gemeenschap afwijkende afspraken worden opgenomen. De huwelijkse voorwaarden regelen vermogensrechtelijke consequenties van het huwelijk. De huwelijkse voorwaarden zijn aan vormvereisten onderworpen op straffe van nietigheid (art. 1:115). Het is mogelijk om huwelijkse voorwaarden op te stellen waarbij een onroerende zaak wordt gekozen voor de gemeenschap van onroerende zaken. 
  • Huwelijkse voorwaarden worden in een notariële akte opgenomen, dit kan via een volmacht (art. 1:115 en 3:39). Indien huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan voor het huwelijk, werken deze pas tijdens de voltrekking van het huwelijk (art. 1:117 lid 2). Voor de geldigheid van de huwelijkse voorwaarden is inschrijving niet nodig, echter is voor derdenwerking de inschrijving in het openbaar huwelijksgoederenregister wel vereist (art. 1:116 lid 1). Derden worden namelijk beschermd indien zij onkundig waren. Indien toestemming vereist is voor het aangaan van een 'normaal' huwelijk, is deze toestemming eveneens vereist voor het aangaan van huwelijkse voorwaarden (zie bijvoorbeeld een onder curatele gestelde). 
  • Van het wettelijk stelsel kan worden afgeweken. De oude stelsels zijn relevant omdat het overgangsrecht bepaalt dat deze van toepassing blijven op de oude huwelijke stelsels. In 2012 verdween de gemeenschap van vruchten en inkomsten en verdween de gemeenschap van winst en verlies. In 2002 werden er regels voor verrekenbedingen opgenomen en hiermee is het wettelijk deelgenootschap vervallen. Het wettelijk deelgenootschap kende geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen, het had alleen een verrekening op het eind van het huwelijk. 
  • Aangezien niet steeds duidelijk is wanneer een goed van iemand is, kon dit leiden tot bewijsproblemen. Alle bewijsmiddelen zijn mogelijk tegen derden en onderling. Dit is ook uitgebreid ten aanzien van het faillissement van een van de echtgenoten uitgesproken na 1 januari 2018, de niet-failliete-echtgenoot kan met alle middelen bewijzen dat een goed een privégoed van hem is (art. 61 Fw). Indien echtgenoten niet uit hun geschil omtrent de eigendom van een goed komen, dan wordt het goed geacht voor beide voor de helft te zijn (art. 1:131 lid 1). Indien er een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap tussen de echtgenoten bestaat geldt art. 1:94 lid 8, het goed zal tot het gemeenschapsvermogen behoren.
  • Ontbinding van de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap kan op grond van de opties in art. 1:99 lid 1 BW. De belangrijkste consequentie van ontbinding is dat de aard van de huwelijksgemeenschap verandert. De gemeenschap kan worden verdeeld, het is nu een bijzondere gemeenschap geworden (art. 3:189 ev). Hiermee vervalt de bestuursregeling van art. 1:97, de regels omtrent beheer gelden van art. 3:168 ev. Goederen van de gemeenschap kunnen niet worden gebruikt voor een schuld van een echtgenoot die is ontstaan na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Uitwinning van het aandeel van de schuldenaar in het gemeenschapsvermogen kan alleen met toestemming van de andere echtgenoot plaatsvinden. Het ontbonden gemeenschapsvermogen is een afgescheiden vermogen, alleen gemeenschapsschuldeisers kunnen zich verhalen op dit vermogen. Echtgenoten kunnen afstand doen van de gemeenschap.

Welke regels gelden er voor echtscheiding en scheiding van tafel en bed? - BulletPoints 9

  • Het huwelijk kan op grond van art. 1:149 BW eindigen door:
    • De dood van een van de echtgenoten 
    • Indien een van de echtgenoten vermist is en deze vermoedelijk overleden is en nog in leven is op het moment dat de andere echtgenoot een nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaat 
    • Door echtscheiding op grond van art. 1:150
    • Door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed art. 1:179.
  • De eis van duurzame ontwrichting geldt voor de scheiding en voor de scheiding van tafel en bed, de oorzaak hierbij is niet relevant (art. 1:151 en 1:154). Indien sprake is van ontkenning van de duurzame ontwrichting, dan zal degene die dit stelt bewijzen moeten leveren. Hetgeen dat bewezen moet worden is dat de voortzetting van het huwelijk ondraaglijk is geworden en er geen zicht is op herstel van de echtelijke verhoudingen. Dit geldt eveneens voor het geregistreerd partnerschap. De rechter zal de gestelde feiten moeten afwegen tegen elkaar en tot een oordeel komen of er wel of geen sprake is van duurzame ontwrichting.
  • Als de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijk stand, dan is de echtscheiding een feit (art. 1:163). Indien de rechterlijke beschikking na zes maanden niet is ingeschreven verliest de beschikking haar werking (art. 1:163 lid 3). De scheiding van tafel en bed wordt een feit als het ingeschreven is in het huwelijksgoederenregister van art. 1:116 en dus niet door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand (art. 1:173). De scheiding van tafel en bed kan verzocht worden op dezelfde manier als echtscheiding, art. 1:169. Het einde van de scheiding van tafel en bed vindt plaats door verzoening, deze verzoening moet ingeschreven worden in het huwelijksgoederenregister (art. 1:176 lid 1). Door de inschrijving van de verzoening herleven alle rechtsgevolgen van het huwelijk alsof er nooit een scheiding van tafel en bed was geweest. Het tijdstip van ontbinding is namelijk de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand (art. 1:183). 
  • De pensioenverevening kan worden uitgesloten in de huwelijkse voorwaarden of in het echtscheidingsconvenant. Indien de pensioenrechten niet worden uitgesloten dan heeft dit invloed op de alimentatiehoogte. De echtgenoot kan aan de rechter verzoeken om een alimentatievoorziening indien die echtgenoot niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft. Alimentatie is een recht op een uitkering tot levensonderhoud ten laste van de andere echtgenoot (art. 1:157). De maatstaven die de rechter gebruik zijn: behoefte, draagkracht en andere (niet) financiële omstandigheden. Ook de Tremanormen hebben invloed op de vaststelling van de alimentatiehoogte, dit zijn richtlijnen die zijn vastgesteld door de Expertgroep Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid gediend, echter is dit geen recht. 
  • De behoefte op een uitkering kan worden bepaald door de welstandshoogte tijdens het huwelijk. De behoeftigheid kan ontbreken als de persoon door betaalde arbeid in die behoefte kan voorzien. Art. 1:157 spreekt over inkomsten dus niet de vermogenspositie, de behoeftige moet in redelijkheid inkomsten kunnen verwerven. De afwikkeling van het huwelijk kan een rol spelen bij de mate van de behoefte. De vraag of de behoeftige in redelijkheid inkomsten kan verwerven hangt af van de duur van het huwelijk, de leeftijd, de gezondheid, het aantal kinderen onder zijn zorg, het opleidingsniveau, het arbeidsverleden en de maatschappelijke opvattingen. Het einde van de alimentatie kan eindigen bij overlijden van de ex-echtgenoot, de rechter kan een uitkering instellen op het leven van de alimentatieplichtige. Indien de echtgenoot die alimentatie zou ontvangen al van een andere ex-echtgenoot alimentatie ontvangt, speelt dit een rol op de draagkracht.
  • Er is een wettelijke limitering van de duur van de partneralimentatie, art. 1:157. Dit geldt eveneens voor overeenkomsten die partijen hebben afgesloten zonder termijn. De alimentatie zal twaalf jaar zijn na de datum van echtscheiding (art. 1:157 lid 3 en 4). Er kan door partijen een langere termijn worden afgesproken. De rechterlijke beschikking en het echtscheidingsconvenant kunnen worden gewijzigd indien dit binnen de grenzen blijft van art. 1:401 lid 2. Een wijziging van de omstandigheden is onvoldoende, er moet door de gewijzigde omstandigheden een situatie ontstaan die niet kan worden gevergd op grond van de redelijkheid en billijkheid. De rechter kan na deze termijn weer een nieuwe termijn vaststellen art. 1:157 lid 5. De verplichting tot levensonderhoud is evenlang als de duur van het huwelijk, indien sprake is van een huwelijk dat niet meer dan vijf jaar heeft geduurd en er geen kinderen zijn geboren. De termijn begint vanaf de dag van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
  • Het einde van het levensonderhoud is als degene die het levensonderhoud ontving een nieuw huwelijk of een nieuw geregistreerd partnerschap aangaat. Daarnaast eindigt de alimentatieplicht als men gaat samenwonen met een ander alsof zij een huwelijk of geregistreerd partnerschap hebben (art. 1:160). De samenleving moet bestaan uit samenwonen, wederzijdse verzorging, een gemeenschappelijke huishouding en er moet een duurzame relatie bestaan. Door scheiding of het einde van de relatie geldt de oude alimentatieverplichting niet opnieuw, dit kan door partijen worden uitgesloten. Voor de genoemde partneralimentatie kan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen worden ingeschakeld als betaaladres en als invorderingsinstantie. 

