Begrippenlijst seksuologie

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Dimorf voortplantingssysteem

Voortplantingssysteem waarbij iedere ouder de helft van het genetisch materiaal aanlevert.

Seksedimorfisme

Sekse wordt bepaald door twee X-chromosomen (meisje) of X- en Y-chromosoom (jongen)

Hoofdstuk 2 De geschiedenis

‘Psychopathia Sexualis’

Beroemd boek gepubliceerd door Duitse psychiater Richard von Krafft-Ebing (1886), waarin veel seksuele afwijkingen beschreven worden.

Heteroseksuele coïtus

Gemeenschap tussen man en vrouw

Psychoanalytische theorie over seksuele ontwikkeling

Theorie van Sigmund Freud over seksualiteit

Libido

Biologisch instinct tot seksualiteit, psychologisch gerepresenteerd

Seksuele object

De persoon (of object) tot wie we ons aangetrokken voelen

Seksuele doel

De handeling waartoe we ons gedreven voelen (dat volgens Freud heteroseksuele coïtus is)

Pre-genitale fasen

Orale, anaal-sadistische en fallische fase, tussen het tweede en het vijfde jaar

Latentiefase

Tussen het zesde en twaalfde jaar

Genitale fase

Vanaf het twaalfde jaar

Geschiedenis seksuologie

‘Zeitschrift für Sexualwissenschaft’

1908 – Eerste seksuologische wetenschappelijke maandblad, onder redactie van de arts Magnus Hirschfeld (heeft één jaar bestaan)

1914 – 1924: doorstart, onder leiding van Iwan Bloch en Alfred Eulenburg

Arztliche Gesellschaft für Sexualwissenschaft und Eugenik

1913 – seksuologische vereniging, onder leiding van Hirschfeld, Bloch en Eulenburg

Internationale Gesellschaft für Sexualforschung

1913 – Concurrerende internationale vereniging, onder leiding van Albert Moll

Insitut für Sexualwissenschaft

1919 – Eerste seksuologisch onderzoeksinstituut, met onderzoeks- preventie en hulpverleningsactiviteiten

Institute for Sex Research

1947 – Instituut opgezet door zoöloog Alfred Kinsey. Om een cursus seksuologie te kunnen geven, heeft hij onderzoek gedaan bij zo’n 16.000 mannen en vrouwen. Hier kwamen schokkende bevindingen uit die Kinsey weergaf in zijn werken Sexual behavior in the human male en Sexual behavior in the human female.

Zevenpuntsschaal / Kinseyschaal

Schaal met 0 als exclusieve heteroseksualiteit, 6 als exclusieve homoseksualiteit en 1-5 als tussenliggende posities.

‘Hormones and behavior’

1948 – Boek van psycholoog Frank Beach die hiermee de grondlegger is van gedragsendocrinologie

Gedragsendocrinologie

De wetenschap die bij dier en mens de samenhang bestudeert van hormonen en

(seksueel) gedrag 

Psycholoog John Money

Invloedrijke persoon die onderzoek deed naar de ontwikkeling van genderidentiteit.

Gender

Definitie: ‘By the term, gender role, we mean all those things that a person says or does to disclose himself or herself as having the status of boy or man, girl or woman, respectively. It includes, but is not restricted to sexuality in the sense of eroticism.’

‘Human sexual response en Human sexual inadequacy’

Twee werken van de gynaecoloog William Masters en zijn onderzoekspartner Virginia

Johnson over de seksuele responscyclus.

Seksuele responscyclus

De menselijke (fysiologische en psychologische) reactiewijze op seksuele prikkels, met de vier fasen: opwindings-, plateau-, orgasme- en herstel- of ontspanningsfase.

Sekstherapie

Gedragstherapeutische benadering van seksuele disfuncties. Hierbij is de seksuele partner een essentiële factor.

Lonnie Barbach

Zij ontwikkelde groepstherapieën voor vrouwen met orgasmeproblematiek, waarin masturbatie centraal stond. De seksuele partner werd niet in behandeling genomen.

Normale seks

Is veranderd van voortplanting (dus heteroseksuele coïtus) naar seks met instemming. Dit kwam doordat de APA homoseksualiteit van 1974 niet langer als mentale stoornis beschouwde.

‘Sexual conduct: The social sources of human sexuality’

Boek van sociologen John Gagnon en William Simon. Volgens hen is seksueel gedrag sociaal (rol)gedrag dat door middel van cultureel bepaalde scripts tot stand komt.

Script

Een scenario dat een situatie als seksueel definieert, dat de actoren benoemd, hun rollen voorschrijft en een verhaallijn bepaalt.

International Academy of Sex Research (IASR)

1971 – Vereniging opgericht door psychiater Richard Green. De doelstelling was het bevorderen van interdisciplinair seksuologisch onderzoek.

‘Archives of Sexual Behavior’

1971 – Start van een nieuw wetenschappelijk tijdschrift, met Green als hoofdredacteur.

Impactfactor van een tijdschrift

Het totaal aantal keer dat artikelen uit het tijdschrift worden geciteerd gedurende de twee voorgaande jaren, gedeeld door het totale aantal artikelen dat de voorgaande twee jaar gepubliceerd werd.

‘Het volkomen huwelijk’

1926 – bestseller door gynaecoloog Theodoor van de Velde. In dit boek geeft hij biologische, medische en psychologische informatie over het seksueel functioneren van man en vrouw. Het boek gaf een positief beeld van seks, in plaats van de toen heersende visie dat seks zondig en slecht was.

Vierdimensionale conceptualisatie van seksualiteit

Door Coen van Emde Boas, beschrijving van vier dimensies: de procreatieve functie, de lustdimensie, de relationele dimensie en de institutionele dimensie. Gezonde seksualiteit vereist een integratie van deze vier dimensies.

Ars armandi

De kunst van het liefhebben.

Emancipatie

Het bewerkstelligen van maatschappelijke veranderingen zodat individuen hun recht op een eigen seksualiteitsbeleving kunnen vormgeven.

Seksuele revolutie

Periode tussen 1960 en 1975 waarin grote proseksuele gedragsveranderingen optraden.

