Chronofotografie: inscripties van beweging, tot 100 beelden per seconde.
Cinématographe: elegante camera gemaakt door gebroeders Lumière.
Cinema van de Attracties: het tonen van het gefilmde was belangrijker dan hetgeen dat gefilmd werd.
Diorama: kijkdoosachtig, geschilderde achtergrond met 3Dfiguren die een historische gebeurtenis uitbeelden.
Fantasmagorie: Magische lantaarn gemonteerd op wieltjes.
Kinetoscoop: Peep-show kijk apparaat.
News reel: soort korte documentaire.
Panorama: Beeltenis of landschap op een breed stuk waar de kijker inzit of doorheen geleid wordt.
Passion Play: series van single-shots scènes van het leven van Jezus.
Phantom rides: ook wel panorama’s genoemd, een van de eerste films met bewegend beeld.
Phenakistoscope: twee rondjes achter elkaar, eerste met kijkgaten, tweede met de beelden.
Praxinoscoop: Aanpassing op de Zoetrope maakt met spiegels in plaats van gleuven.
Scenics: films die landschappen lieten zien
Stereoscope: 3D effect in een viewer met twee foto's naast elkaar.
Thaumatroop: Het bestaat uit een schijfje met een verschillende afbeelding aan beide zijden en een draadje aan elke kant.
Tinting: inkleuren van de filmstrip waardoor kleurenfilm mogelijk was.
Topicals: films over gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden.
Travelogues: films over verre oorden.
Zoetrope: beelden op een ronde strip in een ronde box met kijkgaten.
Color: Tinting: al ontwikkelde film in kleurenbad dat de lichte delen van de film kleurt. Toning: al ontwikkelde film in andere chemische stof die de donkere delen van de film kleurt.
Continuïteitsediting: logische opvolging is van scènes waardoor de kijker begrijpt hoe scènes met elkaar in verband staan.
Horizontale integratie: uitbreiding in een bepaalde sector van de film industrie.
Intertitles: twee soorten: Expository intertitles, in de derde persoon, opsomming wat er komt of uiteenzetting van de situatie. Dialogue titels lijken vanuit de verhaalwereld te komen.
Oligopolie: een klein aantal bedrijven heeft de markt in handen en blokkeert de toegang voor nieuwe bedrijven.
Pixellation: objecten bewegen tussen een frame door om beweging te realiseren.
Staging in Depth: de ogen van de kijker werden naar de belangrijkste delen van de actie geleid.
Verticale integratie: productie, distributie en exhibitie ineen
Autorenfilm: script van een film is gemaakt door een bekende schrijver of het is gebaseerd op een origineel literair werk.
Block booking: Een pakket van films wordt samen verkocht aan een tentoonsteller.
Cel animatie: elk bewegend deel kon beetje bij beetje opnieuw getekend worden op aparte cels terwijl de achtergrond hetzelfde bleef.
Effects lighting: selectieve belichting
Frock-coat films: verhalen over passie en intrige in de upper-middle-class en aristocratie. Mannelijke tegenhanger is de strongman.
Peplum film: heroïsche historische epos met gespierde helden
Slash system: figuur getekend op papier, deel van het lijf dat beweegt wordt weggehaald en opnieuw getekend op een papier eronder.
Cinema pur: abstracte films die concentreerden op grafische en temporale vormen vaak zonder verhaal
Impressionisme: experimenteren met visuele effecten, opvallende camerastandpunten en belichting en ritmische videomontage.
Photogénie: is een manier om de natuurlijke eigenschappen van filmische beelden te omschrijven: iets complexers dan een object dat alleen fotogeniek is.
Duits expressionisme: In expressionistische films gaat de expressiviteit van de mens verder in elk aspect van de mis-en-scène.
Street film: karakters van beschermde middle-class milieus worden ineens geconfronteerd met de ‘straat’ waar ze mensen tegenkomen van de slechte sociale kwaden zoals hoeren en oplichters.
Verfremdungseffekt(Bertolt Brecht): kijkers hebben geen emotionele verbinding met de karakters en actie zodat ze de ideologische implicaties van het onderwerp kunnen overdenken.
Agit-verhicles: reizende bioscopen.
Biomechenical acting: het lichaam van de acteur was als een machine, gecontroleerde fysieke bewegingen in plaats van de expressie van innerlijke emoties.
Cubo-futurisme: aanval op alle traditionele vormen.
Kuleshov effect: door montage wordt dezelfde gezichtsuitdrukking steeds als anders geïnterpreteerd.
Suprematisme: spirituelere en abstractere vorm van filmmaken.