Wat is de regelgeving omtrent de onderhoudsplicht? - BulletPoints 10

  • Echtgenoten moeten elkaar het nodige te verschaffen, na het huwelijk geldt een soortgelijke verplichting door partneralimentatie. Er geldt een verplichting tot verzorging en opvoeding van het kind, dit stopt indien het kind meerderjarig wordt. Hierna volgt de verplichting om het meerderjarig kind te ondersteunen in de kosten voor levensonderhoud en studie (art. 1:395a en 1:395b). Als het kind 21 jaar wordt, kunnen ouders alleen nog worden aangesproken op grond van de algemene onderhoudsplicht. Dit is alleen mogelijk indien er sprake is van behoeftigheid bij het kind. De kosten voor levensonderhoud zijn verschuldigd tot maximaal vijf jaar voor het indienen van het verzoek.
  • De mensen die tot onderhoud verplicht zijn, zijn de bloed- en aanverwanten. Het bloedverwantschap ziet op familierechtelijke betrekkingen, dus waar een bloedlijn aanwezig is of via adoptie, erkenning of gerechtelijke vaststelling van het ouderschap (art. 1:3 BW). Het aanverwantschap ziet op de bloedverwanten van de echtgenoot danwel de geregistreerde partner. In art. 1:392 staan de personen die moeten zorgen voor het levensonderhoud. De overigen in lid 2, ziet op het geval waarin sprake moet zijn van behoeftigheid, de eis van behoeftigheid geldt niet voor het kind danwel stiefkind. Behoeftigheid ziet op de situatie dat het kind niet zelf kan voorzien in zijn behoeften. De verplichting van een (gewezen) echtgenoot, een (gewezen) geregistreerde partner om te voorzien in het levensonderhoud gaat boven alle andere verplichtingen (art. 1:392 lid 3). De verplichting die geldt ten aanzien van aangetrouwde kinderen en schoonouders vervalt bij het eindigen van het huwelijk. De omvang van de bijdrage wordt bepaald aan de hand van de draagkracht en de verhouding tot het kind (art. 1:397 lid 2).
  • Art. 1:397 BW stelt dat de hoogte van het levensonderhoud wordt bepaald aan de hand van de behoefte en de draagkracht. Dit geldt niet tussen ouder-kind. In geval van een meerderjarig kind kan het bedrag voor levensonderhoud worden gematigd als het gedrag van het meerderjarig kind zodanig is dat het volledige bedrag niet kan worden geëist (art. 3:199). Art. 1:400a bepaalt de inhoud van het inkomen voor de vaststelling van de hoogte van de bijdrage. De verplichting bestaat in beginsel uit een bijdrage in geld, indien degene die zou moeten betalen hiertoe niet in staat is, kan de rechtbank eisen dat hij het behoeftige kind in huis moet nemen en het kind in zijn behoeftes voorziet (art. 1:398 lid 1). Ouders kunnen een rechter verzoeken om kwijting te verlenen ten aanzien van de onderhoudsplicht van de behoeftige meerderjarige (art. 1:398 lid 2). 
  • De kosten van verzorging en opvoeding omvatten de kosten van levensonderhoud, de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijke en lichamelijke gesteldheid, de veiligheid van het kind en de stimulatie in de persoonlijke ontwikkeling (art. 1:247 lid 2). Art. 1:404 ziet op de verplichtingen voor ouders en stiefouders. In een echtscheidingsconvenant kan niet van alles omtrent de kinderalimentatie kan worden bepaalt. In het ouderschapsplan dat bij echtscheiding wordt overeengekomen, dient een regeling te bevatten omtrent de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen (art. 815 lid 3 Rv). 

Wat is de functie van het afstammingsrecht? - BulletPoints 11

  • Art. 1:197 BW stelt dat een kind, zijn (juridische) ouders en hun bloedverwanten in een familierechtelijke betrekking hebben tot elkaar. Deze personen hebben een afstammingsband. Indien de ouders gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben, staan beide ouders van rechtswege in familierechtelijke betrekking tot het kind. Indien zij dit niet zijn, is er alleen een familierechtelijke betrekking tot de moeder. De man moet het kind erkennen of er moet gerechtelijke vaststelling van het ouderschap plaatsvinden of adoptie. Een kind kan twee juridische moeders hebben door adoptie en van rechtswege via het huwelijk of het geregistreerd partnerschap. Twee personen van hetzelfde geslacht kunnen juridisch ouder zijn en het gezag gezamenlijk over een kind uitvoeren. Een persoon die een kind erkend heeft, heeft pas gezag over het kind na inschrijving in het gezagsregister. De wetgever houdt rekening met kunstmatige bevruchtingstechnieken in het geval van de ontkenning van een ouderschap in geval van een huwelijk danwel een geregistreerd partnerschap (art. 1:200-202b), de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap (art. 1:207-1:208) en de alimentaire ouderschapsactie (art. 1:394). 
  • Het draagmoederschap houdt in dat een draagmoeder een kind baard voor de wensouders van wie het DNA afkomstig is. De draagmoeder is de juridische moeder. Het einde van het gezag van de draagmoeder gaat via art. 1:266. De wensouders zullen het gezag krijgen over het kind, na een adoptieprocedure zullen zij de juridische ouders zijn. De voorwaarden voor adoptie zijn dat de ouders minstens drie jaar lang onafgebroken hebben samengeleefd voor het adoptieverzoek (art. 1:227), de adoptie moet in het belang van het kind zijn, het moet te voorzien zijn dat het kind niets van zijn ouders kan verwachten en dat voldaan wordt aan de voorwaarden uit art. 1:228 lid 1. Er kan sprake zijn van een illegale procedure. De wensvader die de valse aangifte doet, maakt zich schuldig aan verduistering van staat, dit is een misdrijf tegen de burgerlijke staat (art. 236 Sr). De huidige leer is dat het draagmoedercontract nietig is vanwege strijd met de goede zeden en de openbare orde (art. 3:40). De wensouders en de draagmoeder kunnen geen actie ondernemen indien een van de partijen niet nakomt. Schadevergoeding is wel mogelijk. De enige wetgeving die bestaat omtrent draagmoederschap staat in het Wetboek van Strafrecht omtrent het tegengaan van commercieel draagmoederschap. Het stimuleren hiervan is een misdrijf tegen de openbare orde (art. 151b-151c Sr). 
  • Het vaderschap wordt ontkent door de vader of de moeder van het kind of door het kind zelf (art. 1:200 lid 1). Dit is onmogelijk, indien de man wist van de zwangerschap (art. 1:200 lid 2). Ook bij  instemming met de verwekking kan het vaderschap niet worden ontkent (art. 1:200 lid 3). Dit geldt niet in geval van bedrog door de vrouw (art. 1:200 lid 4). Een verzoek tot erkenning moet binnen een jaar na de geboorte aan de rechtbank worden verzocht. Voor de vader geldt een termijn van een jaar na de bekendwording dat hij niet de biologische vader is (art. 1:200 lid 5). Voor het kind geldt een termijn van drie jaar nadat het kind kennis heeft van het feit dat de man waarschijnlijk niet zijn biologische vader is. Indien dit kind erachter komt tijdens zijn minderjarigheid, loopt de driejaarstermijn vanaf het moment dat het kind meerderjarig is geworden (lid 6). Echter bestaat de mogelijkheid voor een minderjarig kind tot ontkenning van het vaderschap wel, hij zal ondersteund worden door een bijzondere curator (art. 1:212). Het moederschap van de niet biologische moeder kan worden ontkent door de vrouw uit wie het kind geboren is (art. 1:198 lid 1 onder a), de vrouw die gehuwd is of een geregistreerd partnerschap heeft met de vrouw uit wie het kind is geboren (meemoeder) en dit kan door het kind zelf. Als dus sprake is van een eiceldonatie dan is de meemoeder de biologische moeder. 
  • Door erkenning ontstaat een familierechtelijke betrekking tussen die persoon en een kind. Het rechtsgevolg is dat de erkenner de juridische ouder van het kind wordt (art. 1:198 lid 1 onder c en 199 onder c BW). De erkenner hoeft niet de verwekker of biologische ouder van het kind te zijn. 
  • Erkenning gebeurt via een erkenningsakte die door de ambtenaar van de burgerlijke stand is opgemaakt of bij notariële akte. Indien er geen akte is, dan is de erkenning nietig (art. 3:39). De erkenning kan onder bepaalde omstandigheden worden vernietigd (art. 1:205-art. 1:205a). Indien de notaris een akte van erkenning regelt, moet hij deze opsturen naar de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 1:20e lid 3). Het tijdstip van erkenning is het tijdstip waarop de erkenning is gedaan (art. 1:203 lid 2). Er is dus geen sprake van terugwerkende kracht.
  • De gerechtelijke vaststelling van het ouderschap zorgt voor een familierechtelijke betrekking tussen het kind en de verwekker of de instemmende partner in te stellen. Het rechtsgevolg is dat de partner juridisch ouder van het kind is geworden. Hierdoor kan deze 'nieuwe' ouder ervoor zorgen dat het gezag van de moeder wordt afgepakt via de rechtbank (art. 1:253c BW). Indien de moeder als enige het gezag uitoefent, kan een verzoek worden gedaan tot het gezamenlijk gezag dan wel alleen het gezag voor de 'nieuwe' ouder. 
  • Als een minderjarig kind een beroep wil doen over afstamming, krijgt het kind een bijzondere curator (art. 1:212 BW). Ook omtrent kwesties in geval van gezag over minderjarige kinderen zal de bijzondere curator het kind vertegenwoordigen (art. 1:250). Ten slotte kan een bijzondere curator worden aangewezen als er tegenstrijdige belangen zijn tussen de onder curatele gestelde en de curator (art. 1:385en art. 1:250). 