Nederlands Instituut voor Sociaal Sexuologisch Onderzoek (Nisso)

1967 – directeur was socioloog Ben Witte. Nisso had als doelstelling door middel van onderzoek bijdragen tot een beleid dat de optimale seksualiteitsbeleving bevordert. En daarnaast de hulpverlening die de factoren opheft die op de beleving van de seksualiteit belemmeren..

Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (NVSH)

1946 – de vereniging propageerde het genieten van seksualiteit en stelde dat goede seks gezondheidsbevorderend was. Uit de NVSH kwam in 1969 de Rutgers Stichting naar voren die in 2001 met Nisso samensmolt tot Rutgers Nisso groep.

Real-time MRI-onderzoek’

Onderzoek naar de anatomie en fysiologie van de seksuele respons tijdens coïtus en masturbatie met behulp van een MRI scanner.

Nederlandse Vereniging voor Seksuologie (NVVS)

1981 – psychologe Willeke Bezemer als voorzitter van de vereniging die als doelstelling het waarborgen en bevorderen van de kwaliteit van de seksuologie en het stimuleren van interdisciplinaire samenwerking.

Nederlandse Vereniging voor Impotentieonderzoek (NVIO) (sinds 2001 de Wetenschappelijke Vereniging voor Seksuele Disfuncties, WVSD))

1997 – psychiater Michiel Hengeveld als initiatiefnemer, streeft ernaar om alle kennis en kunde van medici én gedragswetenschappers op het gebied van erectieproblematiek te bundelen.

Verenging voor Forensische Seksuologie (VFS)

1997 – psycholoog Frenken als initiatiefnemer, met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de forensische seksuologie.

Gentse traditie

1963 – door moraalfilosoof Jaap Kruithof en historicus Jos van Ussel, zij schreven het boek ‘Jeugd voor de muur’. Volgens hen gaan seksuele moeilijkheden verder dan het genitale. Ze hebben hun wortels in dieptepsychologische en sociaal-economische oorzaken: ze streven naar emancipatie en een sociogenetische visie.

Sociogenetische visie

De opvatting dat de meeste seksuele problemen hun oorsprong vinden in maatschappelijke (economische) condities die mensen belemmeren in hun seksuele ontwikkeling en ontplooiing.

Leuvens Instituut voor Familiale en Seksuologische Wetenschappen

1959 – Opgericht door kardinaal Suenens. Het instituut heeft een levensbeschouwelijke doelstelling.

Hoofdstuk 3 Wetenschappelijk onderzoek

Interne validiteit

Het vertrouwen dat men kan stellen in de geldigheid van de conclusies van een onderzoek.

Externe validiteit

De mate waarin bevindingen ook geldig zijn voor anderen (generaliseerbaarheid)

Betrouwbaarheid

De mate van overeenkomst van een observatie of meting binnen een onderzoekssetting met de ‘ware’ grootte of sterkte van het betreffende verschijnsel.

Positivistische wetenschapsopvatting

Volgens deze opvatting is het doel van een wetenschappelijke theorie om met behulp van een afgebakende verzameling concepten een bepaald fenomeen te verklaren.

Postmodernisme

Deze stroming benadrukt dat waardevrije, universele en objectieve gegevens niet bestaan, maar dat deze gegevens altijd het resultaat zijn van het kijken naar de wereld met een bepaalde bril.

Essentialistische theorieën

Deze gaan ervan uit dat bepaalde verschijnselen natuurlijk, onvermijdelijk en universeel zijn.

Klinisch onderzoek

Onderzoek naar seksualiteit van personen waarop de klinisch seksuologische praktijkvoering zich richt.

- Descriptief onderzoek

Het beschrijven van fenomenen op het gebied van de seksualiteit die relevant en vatbaar zijn voor verdere theorievorming. Idiografische descriptie draait om het beschrijven van unieke, niet herhaalbare verschijnselen. 

Nomothetisch onderzoek zoekt naar algemene wetmatigheden binnen een bepaald domein, waarbij beschrijvend onderzoek kan worden gebruikt.

- Exploratief onderzoek

Bij dit onderzoek wordt er gezocht naar feiten en relaties wat deels wordt geleid door verwachtingen en voorkennis. Hierdoor kunnen hypothesen ontwikkeld worden.

- Experimenteel-klinisch onderzoek

Hierbij stelt men bij een klinische steekproef vast wat het effect is van een interventie of manipulatie op afhankelijke variabelen. Er kan gebruik worden gemaakt van een controlegroep.

- Quasi-experimenteel onderzoek

Soms is random toewijzing aan verschillende (controle)groepen niet mogelijk. Dan kan er vooraf getoetst worden of er grote verschillen zijn tussen proefpersonen. Als die er niet zijn, mag men dit beschouwen als random toewijzing.

- Toepassingsgericht onderzoek

Dit onderzoek probeert de bevindingen in echte situaties te repliceren (werkt de behandeling ook in de praktijk).

Observationeel onderzoek

Dit onderzoek richt zich op verschijnselen zoals die zich in ‘natuurlijke’ settings voordoen. Er worden geen ingrepen gedaan (niet-interveniëren).

- Observatieonderzoek in engere zin

Gegevensverzameling door directe observatie.

- Longitudinaal onderzoek (van het observationele type)

Dezelfde proefpersonen worden over langere tijd gevolgd en vaak worden dezelfde variabelen gemeten. (bijv. om de 5 jaar worden dezelfde metingen herhaalt)

Zelfrapportage

Hierbij rapporteert de proefpersoon zelf bepaalde zaken. Dit instrument maakt dus gebruik van het inzicht, de interpretatie en evaluatie van het individu zelf.

- Psychometrische validatie

Het is belangrijk dat een vragenlijst meet wat de onderzoeker wil meten. Er zijn beoogde constructen (zoals zelfbeeld), maar er moet getest worden of de vragenlijst wel echt op dit construct gericht is, door middel van psychometrische validatie. Hiermee worden de meetfouten (error) en vertekening (bias) geminimaliseerd.

