Hoorcollegeaantekeningen Preventie en Straffen - Criminologie - UL - B3 - 2015/2016


Hoorcollege 1

Rechtvaardiging en doelen van straf

In dit hoorcollege wordt de rode draad weergegeven voor de hele cursus. Als tip wordt er meegegeven om naar de leerdoelen te kijken ter voorbereiding van het tentamen. Tevens wordt er een plaatje van de eerste slide gebruikt in een tentamenvraag. Dit college gaat over rechtvaardiging, de zin en het doel van straf. Hoe moet er gestraft worden?

Wat is straf?

In dit college worden morele straftheorieën besproken. Allereerst beginnen we met het antwoord op de simpele vraag ‘wat is straf?’. Straf vinden we in deze samenleving heel vanzelfsprekend. Als er een rechtsregel wordt overtreden, volgt er straf. Als er geen straf volgt, worden we zelfs boos. Als er bij een juridische fout geen straf volgt, kan er zelfs eigenrichting volgen. We verwachten het en we eisen het, we vinden het formeel dat er straf volgt. In deze cursus bedoelen we straf binnen het domein van het strafrecht. Je hebt ook straf binnen de huiselijke kring of school. Hier bedoelen we dus het strafrecht.

Gemeenschappelijke elementen in meest gangbare definities

Er wordt al eeuwenlang nagedacht wat straf is en waarom we straffen. In de definities zien we dat straf pijn doen. Het is leed en  wordt onaangenaam gevonden door de ontvanger. Straf is er voor een overtreding van een rechtsregel. Het wordt opzettelijk opgelegd en als straf bedoeld door de mensen die het opleggen. De mensen die straf opleggen, hebben het formele recht om de straf op te leggen. Als een inbreker zijn been breekt en dat als straf wordt gezien is het niet opzettelijk, het is niet als straf bedoelt, want het overkomt hem.

Volgens Kelk (1994) is straf als zodanig bedoeld door de overheid toegebracht leed op grond van een in het strafwetboek als delict omschreven normschending. De kern is opzettelijke leedtoevoeging. Daarom is straf problematisch. Waarom voegen we leed toe en niet een andere reactie? Waarom niet iets dat geen pijn doet? Kortom, als wij leed toevoegen hebben we een coherente en fundamentele rechtvaardiging nodig.

Hart (1969) heeft een instrumentarium gegeven. Er zijn twee vragen die beantwoord moeten worden. Waarom straffen we? Dat is de algemene rechtvaardiging in de praktijk. De tweede vraag is the rules for allocation. Hoeveel, wat voor, voor wie moeten we straffen en met welk doel? Dat zijn de vragen die de straftoemeter zich moet stellen. John Stuart Mill is grondlegger van het utilitarisme en hij had deze vragen ook al in zijn hoofd.

De belangrijkste benaderingen

De nadruk ligt op het retributivisme (vergeldingstheorie) en het utilitarisme.

Retributivisme

Absolute theorieën en vergeldingstheorieën wordt het retributivisme ook wel genoemd. In de Amerikaanse theorie wordt het Just Desert genoemd. Bij de deontologische theorie wordt iets gerechtvaardigd, omdat we het intrinsiek goed vinden. We hoeven iets niet te rechtvaardigen door te refereren aan een doel.

Utilitarisme

Het utilitarisme is een nutstheorie. Het gaat om het nut. In het Nederlands wordt het vaak de relatieve theorie genoemd. Het instrumentalisme en het consequentialisme wordt het ook genoemd. Straf is een instrument om in de toekomst gelegen nut te behalen. Daarnaast hangt ook de teleologische theorie samen.

Verenigingstheorie

Beide theorieën worden gecombineerd in de verenigingstheorie. Elementen van het utilitarisme en het retributivisme worden verenigd. Daarom wordt het ook wel hybride theorieën of mixed theory genoemd.

Herstelrecht

Het herstelrecht wordt ook wel restorative justice genoemd. Hier wordt minder op ingegaan, omdat er niet meer gestraft wordt zoals in de definities uit dit hoorcollege.

Retributivisme

Straf is verdiend leed en daarmee intrinsiek goed. Straf is retrospectief, het kijkt terug. Het gaat over iets wat gebeurd is. Er wordt niet gekeken naar in de toekomst gelegen doelen. Waarom is het goed en gerechtvaardigd (general justification). Er zijn twee varianten binnen het retributivisme. Je hebt het negatief retributivisme, dat komt zo ook terug in de verenigingstheorie. Het wil iets tegen houden. Er wordt iets voorkomen met twee regels. Alleen mensen die schuldig zijn komen in aanmerking voor een straf. De tweede is dat een schuldige niet zwaarder gestraft kan worden dan wat een evenredig is aan de ernst ven mate van schuld. Het moet proportioneel zijn. Het beperkt dingen of verbied dingen. Het informeert ons niet waarom straffen goed is en straffen zou moeten, het heeft enkel een limiterende werking.

Bij het positief retributivisme is straffen goed en moeten we straffen. Het is een plicht. Immanuel Kant heeft het positief retributivisme opgeschreven. Die benadering schreef hij op in een ingewikkeld Duits boek. Benthem was een utilitarist. Kant zei dat straf intrinsieke waarde had. Kant zegt dat iedereen in een moderne samenleving is een rationeel wezen. Mensen zijn instaat tot moreel begrip. Het is de essentie van het mensheid. Om die rede moet je die moraliteit en rationaliteit ook aanspreken, dat zijn we als samenleving verplicht. Die verplichting noemt kant een categorisch imperatief, een morele noodzakelijkheid. We moeten mensen aanspreken op hun menszijn. Dat is de eerste vraag van Hart. De tweede vraag, rules of allacation, is volgens Kant Lex Talinonis. Dat is oog om oog, tand om tand, spiegelstraffen dus. Je doet met een misdadiger precies wat hij of zij gedaan heeft. Kant was meer bezorgt om de gevolgen van het utilitarisme dan een coherente steekhoudende verklaring vinden waarom de praktijk van het straffen goed is. Er zijn twee elementen van Kants benadering die in het retributivisme terug komen. De blijvende invloed van Kant is dat de mens een rationeel en moreel wezen is. De mens mag ook nooit gebruikt worden als instrument voor een in de toekomst gelegen doel.

Wat zijn dan wel de algemene retributivistische rechtvaardigeenheden? De utilitaristen hadden het veel makkelijker. De retributivisten hebben het veel moeilijker met het metafysische. Een van die benaderingen is het intuitionisme, we voelen dat straf goed is. We hebben allemaal die intuïtie. Straf is wraak en emotie. Daar gaat het al mis met het intuitionisme. Maar waar komt dat gevoel vandaan? Is het iets wat we leren? We worden gesocialiseerd, en we zien straf overal als reactie op normovertredend gedrag.

Een meer kansrijke benadering waarom straffen goed is, is het herstellen van een verstoorde balans. Omdat iemand een misdaad heeft gepleegd, is de balans in de samenleving verstoord. Je kunt door straf die disbalans opheffen. Wat is de praktische betekenis hiervan? Hoe kun je die balans weer rechtzetten? Een andere benadering van verstoorde balans is Benefits en Burdens, dat is  een oneigenlijk verkregen voordeel ontnemen. Maar waarom moet dat met straf? Als reactie hierop vroeg Von Hirsch zich af waarom je straf moet toevoegen in plaats van de balans herstellen met iets dat niet het morele stigma heeft dat straf wel met zich meebrengt.

Hedendaags retributivisme

Von Hirsch is een grondlegger van het hedendaagse retributivisme. Hij heeft in de jaren 70 een belangrijk boek gepubliceerd. Straf is verdiend leed (just desert). Met straf wordt een afkeurende boodschap uitgedragen aan rationele wezens die in staat zijn tot moreel begrip. Die afkeuring doet pijn, is leedtoevoeging. Door straf met pijn gepaard te laten gaan, komt de boodschap aan. Maar dat is niet genoeg. Om het compleet te maken, wordt er gerefereerd aan algemene preventie. Straf moet proportioneel zijn, evenredig aan de ernst van het misdrijf. Als er niet proportioneel gestraft wordt, wordt er te veel of te weinig afkeuring uitgedrukt.

Proportionaliteit

Aan de ene kant hangt proportionaliteit samen met afschrikking. Proportionaliteit beschermt tegen excessief gebruik van straf. Daarnaast is er een link tussen straf en schuld van de dader. Hier moet een evenredigheid in zijn. Er zijn twee vormen van proportionaliteit: ordinale proportionaliteit en cardinale proportionaliteit.

Ordinale proportionaliteit

De beginselen komen neer op gelijkwaardigheid, het rangorde-principe en verhoudingen. Allereerst moeten soortgelijke misdrijven (qua ernst) soortgelijke straffen krijgen (qua zwaarte). Dit duidt op gelijkwaardigheid. Als er gestraft wordt op basis van risico-inschatting wordt dit beginsel al overschreden. Daarnaast moet er een rangorde zijn. Als misdrijf A ernstiger is dan misdrijf B, moet de straf voor A altijd zwaarder zijn dan de straf voor B. Als laatste moeten er verhoudingen in straffen zijn ten opzichte van de ernst. Als misdrijf A ernstiger is dan misdrijf B, en als B iets ernstiger is dan C, dan dienen die verschillen in de straffen voor A, B en C terug te zien zijn. Een voorbeeld van ordinale proportionaliteit is dat moord ernstiger is dan woninginbraak en dat dit terug te zien moet zijn in de straf. Het gaat om de volgorde. Vaak wordt er vanuit een externe overweging bepaald dat een lichter misdrijf (diefstal van een scooter) een zwaardere straf krijgt dan een ernstiger delict (woninginbraak) om een bepaald doel te bereiken. Dit mag dus niet.

Cardinale proportionaliteit

Daarnaast bestaat er cardinale proportionaliteit dat neer komt op ordinale proportionaliteit dat nader geoperationaliseerd is. Er is numerieke verankering schaaluiteinden, dus hoeveel dagen gevangenisstraf wordt er meer gegeven dan misdrijf B. Daarnaast worden de punten op de schaal exact vastgesteld. Hoeveel straf verdient misdrijf X en hoeveel meer dan misdrijf Y? De problemen liggen gelegen in de vergelijkbaarheid en de meetbaarheid. Dat 240 uur werkstraf evenveel wordt gezien als 6 maanden gevangenisstraf is een voorbeeld van cardinale proportionaliteit.