Welke regelingen gelden er omtrent adoptie? - BulletPoints 12

  • Adoptie zorgt voor afstammingsrecht. Adoptie kan een volle adoptie zijn of een zwakke adoptie zijn. Door volle adoptie ontstaan familierechtelijke betrekkingen tussen de geadopteerde, de adoptiefouder(s) en de bloedverwanten van de adoptiefouders. Daarnaast verdwijnen de familierechtelijke betrekkingen tot zijn ouders en hun bloedverwanten (art. 1:229 BW). Door een zwakke adoptie worden de familierechtelijke betrekkingen met de oorspronkelijke ouders niet verbroken. Voor adoptie van kinderen uit het buitenland geldt de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. 
  • Een adoptieverzoek kan gedaan worden door een of twee personen gezamenlijk aan de rechtbank, art. 1:227. Indien de twee personen gezamenlijk het verzoek doen moeten zij bevoegd zijn een huwelijk of geregistreerd partnerschap aan te gaan op grond van art. 1:41 en art. 1:80a lid 5. Daarnaast dienen zij, minstens drie jaar aangesloten in de periode voorafgaande de adoptie met elkaar hebben samengewoond (art. 1:227 lid 2). Dit geldt niet indien het kind wordt geboren in de relatie tussen de adoptiefouder en de ouder. 
  • De meemoeder is van rechtswege moeder indien zij met de moeder van het kind een relatie heeft. Het juridisch ouderschap voor de meemoeder wordt door deze regeling mogelijk zonder tussenkomst van de rechter. Indien lesbische stellen die gehuwd zijn danwel geregistreerd partner van elkaar zijn, een kind krijgen door een anonieme donor via kunstmatige insiminatie, ontstaat het ouderschap van rechtswege voor de meemoeder. De adoptie voor lesbische stellen door de meemoeder blijft bestaan. Als de wens er is voor het lesbische stel waarvan de meemoeder van rechtswege ouder is geworden om naar het buitenland te gaan, kunnen zij via de rechter een verzoek doen voor een verklaring van recht dat zij beide ouders zijn van het kind. Indien de meemoeder geen huwelijk of geregistreerd partnerschap heeft met de ouder van het kind, dan kan de meemoeder alleen juridisch ouder worden door erkenning, adoptie of gerechtelijke vaststelling. Deze eisen gelden ook indien sprake is van een bekende donor. 

Welke regelingen gelden er omtrent minderjarigheid? - BulletPoints 13

  • Art. 1:233 BW stelt wie minderjarig zijn, dit zijn de mensen onder de 18 jaar en die niet meerderjarig zijn verklaard via art. 1:253ha. De minderjarige is handelingsbekwaam als hij of zij toestemming van zijn wettelijk vertegenwoordiger heeft, voor zover de wet niet afwijkt. Als iemand handelingsonbekwaam is, kan deze persoon niet onaantastbare rechtshandelingen verrichten. Dit geldt voor minderjarigen en mensen die onder curatele zijn gesteld. Handelingsonbevoegdheid is iets anders dan handelingsonbekwaamheid, in dit geval kan nooit onaantastbaar worden gehandeld en zal de handeling altijd nietig zijn. 
  • Als sprake is van handlichting, wordt een minderjarige op sommige vlakken behandeld als meerderjarige. Dit kan voor een 16 of 17 jarige minderjarige door de kantonrechter (art. 1:235). Handlichting kan niet plaatsvinden tegen de wil van degene in die het gezag uitoefent. De grens staat in art. 1:235 lid 3. Een minderjarige kan door de handlichting niet beschikkingsbevoegd raken over een registergoed, effecten of door vorderingen die door hypotheek zijn gedekt. De beschikkingsbevoegdheid ziet op de overdracht en vestiging van beperkte rechten. Van de bevoegdheden die de minderjarige verkrijgt door handlichting, kan hij processueel optreden als verweerder en als eiser. 
  • De raad van de kinderbescherming staat in art. 1:238-243 BW. De raad ziet op de bescherming van kinderen, zij hebben bevoegdheden zoals ondertoezichtstelling en het eindigen van het gezag van ouders. Als over een minderjarige geen gezag is, of niet wordt uitgevoerd kan de raad een verzoek doen aan de rechter tot overname van het gezag (art. 1:241 lid 1). De raad heeft kennis over de maatregelen die kunnen worden genomen omtrent het gezag. Daarnaast bepaalt art. 803 Rv dat processen omtrent minderjarigen achter gesloten deuren plaatsvindt, behoudens uitzonderingen.  

Welke regelingen gelden er omtrent het gezag over minderjarigen? - BulletPoints 14