- Betrouwbaarheid

 

 

Test-hertestbetrouwbaarheid

 

Interne consistentie

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

Parallelvormen

Dit is de mate waarin de vragenlijstn consistente resultaten oplevert. De betrouwbaarheid van een vragenlijst wordt bepaald aan de hand van de uitkomst van herhaalde metingen met het instrument. Dit kan gedaan worden door test-hertestbetrouwbaarheid, interne consistentie, interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en parallelvormen.

Hierbij vult een persoon de vragenlijst twee of meer keer in. Als er tussen de testen door geen belangrijke veranderingen zijn geweest, zou de test tot identieke resultaten moeten leiden. 

Hierbij wordt gekeken of verschillende vragen hetzelfde construct meten.

Er wordt gekeken of de test bij verschillende beoordelaars dezelfde resultaten oplevert.

Dit zijn meerdere versies van één test om leereffecten te voorkomen.

- Validiteit

Inhoudsvaliditeit

 

Criteriumvaliditeit

 

Constructvaliditeit

Dit is de mate waarin een test meet wat men wil meten.

De vragen dienen een goede afspiegeling te zijn van de verschillende aspecten van het bedoelde construct.

Dit is de mate waarin de score op de test iets zegt over het niet-observeerbare construct dat het beoogt te meten.

Hierbij wordt gemeten of de vragenlijst die een construct meet, overeenkomt met een andere vragenlijst over het construct.

- Experimenteel onderzoek

 

Matching

 

Psychofysiologisch onderzoek

 

Marker

 

Vaginale fotoplethysmograaf

 

 

 

Bij dit onderzoek wordt een deel van de steekproef random toegewezen aan de behandelgroep en een ander deel krijgt een alternatieve of geen behandeling.

Matching is het verdelen van bepaalde kenmerken over groepen. Men kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat er in de groepen evenveel vrouwen van 50+ zitten.

Bij dit type onderzoek gaat het om relaties tussen verschijnselen in het psychologische en fysiologische domein.

Als een bepaalde psychologische activiteit samenhangt met een bepaalde fysiologische reactie, dan heet die reactie een marker.

Een meetinstrument dat de vorm heeft van een tampon. Het bevat een lichtbron en een lichtsensor. Naarmate de vaginawand als gevolg van seksuele prikkeling meer doorbloed is, wordt er meer licht van de lichtbron door de vaginawand weerkaatst.

Dat weerkaatste licht wordt opgevangen door de lichtsensor en in een elektrisch signaal omgezet. Hiermee kan de opwinding bij de vrouw gemeten worden.

Medisch Ethische Commissie (MEC)

Dit is een commissie waaraan onder bepaalde omstandigheden en bij bepaalde types onderzoek onderzoeksvoorstellen moeten worden voorgelegd. De commissie toetst dan eventuele bezwaren van het onderzoek.

Hoofdstuk 4 De biologische kant

Seksueel functioneren

Lustvol genitaal gedrag (coïtus en masturbatie), seksuele en erotische partnerkeuze, seksueel fantaseren, seksuele identiteit en genderidentiteit/-rol.

Genderidentiteit

Je een man of een vrouw voelen en je zodanig gedragen.

Alternatieve seksuele responscyclus

Al eerder werd de seksuele responscyclus van Masters en Johnson besproken (zie H2). Sommige seksuologen vinden deze cyclus te beperkt. Basson geeft een alternatieve responscyclus waarbij seksuele motivatie is gestoeld op intimiteit.

Biopsychosociale seksuele differentiatie van de man

De man heeft XY-geslachtschromosomen. Het Y-chromosoom laat de gonaden (geslachtsklieren) ontwikkelen tot testikels (dit wordt de ‘vertaling’ van het genetische geslacht in het gonadale geslacht genoemd). Deze foetale testes maken het anti-Müllerhormoon (AMH) dat de ontwikkeling van de buizen van Müller blokkeert, en testosteron dat zorgt voor de differentiatie van de in- en uitwendige genitalia en de masculinisatie van de hersenen. Daarnaast zijn sociale invloeden van belang voor de ontwikkeling van genderidentiteit.

Biopsychosociale seksuele differentiatie van de vrouw

De vrouw heeft XX-geslachtschromosomen. Hierdoor ontwikkelen de gonaden zich tot eierstokken. Deze foetale ovaria produceren geen hormonen. De hersenen en de in- en uitwendige genitalia van de foetus ontwikkelen zich automatisch in een vrouwelijke richting. Ook hier spelen sociale invloeden een grote rol bij de ontwikkeling van genderidentiteit.

Pubertijd

De pubertijd is een levensfase waarin secundaire geslachtskenmerken zich ontwikkelen, een groeispurt optreedt en geslachtsrijpheid wordt bereikt.

Secundaire geslachtskenmerken

Borsten, oksel- en pubishaar, vrouwelijke onderhuidse vetverdeling, menstruatie en groeispurt.

Hormoon GnRH (gonadotrophin releasing hormone)

Dit hormoon wordt aangemaakt bij de start van de pubertijd. Het hormoon komt via de hypofysesteelbloedvaten terecht in de hypofysevoorkwab, die vervolgens LH en FSH gaat produceren en afgeven.

Hormonen LH (luteïnisatiehormoon) en FSH (follikelstimulerend hormoon)

Dit zijn gonadotrofinen: zij zetten de gonaden aan tot de productie van geslachtshormonen (oestrogenen en progesteron uit de ovaria en testosteron uit de testikels).

Gonaden

Geslachtsklieren (testes en ovaria)

Geslachtshormonen (oestrogenen, progesteron en testosteron)

Deze zorgen voor het ontstaan van de secundaire geslachtskenmerken.

Pubertas praecox

Te vroege pubertijd. Hiervan is sprake bij meisjes als het begin van de borstgroei valt voor het 8e jaar (normaal=10 jaar en 8 maanden). Bij jongens geldt dit als de testes gaan groeien voor het 9e jaar (normaal= 11 jaar en 6 maanden).

GnRH-agonisten

Een agonist is een remming van een bepaald hormoon.De GnRH- agonist kan toegediend worden aan een kind dat te vroeg in de pubertijd raakt. Wanneer dit gebeurt is het kind te snel uitgegroeid waardoor het (te) klein blijft. Ook kunnen er psychosociale problemen ontstaan. De agonisten zorgen ervoor dat het proces gestopt wordt waardoor de ovaria of testes tijdelijk ophouden met de aanmaak van geslachtshormonen.