Vergelding en punitiviteit

Is vergelding hetzelfde als punitiviteit (hard straffen)? Nee. In de politiek wordt dat vaak als synoniem gebruikt maar dat is onzin. De essentie van proportionaliteit is niet oog om oog (lex talionis) maar het proportioneel uidrukken van afkeuring. Zeer zware straffen (hoge verankering van de schaal) overschaduwt de morele boodschap die met straf wordt uitgedragen.

Utilitarisme

Binnen het utilitarisme wordt er zoveel mogelijk nu (utility) nagestreefd voor de samenleving. Het gemeenschappelijk welzijn wordt vergoot. De algemene rechtvaardigheid voor straf ligt gelegen in het toekomstig nut. Het toekomstig nut moet groter zijn dan de kosten van de straf. Om de hoeveelheid straf te bepalen, moet er niet meer of zwaarder gestraft worden dan wat nodig is om het nut te bereiken. Straffen is een noodzakelijk kwaad, er moet niet meer leed zijn dan nodig is om het nut te bereiken. De problemen binnen het utilitarisme zijn gelegen in de praktische en morele sfeer.

Proportionaliteit revisited

Bij de retributivistische variant moet straf proportioneel zijn aan de ernst van het misdrijf en de verwijtbaarheid van de dader. Bij de utilitaristische variant is straf proportioneel aan wat nodig is om nut te bereiken (en niet meer). De voorwaarde daar is dat de baten groter zijn dan de kosten. Als er bij een misdrijf geen nut is om een straf op te leggen, wordt er niks gedaan.

Achilleshiel van utilitaristen

Er is een moreel bezwaar. Er mag extreem zwaar gestraft worden en onschuldigen mogen gestraft worden om toekomstig nut te bereiken. Als het beoogde nut niet wordt behaald, is het niet gerechtvaardigd. Oplossingen liggen gelegen in het negatief retributivisme en een zuiver instrumentele redenering.

Strafdoelen om nut te bereiken

Bij generale preventie gaat het om algemene afschrikking en normbevestiging. Hier zit het rationele denkbeeld achter. Bij speciale preventie gaat het om individuele afschrikking, onschadelijkmaking (incapacitatie) en rehabilitatie/resocialisatie. Bij onschadelijkmaking wordt voor de duur dat iemand onschadelijk is gemaakt, geen misdrijf worden gepleegd door die persoon.

Interne conflicten?

Er zijn duidelijke aanknopingspunten voor rehabilitatie via taakstraf wat een vorm is van individuele preventie. Maar scooterdief met een zware exemplarische straf,  kan voorkomen  dat potentiële scooterdieven niet gaan stelen. Dat is generaal preventie. De utilitarist zou gaan voor het meeste nut, dus met  een zware straf veel diefstallen voorkomen.

Grondslag utilitarisme

Het universeel leidende principe is Utility in al ons menselijk handelen. De focus is algemene afschrikking. De kosten die straffen in het vooruitzicht stelt, moeten zwaarder wegen dan de baten van criminaliteit. De straf is gerechtvaardigd zolang het in het toekomst gelegen uitkomsten rechtvaardigt. Straf is een instrument. Er is geen intrinsieke waarde van straf. Hoe zit het met onschuldigen? Kunnen we die straffen voor nut?. Benthem zei dat je alleen mag straffen als degene schuldig is aan een misdrijf.

Beccaria

Twintig jaar voor Benthem vroeg Becceria zich al af of we onschuldigen kunnen  straffen. Zonder die utilitaristische leer te verlaten  vond hij een antwoord. Individuele en generale preventie door middel van afschrikking. Kunnen we onschuldigen straffen als dat voldoende nut oplevert? Beccaria antwoordde daarop ontkennend. Hij rechtvaardigde dat door te refereren naar de theoretische fictie van een sociaal contract. In dat sociaal contract hebben mensen slechts het hoogst nodige ingeleverd aan de soeverein om ieder individu te beschermen in de samenleving. Ze hebben nooit opgeofferd om een onschuldige op te offeren voor de samenleving. Kortom, Beccaria stelde dat onschuldigen of extreem zware straffen niet kon vanwege het sociaal contract.

Verenigingstheorieën

Binnen de verenigingstheorieën zijn er twee vormen. Het effect is in de praktijk het zelfde. Als eerste is er het Limiting Retributivism (Hart, 1968; Morris, 1974). De uitgangspunten zijn utilitaristische Algemene Rechtvaardig (preventie) en Negatief Retributief beginsel als beperking (niet meer dan wat maximaal verdiend is).Het negatief retributivisme is er overheen gelegd vanwege de Achilleshielen.

Daarnaast is er de Utrechtse school van Willem Pompe uit de jaren ’30 en ’40. Een beginsel van de Utrechtse school is de retributieve algemene rechtvaardiging. Binnen de grenzen van proportionaliteit  kan men aan de slag met straftoemeting. Onder retributieve bovengrenzen kunnen preventieve overwegingen ten behoeve van de strafsoort en –maat gemaakt worden. In de praktijk komen beide voor. Er wordt nooit zwaarder gestraft dan het misdrijf en de schuld van de dader en er wordt nooit een onschuldige gestraft.

Restorative justice (herstelrecht)

Het referentiepunt van Restorative justice is de conflictoplossing en schade. Dat betekent dus ook dat voor Restorative justice het toegevoegde leed niet relevant is. De interventie is zo intensief om het conflict op lossen. Het kan meer leed opleveren dan een vergeldingsstraf. De focus ligt op het herstellen van de schade en het oplossen van het conflict.

Nederland

Strafdoelen staan in ieder geval niet in de wet. Het rehabilitatiestrafdoel is er, maar dat is onzin. Dit is geen strafdoel, het heeft niet het doel na de gevangenisstraf de terugkeer in de maatschappij.

Tweesporenstelsel in Nederland

In Nederland bestaat het tweesporenstelsel. We hebben straffen en maatregelen. Een maatregel is geen bedoelde leedtoevoeging. Onder straffen vallen gevangenisstraf, werkstraf en boete. Onder maatregelen vallen plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, ontnemingsmaatregel, schadevergoedingsmaatregel, TBS en ISD. Het gevolg daarvan is dat TBS en ISD kan worden opgelegd voor een kleine diefstal. Het mag, want het is een maatregel ook al is het niet proportioneel.

Hoorcollege 3

Ontwikkelingen in (het denken over) straffen

Van lijfstraf naar leerstraf

Er is iets gebeurd in het denken over straffen, vroeger hakte ze voeten af en nu krijgen ze een enkelbandje. Foucault beschreef hoe dat vroeger ging.

Durkheim wees op de ontwikkeling van straffen. Vroeger had je mechanische solidariteit, kleine afhankelijke samenlevingen. Een delict was een inbreuk op de macht van god en het collectief. Straffen waren heel zwaar. Naar mate de samenleving ontwikkelde, kwam er meer organische solidariteit. De straffen werden minder zwaar. Het was niet meer een inbreuk op het collectieve geweten of god, maar het was gewoon een delict. Er zijn twee wetten volgend Durkheim, namelijk modernisering van de samenleving leidt tot mildere straffen en gevangenisstraf wordt de belangrijkste straf. Nu zeggen we juist dat gevangenisstraf barbaars is en zijn we opzoek naar alternatieven. In zijn tijd was het een alternatief voor lijfstraffen.

Rusche & Kirchheimer (1939) wezen er op dat het gebruik van gevangenisstraf afhangt van de arbeidsmarkt. Als er veel werkloosheid hebben we die mensen niet nodig. Als we ze wel nodig hebben, krijgt men lichtere gevangenisstraffen of helemaal niet.

Dat er alternatieve straffen waren, bleek al uit het Rasphuis in Amsterdam waar veel lijfstraffen werden uitgedeeld. Ook Leerstraf alcohol bestond al eerder. Vanaf 1850 bleek eenzame opsluiting beter, gevangenis werd zo geen leerschool om beter criminaliteit te plegen. Het was ook goed dat een dader zich kon bezinnen.

Bentham bedacht de koepelgevangenis. In het midden is een toren met bewakers en in de buitenste rand zijn de cellen. Zo is er constant controle en er is geen contact met medegedetineerde. Men moest een masker op zodat er geen contact was. Dit gebeurde tot 1947.

Daar kwam verandering in vanaf de WO II. Tijdens die WO II zaten veel mensen in de gevangenis en wisten daarom hoe het was op opgesloten te zitten. Daarom wilde ze het anders doen. Het detentieregime werd milder. Dit ging nog verder toen een stroming op kwam, het abolutionisme. Het is een conflict tussen dader en slachtoffer, de overheid staat er buiten, dus helemaal geen gevangenisstraffen. In de jaren 70 kwam het artikel van What Works, niks blijkt te werken. Waarom geven we alternatieve straffen? Toen werd iedereen weer opgesloten. Tegenwoordig is gevangenisstraf voor de beveiliging van de maatschappij terwijl het eerst ook resocialisatie was. Die beveiliging van de maatschappij wordt ook wel risicojustitie genoemd.

Volgens Garlands waren er 12 veranderingen in een maatschappij om te zien of dat proces opgaat. Bescherming van publiek worden belangrijker. Etc.

Op die ontwikkelingen van Garland kan de overheid op twee manieren reageren. De eerste is de aanpassingsstrategie, daarmee erkent de overheid dat er veel criminaliteit is en dat de overheid nooit alle criminaliteit kan uitroeien. Het doel is criminaliteit beheersen. Dit is de strategie van de mensen in het veld.

De andere strategie is de ontkenningsstrategie en acting out: de overheid ontkent dat criminaliteit een probleem is. De overheid pakt het keihard aan. De overheid kan criminaliteit wel onderdrukken. Er moet meer daadkracht komen. Dit is de strategie die de overheid naar de burger communiceert.

Je moet je altijd afvragen wanneer een krantenartikel is geschreven. Hoe zag de maatschappij eruit toen dat artikel werd geschreven. Hoe relevant is dat nu?

Deel 2: straftoemetingsfactoren

Straftoemeting

Er zijn kenmerken van de zaak of persoon van de verdachte die invloed hebben op de straftoemeting. Gevangenisstraffen zijn door de jaren heen constant gebleven. Geldboetes worden minder.