  • Gezag omvat ouderlijk gezag en voogdij. Ouderlijk gezag wordt door ouder(s) uitgeoefend, voogdij wordt uitgeoefend door een niet-ouder(s) (art. 1:245 lid 2 en lid 3 BW). Het ouderlijk gezag betreft het huwelijk, echtscheiding en ongehuwd (art. 1:251-252). Als er sprake is van een scheiding, dan loopt het gezamenlijk gezag voort zoals deze was. Dit kan veranderd worden door een verzoek van de gezamenlijk gezaghebbende het gezag naar een van hen te verplaatsen (art. 1:252a lid 1). In geval van een geregistreerd partnerschap is art. 1:253aa van belang. In geval van een ouder met een huwelijk of geregistreerd partnerschap met een niet-ouder geldt art. 1:253sa. Alle regels omtrent het gezag over minderjarige kinderen staat in art. 1:245-377.
  • Art. 1:247 lid 1 stelt dat het ouderlijk gezag voorziet in de plicht en het recht tot opvoeding en verzorging van het kind door de ouder. Onder verzorging en opvoeding wordt verstaan, alle materiële zaken, de zorg en de verantwoordelijkheid over het mentale en lichamelijke welzijn van het kind, de veiligheid van het kind en de stimulans tot persoonlijke ontwikkeling. Ouders mogen geen geestelijk of lichamelijk letsel toedienen aan het kind, ook vernederende handelingen zijn uitgesloten. Dit artikel ziet eveneens op een voogd en op personen die het kind verzorgen en opvoeden zonder dat zij gezag over dit kind hebben (art. 1:248 en 1:336). In art. 1:247 lid 3 staat dat het ouderlijk gezag ook een verplichting inhoudt om de banden met de andere ouder te stimuleren. Ouders kunnen hierover regelingen treffen in het ouderschapsplan. Het ouderschapsplan is eveneens verplicht voor informele partners die aangemerkt zijn als ouderlijk gezaghebbers . Het ouderschapsplan is geregeld in art. 815 Rv.  
  • Het ouderschapsplan is een overeenkomst. In het ouderschapsplan worden afspraken opgenomen over de manier hoe ouders de opvoeding en de verzorging en het recht/ verplichting tot omgang gaan uitoefenen. En over de wijze van informatieverschaffing en raadpleging bij belangrijke aangelegenheden omtrent de minderjarige danwel het vermogen van de minderjarige. Ten slotte dienen er afspraken gemaakt te worden over de kostenverdeling van verzorging en opvoeding. De punten waarover overeenstemming is bereikt en over de punten waarover geen overeenstemming is bereikt dienen te worden vermeld. Als ouders niet met elkaar tot een overeenstemming kunnen komen, zal de rechter dit doen op grond van de aangeleverde stukken. Dit is een ouderschapsregeling en dus geen ouderschapsplan. 
  • Het ouderlijk gezag is aanwezig binnen een huwelijk, na een huwelijk en bij het gezag dat berust bij slechts een ouder. De ouders hebben van rechtswege gezag. Ouders die een informele relatie hebben, krijgen gezag via een gezamenlijk verzoek. Hiervan dient een aantekening te zijn gemaakt in het gezagsregister. Als sprake is van een huwelijk tussen paren van gelijk geslacht die een kind hebben geadopteerd, moet een van hen niet al de juridische ouder zijn voor dit verzoek. Dan is sprake van gezamenlijk gezag van rechtswege. Dit geldt ook in het geval van een lesbisch koppel waarvan een al ouder van het kind is en de ander hierdoor van rechtswege juridisch ouder is (art. 1:198 onder b). 
  • Het gezag van ouders dat niet door scheiding verandert, is geregeld in art. 1:253b-253h. Als sprake is van een stel waarbij alleen de moeder juridisch ouder is of indien geen sprake is van een huwelijk of geregistreerd partnerschap, heeft alleen de moeder van het kind van rechtswege gezag (art. 1:253b lid 1). Dit is anders als de moeder onbevoegd is verklaard via art. 1:246. Als de moeder weer bevoegd wordt, is zij van rechtswege juridisch ouder met gezag . Dit is niet het geval als een ander al het gezag heeft over het kind, lid 2. De moeder kan dan wel een verzoek aan de rechtbank doen om het gezag te verkrijgen. De ouder die het gezag heeft over het kind kan een verzoek doen tot de rechtbank tot gezamenlijk gezag tot eenoudergezag, art. 1:253c lid 1. Als er een verzoek wordt gedaan tot gezamenlijk gezag waarbij de andere ouder het gezag niet aanvaardt, wordt het verzoek afgewezen door de rechter als sprake is van het klem-criterium en het noodzakelijkheidscriterium (art. 1:253c lid 2). De wetgever geeft voorkeur aan een ouder boven een niet-ouder voor het gezag (lid 3 en lid 4). Een verzoek tot het gezamenlijk gezag kan ook worden gedaan door de moeder van het kind, lid 5. 
  • Het bewind dat ouders kunnen hebben over de minderjarige kinderen staat in art. 1:253i-253m. Het gaat in geval van de minderjarige om vermogensbeheer. De ouders hebben dus gezamenlijk het bewind over het vermogen en de gezamenlijke vertegenwoordiging van het kind. Dit leidt er niet toe dat ouders altijd samen moeten handelen. Als een ouder als enige het gezag heeft, dan geldt dit voor het bewind en de vertegenwoordiging (art. 1:253i lid 3). Soms kan de bewindvoerder iemand anders zijn dan de gezaghebber. Als sprake is van een slecht bewind door de ouders over het vermogen van het kind, dan zijn zij aansprakelijk voor de schade (art. 1:253j). De bijzondere curator kan ingeschakeld worden om de belangen van het kind te behartigen (art. 1:250), hij zal de ouders aanspreken tot schadevergoeding. Als het kind meerderjarig is geworden kan degene zelf zijn ouders aanspreken, hierna kan een verlening van de verjaring plaatsvinden (art. 3:321 lid 1 aanhef en onder b). De artikelen over het bewind van de voogdij zijn via art. 1:253k ook geldend voor het bewind van ouder(s). Deze bepalingen zien op inperking van de handelingsbevoegdheid. 
  • Er zijn drie opties mogelijk omtrent het gezag. Ten eerste het gezamenlijk gezag waarbij later een ouder onbevoegd hiertoe is geworden, als de onbevoegdheid verdwijnt dan herleeft het gezag (art. 1:2531). Ten tweede dat beide in het begin gezamenlijk bevoegd waren en later beide onbevoegd, de rechtbank benoemt een voogd (art. 1:253q). Ten derde vanaf het begin maar een bevoegde ouder die later onbevoegd wordt, de rechter benoemt als eerste de andere ouder en daarna pas een voogd (art. 1:253q). Als een kind een jaar lang door anderen dan de ouders, met toestemming van de ouders, is verzorgd en opgevoed, dan kunnen de ouders de woonplaats van het kind pas weer wijzigen na toestemming van de pleegouders (art. 1:253s lid 1). Als de pleegouders de toestemming niet geven, dan kan de rechtbank vervangende toestemming verlenen.  
  • Het gezamenlijk gezag kan van rechtswege plaatsvinden tussen een ouder met zijn partner die niet de ouder is. Art. 1:253sa lid 1 BW stelt dat een kind die binnen een huwelijk of geregistreerd partnerschap is geboren, de ouder en de partner het gezamenlijk gezag hierover uitoefenen. Dit is niet het geval indien het kind ook in familierechtelijke betrekking tot de andere ouder staat. In geval van een heterokoppel is er automatisch afstammingsrecht en een familierechtelijke betrekking. Beide ouders zijn van rechtswege juridisch ouder. Art. 1:253sa heeft eigenlijk alleen betrekking op lesbische koppels, waarbij de vrouw door kunstmatige inseminatie zwanger is geworden terwijl zij een formele relatie heeft met een vrouw. Lesbische juridische ouders vallen onder art. 1:251 lid 1 als zij voldoen aan art. 1:198 lid 1 onder b. Als hiervan geen sprake is  dan vallen deze twee vrouwen onder art. 1:253sa. Homostellen kunnen alleen het gezamenlijk gezag verkrijgen als de rechter dit beslist op grond van art. 1:253t of op grond van art. 1:282. Daarnaast is gezag mogelijk door voogdij van art. 1:292 door een uiterste wilsbeschikking dan wel een aantekening in het gezagsregister.
  • Art. 1:280 en art. 1:281 BW gaan over de start en het einde van de voogdij. Een voogd kan benoemd worden door een ouder (art. 1:292) of door de rechter (art. 1:295 e.v.). In het geval bij benoeming door een ouder wordt de voogdij werkelijkheid bij het overlijden van de ouder die de voogdij aan die persoon gaf, als die persoon dit aanvaardt (art. 1:280 sub a). In het geval bij benoeming door de rechter, geldt dat dit begint nadat de rechterlijke beschikking hiertoe in kracht van gewijsde is gegaan. De voogd moet dit wel aanvaarden (art. 1:280 sub b). De voogdij eindigt als de rechterlijke beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, de beschikking kan gaan over:
    • Het ontslag van de voogd (art. 1:322)
    • De beëindiging van de voogdij (art. 1:237 e.v.)
    • Het gezag dat wordt overgedragen aan de ouders van het kind waarover de voogd gezag heeft
    • De voogdij is overgedragen aan een ander via art. 1:299a
  • Minderjarigen hebben altijd iemand die het gezag voor hen uitoefent (art. 1:245 lid 1). Daarom benoemt de rechtbank een voogd als er geen ouderlijk gezag is en geen voogd benoemd is (art. 1:295). Tijdelijke voogdij is mogelijk (art. 1:296-298), in het geval als men wacht tot de voogdij aanvangt of als een voogd wordt vervangen. Degene die een verzoek tot instelling van een voogd kunnen doen staan in art. 1:299 en art. 1:299a. Een aantal rechtsfeiten die van belang zijn als een rechter een voogd moet benoemen, moeten aan de rechtbank worden doorgegeven door de ambtenaar van de burgerlijke stand (art. 1:301). 
  • De voogd kan alleen voor de minderjarige handelingen verrichten die in het belang van de minderjarige noodzakelijk of wenselijk zijn (art. 1:343). De handelingsbevoegdheid van een voogd wordt ingeperkt door art. 1:344-357. De sancties op overtreding zijn verschillend, het kan vernietigbaar zijn dan wel nietig of de handeling blijft geldig. Op grond van art. 1:345 lid 1 is een machtiging nodig van de kantonrechter voor bepaalde handelingen door een voogd. 
  • De voogd heeft niet de verplichting tot verzorging en opvoeding alsmede deze kosten. Art. 1:336 stelt namelijk dat de verzorging en opvoeding betaalt wordt via het vermogen van de minderjarige. Als het vermogen van de minderjarige te weinig is, geldt de regeling van art. 1:336 niet. Als de minderjarige minstens een jaar lang is verzorgd door de pleegouders met toestemming van de voogden, kan de voogd niet zomaar de verblijfplaats van het kind wijzigen. Als de verblijfplaats moet worden gewijzigd, moet dit met toestemming van de pleegouders (art. 1:336a). In geval van voogdij geldt dat vervangende toestemming niet wordt verleend, tenzij dit in het belang van het kind is (art. 1:336a lid 2). In geval van ouders geldt dat vervangende toestemming wordt verleend, tenzij dit niet in het belang van het kind is (art. 1:253s lid 2). 
  • De voogd heeft de verplichting om bij het einde van de voogdij een rekening en verantwoording af te leggen over de gehele periode waarover hij of zij bewind heeft gevoerd (art. 1:372). Daarna dient decharge plaats te vinden. De voogd doet aan het kind rekening en verantwoording zodra deze meerderjarig wordt. Als het kind is overleden wordt rekening en verantwoording afgelegd aan de erfgenamen van het kind of de opvolger van het bewind (art. 1:373). Als sprake was van gezamenlijk gezag en dit wordt omgezet in eenouder gezag, dient de stoppende ouder rekening en verantwoording af te leggen aan de blijvende voogd (art. 1:373 lid 2). De rekening en verantwoording wordt gegeven bij de kantonrechter. Als een partij niet meewerkt aan de rekening en verantwoording geldt art. 711 Rv. Als een rechtshandeling door de meerderjarige wordt verricht voor het afleggen van de rekening en verantwoording, is deze handeling vernietigbaar (art. 1:375). De minderjarige kan schuldig zijn aan de voogd, hierover wordt geen rente betaald. De rekening wordt gesloten en verrekend met wat de voogd nog tegoed had (art. 3:176). De rechtsvordering die is ontstaan door voogdij verjaart na vijf jaar na de laatste dag dat er voogdij aanwezig was (art. 3:177). 