Pubertas retardata

Vertraagde pubertijd. Hiervan is sprake bij meisjes als het begin van de borstgroei valt na 13,4 jaar en bij jongens wanneer er geen testisgroei is op de leeftijd van 14 jaar.

Premenstrueel syndroom (PMS)

Het cyclisch terugkeren van ‘onprettige’ symptomen, die beginnen na de ovulatie en vrij plotseling verdwijnen met het doorzetten van de menstruatie.

Female androgen insufficiency

Een tekort aan androgenen bij de vrouw, waardoor zij een verminderd libido, stemmingswisselingen, verminderde energie en welbevinden ervaart.

Climacterium (de overgang)

Vrouw: dit is een periode tussen de 45 en 55 jaar waarbij het menstrueren onregelmatig wordt of zelfs wegblijft, ook kan het heviger en langduriger zijn. De ovaria stoppen met de productie van oestrogenen en progesteron, waardoor de hypofyse meer FSH en LH gaat afgeven.

Man: vanaf 50 jaar treedt er een vermindering op van de testosteronproductie door de testes en een verminderde LH-respons op dit hypoandrogenisme.

Postmenopauze

In deze periode heeft de vrouw haar laatste menstruatie gehad. De concentraties van oestrogenen en progesteron zijn zeer laag en van androgenen iets lager dan voor de menopauze. De huid, uterus, labia, vagina en borsten zijn doelwitorganen van de geslachtshormonen, waardoor ze in de postmenopauze atrofisch worden.

Uterus

Baarmoeder

Labia

Schaamlippen, labia majora: buitenste schaamlippen, labia minora: binnenste schaamlippen

Preputium

Voorhuid (zowel bij mannen als vrouwen)

Seks-blos

Verschijnen van bobbelige rode vlekjes (vanaf het epigastrium (bovenbuik) tot in de hals). Deze kunnen ontstaan bij seksuele opwinding.

Scrotum

Balzak

Testes

Teelballen

Vrouwelijk orgasme

Het orgasme is een psychofysiologische ervaring die plaats vindt binnen en betekenisvol wordt door een context van psychosociale invloed. Fysiologisch gezien is het een korte periode van fysieke ontspanning van de vasocongestie en myotonische toegenomen waardes als reactie op seksuele stimuli. Psychologisch gezien is het een subjectieve ervaring van een hoogtepunt in de fysieke reactie op seksuele stimuli.

Solofase (van de seksuele responscyclus)

De verlangens-, plateau- en orgasmefasen zijn solofasen waarbij de mens meer naar binnen gericht is, namelijk meer gericht op zichzelf en de eigen gevoelens.

Interactiefase (van de seksuele responscyclus)

De opwindings- en herstelfase zijn interactiefasen waarbij de mens meer naar buiten gericht is, namelijk op de partner.

Psychosomatische cirkel van seks (Bancroft)

Deze cirkel geeft de samenhang tussen psychologie en fysiologie tijdens de seksuele respons. Het begint bij cognitieve factoren die centra in het limbisch systeem. Deze centra zorgen voor veranderingen in de genitalia. Als de mens zich bewust wordt van deze veranderingen, kan dit zorgen voor stimulatie of remming (dit is overigens bij alle verbindingen in de cirkel zo), er kan dus overal een positief of negatief effect optreden.

Geslachtssteroïden

Dit zijn geslachtshormonen. De voornaamste typen zijn androgenen, oestrogenen en progestagenen.

Androgenen

De voornaamste androgenen zijn testosteron, dihydrotestosteron (DHT) en androsteendion.

Oestrogenen

Het voornaamste oestrogeen is oestradiol-17β, bij de vrouw vooral geproduceerd door het ovarium. Bij de man en de postmenopauzale vrouw wordt het vooral geproduceerd door omzetting van androsteendion of testosteren.

Progestagenen

De voornaamste progestageen is progesteron, wat voornamelijk komt uit het corpus luteum.

Corpus luteum

Dit ontstaat in het ovarium uit de follikel, nadat ovulatie heeft plaatsgevonden. Dit wordt ook wel het gele lichaam genoemd dat achterblijft.

Dysgenesie (gestoorde ontwikkeling) van de gonaden

 

- Ovariële dysgenesie

 

 

- Testiculaire dysgenesie (syndroom van Klinefelter)

 

- Asymmetrische dysgenesie

 

 

- Vrouwelijk pseudo-hermafroditisme

 

 

 

- Mannelijk pseudo-hermafroditisme

Dit wordt veroorzaakt door een abnormale embryonale/foetale ontwikkeling van de gonade, meestal als gevolg van afwijkingen in het chromosomenpatroon.

 

Het chromosomenpatroon kan XO/XY zijn, of 45-XO (syndroom van Turner). De inwendige genitalia zijn vrouwelijk (hoewel de ovaria soms ook Leydig-cellen kunnen bevatten), maar de uitwendige genitalia kunnen vermannelijkt zijn.

 

Het chromosomenpatroon is 47-XXY. Deze mannen hebben kleine testes en zijn onvruchtbaar door het ontbreken van zaadcellen.

 

De gonade ontbreekt aan één kant of er juist ovarieel en testiculair weefsel aanwezig (echte hermafrodieten).

 

Deze vrouwen hebben een 46-XX chromosomenpatroon, ovaria en vrouwelijke inwendige genitalia. De uitwendige genitalia zijn vermannelijkt door een overmaat aan androgenen tijdens de embryonale/foetale ontwikkeling.

 

Deze mannen hebben het XY-chromosomenpatroon en aan beide kanten een testis in de buikholte. De uitwendige genitalia zien er vrouwelijk uit.

Specifieke aangeboren genitale afwijkingen bij mannen

- Micropenis

 

- Cryptorchisme

 

- Hypospadie

 

- Fimosis

 

De penislengte ligt meer dan 2,5 SD onder het gemiddelde voor de leeftijd.

 

Eén of beide testes zijn niet in het scrotum gelegen (indalingsstoornis).