De vraag is waardoor de verschillen in straffen ontstaan. Straftoemeting is heel belangrijk. Symbolic keystone of criminal justice system. Het publiek beoordeelt de rechter aan de hand van de straf die de rechter oplegt. Er is veel onduidelijkheid waarom de rechter precies die straf oplegt. Vroeger werd er een standaard motivering verteld, maar nu leggen rechters vaker uit welke factoren meewegen. Toch is zo’n uitleg niet sluitend voor die straf. Met die motivering kun je meerdere sancties opleggen.

Het probleem is gelijkheid vs individualiseren. Iedereen is het er mee eens dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Rechters vinden het ook belangrijk dat ze maatwerk leveren, dat ze kijken naar de persoon van de dader. Iedere zaak is uniek. Individualiseren is belangrijk. Een ongelijk geval moet ook ongelijk behandeld worden. Het hangt af van de omstandigheden van het geval. Wat maak een zaak dan zo uniek? Wat zijn die omstandigheden dan precies dat ze andere straffen rechtvaardigen. Rechters kappen de discussies te snel af.

Verschillen in straftoemeting komt vooral omdat we een groot sanctiearsenaal hebben. De rechter kan alle kanten op en hij heeft ook veel discretionaire vrijheid. Bepaalde combinaties kunnen niet, een kale taakstraf kun je niet krijgen voor een moord. Toch is hij heel vrij, zeker in vergelijking met andere landen. Hij kijkt wel vaak wat in andere gevallen is opgelegd voordat er hoger beroep wordt aangetekend. Daarbij is hij vrij in de keuze voor het strafdoel. Daar zijn geen regels voor. Dat kan dus verschillen tussen rechters. Als laatste kunnen er verschillen ontstaan door bewuste en onbewuste denkprocessen. Hij kijkt naar verwijtbaarheid, gevaarlijkheid van de dader en praktische overwegingen. De onbewuste is focal concercs theory of sentencing. Hij heeft niet altijd zin en tijd om op de drie punten te letten.

De vraag is dan in hoeverre die te rechtvaardigen zijn. Speelt een daderkenmerk een rol en mag het een rol spelen?

Welke daderkenmerken spelen een rol?

Hoe kun je onderzoeken hoe er gestraft wordt? Er zijn verschillende manieren. Je kunt rechters interviewen, het nadeel daarvan is dat rechters misschien niet weten hoe ze beslissen door onbewuste processen. Misschien geeft hij wel sociaal wenselijke antwoorden. Een andere methode is vignetten, het probleem is dat het niet echt is. Je legt rechters een casus voor. De effecten zouden kunnen zijn dat rechters weten dat het niet echt is en daardoor anders beslissen. Het ligt er vaak ook dik bovenop, men heeft door waar je op varieert. De derde manier is vonnissen analyseren. Er kunnen van al die zaken regressieanalyses gemaakt worden. Probleem is dat er wel samenhangen gevonden worden maar die relaties hoeven niet oorzakelijk te zijn. Je bent afhankelijk van de steekproef en hoe je de variabele operationaliseert en hoeveel controlevariabelen er zijn. Het kan ook nooit alle details en finesses van een zaak vangen.

Er zijn relatief gezien veel minder gedetineerden die in Nederland geboren zijn. Zijn in het buitenland geboren mensen crimineler? Worden ze eerder opgepakt of vervolgd? Zijn het selectie-effecten in de opsporing en vervolging? Is er sprake van oververtegenwoordiging is een definitiekwestie. De rechter kan ook die mensen andere behandelen.

Uit onderzoek van Wermink bleek dat alle etniciteiten zwaarder werden gestraft dan Nederlanders als je alleen etniciteit bekijkt. Als er meer factoren worden toegevoegd, is etniciteit niet meer significant. Verschillen worden wegverklaard door andere daderkenmerken. Effecten verdwijnen niet helemaal. Voor mishandeling worden Turkse verdachten zwaarder gestraft dan Nederlanders.

Niet alleen herkomst speelt een rol. Geslacht speelt altijd een rol. Vrouwen worden minder zwaar gestraft. Als vrouwen het rolpatroon doorbreken als vrouw, zoals gewelddadige overval wordt er juist zwaarder gestraft. Leeftijd speelt ook een rol, bij jonge daders zijn de hersenen nog niet volgroeid en wordt er bijvoorbeeld lichter gestraft. Oude daders van 80 worden weer lichter gestraft. Opleiding en werk komt ook vaak terug. Of je dakloos bent, wordt er zwaarder gestraft. Het OM kan je geen brief sturen. Er zijn dus ook praktische redenen. Verder spelen relaties met partner, familie en fouten vrienden een rol.

Mogen daderkenmerken een rol spelen bij de straftoemeting? Bij de utilitaristen blijft de hamvraag wat de opbrengsten zijn en hoeveel delicten er voorkomen worden door de interventie. Wat is het nut?

Retributivisten hebben het over de verwijtbaarheid in deze discussie. In eerste instantie moet op de ernst van het delict worden afgerekend en niet op vage persoonskenmerken. Ze kijken ook naar de ernst van de verwijtbaarheid. Zo sluipen er allerlei daderkenmerken in, zoals leeftijd, strafrechtelijk verleden, spijtbetuiging, verstandelijke beperkingen, psychische problemen, provoactie door het slachtoffer, slechte jeugd et cetera. Geslacht, herkomst en recidiverisico mogen geen rol spelen bij retributivisten. Bij bepaalde factoren ligt het er een beetje aan, zoals financiële middelen, alcohol en drugs gebruik. Een arm persoon die een brood steelt, vinden we minder erg.

Bij utilitaristen gaat het erom dat de straf die je oplegt gerechtvaardigd is als die nut heeft. Als de baten hoger zijn dan de kosten is dat het geval. Er moet precies zoveel straf opgelegd worden zodat het nut wordt bereikt. In beginsel is het gerechtvaardigd om rekening te houden met risicofactoren. Daarmee bepaal je hoe zwaar de interventie moet zijn. Dynamische risicofactoren zijn veranderbaar door middel van interventies. Daar tegenover zijn statische risicofactoren, deze kunnen niet veranderd worden door een interventie. Het zijn wel risicofactoren en daarmee is het lastig. Mannen hebben een hoger recidiverisico, maar mag je daar rekening mee houden? De reclassering wil niet dat geboorteland en dat soort factoren mee worden gerekend. Je score wordt minder precies. Men vind dat moreel niet verantwoord.

Voor een individu zeggen groepsscores niets over de recidivekans. De range om te recidiveren is nog steeds heel groot.

Tegenstrijdige effecten

Retributivisten vinden het minder erg als jonge mensen een delict plegen. Utilitaristen vinden juist dat zij een grote kans hebben om weer te recidiveren. Net zoals psychische problemen, retributivisten vinden dat het hen minder kwalijk genomen kan worden terwijl utilitaristen juist denken dat zij grote kans hebben om te recidiveren. Dit geldt ook voor een slechte jeugd.

Niet lichter of zwaarder straffen, maar anders straffen?

Je mag ook iemand anders straffen, als het maar de zelfde strafzwaarte heeft, volgens retributivisten. Bij vergelding is dat als de dader zorgtaken heeft voor zijn kinderen, zijn woning of baan kwijt kan raken of gezondheidsproblemen heeft of detentieongeschikt is. Het moet even zwaar is.

Bij utilitaristen speelt gelijkheid niet zo’n rol. Ze moeten een interventie krijgen die het meeste nut heeft bij het individu. Mensen krijgen andere interventies afhankelijk van de verschillende behoeften die ze hebben.

Welke omrekensleutel moet je gebruiken? Mensen worden even zwaar gestraft maar op een andere manier. Maar hoe reken je dat om? Die in de wet staan, worden door veel mensen niet herkent. Hier is veel discussie over. Hier moet dus vervolgonderzoek gedaan worden.

Maar wat doen we met:

Voorwaardelijk straffen hoeven altijd uitgevoerd worden en moeten deze dan meegewogen worden? Er zijn ook bijzondere voorwaarden die boven iemands hoofd hangen. Ook is er voorwaardelijke invrijheidstelling. Hoe doen we dan met maatregelen?

Straffen op grond van groepskenmerken?

Bij andere risicofactoren hoor je niets, zoals werklozen. Worden bij recidive-inschattingen niet altijd groepskenmerken toegepast op het individu? Zo ja, waarom vinden we het bij herkomst wel een probleem en bij andere daderkenmerken minder problematisch? Vergelijk dit met verzekeringspremies, zoals dat je meer premie betaald in de stad. Daar vinden we het geen probleem maar bij straffen kijken we daar anders tegen aan.

Hoorcollege 4

Bedoelde en onbedoelde gevolgen van detentie

World Prison Population List (2013)

Wereldwijd zitten er 10,2 miljoen mensen vast in detentie. Dit is de relevantie van het onderwerp. Waarschijnlijk is dit getal nog onderschat, want dit zijn geregistreerde detenties. In landen als Noord-Korea en China wordt er niet goed geregistreerd. De VS en Cuba naast wat kleine eilandjes staan hoog in de meeste gedetineerde per 1000 inwoners.

De gevangenen populatie is heel erg uitgebreid in de periode 1987 en 2007. In Nederland is dat getal verviervoudigd. Na de tweede wereldoorlog zie je een stijging, dan zakt het in en dan gaat het weer omhoog. De laatste paar jaar is het weer gaan dalen. Kortom, er is nogal fluctuatie te zien in het aantal gedetineerden. In de VS is ook een stijging te zien rond 2000 en daarna een daling. In de VS hebben afro-amerikanen die geboren zijn in een bepaalde periode een kans van 1 op drie om ooit gedetineerd te worden.

Nederland detentieduur

Maar hoe lang zijn de straffen nu? Meer dan 50% is minder dan een maand. De straffen zijn dus heel erg kort. Meer dan 80% zit minder dan 6 maanden. Weinig gedetineerde zitten heel erg lang vast. Iedereen die de gevangenis in komt, komt ook weer vrij.