Hoe wordt de omgang en informatie omtrent minderjarigen geregeld? - BulletPoints 15

  • De omgang tussen de minderjarige en zijn ouders en tussen de minderjarige en personen die met hem in een nauwe persoonlijke betrekking staan, wordt geregeld in art. 1:377a BW. Een familierechtelijke betrekking is voor deze omgangsregeling vereist (art. 1:197). De ouder die niet het gezag heeft over het kind heeft recht en de verplichting op omgang met het kind (art. 1:377a lid 1).  De rechter stelt de omgangsregeling vast op verzoek van de ouders of van degene die in nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. Dit kan worden verleend en ontzegd. De ontzegging op recht op omgang vindt in vier gevallen plaats (art. 1:377a lid 3). Ten eerste als omgang ernstig nadeel zou opleveren voor mentale dan wel fysieke ontwikkeling. Ten tweede als de ouder of degene die in nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, kennelijk ongeschikt is tot omgang met het kind. Ten derde als het kind twaalf jaar of ouder is ernstige bezwaren heeft gemaakt om de omgang. Ten vierde als strijd is met belangen van het kind, dit is het vangnet van de regeling. 
  • Art. 1:337d geeft een regeling omtrent de start van de omgangsregeling. De omgang vangt aan als de beschikking hiertoe in kracht van gewijsde is gegaan of de dag nadat deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Daarnaast moet het gezag of de voogdij voor de andere ouder zijn ingetreden. In art. 1:337e staat de mogelijkheid tot wijziging van de omgangsregeling. De wijziging kan plaatsvinden op grond van gewijzigde omstandigheden of dat de omgangsregeling is getroffen op grond van foutieve of onvolledige gegevens. Dit artikel is zowel voor adoptie als gezamenlijk gezag van toepassing. 
  • Er kan een gezagsregeling worden vastgesteld in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening. In deze gezagsregeling kan een verdeling staan over de zorg en opvoeding (art. 1:253a lid 2 onder a). Daarnaast kan op grond van art. 1:377a lid 3 een tijdelijk verbod op contact tussen de ouder en het kind worden ingesteld. 

Hoe wordt curatele, meerderjarigenbewind en mentorschap in de wet geregeld? - BulletPoints 16

  • Er zijn drie mogelijkheden tot meerderjarigenbescherming. Ten eerste curatele (art. 1:378-391 BW), ten tweede onderbewindstelling voor meerderjarigen (art. 1:431-449 BW) en ten derde mentorschap voor meerderjarigen (art. 1:450-462 BW). De curatelestelling leidt tot handelingsonbekwaamheid, het meerderjarigenbewind leidt tot handelingsonbevoegdheid net als het mentorschap. De curatelestelling wordt altijd bekend gemaakt, de onderbewindstelling wordt onder omstandigheden bekend gemaakt, het mentorschap wordt niet bekend gemaakt. Curatele gaat over belangenbehartiging omtrent vermogen en niet-vermogen. Het meerderjarigenbewind gaat over vermogensrechtelijke belangen. Het mentorschap gaat over belangenbehartigen van niet-vermogensrechtelijke belangen. Curatele kan niet worden gecombineerd met het meerderjarigenbewind of met mentorschap. Daarentegen kan het meerderjarigenbewind wel worden gecombineerd met mentorschap.
  • Er bestaan lichtere mogelijkheden in het algemene vermogensrecht. Dit zijn volmacht (art. 3:60 ev), opdracht (art. 7:400) en zaakwaarneming (art. 6:198). Deze opties bieden niet altijd de gewenste oplossing, personen blijven handelingsbevoegd. Als sprake is van een geestelijk gestoorde die een huwelijk of geregistreerd partnerschap heeft, kan het huwelijksvermogensrecht ook opties bieden. De vormen van curatele, meerderjarigenbewind en mentorschap komen pas tot leven als de regels van het algemene vermogensrecht en de regels van het huwelijksvermogensrecht geen gewenste oplossing bieden. Daarnaast is art. 12 lid 4 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap van belang. Hierin staat dat de staten die betrokken zijn bij het gesloten verdrag, ervoor moeten zorgen dat zij dat er voldoende waarborgen zijn tegen misbruik bij de uitoefening van de handelingsbekwaamheid. De rechten, de wil en de voorkeuren van degene die een geestelijke stoornis heeft moeten worden gerespecteerd. 
  • De gronden voor de ondercuratelestelling staan in art. 1:378 lid 1. Dit is wanneer een meerderjarige tijdelijk of voor een langere periode zijn belangen niet behoorlijk kan waarnemen of de veiligheid van zichzelf of anderen in gevaar brengt. Dit kan door een lichamelijke of geestelijke stoornis dan wel door de gewoonte van drank- en drugsmisbruik. Een meerderjarige kan juridisch en feitelijk handelingsonbekwaam zijn. Als deze persoon juridisch handelingsonbekwaam is, dan is die vanwege zijn geestelijke toestand onder curatele gesteld. Een persoon kan ook feitelijk handelingsonbekwaam zijn en juridisch handelingsbekwaam zijn, dit is het geval dat een geestelijk gestoorde niet onder curatele gesteld is. 
  • Er is een sanctie gesteld op een rechtshandeling die verricht wordt door een geestelijk gestoorde, art. 3:32 lid 2 geldt onder curatele, art. 3:34 lid 2 geldt niet onder curatele. In beide situaties is de sanctie op een gerichte rechtshandeling vernietigbaarheid en op een ongerichte rechtshandeling nietigheid. Als iemand onder curatele is gesteld dan wordt de wederpartij niet beschermd, terwijl als iemand niet onder curatele is gesteld de wederpartij wel wordt beschermd. De rechtshandeling is niet meer vernietigbaar, maar definitief geldig en onaantastbaar. De wederpartij had kunnen zien dat de persoon met wie hij of zij handelde onder curatele is gesteld doordat dit gepubliceerd wordt (art. 1:390 en art. 1:391). De bescherming van de persoon gaat boven de bescherming van het rechtsverkeer. De curatele kan al voor meerderjarigheid worden bepaald (art. 1:378 lid 2). 
  • Aan een professionele curator worden kwaliteitseisen gesteld, art. 1:383 lid 7. Dit is dus niet een curator die een familierechtelijke band heeft met de onder curatele gestelde. De kwaliteitseisen worden bij algemene maatregel van bestuur worden gesteld en hij moet voldoen aan de verplichtingen van art. 1:386 lid 3 en art. 3:15i. Het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren is van belang, art. 1:383 lid 7 bevat integriteitseisen die worden uitgewerkt in dit besluit. In dit besluit staan ook eisen voor de administratie, klachtenprocedure en de opleidingseisen. Omtrent de bedrijfsuitoefening dient er een duidelijk bedrijfsplan te zijn. Onder de kwaliteitseisen valt eveneens werving, scholing en begeleiding en het toezicht op zijn werknemers. 
  • Het meerderjarigenbewind is geregeld in art. 1:431-449 BW. Door het meerderjarigenbewind wordt iemand handelingsonbevoegd in plaats van handelingsonbekwaam. In sommige gevallen is er een publicatieplicht, in andere gevallen een publicatiemogelijkheid. De gronden om onder bewind gesteld te worden staan in art. 1:431 lid 1, dit is het geval als een meerderjarige tijdelijk of voor een langere periode niet in staat is zijn belangen in zijn vermogen voldoende waar te nemen. Dit kan komen door een lichamelijke of geestelijke toestand of door verkwisting of problematische schulden. Dit betreft vermogensrechtelijke belangen. De kantonrechter kan ervoor kiezen een bewind in te stellen over het gehele vermogen of over een gedeelte. Als de persoon getrouwd is in een huwelijks- dan wel partnerschapsgemeenschap dan valt naast het privévermogen, het gemeenschapsvermogen eveneens onder het bewind (behoudens de goederen waarover de andere echtgenoot alleen bestuur over heeft), art. 1:431. Dit betreft dus de gezamenlijke goederen die alleen onder het bestuur staan van de onder bewind gestelde, die onder het bestuur van de onder bewind gestelde of van zijn echtgenoot/ geregistreerd partner of onder het bestuur van beide staat. Over de gemeenschapsgoederen die onder bewind worden gesteld gelden de regels van art. 1:431 lid 1, drie situaties zijn mogelijk: 
    • De bewindvoerder is bevoegd tot het beheer, daarnaast is de rechthebbende is samen met de bewindvoerder bevoegd tot het beschikken.
    • De bewindvoerder is bevoegd tot het beheer en de echtgenoot/ geregistreerd partner is bevoegd tot beheer, daarnaast is de rechthebbende is samen met de bewindvoerder bevoegd tot het beschikken en is de echtgenoot/ geregistreerd partner zelfstandig bevoegd tot het beschikken.
    • De bewindvoerder is samen met de echtgenoot/ geregistreerd partner bevoegd tot het beheer, daarnaast is de rechthebbende, de bewindvoerder en de echtgenoot/ geregistreerd partner met z'n allen samen bevoegd tot het beschikken.
  • Het meerderjarigenbewind zorgt voor handelingsonbevoegdheid. Deze persoon kan wel beschikken over zijn goederen als toestemming is verkregen van de bewindvoerder of van de kantonrechter. Beheer ziet op alle handelingen die van belang zijn voor het normale gebruik van het goed, ook handelingen met betrekking tot onderhoud en handelingen die hiertoe geen uitstel kunnen lijden. Beschikking ziet op alle goederenrechtelijke rechtshandeling, zoals de overdracht van een beperkt recht. Als een handeling tot beheer of beschikking wordt uitgeoefend in strijd met art. 1:438, dan is sprake van een nietige rechtshandeling. Dit is met uitzondering van de wederpartij te goeder trouw en derden te goeder trouw. De ongeldige rechtshandeling kan pas worden tegengeworpen aan een wederpartij of derde als deze kennis droeg of had moeten dragen van het bewind (art. 1:439). En als iemand een goed vervreemd of bezwaard terwijl deze dat door het bewind niet kon, wordt dit pas tegengeworpen als de wederpartij wist of behoorde te weten van het bewind. 
  • De bewindvoerder geeft jaarlijks rekening en verantwoording aan de onder bewind gestelde en als er sprake is van een opvolger, aan hem eveneens. De rekening en verantwoording wordt in het bijzijn van de kantonrechter gegeven. Art. 1:445 en art. 1:446 geven een aantal regels omtrent de rekening en verantwoording. Daarnaast heeft de Wet wijziging C.B.M een aantal extra verplichtingen toegevoegd. Dit zijn de eigen verklaring, de accountantsverklaring, het accountantsverslag, de verslaglegging over het bewind zelf en het loon voor de bewindvoerder. De Minister van Justitie kan een regeling maken hoe rekening en verantwoording moet worden gegeven. Als sprake is van een professionele bewindvoerder moet deze jaarlijks een eigen verklaring, een accountantsverklaring en het accountantsverslag geven zoals bedoeld in art. 1:435 lid 8. Aan de kantonrechter moet eveneens verslag worden gedaan, dit gebeurt iedere vijf jaar of eerder als de kantonrechter dit bepaald. De kantonrechter zal een oordeel geven over het verdere verloop van het bewind. De beloning voor de bewindvoerder wordt via art. 1:447 lid 1 vastgesteld. 
  • Het mentorschap ziet op de vertegenwoordiging in niet-vermogensrechtelijke belangen. De gronden om tot een mentorschap te komen, staan in art. 1:450 BW. De kantonrechter beslist hiertoe. Dit kan in geval van een stoornis die tijdelijk of langer dan dat aanwezig zijn waardoor deze persoon niet in staat is zijn niet-vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Als men verwacht dat deze toestand zal ontstaan bij de minderjarige die meerderjarig gaat worden, dan kan het mentorschap al worden ingesteld (art. 1:450 lid 2). Dit kan eveneens als verwacht wordt dat deze situatie binnen een bepaalde tijd zich zal voordoen (art. 1:450 lid 3). Degene die het mentorschap kunnen instellen staan in art. 1:450 lid 1. Als sprake is van een mentorschap, kan er geen sprake zijn van een ondercuratelestelling. Als het ene wordt opgeheven, dan kan de rechter ervoor kiezen het andere middel in te zetten. Een mentorschap kan wel samen bestaan met een meerderjarigenbewind. 
  • De rechthebbende wordt handelingsonbevoegd omtrent de beslissingen over zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding (art. 1:453). De rechter kan beslissen dat art. 1:246 eveneens van toepassing is (art. 1:453a). De mentor zal de betrokkene vertegenwoordigen. Er is een mogelijkheid voor de mentor om de betrokkene om deze persoon zelf rechtshandelingen te laten verrichten (art. 1:453 lid 2). Als de mentor voor de betrokkene rechtshandelingen verricht, wordt de betrokkene gebonden aan die rechtsgevolgen die hieruit voortvloeien (art. 3:78). Er is geen sprake van handelingsonbevoegdheid van de betrokkene of van wettelijke vertegenwoordiging door de mentor als de wet of verdrag iets anders bepaald (art. 1:453). In geval van feitelijke handelingen dan mag de mentor optreden voor de betrokkene (art. 1:453 lid 3). De mentor geeft advies aan de betrokkene in geval van niet-vermogensrechtelijke belangen en beschermt deze belangen (art. 1:453 lid 4). Als de betrokkene tegenstribbelt bij een handeling die zo ingrijpend is zoals bedoeld is in art. 1:453 lid 2 en 3, dit kan zien op een rechtshandeling en op een feitelijke handeling, dan mag deze handeling slechts plaatsvinden als dit kennelijk noodzakelijk is om een groot nadeel voor de betrokkene te voorkomen (art. 1:453 lid 5).
  • Het hoofddoel bij mentorschap, is dat de betrokkene zoveel mogelijk alles zelf regelt. Dit is ter bevordering van de zelfredzaamheid. Als de regels van art. 1:453 door de mentor worden overtreden, zal sprake zijn van een vernietigbare rechtshandeling (art. 1:457). Dit geldt eveneens als een betrokkene een rechtshandeling verricht waartoe hij niet bevoegd was (art. 1:453 lid 2). Als sprake is van een mentor die onbevoegd handelt geldt art. 1:457 lid 3. Een beroep op vernietigbaarheid kan alleen worden gedaan door de tegenpartij die wist het mentorschap of van deze had behoren te weten. Dus iemand die niet ter goeder trouw is geweest (art. 3:11). Omtrent deze wederpartij was de betrokkene vermoedelijk onbevoegd (art. 1:457 lid 2). Als de rechtshandeling is verricht door de mentor, kan het beroep op vernietigbaarheid alleen worden gedaan door de tegenpartij die wist het mentorschap of van deze had behoren te weten (art. 1:457 lid 3). Dus iemand die niet ter goeder trouw is geweest (art. 3:11). Het mentorschap wordt niet gepubliceerd, dit is wel het geval bij de curatele en het meerderjarigenbewind. 
  • Het mentorschap kan door de kantonrechter worden opgeheven als hier niet meer een goede grond voor bestaat of als het mentorschap niet zinvol genoeg is gebleken om te blijven voortzetten. De opheffing gebeurt op het verzoek van de mentor of door degene die bevoegd is een mentorschap in te stellen of ambtshalve. De beschikking tot opheffing van het mentorschap wordt van kracht als het in kracht van gewijsde is gegaan, tenzij een ander tijdstip wordt ingesteld. Daarnaast kunnen deze personen, de mentor en degene die gerechtigde is tot de instelling van het mentorschap (via art. 1:451 lid 1 en 2), in geval van een mentorschap onder tijdsbestek een verzoek doen tot verlenging (art. 1:462 lid 3). De kantonrechter beslist hierover binnen twee maand na het verzoek hiertoe. Ook art. 1:384 is van toepassing. Men kan tegen een afwijzing geen hoger beroep of cassatie instellen. 