 

Hierbij is de uitgang van de urethra (de urinebuis) aan de onderkant van de penis gepositioneerd.

 

Vernauwing van de voorhuid zodat hij niet normaal over de glans penis kan worden teruggeschoven. Ernstige fimosis kan leiden tot erectie- en coïtusproblemen.

Specifieke aangeboren genitale afwijkingen bij vrouwen

- Hymen imperforatus

- Vaginale agenesie

- Vaginaseptum

 

Bij een niet geperforeerd hymen (maagdenvlies) kan het menstruatiebloed niet afvloeien.

 

Afwezigheid van de vagina, berust op een ontwikkelingsstoornis van de buizen van Müller.

 

Twee vaginale schedes, gescheiden door een septum (tussenschot).

Mannelijke genitalia uitwendig (deze ook kunnen benoemen in een afbeelding)

- Penis

- Corpora cavernosa
- Corpus spongiosum
- Glans penis
- Preputium
- Frenulum
- Glandulae preputiales
- Fascie van Buck
- Tunica albuginea
- Ligg. Suspensoria en Fundiforme
- M. bulbospongiosi en mm. ischiocavernosi
- Urethra

- Scrotum

 

Bestaat uit zwelweefsel, gegroepeerd in drie compartimenten (linker en rechter corpus cavernosum en een centraal corpus spongiosum).

Zwelweefsel dat is aangehecht op de caudale rand van het benige bekken.

Zwelweefsel dat is aangehecht met zijn verwijde basis (bulbus penis) op het diafragma urogenitale.

Eikel, dit is de distale voortzetting van het corpus spongiosum.

Voorhuid.

Toompje, riempje die de voorhuid verbindt met de rest van de penis.

Kleine kliertjes aan de basis van de glans.
Stevige bindweefsellaag onder een dun laagje bindweefsel.

Buitenste laag van de zwellichamen.

Twee ligamenten die betrokken zijn bij de ophanging van de penis aan de buik.

Dwarsgestreepte spieren die reflexmatig en bewust aangespannen kunnen worden, zijn betrokken bij erectie en ejaculatie.

Urinebuis, onderverdeel in pars prostatica

(sluit aan op de blaas), pars intermedia (kort deel dat de bekkenbodem passeert) en pars spongiosa (hierin monden afvoerbuisjes uit).

Balzak waarin de testis en epididymis (bijbal) liggen opgeslagen.

Mannelijke genitalia inwendig

- Testis
- Epididymis
- Ductus deferens
- Vesiculae seminales
- Prostata

- Glandulae bulbo-urethrales
 

 

Zaadbal, waarvan het grootste deel (80-90%) wordt ingenomen door de tubuli seminiferi (buisjes waarin de spermatozoön tot ontwikkeling komen).

Bijbal, een gekronkelde buis die rond de testis ligt.

Zaadleider, 35-50 cm lang, die de epididymis met de urethra verbindt.

Zakjes waarin de productie plaatsvindt van een vloeistof die het grootste deel van het ejaculaat vormt.

Klier zo groot als een kastanje.

Klieren van Cowper, scheidt helder en slijmerig secreet af in de beginfase van seksuele opwinding (voorvocht).

Vrouwelijke genitalia uitwendig

- Vulva

- Labia pudendi
- Vestibulum vaginae

- Clitoris

- Bulbi vestibuli

- Glandulae vestibulares majores (klieren van Bartholin)
- Glandulae vestibulares minores (kleine voorhofklieren)
- Urethra femina

- Mammae

Het geheel van mons pubis (venusheuvel), labia pudendi, clitoris, vestibulum vaginae, bulbus vestibuli en glandulae vestibulares.
 

Schaamlippen (majora = groot, minora = klein).
 

Voorhof van de schede, de ruimte tussen de labia minora. Hier liggen de uitmondingen van de vagina, urethra, glandulae vestibulares majores en minores.
 

Bestaat uit zwelweefsel omgeven door een stevige laag bindweefsel met spiervezels en elastische vezels. De glans is voorzien van zenuwuiteindjes, waardoor deze erotisch gevoelig is.

Zwellichamen van het voorhof, liggen in de basis van de labia majora en staan in verbinding met de glans.
 

Deze klieren scheiden laat in de opwindingsfase een geringe hoeveelheid secreet af.

Deze liggen in het gehele vestibulum vaginae en kunnen vestibulum en labia bevochtigen.
 

Urinebuis, welke eindigt ongeveer 2,5 cm dorsaal van de glans clitoridis.
 

Borsten, met tepel (papilla mammae) en tepelhof (areola mammae).

Vrouwelijke genitalia inwendig

- Vagina

- G-spot

- Uterus

- Tubae uterinae
- Ovaria

 

Elastische buis, uitstrekkend van hymen tot voorbij de cervix uteri. Döderleinse bacillen zorgen ervoor dat het milieu zuur is waardoor schadelijke organismen niet kunnen gedijen.

2-4 cm groot erotisch gevoelig gebied, diep in de voorwand van de vagina. Er bestaan twijfels of dit gebied daadwerkelijk bestaat.

Baarmoeder, waarvan de positie mede door de vulling van urineblaas en rectum wordt bepaald.

Eileiders.
Eierstokken.

Bekkenbodem
- Diafragma pelvis

- Diafragma urogenitale

- Perineale spieren

Deze bestaat uit spieren, bindweefselplaten en ligamenten. Verloopt trechtervormig van de binnenkant van benig bekken en heilbeen naar het perineum. De m. pubococcygeus is binnen de seksuologie het belangrijkste deel van de mm. Levatoris ani, aangezien een deel van deze spier een lus vormt rond de vagina.

Driehoekige plaat van bindweefsel en kleine spieren. Deze sluit de bekkenbodem af aan de ventrale zijde.

Zoals mm. ischiocavernosi, mm. bulbospongiosi en mm. bulbocavernosi.

Hypothalamus

Een hersengebied dat bestaat uit een groot aantal structureel, functioneel en chemisch gespecialiseerde groepen hersencellen die ‘nuclei’ genoemd worden.

Neurosecretie

Afgeven van hormonen aan de bloedbaan.