Ontwikkelingen gevangeniswezen

Beleidontwikkelingen . In het gevangenisregime is een duidelijke verschuiving te zien. Na WO II zijn er veel cursussen om ze te helpen. Toen was er ‘everything works’, alles werd gedaan om ze het rechte pas op te krijgen. Vervolgens gingen ze onderzoek doen naar de effecten. Het bleek geen effect te hebben en daardoor werd er bezuinigd en kregen gedetineerden minder hulp. In het laatste decennia ligt er weer nadruk op What Works. Wat kunnen we aanbieden als evidenced based hulp? Kenmerken van het gevangeniswezen worden meer belangrijk gevonden vanuit beleid dan gedetineerden helpen. De kosteneffectiviteit is belangrijker. Er wordt minder geld uitgegeven. Een tweede uitgangspunt is het systeem van promoveren en degraderen. Ze werken met een basisprogramma en een plusprogramma. Je stroomt in in het basisprogramma maar bij goed gedrag mag je doorstromen naar de plusprogramma waar je meer mag. Laat eerst maar zien dat je het waard bent en dan geven je wat extras, terwijl het men juist gestraft werd als je iets fout deed. Een aantal jaren speelden ze met het idee om elektronische detentie te vervangen met gewone detentie. In de politiek is dat idee vervallen. De politiek mag niet op de stoel van de rechter zitten.

Detentie als ‘black box’

Om de effecten van detentie te onderzoeken, moet je een duidelijk beeld hebben van hoe detentie eruit ziet. Het kan voor iedereen een heel andere ervaring zijn. Dat komt niet alleen door veranderingen in beleid maar ook de verschillen in regime. Nu zit je meer uren op cel dan een paar jaar geleden. In sommige gevangenissen kun je meer arbeid doen. Vanuit beleid is heel duidelijk hoe een programma van detentie eruit moet zien. Maar er zitten toch verschillen per gevangenis. Met de data van het prison project hebben de onderzoekers gevraagd aan de gedetineerde wat ze hebben gedaan aan arbeid, interventies etc. Minder dan een derde heeft een cursus gevolgd. Drie kwart gaat naar de arbeid. Deze mensen zaten in het huis van bewaring, ze hoefden dus niet naar de arbeid te gaan. Degene die niet naar de arbeid gingen, had voor het grootste gedeelte geen mogelijkheid om te werken. Dit was hetzelfde voor de gedetineerden die geen cursus volgden. Soms wordt het dus niet aangeboden. Opvallend is dat ze plezier hadden in de arbeid en het niet deden omdat ze er iets aan hadden. Verschillen kunnen verder ook te maken hebben met verschillen van de gedetineerde, vergelijk een dakloze versus iemand die al een huis heeft. De nazorg kan ook verschillen per persoon.

Nazorg

Bij de nazorg wordt er gelet op een woning, inkomen, schulden, zorg en een ID. Maatschappelijke dienstverlening helpt hierbij. Er wordt voor gezorgd dat als iemand vrij komt dat die zaken geregeld zijn.

Bedoelde gevolgen van detentie

Vergelden, generale preventie en speciale preventie zijn de bedoelde gevolgen van detentie. Onder generale preventie valt algemene afschrikking en normbevestiging. Onder speciale preventie valt individuele afschrikking, onschadelijkmaking (incapacitatie) en rehabilitatie/resocialisatie.

Onbedoelde gevolgen van detentie

Onbedoelde gevolgen van detentie kunnen bijvoorbeeld zijn dat de gevangenis een leerschool is. Banden met familie en vrienden kunnen verslechteren. Sociaal-economische status, partner, gezondheid, welzijn partners, welzijn kinderen en sociaal netwerk kunnen verslechteren. Je kunt niet meer werken dus men krijgt meer schulden. Je kan niet verder studeren. Maar ook valt je uitkering weg, je woning, stemrecht (VS) en buurteffecten. Op buurtniveau kan dit ook gevolgen hebben. Veel jongen mannen vallen in buurten met een lage SES weg. Dat kan effecten hebben op korte en lange termijn.

Eerder onderzoek naar recidive

Recidive is ontzettend hoog na detentie. De kans om na 7 jaar opnieuw weer veroordeeld te worden is meer dan 70% en op detentie 50% kans. Onderzoek naar andere uitkomstmaten. Het onderzoek is beperkt. Recidive kun je makkelijk onderzoeken maar of iemand een partner heeft of werk heeft, is lastig te onderzoeken. In de VS is daar onderzoek naar gedaan in kleinere samples. Veel problemen waren er al voorafgaand aan detentie. Gaat het nou slecht met de mensen door detentie of waren ze dat al? Problemen kunnen al voorafgaand aan de detentie zijn. Uit onderzoek van WODC blijkt dat er al problemen voor de detentie waren. Na detentie hebben er meer geen werk dan ervoor. Huisvesting is een minder groot probleem na detentie. Een hele grote groep zit maar kort in de detentie, dus hoe kun je deze groep helpen?

Wat is nu het effect van detentie?

Gaat het door detentie slecht met gedetineerden? Het ging immers voor detentie al slecht. Het is onduidelijk wat de effecten zijn van detentie. Ook is onduidelijk in hoeverre doelstellingen van detentie worden bereikt, bijvoorbeeld onschadelijkmaking en reintergratie.

Onderzoeksvragen

Hoe kun je de effecten van detentie onderzoeken? Daarvoor zijn twee aandachtspunten. Als eerste wil je vanuit een probleem beginnen en daar ga je je verwachtingen bij bedenken. Welk effect geeft een gevangenisstraf? Ten tweede, hoe onderzoeken we de gevolgen van gevangenisstraf. We moeten rekening houden met de kenmerken die we voor detentie al hadden.

Welk effect geeft gevangenisstraf? theorie

Er is een hogere werkkans door hulpverlening zoals een opleiding of werkervaring. Ook zijn er economische theorieën die zorgen voor afschrikking. Een lagere werkkans richt zich op de sociologische theorieën, minder sociale bindingen (contract verbroken). Verder past binnen de sociologische theorieën dat gevangenisstraf kan dienen als leerschool, slechte houdingen en kennis (crime factory). Verder kan er labeling door omgeving (werkgevers) optreden . Er zijn beperkte mogelijkheden om werkervaring op te doen door een gat in cv. Dit kun je toepassen op detentieduur. Verschilt dit voor langere detenties in vergelijking met korte detenties? Gedetineerden die langer dan 4 maanden zitten krijgen cursussen. Je verwacht dat deze een hogere werkkans hebben. Een langere detentie kan goed zijn voor je werkkans , maar ook verslechteren. Met de empirie kijk je vervolgens hoe het zit.

Wat is het effect van gevangenisstraf op recidive? Minder recidive kan komen door hulpverlening als in interventies of economische theorieën, dus de afschrikking. Ook kan er meer recidive zijn. Dit wordt beredenerend vanuit sociologische theorieën. Er zijn minder sociale bindingen met familie en vrienden. Leerschool slechte houdingen en kennis (crime factory) en labeling door omgeving.

Voordelen van elektronische detentie zijn dat gedetineerde sociale contacten kunnen onderhouden en het kost minder geld. Het humane karakter, minder onbedoelde gevolgen (baan kwijt, familiebanden) en beroep op eigen verantwoordelijkheid zijn ook voordelen. Ook sluit het beter aan bij het echte leven. Nadelen zijn dat het minder afschrikwekkend is. Ook contact met criminele vrienden blijven bestaan. Daarnaast is er weinig maatschappelijk draagvlak.

Hoe onderzoeken we de gevolgen van gevangenisstraf?

Daarvoor is longitudinale data nodig, om te controleren voor selectie. Er zijn namelijk verschillen in kenmerken tussen personen die korte vs lange detentieduur krijgen opgelegd of elektronisch vs reguliere detentie krijgen opgelegd. De uitkomst na detentie kan dus een gevolg zijn van selectie in sanctie. Men moet dus controleren voor selectie door te richten op personen die op basis van achtergrondkenmerken een vergelijkbare kans hebben op een sanctie.

Uitdaging: controleren voor selectie

Er wordt gecontroleerd op achtergrondkenmerken, delictinformatie, criminele geschiedenis, leefstijl, sociaal netwerk en arbeidsgeschiedenis.

Detentieduur -> werk

Bij het onderzoek van Ramakers et al (2014) zijn 5 groepen gemaakt op detentieduur. Vergelijking werkkansen na lange detentie in vergelijking met korte detentie. Vòòr detentie werkte 38% van de geïnterviewde gedetineerden. 6 maanden nadat ze in detentie waren vroeger ze dit weer. Een gedeelte zat al weer in detentie. De langergestrafte hebben een significante lagere kans op werk na 6 maanden vrij te zijn. De conclusie is dat de werkenkansen kleiner worden naar mate je langer zit.

Het andere artikel van Blokland et al (2015) gaat over elektronische detentie. Er werd een vergelijking van wederopsluiting na elektronische detentie in vergelijke met reguliere detentie op basis van Belgische date. De detentieduur verschilde van 6 maanden tot jaar met een followup periode van 5 jaar. Wederopsluiting na elektronisch toezicht en reguliere detentie in verschillende perioden na uitstroom. Conclusie is dat de kans op wederopsluiting significant lager is na elektronische detentie.

Conclusie

Kortom, er is een lage werkkans na detentie. Een langere detentie verkleint de werkkans. Er is een hoge recidivekans na detentie. Er is minder recidive na elektronische detentie (vs reguliere detentie).Heeft gevangenisstraf de gewenste effecten? De ene detentie is de andere niet, het is een black box. Gedetineerden hebben relatief veel (integratie)problemen. De problemen bestaan zowel voor als na detentie. De detentie is meestal kort. Hulp bij de problemen zou dus zowel voor-zorg als na-zorg moeten zijn.

Hoorcollege 5

De publieke opinie

Legitimiteit

Minimumstraffen bij recidive heeft veel nadelen. Het kost per voorkomen misdrijf een half miljoen euro. De rechter krijgt minder vrijheid. Verder zijn er principiële en empirische bezwaren. Toch breidde de minister van justitie het wetsvoorstel uit.

Wat wordt beoogd met minimumstraffen? Afschrikking en incapacitatie. De politiek gaat toch door ondanks alle bezwaren, omdat de publieke opinie voor is. Uit een peiling blijkt dat 75% voor is. De criminaliteit is aan het dalen, dus het klopt niet dat criminaliteit stijgt zoals het publiek denkt.

Publieke opinie over straf, kloven, legitimiteit en methode

Het functioneren van de strafrechtspraktijk is van invloed op de publieke opinie over de strafrechtspraktijk. De publieke opinie over de strafrechtspraktijk heeft weer invloed op de legitimiteit van de strafrechtspraktijk en dat heeft weer invloed op het functioneren van de strafrechtspraktijk.