Welke regelgeving is er omtrent afwezigheid, vermissing en het vaststellen van overlijden? - BulletPoints 17

  • Het bewind omtrent afwezigen staat in art. 1:409-411 BW. Een afwezige is iemand die zijn woonplaats heeft verlaten en geen toezicht over zijn goederen heeft ingesteld. Er kan een noodzaak bestaan om de afwezige persoon te vertegenwoordigen. De kantonrechter zal hierover beslissen na een verzoek van een belanghebbende of van het Openbaar Ministerie. Het bewind zal gelden over het volledige of een gedeelte van de goederen en daarnaast over de overige belangen (art. 1:409). Als iemand zijn woonplaats heeft verlaten, wordt deze kwestie gelijk behandeld.
  • Personen van wie het bestaan onzeker is noemen we "vermisten". Als een vermiste recht heeft op een erfdeel of een legaat en indien deze persoon overleden is, anderen hiertoe gerechtigd zijn, kan de rechtbank op verzoek toestemming verlenen voor machtiging tot de uitoefening van het recht van deze vermiste persoon (art. 1:412 BW). Als de persoon bestond ten tijde van het openvallen van de nalatenschap, kan deze persoon vruchten en goederen vorderen behoudens de beperkingen die zijn gesteld bij de verklaring van vermoedelijk overlijden (art. 1:412 lid 3). Deze regels gelden eveneens voor een uitkering van een levensverzekering, waarbij de vermiste persoon degene is die tot uitkering gerechtigd is.
  • De erfgenamen en legatarissen van een vermoedelijk overledene krijgen extra verplichtingen op zich, dit in geval van de terugkeer van de vermiste persoon (art. 1:418 lid 1-6). 
    • De erfgenamen en legatarissen moeten zekerheid stellen.
    • De erfgenamen moeten een goede boedelbeschrijving maken.
    • De registergoederen mogen niet worden verkocht of bezwaard, tenzij verlof van de kantonrechter wordt verkregen wegens gegronde redenen. 
    • De verdeling moet door authentieke akte gebeuren. 
    • De goederen mogen niet worden verkwist en er mogen geen uitzonderlijke giften worden gedaan.
    • De erfgenamen en legatarissen dienen de kantonrechter inlichtingen te geven indien dit nodig is.
  • Er was een behoefte aan een snelle en zo min mogelijk pijnlijke procedure om het overlijden bij een ramp vast te stellen, art. 1:426-430 BW werd ingevoerd. Dit is vooral van belang bij grote rampen. Het verschil met andere bepalingen is dat in deze regelingen geen termijn wordt gesteld en ook niet de beperkingen van art. 1:418-423. Er moet aan de voorwaarde van art. 1:426 worden voldaan. Dit vereiste ziet op het geval dat het lichaam van de vermiste persoon onvindbaar is, maar vrijwel zeker is dat de persoon overleden is. De rechtbank kan op verzoek van een belanghebbende of op verzoek van het Openbaar Ministerie vier omstandigheden geven dat de vermiste persoon overleden is:
    • Er is sprake van een vermissing in Nederland.
    • Er is sprake van een vermissing tijdens een reis met een schip of luchtvoertuig uit Nederland.
    • Er is sprake van een Nederlander die vermist is.
    • Er is sprake van een persoon die zijn woon- of verblijfplaats in Nederland had.