Typage: op basis van uiterlijk speelt iemand een bepaald personage.
Rotoscoping: elk frame van een live-actie film wordt geprojecteerd op een stuk papier, waarna de contouren overgetrokken kunnen worden.
Soft style: narratie benadrukken door de kijkers attentie te richten op de voorname actie en nadruk weg te halen op minder belangrijke delen.
Cinema pur: abstracte film over het alledaagse leven. Maakt gebruik van ritmische editing.
Dadaïsme: een andere interpretatie van wat kunst nu echt is.
Experimental: nieuwe onafhankelijke avant-garde stroming.
Film noir: stijl wordt geassocieerd met misdaadfilms. Personages leven in een bedreigende wereld.
Symphonic score: lange muzikale passages tijdens dialoog en actie.
Devotional: een film over een sprookje of een religieus figuur.
Mythological film: plot is gebaseerd op een held en een literair epos.
Quota quickies: goedkope, korte films die maar net voldoen aan de eisen om een feature te zijn.
Social film: romantisch melodrama dat zich afspeelt in het heden.
Poëtisch realisme: De personages in deze films leven vaak aan de rand van de maatschappij (werkloos of crimineel) en na een leven van teleurstelling vinden ze een laatste kans op intense, ideale liefde. Na een korte periode worden ze weer teleurgesteld en de film eindigt in desillusie en vaak de dood van de centrale personages.
Method acting: acteur bouwt een 'affectief geheugen' op, een magazijn van zelf meegemaakte of ingedachte (emotionele) situaties met behulp waarvan hij zich kan identificeren met het karakter dat hij gaat spelen.
Auteurstheorie: filmmaker wordt gezien als geestelijk vader van de film.
Cinema Nôvo: Braziliaanse filmstroming die de problemen van de minderheden laat zien. Maar ook werden de aspiraties van het land getoond in deze films.
Kitchen sink: dagelijkse leven wordt afgebeeld in deze films. Angry young man komen er in voor.
Nouvelle vague: Bij films die behoren tot de nouvelle vague ligt de nadruk op het stedelijke leven. Thema’s waren vaak wantrouwen tegen de autoriteiten en de femme fatale. Persoonlijke visie van de filmmaker was ook belangrijk.
Rive gauche/left bank: film werd gezien als een gelijke van andere kunstvormen, vooral literatuur.
Development deal: inkomen voor de producenten, script schrijvers en sterren, maar slechts weinig films.
Housekeeping deal: gaf productie maatschappijen een kantoor op het studio's terrein.
Movie brats: jonge invloedrijke filmmakers
Overall deal: betaalde sterren en regisseurs om “ijdelheid” projecten te maken voor de studio's.
Arbeiterfilm: op een realistische manier wordt het verhaal verteld van de hedendaagse werkersklasse.
Commerciele fictiefilm en de mainstream art cinema: gingen mee met de opkomende politieke cultuur.
Engaged cinema: betrokken met de revolutie en de sociale verandering. Meest gebruikte genre was documentaire. Er werd gebruik gemaakt van propaganda.
Exile film: een film die gaat over de ervaringen van mensen die weg zijn gegaan van hun roots, maar die in een ander land hier nog wel op vertrouwen.
Heimatfillm: gefocust op het leven op het platteland.
Political modernism: gebruik van radicale esthetica, linkse ideeën werden getoond door innovatieve filmvormen en stijlen.
Third-Worldism: de hoop dat ontwikkelingslanden echt vrij werden en de ervaring van onderdrukking zouden gebruiken om goede samenlevingen op te bouwen.
Cinema du look/picturalisme: filmstroming waarbij jonge filmmakers het visuele aspect van film in een nieuwe richting proberen te duwen.
Political modern cinema: gebruik van radicale esthetica, linkse ideeën werden getoond door innovatieve filmvormen en stijlen.
Curry-western: filmstroming waarbij gebruik werd gemaakt van een combinatie van de spaghetti Western met films die over slechteriken gingen.
Parallel cinema: low-budget kunstfilms in het Hindi waarbij de nadruk lag op goede kwaliteit. In deze films werden vaak politieke ideeën geuit.
Sexycomedia: filmgenre in Mexico waarbij de stijl leek op die van stripboeken.
Synergie: De coördinatie van verscheidene combineerbare lijnen om het inkomen te maximaliseren.
Diaspora cinema: filmgenre waarbij de eigen cultuur van het geboorteland (van de maker) wordt verbonden met de cultuur van het land waar de migranten/filmmakers wonen.
- Deze begrippenlijst is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Add new contribution