Kloof

We moeten ons dus zorgen maken over de publieke opinie want dat heeft veel invloed. Er is sprake van een kloof. Er is grote onbehagen, wat blijkt uit quotes als ‘geregistreerde criminaliteit is in de afgelopen jaren gestegen’ en ‘het strafrechtsysteem is traag en inefficient’ en ‘misdaden worden te licht bestraft’. Maar de publieke opinie is beperkt, veranderlijk en beïnvloedbaar. Ook is de publieke opinie sensitief voor de aard en de hoeveelheid informatie. Meer en betere informatie zou leiden tot minder punitiviteit. De methodologische kritiek hierop is dat er een verschil is tussen algemeen vs casus-specifieke bevraging. Het blijkt namelijk dat als men wordt gevraagd aan wat voor soort misdrijven men denkt die te laag worden gestraft dat het vaak gaat om moord. Echter komt moord niet zoveel voor.

Effect van informatie

Naar mate er meer genuanceerd informatie wordt gegeven, wordt er genuanceerder nagedacht door het publiek. Als het publiek dezelfde informatie krijgt als de rechter, blijkt dat ze dezelfde straf opleggen.

Empirisch onderzoek

In een onderzoek zijn drie groepen gemaakt met allen dezelfde drie casussen. Elke participant moest een passende straf opleggen. Allereerst was er de groep burgers (publiek) die een kort, ongenuanceerd krantenbericht kregen over de casus. Daarnaast was er een groep burgers die het hele dossier kregen. Als laatste was er een groep rechters die ook het hele dossier inzagen. De groep met het krantenbericht bleek punitiever. De groep burgers met het dossier was al minder punitief. Als de groep rechters hetzelfde zou straffen als het publiek zou er geen kloof zijn. Ook werd er aan het publiek gevraagd hoe men dacht wat een echte strafrechter zou opleggen. Dat is dus de perceptie van wat de rechter zou opleggen. Dit laat ook een kloof zien.

Uit de resultaten kwam naar voren dat er sprake was van een informatie-effect bij het zwaarste misdrijf in de casus. Bij twee van de drie casussen was er een effect gevonden. Rechters gaven als nog lagere straffen. De kloof wordt kleiner maar is als nog aanwezig. Het publiek is dus punitiever.

De door de burgers gepercipieerde kloof is kleiner dan in werkelijkheid. De burger denkt dat de rechter punitiever is. In werkelijkheid straft de rechter lichter dan men denkt.

Conclusie kloofonderzoek

Uit survey onderzoek komt naar voren dat er een kloof is. Uit het onderzoek met de casus strafzaken blijkt er nog steeds een kloof te zijn. Meer informatie leidt tot een milder oordeel bij de burger. Informatie verkleint de kloof maar dicht het gat niet. De kloof verschilt tussen groepen maar bestaat voor allen. Het publiek overschat de feitelijke punitiviteit van de rechter.

Andere studies

Er is een onderschatting door het publiek over punitivitet, dus geen overschatting. Met het geven van strafopties verminderd te punitiviteit, want anders geeft men alleen gevangenisstraf. Als er meer opties gegeven worden, straft men lager. Ook onderschat het publiek het percentage veroordeelden dat naar de gevangenis wordt gestuurd. In Canada wordt over het algemeen zwaarder gestraft dan andere landen. Men dacht dat ze lichter straften vanwege hun buurland VS die juist heel zwaar straft.

Er zijn verschillen tussen studies. Daar zijn drie verklaringen voor. Allereerst zijn het volk en de rechters anders dan in andere landen. Een tweede verklaring is dat het onderzoek bijzonderheden heeft of lastig vergelijkbaar is. De derde verklaring is een combinatie van de eerste twee verklaringen.

Uit onderzoek in Engeland kwam naar voren dat de punitiviteit van de rechter in Engeland wordt onderschat. Men schotelde strafmenu’s voor en open vragen. Daar bleek niet zo’n verschil in te zitten. Het volk was dus op de hoogte van de strafsoorten. De burger is 4x zo punitief als de rechters maar in Engeland was dit juist andersom het geval.

Samenvattend komt het er op neer dat Nederlandse bevindingen hetzelfde zijn als andere studies als je het op dezelfde manier zou vragen. Het Nederlandse publiek is punitiever dan de rechter. Het varieert tussen zaak, aard en hoeveelheid informatie en type vraag. Het Nederlandse publiek is goed op de hoogte van straffen en strafmodaliteiten. Percepties van straffen hangen sterk af van het type bevraging. Publieke opinie onderzoek is glad terrein, een dezelfde vraag kun je op verschillende manieren benadrukken en daardoor tot meerdere conclusies omen.

Paniek?!

Is de legitimiteit in gevaar? Moet de kloof zo snel mogelijk gedicht worden door harder te gaan straffen?Nee, er is geen dreiging voor de legitimiteit. Is onvrede een directe bedreiging voor legitimiteit? Mensen vinden dat rechters niet naar het volk moeten luisteren. Het vertrouwen in rechters is stabiel. De kloof is dus niet van invloed op het vertrouwen. Straffen zijn heel erg gestegen, maar het vertrouwen is stabiel. Curieus dus. De onvrede staat los van het feitelijke strafklimaat. Vanuit deontologisch oogpunt is er een inherente morele waarde om naar de publieke opinie te luisteren. Het blijft echter een dilemma naar welke publiek je moet luisteren. Naar de opinie gebaseerd op de casus, het krantenartikel, het dossier of de raadkamer.

Access: 
Public
This content is related to:
Hoorcollegeaantekeningen Victimologie - Criminologie - UL - B3 - 2015/2016
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Studiebundel Criminologie Leiden universiteit

Hoorcollegeaantekeningen Ontstaan en Ontwikkeling van crimineel gedrag - UL - Criminologie - B3 - 2015/2016

Hoorcollegeaantekeningen Ontstaan en Ontwikkeling van crimineel gedrag - UL - Criminologie - B3 - 2015/2016


Hoorcollege 1

Aanleren en afleren van crimineel gedrag

Dit vak valt binnen de ontwikkelings- en levensloopcriminologie net als de developmental and life course criminolgy. Farrington richt zich op drie thema’s. Ten eerste op de ontwikkeling van crimineel/ antisociaal gedrag en daarop inhakende preventiemethoden. Daarnaast de risicofactoren voor de ontwikkeling van criminele carrières op verschillende leeftijden en al laatste de effecten van gebeurtenissen tijdens de levensloop op het verloop van criminele carrières. Het is een jonge stroming met veel psychologie. Wat bijzonder is omdat het niet alleen kijkt tussen verschillen maar ook veranderingen bij een individu. Wat kunnen we bij een delinquent zien bij zijn ontwikkeling van crimineel gedrag? Er wordt veel longitudinaal onderzoek gedaan in deze stroming. Dit kan prospectief, dus vooruitkijken en retrospectief en dan kijk je terug naar bijvoorbeeld de jeugd van een dader.

Nature nurture

Wat een aspect is van deze stroming is het nature/nurture-debat. Als je wil kijken waar crimineel gedrag vandaan komt, kom je terug bij het nature/nurture-debat. Is crimineel gedrag aangeleerd of aangeboren? Bij nature zijn biologische theorieën belangrijk. Hierbij gaat het om termen als aangeboren, erfelijkheid, genen, hormonen, neuro-chemische processen. Bij nurture spelen leertheorieën een grote rol. Hierbij gaat het om termen als aangeleerd, omgeving, tabula rasa, opvoeding, school en vrienden.

Hoe ontwikkeld crimineel gedrag zich? Wat zijn de risicofactoren voor het ontwikkeling van crimineel gedrag. Zijn die dan voornamelijk biologisch of sociaal? Is het aangeboren of aangeleerd? Dit debat speelt op de achtergrond in de criminologie.

Aan- en afleren van crimineel gedrag

Robbins stelt dat je iets weet als je een relatie leert tussen twee dingen.

Leren

Er zijn drie vormen van leren. Zo is er het stimulus-respons-leren. Leren is gebaseerd op de vorming van een verband tussen twee stimuli (klassiek) of tussen een stimulus en een respons (operant). Bij cognitief leren wordt er geleerd aan de hand van mentale processen (inzicht). Observationeel leren is het leren door middel van imiteren van responsen.

Klassieke conditionering

Klassieke conditionering is een concept dat door Pavlov is geïntroduceerd. Het is een niet complexe, elementaire vorm van leren, waarbij een stimulus die een aangeboren reflex oproept, wordt geassocieerd met een voorheen neutrale stimulus, die daardoor het vermogen krijgt om dezelfde respons op te roepen. Er wordt een neutrale stimulus toegevoegd, zoals een bel, als dat proces van verwerving wordt herhaald, wordt de neutrale stimulus vanzelf een geconditioneerde stimulus.

Albert was een peuter die ze fobisch wilden maken voor ratten. Het slaan op een metalen plaat leidt tot schrik. Dat is een reflex. Als de rat er

.....read more
Access: 
Public
Artikelen Ontstaan en ontwikkeling van crimineel gedrag

Artikelen Ontstaan en ontwikkeling van crimineel gedrag

Deze samenvatting van artikelen bij Ontstaan en ontwikkeling van crimineel gedrag is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014. Voor meer recentere artikelen gebruik je het best de zoekfunctie van de website


Week 1: Ouderschap en crimineel gedrag - Het effect van het krijgen van een eerste kind op de ontwikkeling van crimineel gedrag

Susanne de Goede, Arjan Blokland & Paul Nieuwbeerta

Als alles anders wordt, verandert dan ook je criminele gedrag? Eerder onderzoek laat zien dat trouwen doorgaans een dempend effect heeft op crimineel gedrag (Blokland & Nieuwbeerta, 2010). Veel publicaties over trouwen als invloedsfactor op deviant gedrag noemen hierbij in één adem het krijgen van kinderen (Farrington & West, 1995). Kwalitatieve studies suggereren echter dat het krijgen van kinderen wel eens een eigen, zelfstandig effect op crimineel gedrag zou kunnen hebben (Farrall & Calverly, 2006; Moloney e.a., 2009). Zo blijkt uit de levensverhalen van de respondenten uit de Glueck-studie dat ouderschap voor hen belangrijk was bij het stoppen met criminaliteit. Toen echter bij kwantitatieve toetsing gecontroleerd werd voor de invloed van trouwen, bleek het effect van het krijgen van kinderen niet langer significant (Laub & Sampson, 2003). Omdat trouwen en kinderen krijgen vaak kort op elkaar voorkomen, blijft daarom de vraag of er een zelfstandig effect is van kinderen krijgen op crimineel gedrag van de ouders (Farrington & West, 1995).