Wat is de regelgeving omtrent het erfrecht? - BulletPoints 18

  • De natuurlijk persoon is niet onsterfelijk, de wet regelt wie de opvolger wordt voor degene die overlijdt. De overledene noemt men de erflater. De opvolgers van de erflater noemt men de erfgenamen. De erfgenamen verkrijgen onder algemene titel, zij zorgen ervoor dat de vermogensrechtelijke belangen van de overledene worden gewaarborgd. Dit is de saisine-regel (art. 4:182 BW). De opvolging van de erflater kan gebeuren 'bij versterf' of op grond van een uiterste wilsbeschikking. In geval van een opvolging bij versterf geldt de wet. Als een erflater niet wil dat deze wettelijke regeling geldt, kan deze persoon een testament maken. Hiermee kan de erflater personen onterven en personen toewijzen als erfgenaam. 
  • De nalatenschap bestaat uit alle goederen en schulden die deze persoon achterlaat. Als er meerdere erfgenamen zijn, wordt de nalatenschap gecategoriseerd als een bijzondere gemeenschap in de zin van art. 3:189 lid 2. Het is een afgescheiden vermogen, dus schuldeisers van de nalatenschap kunnen zich alleen verhalen op de goederen uit de nalatenschap. Dit betekent eveneens dat andere schuldeisers zich niet kunnen verhalen op dit vermogen (art. 4:184). Men verstaat onder schulden van de nalatenschap, de schulden van de nalatenschap en schulden die ontstaan door en na het overlijden via art. 4:7. Dit betreft kosten van lijkbezorging, van vereffening, executele, belastingschulden, schulden uit legaten en schulden omtrent de legitieme portie. De rangorde wordt bepaald aan de hand van art. 4:7 lid 2. De vorderingen die ontstaan uit de legitieme portie komen achteraan in de rij. Ook vorderingen uit legaten worden niet vooraan in de rij gezet, legaten worden pas ten laste van de nalatenschap voldaan als zeker is dat alle andere schulden van de nalatenschap met het vermogen kunnen worden betaald (art. 4:120). 
  • De uiterste wil wordt vastgelegd in een testament. De meest belangrijke vormen zijn erfstellingen, legaten en lasten. Een erfstelling betekent dat een beschikking wordt gegeven waarin wordt bepaald welke personen een aandeel in de nalatenschap verkrijgen als erfgenaam (art. 4:115). Er kan geen overeenkomst worden gesloten om iemand tot erfgenaam te benoemen, dit is nietig. Een legaat houdt in dat sprake is van een vorderingsrecht die wordt gegeven aan een persoon. De verplichting die hieraan gekoppeld is ligt bij de erfgenamen, een legaat ziet op een bepaald goed (art. 4:117). Indien men overeenkomsten sluit over goederen die tot een nalatenschap behoren, zijn deze overeenkomsten geldig (art. 4:4 lid 2). De verplichting tot levering van een zaak gaat voor in de rij op een legaat. Een testamentaire last houdt in dat aan erfgenamen of legatarissen een verplichting wordt gegeven, dit kan niet zien op de uitvoering van een legaat (art. 4:130 lid 1). Degene die een last draagt heeft geen vorderingsrecht. De termen erfstelling en legaten worden samengevoegd onder de term makingen, lasten zijn dus geen makingen. 
  • De erfgenamen die optreden bij een verdeling van een nalatenschap bij versterf kunnen worden ingedeeld in vier groepen, zo'n groep noemt men een parentele. De vier parentelen worden na elkaar genoemd als erfgenaam van de nalatenschap. Als in een van de groepen iemand zich bevindt, wordt niet verder gekeken naar de volgende groep op de lijst. De vier groepen zijn:
    • De echtgenoot van de erflater die niet is gescheiden van tafel en bed, samen met de kinderen van hen.
      • Onder echtgenoot wordt tevens geregistreerd partner verstaan (art. 4:8 BW).
    • De ouders van de erflater en de broers en zussen van de erflater.
    • De grootouders van de erflater.
    • De overgrootouders van de erflater.
  • Per groep bestaat de mogelijkheid van plaatsvervulling, dit geldt niet voor de echtgenoot. De opvolging geldt alleen voor de bloedverwanten van de erflater, de echtgenoot van de erflater is de enige niet-bloedverwant die kan erven. Men bedoelt met bloedverwant een familierechtelijke betrekking (art. 4:10 lid 3). Als iemand alleen biologisch verbonden is met een kind, erft dit kind in geval van overlijden niet. Dit geldt eveneens voor het overlijden van een persoon die het gezag over een kind heeft. Een pleegkind kan in sommige gevallen een aanspraak doen op een erfrechtelijke verkrijging (art. 4:36). Ten aanzien van degene die alleen het gezag heeft kan verandering komen als de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap wordt toegekend, waarbij erfrechtelijke betrekkingen ontstaan. Als zo'n vaststelling plaatsvindt na het overlijden werkt deze vaststelling terug. 
  • Door de wettelijke verdeling kan een langstlevende echtgenoot verder leven. Men kan hiervan afwijken bij testament. Deze wettelijke verdeling geldt ook als de echtgenoot een latere echtgenoot is van de erflater. De wettelijke verdeling lijkt op de ouderlijke boedelverdeling die kan worden afgesproken bij testament. De langstlevende echtgenoot wordt hiermee goed beschermd. Dit is in het huidige erfrecht niet meer mogelijk door het gesloten systeem van de uiterste wilsbeschikkingen (art. 4:42 lid 1). Oude ouderlijke boedelverdelingen zijn desondanks wel geldig.
  • De echtgenoot is onbeperkt bevoegd om over de goederen uit de nalatenschap te beschikken en te beheren. De vorderingen van de kinderen kunnen hierdoor verdwijnen dan wel op raken. Als de langstlevende echtgenoot dan overlijdt worden de kinderen schuldenaar en schuldeiser van zichzelf. Er treedt vermenging op in de zin van art. 6:161. Hierdoor gaat de verbintenis teniet aangezien de schuldeiser en de schuldenaar tot een persoon worden gesmolten. Er is soms een mogelijkheid om de actio Pauliana van art. 3:45 in te stellen. Tijdens het leven van de langstlevende echtgenoot, is deze bevoegd uitkeringen te doen ter voldoening van de vordering (art. 4:17 lid 1). De betaling hoeft niet gelijk te geschieden aan alle kinderen. De vordering dient ten laste te komen van de hoofdsom en dan pas van de verhoging. De erflater mag bepalen dat de vordering eerst ten laste komt van de vermeerdering en dan pas van de hoofdsom om zoveel mogelijk rente te ontvangen als erfgenaam. 
  • Wilsrechten zorgen ervoor dat een kind gebruik kan maken van een aantal bevoegdheden. Er kan sprake zijn van een rechtsverwerking, dit houdt in dat door gedragingen en uitlatingen van het kind afstand moet doen van zijn wilsrechten. Als het kind dan alsnog gebruik maakt van zijn wilsrechten kunnen deze onaanvaardbaar worden verklaard. Als sprake is van een minderjarig kind, dient de wettelijk vertegenwoordiger binnen drie maand na het overlijden schriftelijk een keuze doen omtrent het gebruik van het wilsrecht aan de kantonrechter. De kantonrechter geeft een goedkeuring of afwijzing omtrent de beslissing van de wettelijk vertegenwoordiger. De kantonrechter kijkt alleen naar het belang van het kind (art. 4:26 lid 1). Deze weg wordt eveneens behandeld als een meerderjarige onder bewind staat, failliet is verklaard, in surseance van betaling verkeerd of in de schuldsanering zit (art. 4:26 lid 2).
  • Bij het maken van een testament geldt een grote vrijheid ten aanzien van de inhoud, men noemt dit 'testeervrijheid'. De grenzen liggen bij de aantasting van grote belangen, daarvoor is bijvoorbeeld de legitieme portie ontwikkelt. Via de legitieme portie krijgen afstammelingen een bepaald bedrag van de nalatenschap, ondanks dat zij worden onterfd. De legitimaris is aan te merken als een schuldeiser in de zin van art. 4:7 lid 1 sub g BW. Naast de belangen van de kinderen wordt de verzorgingsbehoefte van de langstlevende en van de kinderen boven de testeervrijheid gezet. De echtgenoot heeft geen recht op een legitieme portie. Ook is een verplichting opgenomen voor het geval dat een kind zonder loon tijdens zijn meerderjarigheid arbeid heeft verricht voor een beroep of bedrijf van de erflater of in zijn huishouding (art. 4:36). Over de voortzetting van die onderneming geeft art. 4:38 een aantal regels. 