Neurotransmissie

Het overbrengen van chemische boodschappen, gebeurt door middel van aminozuren (GABA=remmend, glutamaat=stimulerend), aminen, acetylcholine en neuropeptide.

SDN-POA

Seksueel dimorfe kern voor het preoptische gebied.

BST

Bed nucleus van de stria terminalis.

SON

Nucleus supra-opticus, een neurosecretoire kern.

PVN

Nucleus paraventricularis.

Afferente informatie

Sensibele informatie (naar het zenuwstelsel toe).

Efferente informatie

Autonome en somatomotorische informatie (uitgaande van het zenuwstelsel), met een somatisch gedeelte (het willekeurige deel van het zenuwstelsel) en het autonome gedeelte (onwillekeurig).

Hoofdstuk 5 De psychologische benaderingen

1. Evolutionair psychologisch perspectief op seksualiteit

- Adaptatie

 

- Psychologische adaptatie (evolved psychological mechanism)

 

- Nevenproduct

- Ruis
- Ultimate factoren
- Proximate factoren

Een perspectief kijkend naar de consequenties van de evolutie, om door toepassing de menselijke psyche en gedragingen te begrijpen.
 

Responsmechanisme dat een specifiek probleem heeft opgelost (door aan te passen).

Psychologisch mechanisme dat het resultaat is van een evolutionair selectieproces waardoor een specifiek evolutionair probleem opgelost is en het genetisch reproductieve succes groter werd (zoals het streven naar status, jaloezie, enz.).

Responsmechanisme dat zelf geen oplossing is voor een probleem, maar een bijeffect is van adaptatie.

Random-effecten van het evolutieproces die geen bijdrage leveren aan genetisch reproductief succes.

Verwijzen naar verklaringen voor de evolutionaire geschiedenis van een gedrag en naar de wijze waarop dat gedrag bijgedragen heeft aan evolutionaire adaptatie

Verwijzen naar de factoren in het hier en nu die datzelfde gedrag beïnvloeden.

Buss’ theorie van de seksuele strategieën

 

 

 

Ouderschapsinvesteringstheorie

Seksuele selectie

Korte termijnproblemen man

 

Lange termijnproblemen man

Problemen vrouw

De visie dat de menselijke soort niet gekenmerkt wordt door monogamie en dat mannen en vrouwen zowel kortetermijn- als langetermijn paringsstrategieën hebben. Mannen zijn echter meer dan vrouwen seksueel gemotiveerd door en aangetrokken tot kortetermijnseks met verschillende vrouwen, terwijl vrouwen meer dan mannen gemotiveerd zijn door en seksueel aangetrokken tot seks binnen langetermijnpartnerschap.
 

Elke investering door een ouder in een nakomeling die leidt tot een hogere overlevingskans van de nakomeling, en daardoor ook leidt tot een hogere kans op genetische reproductie. Met als gevolg dat dezelfde inspanning niet meer geleverd kan worden voor een andere nakomeling.
 

Evolutionaire selectie van kenmerken waardoor een reproductief voordeel ontstaat. Twee vormen: intraseksuele competitie (concurrentie tussen leden van dezelfde sekse) en interseksuele selectie (proces van partnerselectie).
 

Het maximaliseren van het aantal potentiële vrouwelijke partners, het identificeren van seksueel toegankelijke vrouwen, het herkennen van vruchtbare vrouwen, een minimum aan betrokkenheid en investering.

Voordelen voor de vrouw hiervan zijn dat er onmiddellijke beschikbaarheid van baten is (voedsel en bescherming), de vrouw heeft kans op seks met een bescherming van een man voor het geval haar partner iets overkomt.

Identificeren van vruchtbare vrouwen, statistische zekerheid van vaderschap zo hoog mogelijk maken, en het herkennen van vrouwen met goede ouderschapsvaardigheden.

Het herkennen van mannen die in staat zijn om middelen van bestaan te verwerven en die deze middelen willen investeren in hun partner en nakomelingen. Het identificeren van mannen die bereid zijn tot een langdurige partnerrelatie, en tot het bieden van bescherming tegen agressie van anderen, en goede opvoedingskwaliteiten hebben.

Malamuths theorie van seksueel geweld (confluence model of sexual aggression)

 

 

 

Criminogeen traject

Gender(socialisatie)traject
 

Verkrachting is een seksuele strategie die bijdraagt aan genetisch succesvolle reproductie van mannen, enerzijds doordat meer vrouwen bevrucht kunnen worden, anderzijds doordat bij zwangerschap ten gevolge van verkrachting andere mannen geen toegang meer hebben tot de zwangere vrouw.

Hierbij is seksuele agressie door een volwassen man het ‘gevolg’ van seksuele promiscuïteit, mits die seksuele promiscuïteit voortkomt uit een delinquente levensstijl.

Deze levensstijl wordt beïnvloed door een frequente en als normaal voorgestelde gewelddadigheid tussen de ouders en door misbruik van de betreffende persoon in zijn kinderjaren.

Hierbij laten positieve attitudes tegenover geweld en vijandige masculiniteit (het hoger waarderen van mannelijkheid boven vrouwelijkheid en een vijandige attitude tegenover vrouwen) de kans op seksuele agressie tegenover vrouwen duidelijk toenemen.

2. Informatieverwerkingsperspectief

- Seksueel systeem

 

  • Seksuele stimulus
     

 

- Marker van seksuele opwinding

- Incentive-motivatietheorie

 

 

- Somatische motorische systeem (SMS)

- Emotionele motorische systeem (EMS)

De eerder besproken seksuele respons cyclus is een product van een complex onderliggend seksueel systeem. Dit verwijst naar de psychobiologische make-up van mensen waardoor ze de capaciteit/gevoeligheid hebben om seksueel te kunnen responderen. Een stimulus wordt zowel verwerkt langs een automatische en onbewuste route als een bewuste route. De hoofdprocessen zijn enerzijds evaluatie, interpretatie en waardering van seksuele stimuli en anderzijds het voorbereiden en uitvoeren van een seksuele respons.