Het krijgen van kinderen kan zorgen voor een toename van sociale integratie en een verandering van de eigen identiteit en daarmee voor een afname van crimineel gedrag. Sociale

.....read more
Access: 
Public
Werkgroepaantekeningen Preventie en straffen - Criminologie - UL - B3 - 2015/2016

Werkgroepaantekeningen Preventie en straffen - Criminologie - UL - B3 - 2015/2016


Werkgroep 1

Retributivisme

Het retrivutivisme is retrospectief, het kijkt naar het verleden. Het wil de verstoorde balans herstellen. Er zijn twee varianten:

  • Positief retributivisme: straf moet, anders is de morele balans niet in balans.

  • Negatief retributivisme: straffen mag. De voorwaarden zijn dat alleen schuldigen gestraft worden en dat er niet zwaarder gestraft mag worden dan de ernst van het delict en de ernst van de verwijtbaarheid. Verwijtbaarheid is een rekbaar begrip, vinden we het minder erg als een arme steelt? Als er minder zwaar gestraft wordt is de balans niet helemaal hersteld.

Proportionaliteit is een belangrijk begrip binnen het retributivisme. Daarnaast is gelijkheid een toverwoord. Je wordt gestraft voor wat je gedaan hebt. Vergelden is dus niet streng straffen maar straffen naar de ernst van het delict. Vergelden kan juist een limiterende werking hebben. Dat is belangrijk. Von Hirsch en andere nieuwe retributivisten waren voorstander van vergelden vanwege de limiterende werking. Er werd namelijk te streng gestraft en er was willekeur. Hierin komt gelijkheid in terug.

Utilitarisme

Het utilitarisme is prospectief, het kijkt naar de toekomst. Het maakt niet uit wat je gedaan hebt. De hardcore utilitaristen stellen dat onschuldigen gestraft mogen worden als dat veel nut oplevert. Hier gaat een generaal preventieve werking van uit. Als er delicten mee voorkomen kunnen worden, levert het nut op.

Generale preventie draait om normbevestiging en generale afschrikking. Speciale preventie draait om resocialisatie, incapacitatie en speciale afschrikking. Beide soorten preventie zijn strafdoelen.

Nut wordt gedefinieerd als opbrengsten die hoger zijn dan de kosten. Als het schade voorkomt is dat een opbrengst. Kosten kunnen bijvoorbeeld financiele kosten zijn van de straf en het leed van de straf.  Maar, hoe meet je nut? Hoe weet je op voorhand wat het nut gaat zijn? Het bepalen van nut is heel moeilijk. Mensen opsluiten die misschien niks meer zouden doen als ze vrij zouden zijn,  is bijvoorbeeld  nutteloos. Als de straf geen nut oplevert is er niet goed gestraft. De rechtvaardigheid van de straf valt dan weg. De straf moet hoog genoeg zijn om het nut te behalen. Te veel straf zou geen nut opleveren en is dus onrechtvaardig.

Overeenkomsten tussen het retributivisme en het utilitarisme zijn moeilijk, want het staat haaks op elkaar. Het retributivisme kikt terug en het is belangrijk dat de straf proportioneel is en dat er gelijkheid is. De utilitaristen vinden  het barbaars om alleen terug te kijken. Wordt de maatschappij daar beter van? Bij de utilitaristen gaat het om de toekomst. Onschuldigen mogen gestraft worden als dat generaal preventief nut oplevert.

Verenigingsleer

.....read more
Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Preventie en Straffen - Criminologie - UL - B3 - 2015/2016

Hoorcollegeaantekeningen Preventie en Straffen - Criminologie - UL - B3 - 2015/2016


Hoorcollege 1

Rechtvaardiging en doelen van straf

In dit hoorcollege wordt de rode draad weergegeven voor de hele cursus. Als tip wordt er meegegeven om naar de leerdoelen te kijken ter voorbereiding van het tentamen. Tevens wordt er een plaatje van de eerste slide gebruikt in een tentamenvraag. Dit college gaat over rechtvaardiging, de zin en het doel van straf. Hoe moet er gestraft worden?

Wat is straf?

In dit college worden morele straftheorieën besproken. Allereerst beginnen we met het antwoord op de simpele vraag ‘wat is straf?’. Straf vinden we in deze samenleving heel vanzelfsprekend. Als er een rechtsregel wordt overtreden, volgt er straf. Als er geen straf volgt, worden we zelfs boos. Als er bij een juridische fout geen straf volgt, kan er zelfs eigenrichting volgen. We verwachten het en we eisen het, we vinden het formeel dat er straf volgt. In deze cursus bedoelen we straf binnen het domein van het strafrecht. Je hebt ook straf binnen de huiselijke kring of school. Hier bedoelen we dus het strafrecht.

Gemeenschappelijke elementen in meest gangbare definities

Er wordt al eeuwenlang nagedacht wat straf is en waarom we straffen. In de definities zien we dat straf pijn doen. Het is leed en  wordt onaangenaam gevonden door de ontvanger. Straf is er voor een overtreding van een rechtsregel. Het wordt opzettelijk opgelegd en als straf bedoeld door de mensen die het opleggen. De mensen die straf opleggen, hebben het formele recht om de straf op te leggen. Als een inbreker zijn been breekt en dat als straf wordt gezien is het niet opzettelijk, het is niet als straf bedoelt, want het overkomt hem.

Volgens Kelk (1994) is straf als zodanig bedoeld door de overheid toegebracht leed op grond van een in het strafwetboek als delict omschreven normschending. De kern is opzettelijke leedtoevoeging. Daarom is straf problematisch. Waarom voegen we leed toe en niet een andere reactie? Waarom niet iets dat geen pijn doet? Kortom, als wij leed toevoegen hebben we een coherente en fundamentele rechtvaardiging nodig.

Hart (1969) heeft een instrumentarium gegeven. Er zijn twee vragen die beantwoord moeten worden. Waarom straffen we? Dat is de algemene rechtvaardiging in de praktijk. De tweede vraag is the rules for allocation. Hoeveel, wat voor, voor wie moeten we straffen en met welk doel? Dat zijn de vragen die de straftoemeter zich moet stellen. John Stuart Mill is grondlegger van het utilitarisme en hij had deze vragen ook al in zijn hoofd.

De belangrijkste benaderingen

De nadruk ligt op het retributivisme (vergeldingstheorie) en het utilitarisme.

Retributivisme

Absolute theorieën en vergeldingstheorieën wordt het retributivisme ook wel genoemd. In de Amerikaanse theorie wordt het Just Desert genoemd. Bij de deontologische theorie wordt iets gerechtvaardigd, omdat we het intrinsiek goed vinden.

.....read more
Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Methoden en Technieken van Criminologisch Onderzoek II - Criminologie - UL - B2 - 2015/2016

Hoorcollegeaantekeningen Methoden en Technieken van Criminologisch Onderzoek II - Criminologie - UL - B2 - 2015/2016


Hoorcollege 1

Kwantitatief onderzoek houdt zich bezig met de mate van het optreden van sociale verschijnselen. Het probeert verschijnselen te verklaren. Kwalitatief onderzoek daarentegen houdt zich bezig met de aard van sociale verschijnselen. Het probeert verschijnselen te begrijpen.

Meetniveaus

Nominaal niveau: zegt niks over rangorde (bv. Man/vrouw). Ordinaal niveau: er zit een rangorde in, maar tussen de stappen zit geen gelijk niveau, dus vwo is niet 2x zo goed als havo (bv. Opleiding). Interval niveau: heeft geen nulpunt, maar de verschillen tussen de stappen zijn gelijk/even groot (bv. Temperatuur). Ratio/absoluut niveau: heeft wel een nulpunt en de stappen zijn ook gelijk (bv. Gewicht/prijs)

De onafhankelijke variabelen zijn de invloedvariabelen. De afhankelijke variabelen zijn de variabelen die je wilt begrijpen/verklaren, de variabelen waar je in geïnteresseerd bent, waar iets invloed op heeft.

Maten van centrale tendentie: waar bevindt zich het gemiddelde? De maten van centrale tendentie zijn het gemiddelde, de mediaan en de modus. De maten van spreiding geven aan hoeveel verschil er is in scores. Dit zijn de variantie: de gemiddelde gekwadrateerde afwijking van individu van het gemiddelde en de standaarddeviatie: de gemiddelde afwijking van individu van gemiddelde.

95% van de scores in een normaalverdeling ligt 1,96 standaarddeviaties onder of boven het gemiddelde. Individuele scores zijn om te rekenen tot z-scores. Dit is de afstand tot het gemiddelde, uitgedrukt in aantallen.

Typen analyse

  • Univariaat: analyse met één variabele.

  • Bivariaat: analyse met twee variabelen.

  • Multivariaat: analyse met meer dan twee variabelen. Hierbij zijn meerdere factoren van belang. Tegelijkertijd worden meerdere variabelen bekeken en gecontroleerd.

Correlatie is een vorm van bivariate analyse. Het geeft informatie over de sterkte en de richting van een verband tussen twee variabelen. Significantie speelt hierbij een rol. Het geeft een indicatie hoe groot de kans is dat het gevonden verband tussen groepen per toeval in de steekproef worden gevonden, terwijl die in de populatie niet aanwezig zijn (p<0,05).

Met interval/ratio-variabelen kun je meestal volstaan met Pearson’s R, tenzij er duidelijke sprake is van een niet-normale verdeling van één van de variabelen of van één of enkele outliers. Is dit het geval, dan gebruik je de Spearman’s Rho. De Spearman's Rho wordt ook ingezet om ordinale variabelen aan elkaar te relateren.

Een kruistabel gebruik je om ordinale en nominale variabelen weer te geven, mits ze niet te veel categorieën hebben. Dit is zo,

.....read more
Access: 
Public
Onderzoeksmethoden - Scheepers e.a. - Boeksamenvatting 7e druk

Onderzoeksmethoden - Scheepers e.a. - Boeksamenvatting 7e druk


Hoofdstuk 1 Introductie: wetenschap als communicatieproces

Wetenschap is te zien als een systematisch geheel van kennis. Om een systematische samenhang tijdens onderzoek te krijgen maken wetenschappers gebruik van een aantal methoden en technieken.