  • De uitlegging van een testament gaat via de verhoudingen en de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt. Daden die buiten de uiterste wil zijn verricht hebben pas functie als zonder die daden het testament geen zin heeft (art. 4:46 lid 2). Een aanpassing kan in geval van een duidelijke vergissing. Als een van de erfgenamen is overleden, is er geen ruimte voor plaatsvervulling als dit niet in het testament is genoemd. Dit stuk gaat dan naar de overige erfgenamen, men noemt dit aanwas (art. 4:48). Een testament wordt gemaakt door handelingsbekwamen, minderjarigen van minimaal 16 jaar oud, degene die onder curatele staan vanwege een geestelijk of lichamelijk gebrek die toestemming van de kantonrechter hebben (art. 4:55). Als in een testament een voogd, notaris of getuige wordt aangewezen als erfgenaam is dit testament vernietigbaar (art. 4:62 lid 1). Dit is niet wegens misbruik van omstandigheden. 
  • Een legaat is een uiterste wilsbeschikking waarbij de erflater aan personen een vorderingsrecht nalaat (art. 4:117). Een legaat kan zien op goederen of diensten in of buiten de nalatenschap. Een legaat rust op de erfgenamen, als een legaat rust op een legataris is sprake van een sublegaat. Als de nalatenschap onvoldoende is om alle schulden te voldoen worden de legaten naar evenredigheid verminderd. Bij zuivere aanvaarding door de erfgenamen dienen zij bij te dragen aan het tekort, het legaat zal niet worden verminderd (art. 4:120). Als een goed niet tot de nalatenschap behoort maar wel is vergeven door een legaat, vervalt dit legaat (art. 4:49). Het legaat betreffende geld is opeisbaar na zes maand van het openvallen van de nalatenschap (art. 4:125). In geval van een huwelijk ligt het aan de huwelijksgoederengemeenschap of een goed tot de nalatenschap behoort of niet. Als het goed naar de echtgenoot gaat, dan krijgt de legataris de waarde van het goed. Een quasi-legaat is geen legaat, maar een bevoordeling (art. 4:126 lid 2). Dit is een verdeling bij voorbaat zonder tegenprestatie. 
  • Een testamentaire last is een uiterste wilsbeschikking waarbij de erflater een verplichting geeft aan de erfgenamen of legatarissen die geen betrekking heeft op een legaat. Een last zorgt niet voor een vorderingsrecht. De erfgenaam of legataris verkrijgt onder een voorwaarde, als de last niet wordt vervuld krijgt deze persoon geen erfenis (art. 4:131). Plaatsvervulling is van toepassing (art. 4:12). 
  • De legitieme portie wordt berekend over de legitimaire massa van art. 4:65. De legitimaire massa is de waarde van de nalatenschapsgoederen + gedane giften - de nalatenschapsschulden van art. 4:7 lid 1. De legitieme wordt berekend over de helft van de legitimaire massa, die helft wordt weer gedeeld door het aantal kinderen plus 1 (in geval van een echtgenoot). Deze berekening staat in art. 4:64 lid 1. Verwerping, onwaardigheid, vervallenverklaring en een onterving hebben geen invloed op de legitieme portie, echtscheiding wel die zorgt voor een verhoging van de legitieme. Als een kind is overleden treden de afstammelingen van deze persoon in zijn plaats als legitimaris (art. 4:64 lid 2). De regeling omtrent de legitieme portie is per 2003 veranderd, hierdoor is het overgangsrecht van toepassing. Uitleg vindt plaats aan de hand van de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt. 
  • Een legitimaris kan recht hebben op inferieure makingen, als hij deze aanvaardt komt dit ten laste van de legitieme portie. Indien hij deze niet aanvaardt komt het niet ten laste van de legitieme portie. Het betreft de erfstelling waarbij goederen onder voorwaarde, last of bewind zijn nagelaten of de erfstelling waarbij legaten zijn gemaakt die niet verplichten tot afgifte van geld of goederen. Als sprake is van een verwerping dient hij een beroep te doen op de legitieme portie. Dit dient te gebeuren binnen drie maand na overlijden (art. 4:72), anders is dit beroep niet meer mogelijk. Dit geldt eveneens voor inferieure legaten die onder voorwaarde, last of bewind is gemaakt dan wel legaten die sublegaten zijn met een verplichting tot levering van iets anders dan gelden en goederen of een legaat dat na zes maanden na overlijden pas opeisbaar wordt of een legaat die betaalt moet worden door erfgenamen die hier een te klein erfdeel voor hebben. Een inferieure making wordt opgeheven als sprake is van een hoger belang in de bedrijfsopvolging. Daarnaast wordt een inferieure making opgeheven als sprake is van een hoger belang omtrent de bescherming van de legitimaris. Als een testamentair bewind wordt ingesteld vervalt de inferieure making als de legitimaris ongeschikt is in het beheer dan wel dat de goederen naar schuldeisers zouden gaan. 
  • De legitimaris is geen erfgenaam. De legitieme portie is een vorderingsrecht ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen, dan wel de echtgenoot in geval van de wettelijke verdeling. Als de nalatenschap te klein is om de legitimaris te betalen, worden de vorderingen van de begiftigden ingekort. De vordering is opeisbaar na zes maanden na het overlijden van de erflater, dit is niet altijd het geval. Als de wettelijke verdeling van kracht is, is het pas opeisbaar bij het overlijden, faillissement of schuldsanering van de echtgenoot. Als op de nalatenschapsgoederen een vruchtgebruik rust is de vordering niet opeisbaar. Als de erflater bepaalt dat de legitieme portie niet opeisbar is. Na vijf jaar van het overlijden van de erflater vervalt het recht op de legitieme portie, behoudens de redelijke termijn die kan worden gesteld (art. 4:85). De rechtsvordering hieruit verjaart na twintig jaar nadat de vordering opeisbaar is geworden. Er heerst een enkelvoudige rente zoals die bij de wettelijke regeling geldt. 
  • Een erflater kan executeurs benoemen bij testament, de executeur zal de nalatenschapsgoederen beheren en nalatenschapsschulden voldoen. Als de erflater de bevoegdheden inperkt is sprake van een executeur met 1 ster. Als de beheersbevoegdheid niet is ingeperkt dan is sprake van een executeur met 2 sterren. De executeur vertegenwoordigt de erfgenamen (art. 4:145 lid 2 BW). De executeur kan een boedelnotaris aanwijzen (art. 4:146), dit is een onpartijdige adviseur voor de executeur. De legitimaris kan geen invloed uitoefenen op de positie van de executeur. Een executeur dient de legitimarissen te informeren. Als de executeur tevens de taak van testamentaire bewindvoerder krijgt, is hij executeur met 3 sterren (art. 4:171). 
  • Een erflater kan een testamentair bewind instellen op de nalatenschapsgoederen (art. 4:153). Het bewind wordt ingesteld ten behoeve van de rechthebbende, een ander dan de rechthebbende of een gemeenschappelijk belang. Het beheer wordt door de bewindvoerder uitgevoerd. De rechthebbende is niet handelingsonbekwaam, er is alleen een beperking die ziet op medewerking van de bewindvoerder. De bewindvoerder zelf heeft toestemming van de rechthebbende nodig in situaties die het onderbewindstaandgoed rechtstreeks raken (art. 4:169). De erflater kan de bevoegdheden van de bewindvoerder verruimen of verkleinen (art. 4:171). De rechtbank kan het bewind opheffen op verzoek van de rechthebbende of van de bewindvoerder (na vijf jaar na het overlijden van de erflater). 
  • De nalatenschap kan worden verworpen of worden aanvaardt, aanvaarding kan zuiver of beneficiair waarbij een boedelbeschrijving wordt afgegeven. Als een erfgenaam zich gedraagt alsof deze zuiver heeft aanvaardt door verkoop of toe-eigening van nalatenschapsgoederen, aanvaardt deze de nalatenschap zuiver (art. 4:192). In geval van zuivere aanvaarding geldt een onbeperkte aansprakelijkheid waarbij schuldeisers zich op het privévermogen kunnen verhalen. Een wettelijke vertegenwoordiger moet beneficiair aanvaarden of verwerpen (art. 4:193). In geval van beneficiaire aanvaarding dienen de schulden betaald te worden met het nalatenschapsvermogen, maar niet met het privévermogen. Een legaat kan worden verworpen, maar niet worden aanvaard (art. 4:202). 

Bron

Samenvatting in BulletPoints bij SBR 1: Personen- en familierecht, huwelijksvermogenrecht en erfrecht - Nuytinck - 7e druk

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Law and public administration - Theme

Law and public administration - Theme

Image
Summaries, internships, tips and tools for study and work in law and public administration Definitions, Jurisprudence, Stories, Subjects, Study assistance,
Join WorldSupporter!
This content is related to:
Boeksamenvatting bij de 6e druk van Personen- en Familierecht, Huwelijksvermogenrecht en Erfrecht van Van Mourik
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1777 1