 

Een stimulus die het seksuele systeem activeert (aanleiding geeft tot een bewuste seksuele ervaring). Dit gebeurt door de activatie van het werkgeheugen, die aandacht richt op de stimulus en informatie uit het geheugen trekt en integreert. Een bewust toegankelijke herinnering geeft betekenis aan de seksuele stimulus en het niet bewust toegankelijke geheugen activeert emotionele opwinding. Vervolgens wordt dit geëvalueerd.

 

Genitale reacties (toename van de doorbloeding van de geslachtsdelen). De seksuele ervaring wordt gedeeltelijk bepaald door de genitale seksuele opwinding. De activatie van seksuele opwinding verloopt onbewust.

 

Deze theorie stelt dat het seksuele verlangen gewekt wordt door de aantrekkelijkheid van mogelijke beloningen en de ermee gepaarde gaande emoties. Die beloningen kunnen in de buitenwereld liggen of virtueel opgeroepen worden door middel van fantasie en taal. De incentive is het doel (zoals intimiteit, macht of klaarkomen). Een tweede dimensie geeft de kracht of intensiteit waarmee de doelen worden nagestreefd aan: het energetische aspect van de motivatie.

 

Dit systeem reguleert willekeurige bewegingen en wordt aangestuurd vanuit de motorische cortex en de hersenstam. 

Dit systeem reguleert onwillekeurige emotionele gedragspatronen en wordt aangestuurd door het limbische systeem.

3. Sociaal-psychologisch perspectief:

Byrne’s gedragsequentiemodel

 

- Erotofobie
- Erotofilie
 

- Type A gedrag

Sociaal uitwisselingsperspectief

 

 

 

- Billijkheidstheorie

- Interdependentietheorie

- Interpersoonlijk model van seksuele satisfactie

Dit model specificeert hoe seksualiteit in het algemeen werkt, als hoe verschillen tussen mensen in seksueel gedrag tot stand komen.

Er zijn zeven hoofdgroepen die seksualiteit bij iedereen sturen: affect, evaluatie, cognitie, verwachtingen, verbeelding, fysiologische opwinding en karakteristieke gedragspatronen. Verschillen tussen mensen worden bepaald door persoonlijkheidstrekken (die ontstaan door leerervaringen).

Een trek van negatieve reacties op seksuele stimuli.

Een trek van positieve reacties op seksuele stimuli.

 

Gevoelens van vijandigheid en tijdsdruk, en een competitief georiënteerd prestatiestreven.

De visie dat relaties gekenmerkt worden door een specifieke dynamiek van psychologische kosten en baten. Basisprincipes: sociaal gedrag is een reeks van interpersoonlijke transacties of uitwisselingen; individuen streven ernaar hun baten te maximaliseren en hun kosten te minimaliseren; als individuen baten van anderen ontvangen, streven ze ernaar deze baten op een evenredige wijze te beantwoorden.

 

Deze analyseert de dynamiek van een partnerrelatie vanuit de mate van billijkheid (equity) binnen de relatie.
 

Dit treedt op als een partner een grote afhankelijkheid ervaart binnen een relatie en alternatieven als moeilijker bereikbaar ervaart.
 

De seksuele satisfactie wordt bepaald door de uitkomst van de volgende vergelijking: 1. baten – kosten, 2. de vergelijkingsstandaard voor baten – de vergelijkingsstandaard voor kosten, 3. gelijkwaardigheid van baten – gelijkwaardigheid van kosten.

Hoofdstuk 6 De seksuele levensloop

Biopsychosociaal model van seksualiteit (Bancroft)

Drie gebieden (genderidentiteit, seksuele respons en relatievorming) ontwikkelen zich tot en met de kindertijd relatief onafhankelijk van elkaar. De integratie die uiteindelijk leidt tot een volwassen seksualiteit begint pas in de adolescentie.

Symbolisch interactionisme

Bij deze theorie ligt de nadruk op de actieve rol van het individu in de eigen ontwikkeling, zonder de invloeden van buitenaf te negeren (zoals het model van Bancroft doet).

Sexual script-theorie (Simon en Gagnon)

Seksuele scripts zijn mentale representaties van de regels en betekenissen van seksualiteit. Aan de hand van ervaringen vormt iemand ideeën over welk seksueel gedrag gepast is, welke effecten hiervan en reacties hierop te verwachten zijn en hoe men zich hierbij zou moeten voelen. Bij weinig ervaring wordt gedrag meer vormgegeven volgens culturele scripts.

Trapsgewijze interactiecarrière (Rademakers en Straver)

Model voor de seksuele ontwikkeling van jongeren. Bestaat uit het gevoelig zijn voor gevoelens en wensen van de ander, het kennen van eigen gevoelens en wensen en erover kunnen communiceren en realiseren ervan.

Model voor de seksuele levensloop (Van Zessen)

Ook hier staat de ontwikkeling van interactiecompetentie centraal. Aanvulling is het belang dat wordt toegekend aan de invloed van iemands persoonlijke geschiedenis (zoals gezinsklimaat, seksuele opvoeding, enz.). Hierdoor ontwikkelt zich een seksuele betekenisgeving die ervoor zorgt dat men seksuele situaties uitkiest.

Genderidentiteit

De ontwikkeling van het je man of vrouw voelen staat onder invloed van biologische en omgevingsfactoren.

Adrenarche

Het moment dat de bijnierschors geslachtshormonen gaat aanmaken.

Hoofdstuk 7 Seksuele diversiteit

Female erotic plasticity

Situationele, contextuele en interactionele factoren lijken het seksuele gedrag van vrouwen relatief sterk te beïnvloeden.

Holebi

Groep van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen en biseksuele personen.

Inversiemodel

De hypothese dat homoseksuele mannen in vergelijking met heteroseksuele mannen vrouwelijker zouden zijn en lesbische vrouwen in vergelijking met heteroseksuele vrouwen juist mannelijker.

Dubbele seksuele moraal

De strengere restrictie op de seksualiteit en seksuele autonomie van vrouwen dan die van mannen.

Masculiene samenleving

Moralistische samenlevingen en minder open over seks dan een feminiene samenleving (zoals Japan, Oostenrijk, Italië, Zwitserland en de VS).