Er zijn twee typen wetenschappelijk onderzoek. Het eerste type is fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en wil wetenschappelijke kennis uitbreiden. Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek is gericht op de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van oplossingen die bestaan voor problemen in de praktijk.

Het boek gaat over de onderzoeksmethoden van de sociale wetenschappen, en heeft een multidisciplinaire insteek. Dit wil zeggen dat er over de grenzen van sociaal-wetenschappelijke disciplines heen wordt gekeken. Sociaal-wetenschappelijke disciplines zijn bijvoorbeeld sociologie, psychologie en communicatiewetenschap, en deze disciplines bestuderen allemaal een ander onderdeel van de mens en maatschappij.

Methodeleer is het geheel van onderzoeksmethoden die er bestaan binnen de sociale wetenschappen. Methodologie betreft de wetenschappelijke bestudering van methoden van onderzoek. Om verschijnselen in de sociale werkelijkheid op een systematische manier te ordenen, maakt men gebruik van methoden. Technieken zijn over het algemeen een klein onderdeel van een methode, bijvoorbeeld een steekproeftechniek die wordt gebruikt om een enquête te maken.

Wetenschap is een communicatieproces. Dit communicatieproces is als volgt te beschrijven: Wie zegt Wat tegen Wie, op welke Manier (Hoe), met welk Effect, met welke Feedback (terugkoppeling), in welke Context?

Een boodschap kan voor een ontvanger vier functies hebben, namelijk als bron van informatie, als vermaak, voor versterking van de identiteit en als middel voor integratie en interactie. Alledaagse kennis is vaak fragmentarisch en tegenstrijdig. Sociaal-wetenschappelijk onderzoek kan deze ideeën bevestigen maar vooroordelen ook onderuithalen. In het boek komen vervolgens een aantal krantenartikelen aan de orde die hier niet worden behandeld. Lees ze zelf even door, omdat het een voorbeeld is van de manier waarop wetenschappelijk onderzoek in de dagelijkse media verschijnt en hoe dit gepresenteerd wordt.

De dagelijkse stroom van informatie leidt via discussies tot een publieke opinie, en informatie is daarom (onder andere) belangrijk voor politiek en bestuur. Toch kunnen gegevens ook uit hun verband worden gehaald of een emotionele lading meekrijgen, waardoor feitelijke gegevens een andere functie krijgen. Er worden in dat geval bijvoorbeeld geen vragen gesteld naar de kwaliteit van het onderzoek (validiteit, representativiteit en herhaalbaarheid). Onderzoek is dus een communicatieproces over uitkomsten en methoden, en is onlosmakelijk verbonden met de maatschappij. 

Hoofdstuk 2 Het onderzoeksplan

Het hoofdstuk begint met een onderzoeksvoorbeeld naar

.....read more
Access: 
Public
Samenvatting Politie: studies over haar werking en organisatie - Muller e.a.

Samenvatting Politie: studies over haar werking en organisatie - Muller e.a.


Hoofdstuk 4. Het systeem van de politie

4.1

In 2006 werd een nota van wijziging van de Politiewet 1993 door kabinet Balkende III gestuurd. Hierdoor zou het regionale stelsel worden verbeterd. Uiteindelijk in 2010, naar aanleiding van de nota uit 2006, kwam er een systeem die vandaag de dag nog aanwezig is. Ondanks dat het een grote wijziging was werd het door de Raad van State gezien als een nieuwe wet.

De kritiek van de Eerste Kamer op dit systeem werd niet teruggestuurd naar de Tweede Kamer. Omdat het systeem al zo ver was doorgevoerd en klaar stond in de startblokken, moest de Eerste Kamer instemmen met het systeem ondanks de twijfels en kritiek.

4.2

Wat waren de doelstellingen van deze wetswijziging? Gunther Moor en Terpstra beweerden dat de kritiekpunten werden 'overgenomen' als nieuwe doelstellingen. Toch waren er twee grote doelstellingen volgens de Raad van State:

  • Versterking van de democratische inbedding in gemeenten en op landelijk niveau.

  • Vergroting van de slagvaardigheid van de politie.

Ook moest er meer focus komen op opsporing en verbetering van de samenwerking met het OM.

4.3

De politieorganisatie bestond uit:

  • 25 regionale korpsen

  • het landelijke KLPD

En hieruit is een nieuwe nationale politieorganisatie gevormd. Het is nu één korps met als hoofd de korpschef en is onderverdeeld in 11 eenheden. Deze zijn aangesloten op de 10 arrondissementen van de gerechtelijke kaart en niet de veiligheidsregio's.

Door de nieuwe wet is de Minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk voor de politie, waar voorheen twee ministers voor waren. Op het moment dat de regionale beleidsregels niet overeen komen met de nationale beleidsregels kan er ingegrepen worden (art. 40).

De korpschef beheert nu in plaats van de korpsbeheerder, hierdoor is het beheer op nationaal niveau komen te liggen. Het beheer op regionaal niveau ligt bij de burgemeester. En dan staat er in artikel 3 dat de politie nog altijd onder het bevoegde gezag van het OM en dus de burgemeester ligt. Naast de schaal waar het gezag plaats vindt heeft het OM ook verantwoording af te leggen aan de minister.

Door de nieuwe wet is de Minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk voor de politie, waar voorheen twee ministers voor waren. Op het moment dat de regionale beleidsregels niet overeen komen met de nationale beleidsregels kan er ingegrepen worden (art. 40).

De korpschef beheert nu in plaats van de korpsbeheerder, hierdoor is het beheer op nationaal niveau komen te liggen. Het beheer op regionaal niveau

.....read more
Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Rechtshandhaving en Politie - UL - Criminologie - B2 - 2015/2016

Hoorcollegeaantekeningen Rechtshandhaving en Politie - UL - Criminologie - B2 - 2015/2016


Hoorcollege 1

De politie staat midden in de samenleving. Als je alleen al kijkt naar alle berichten in de krant die te maken hebben met de politie, krijg je hier een idee van. Voor de duidelijkheid worden eerst twee begrippen uitgelegd waarvan iedereen weet wat ze inhouden, maar die lastig te omschrijven zijn. Het gaat om ‘rechtshandhaving’ en ‘politie’. Rechtshandhaving houdt in dat wetten en regels gehandhaafd worden, dat gezorgd wordt dat mensen zich eraan houden. Voor het woord politie is eigenlijk geen goede, alomvattende definitie, maar toch weten we allemaal wat het is. Een definitie die wel gebruikt wordt is: een rechtshandhavende overheidsinstantie met geweldsmonopolie (Koning, 31-08-2015). Hier moeten echter nuances op aangebracht worden. De politie is namelijk niet de enige rechtshandhaver (een conducteur van de NS of een onderwijsinspectie zijn dat bijvoorbeeld ook). Daarnaast doet de politie meer dan alleen rechtshandhaving (bijvoorbeeld hulpverlening en opsporing).

Wat doet de politie?

De politie voert heel veel verschillende taken uit. De volgende opsomming laat zien wat voor taken de politie zoal uitvoert/welke functies er zoal zijn: wijkagenten, alcoholcontroles, patrouilles (snelweg), aangifte doen, piloten, ruiters, bikers, hondentrainers, beveiligen belangrijke personen, varen jetski (tijdens Sail bijvoorbeeld), waterpolitie, arrestatieteam, politie NL traint politie in andere landen (Soedan etc.), onderzoek MH17 (nabestaanden identificeren). De politie omvat wijk en wereld en is heel divers.

Even een vraag om over na te denken: Is er wel zoiets als ‘de’ politieagent? Moeten politieagenten niet gespecialiseerde trainingen krijgen afhankelijk van hun functie?

Geschiedenis politie

Na de Franse bezetting in 1795 is de ‘echte’ politie ontstaan, daarvoor waren er bijvoorbeeld burgerwachten. Koning Willem I houdt zich na de bezetting aan de Franse politiestructuur: dienaren van politie in de steden, veldwachters op het platteland en de koninklijke marechaussee in de zuidelijke Nederlanden. Met de Gemeentewet en het Politiebesluit van 1851 wordt de lokale politie onder het gezag van de burgemeester geplaatst. Tijdens de Tweede Wereldoorlog gaan de bestaande korpsen onder de Duitse bezetting op in een Staatspolitie. Na de bevrijding wordt de politie hersteld in twee korpsen: de Gemeentepolitie en de Rijkspolitie. De Politiewet van 1957 maakt de politie ondergeschikt aan het bevoegd gezag: aan de burgemeester voor het bewaren van de openbare orde en aan de Officier van Justitie voor overtredingen en misdrijven. In de jaren ’60 neemt de welvaart snel toe en de criminaliteit ook. In 1993 gaan de West-Europese grenzen open. De politie verandert mee. In 1994 gaan de 148 korpsen Gemeentepolitie en de Rijkspolitie op in 25 grotere regionale politiekorpsen en 1 landelijk politiekorps (met ondersteunende specialistische diensten).

.....read more
Access: 
Public
Werkgroepaantekeningen Rechtshandhaving en Politie - UL - Criminologie - B2 - 2015/2016

Werkgroepaantekeningen Rechtshandhaving en Politie - UL - Criminologie - B2 - 2015/2016


Werkgroep 1

De Nationale Politie in Nederland bestaat maar uit 1 korps (en niet uit 10 of 11). Verwar het woord ‘korps’ dus niet met eenheden. Het gaat ook maar om 1 rechtspersoon. De Nationale Politie valt niet onder het Ministerie van Justitie, omdat het een eigen rechtspersoonlijkheid heeft. Het valt wel onder de verantwoordelijkheid van de minister.

De politie telt ongeveer 63.000 werknemers.

De Rijksrecherche doet onderzoek naar (eventuele) fouten van de politie (bijv. als een verdachte omkomt bij/door een politiehandeling). Deze taak ligt bij de Rijksrecherche, zodat de recherche niet eigen collega’s hoeft te onderzoeken.

Zoals in het hoorcollege ook genoemd: er is kritiek op de doelstellingen van de Nationale Politie. Volgens politiewetenschappers is het net Haarlemmerolie (een middel tegen allerlei kwalen). Volgens vakbonden wordt er teveel van de politie verwacht en kunnen niet alle doelstellingen waargemaakt worden.

In 2013 is ongeveer 300 euro per persoon uitgegeven aan de (Nationale) politie. De totale uitgave bedroeg ongeveer 5,2 miljard. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie krijgt ‘maar’ 5,5% van het totaal, dat is vrij weinig in vergelijk met sommige andere ministeries.

Het logo van de politie bestaat uit een wetboek en een vlam (+ bom). De vlam staat voor waakzaamheid en werd oorspronkelijk gebruikt door de Rijkspolitie. Het wetboek staat voor het handhaven van de wetten. Dit symbool werd gebruikt door de Gemeentepolitie. Het betekent dus niet dat het wetboek in vlammen opgaat.

Werkgroep 2

In de werkgroep werd herhaald wat in het hoorcollege ook al was verteld, namelijk dat het gezag van de politie bij de burgemeester en de Officier van Justitie ligt en het beheer bij de minister.

Gezag en beheer

Het eerste deel van de werkgroep hebben we vragen moeten beantwoorden met betrekking tot gezag en beheer. Het waren steeds dezelfde vragen bij een andere casus. De vragen waren: gaat de minister de vraag die gesteld wordt in de casus beantwoorden of ketst hij deze af? Als hij de vraag beantwoordt, hoe dan? Als hij de vraag afketst, naar wie dan en waarom? Omdat de werkgroepdocent de casussen niet online wilde publiceren vanwege hergebruik, worden de casussen niet allemaal beschreven en alleen globaal geschetst.

Supporters van AS Roma

De vraag aan de minister was als volgt: “Fans van Roma hebben wraak aangekondigd. Er komen 2.400 man deze kant op. Er ligt een strijdplan van de gemeente Rotterdam. Onderdeel daarvan is dat de fans van Roma uit het

.....read more
Access: 
Public
Werkgroepaantekeningen Theoretische Criminaliteit - UL - B2 - Criminologie - 2015/2016

Werkgroepaantekeningen Theoretische Criminaliteit - UL - B2 - Criminologie - 2015/2016


Werkgroep 1

In het eerste deel van de werkgroep hebben we een filmpje gekeken over toezicht en veiligheid in uitgaansgebieden. De werkgroepdocent (Brands) heeft hiernaar onderzoek gedaan. Uit het filmpje blijkt o.a.:

  • De generaliseerbaarheid bij specifiek onderzoek is klein.

  • Er is een verband tussen wetenschap en praktijk en soms komt hier een kennisprobleem bij kijken.

  • Resultaten van onderzoek kunnen gevolgen hebben (consequenties).

Boek Cullen & Ball

Er zijn heel veel theorieën en ze gaan nooit helemaal weg. De maatschappelijke omstandigheden beïnvloeden een theorie en bepalen de populariteit daarvan (de historische context in combinatie met de sociale en geografische context spelen hierbij een rol). Tussen verschillende continenten/landen bestaan verschillen in contexten, bijv. tussen Amerika en Europa. Pas dus op met het toepassen van theorieën (zoals ze beschreven worden in het boek) in Europa, want het is een Amerikaans boek.

Het doel van hoofdstuk 1 van het boek is het uitleggen van het begrip theorie en het duiden van context en consequenties. Een theorie kan consequenties hebben op het gebied van politiek en beleid, maar ook in de ethiek. Hierbij speelt vooral de sociale context een rol, soms ook de geografische context.

Hoe gaan we met een theorie om?

De atoombom is ontstaan door de uitvinding van kernsplijting. Dit hoeft niet uitgevonden te zijn om verkeerd te gebruiken. Kernsplijting kan namelijk ook goed gebruikt worden om energie op te wekken. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werd kernsplijting verkeerd gebruikt: op Japan werden atoombommen geworpen. In dit voorbeeld is te zien dat het heel belangrijk is hoe je met een uitvinding (/theorie) omgaat. Een theorie kan bijv. als gevolg hebben dat daders opgesloten worden, maar ook dat ze behandeld worden. Dit is maar één van de vele voorbeelden dat laat zien dat er voor misdadigers grote consequenties kunnen zitten aan een theorie en de gevolgen daarvan.

Tip: bekijk tabel 1.1 in het boek (LC&B) en probeer theorieën te plaatsen in de tijd en maatschappelijke context. Dit is handig om het overzicht te houden als je het boek met de vele theorieën gaat lezen.

Belangrijk per theorie

Het is belangrijk om bij elke theorie te kijken naar het verklaringsniveau (micro of macro) en naar de elementen (object, explanans, explanandum). Micro heeft betrekking op het individu en macro op meerdere personen (samenleving en groepspatronen). Het object geeft aan over wie de theorie gaat (adolescenten bijvoorbeeld). De explanans geeft de verklaring, waarom is er sprake van het explanandum (bijv. waarom is er sprake van delinquent gedrag)? Het antwoord is dan de explanans, bijv. delinquente vrienden. Het explanandum is dat wat de theorie verklaart (delinquent gedrag). Een ander voorbeeld is: adolescenten (object)

.....read more
Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Theoretische Criminaliteit - UL - B2 - Criminologie - 2015/2016

Hoorcollegeaantekeningen Theoretische Criminaliteit - UL - B2 - Criminologie - 2015/2016


Hoorcollege 1

Inleiding

In Engeland eind jaren ’60 en begin jaren ’70 waren de thema’s stuursloten en autodiefstal populair. Nadat de maatregel is ingegaan dat elke nieuwe auto die gemaakt wordt verplicht een stuurslot moet hebben, gaat de diefstal omhoog. Dit is niet de bedoeling en tegen de verwachting. De oorzaak is dat dieven overstappen naar oudere auto’s. Oudere auto’s leverden echter minder op en daarom moesten ze meer auto’s stelen om aan eenzelfde bedrag (winst) te komen.

Rond dezelfde tijd is een onderzoek gedaan naar strafzwaarte bij kinderen. Ze krijgen speelgoed te zien en moeten het een cijfer geven. De robot kreeg gemiddeld een 9. Daarna moeten ze een testje maken en de onderzoeker gaat weg om dit te controleren. De kinderen mogen ondertussen met het speelgoed spelen, behalve met de robot. Er zijn twee dingen die gezegd worden (verschillend per kind; een milde en zware waarschuwing). Een maand later wordt dit onderzoek op een andere manier nog een keer uitgevoerd. Bij het speelgoed ligt de robot van de vorige keer. De vraag hierbij is: heeft de straf waarin ze geconditioneerd zijn een maand later effect op of ze wel of niet met de robot spelen? Het antwoord is ja en het heeft te maken met cognitieve dissonantie. De kinderen die een milde strafdreiging kregen riskeerden niet veel bij de dreiging. Ze vinden het niet zo erg dat ze er niet mee gespeeld hebben (er lag geen grote druk op dat ze het niet mochten doen) en doen dat dus een maand later ook niet. De kinderen die een zware strafdreiging kregen riskeerden heel wat, en nu de regel niet meer lijkt te gelden zien ze hun kans schoon. Het doel was om te kijken naar het lange termijn effect van een straf(dreiging).

Wat is jouw theorie?

Onze ideeën en theorieën worden gevormd door persoonlijke ervaringen, media (ervaringen van anderen), autoriteiten (ouders, leraren) en consensus (traditie, religie, politieke stroming). Mogelijke fouten die ontstaan bij deze vorming zijn:

  • een gebrekkige/selectieve waarneming (als jou fiets niet meer wordt gestolen na een extra slot erop gedaan te hebben, wil dat niet zeggen dat dit bij anderen dan ook niet meer gebeurd; je neemt alleen jezelf waar)

  • over-generalisatie (wat voor jou geldt, geldt voor iedereen)

  • persoonlijke betrokkenheid bij het onderwerp

  • onlogisch of onvolledig redeneren (elliptische verklaring: conclusies zijn niet logisch op de aannemingen die gedaan worden)

  • partiële verklaring (als vrouwen meer winkeldiefstal plegen dan mannen, wil dat niet zeggen dat ze ook meteen meer geweldsdelicten plegen)

Wetenschappers zijn ook mensen. Er zijn checks en balances, maar

.....read more
Access: 
Public
Criminological Theory. Context and Consequences van Lilly - 5e druk - Boeksamenvatting

Criminological Theory. Context and Consequences van Lilly - 5e druk - Boeksamenvatting


1: De context en de betekenis van theorie

Criminaliteit is een ingewikkeld fenomeen en het is een veeleisende uitdaging om de vele kanten ervan uit te leggen. Vaak wordt gezegd – door bijvoorbeeld politici – dat gezond verstand voldoet om te verklaren waarom burgers delicten plegen en dat gezond verstand ons daarmee dus ook kan vertellen wat we aan criminaliteit moeten doen. Het uitgangspunt van het boek is dat dit een oversimplificatie is. De schrijvers willen criminaliteit anders benaderen en verklaren.

Het onderzoeken en verklaren van criminaliteit is belangrijk. De auteurs geven aan dat er – vooral in de media – vaak een neiging is tot het overdrijven van de prevalentie en ernst van criminaliteit. Er zou hier toch een kern van waarheid in zitten; criminaliteit heeft veel invloed op grote delen van de maatschappij.

De statistieken tonen aan dat hoewel de criminaliteitscijfers lijken te dalen, ernstige geweldsdelicten nog steeds meer dan een miljoen Amerikanen treffen. Het feit dat de genoemde statistieken drugsdelicten en lichtere delicten niet meenemen en het feit dat één op de twee of drie slachtoffers van criminaliteit geen aangifte doet, leidt tot de conclusie dat criminaliteit zeer veel voorkomt in de maatschappij. Daarbij wordt de kanttekening geplaatst dat de VS, zeker wat betreft (dodelijke) geweldsdelicten, hogere criminaliteitscijfers lijkt te hebben dan andere Westerse landen.

De auteurs stellen zichzelf en de lezer een aantal vragen, welke de kern van het boek vormen:

  • Waarom komt criminaliteit zo veel voor in de VS?

  • Waarom komt criminaliteit in sommige gemeenschappen meer voor dan in andere?

  • Waarom handelen sommigen in strijd met de wet terwijl anderen de wet naleven?

  • Waarom plegen ook welvarende burgers en niet alleen mensen uit achtergestelde groepen delicten?

  • Hoe kunnen deze fenomenen verklaard worden?

 

Theorie in de sociale context

De auteurs stellen dat de meeste Amerikanen een goed beeld denken te hebben van omstandigheden die tot criminaliteit

.....read more
Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1559