Feminiene samenleving

Huwelijk is minder heilig en partners minder afhankelijk van elkaar. Seks en liefde liggen dichter bij elkaar en vrouwelijk seksueel initiatief is meer geaccepteerd (zoals Nederland, Zweden en Noorwegen).

Essentialistische perspectieven van seksualiteit

Deze perspectieven verwijzen naar een innerlijke essentie en worden gehanteerd bij evidentie voor crossculturele en/of historische universaliteit.

Sociaal-constructionistische perspectieven van seksualiteit

Deze perspectieven verwijzen naar de invloed van cultuur en sociale context en worden gehanteerd bij evidentie voor variabiliteit. Normen en waarden spelen een grote rol, de seksuele ideologie wordt benadrukt.

Hoofdstuk 8 Commercie

Prostituees

Het aanbieden van seks in ruil voor geld. De meeste prostituees zijn vrouwen, de meeste klanten zijn mannen.

Afrodisiaca

Middelen waarvan gedacht wordt dat ze potentieverhogend en / of seksstimulerend werken. Hieronder vallen ook partydrugs.

Hoofdstuk 9 Voorlichting en preventie

Seksuele gezondheid

Een staat van een emotioneel, sociaal, fysiek en mentaal welzijn gerelateerd aan seksualiteit. Ook gaat het hier over het respecteren van seksuele rechten van mensen.

Seksuele rechten

Het zich kunnen informeren over en beschermen tegen negatieve consequenties van seks. Ook hier zal voorlichting zich op moeten richten.

Seksuele voorlichting

het verkrijgen van informatie en het vormen van een mening over uiteenlopende aspecten van seksualiteit en het ontwikkelen van vaardigheden die hierbij aansluiten.

Modeling with guided enactment

Oefenen onder begeleiding en met gebruik van feedback.

Hoofdstuk 10 Anticonceptie

Anticonceptie

Alle methoden en middelen om seks te hebben zonder het risico van zwangerschap.

Double Dutch

Het gebruik van zowel de pil als een condoom.

Intra – uterine device (oftewel het spiraaltje)

Zorgt ervoor dat er cytotoxische stoffen worden geproduceerd die een zaaddodend effect hebben. Dit apparaatje is gemaakt van plastic en koperdraad en wordt in de baarmoeder geplaatst.

Coïtus interruptus

‘Voor het zingen de kerk uit’. Deze methode is onbetrouwbaar en storend tijdens de seks.

Hoofdstuk 11 Preventie van geslachtsziekten

Virale infecties

 

Vaak ongeneesbaar zoals HIV (Humaan Immuundeficiëntie Virus)

Bacteriële aandoeningen

 

Meestal te genezen met antibiotica, zoals chlamydia

Hoofdstuk 12 Seksueel geweld en preventie

Seksueel geweld

Geslachtsgemeenschap hebben met iemand onder de 16, ontuchtige handelingen uitvoeren met iemand jonger dan 16, het verleiden van (met giften en beloften) of door misbruik van de positie bewegen van iemand jonger dan 18 tot het dulden of plegen van ontuchtige handelingen en het plegen van ontucht met een (stief)kind, pleegkind of een andere persoon onder de 18 die aan het gezag onderworpen of aan de waakzaamheid toevertrouwd is.

Seksueel misbruik

Als de volwassene seksuele handelingen met het kind verricht die het kind als gevolg van emotionele of lichamelijke druk het gevoel heeft deze handelingen niet te kunnen weigeren.

Verkrachting

Het door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Aanranding

Ontuchtige handelingen onder dwang.

Loverboys

Dat zijn jongens/mannen die meisjes aanzetten

tot prostitutie door valse beloftes te doen.

Hoofdstuk 13 De seksuologische hulpverleningsrelatie

Aspecifieke factoren

Factoren die niet kenmerkend zijn voor een bepaalde vorm van therapie. Maar universele factoren die bijdragen aan een goede hulpverleningsrelatie (zoals empathie).

Therapeutisch contract

Een contract waarin mondeling, soms ook schriftelijk, soms expliciet en gedetailleerd, maar vaker impliciet en globaal, vastligt wat beide partijen van elkaar kunnen en mogen verwachten en waar de grenzen liggen.

Professionele houding

Deze bestaat uit persoonlijke kwaliteiten (betrokkenheid, empathie, respectvol, enz.), maar ook ethische, normatieve en juridische kaders.

Functionaliteit

De hulpverlener formuleert doelen voor de hulpverlening en gaat planmatig en transparant te werk bij het realiseren van deze doelen.

Hulpvraag op metaniveau / opheffen van demoralisatie

Men komt met een specifieke klacht, maar wil hiernaast hulp om de machteloosheid te bestrijden als men er zelf niet uitkomt (het is belangrijk dat de cliënt zich weer competent gaat voelen).

Werkalliantie

Deze term benadrukt het instrumentele karakter van de hulpverleningsrelatie, waarin wordt samengewerkt om het leerproces met succes te doorlopen.

Valide informatie

Informatie die betrouwbaar, waarheidsgetrouw en bruikbaar is.

Betrouwbare informatie

Hier is geen echte maat voor, dus betrouwbaarheid is af te leiden uit de manier waarop de hulpverlener zijn cliënt bevraagt over het probleem en de manier waarop de cliënt zijn verhaal aan de hulpverlener vertelt.

Protocollaire werkwijze

Gestandaardiseerd te werk gaan, concentreren op feitelijke informatie.

Nauwkeurigheid

De informatie die door de hulpverlener wordt verkregen mag geen vaagheden of onduidelijkheden bevatten.

Empathie

Het vermogen om je te verplaatsen in de belevingswereld van een ander, de ervaringen van de ander daardoor te kunnen begrijpen en dit begrip ook aan de ander te laten blijken.

Respect

Het accepteren van de opvattingen, gevoelens en gedragingen van de cliënt en hem wat dat betreft in zijn waarde laten. Ook bestaat dit uit erkenning van autonomie van de cliënt.

Integriteit

Echtheid van de hulpverlener wat kan zorgen voor vertrouwen. Integriteit heeft te maken met een evenwicht tussen een dynamische en beschouwende manier van optreden (spontaniteit vs. zelfdiscipline, ernst vs. speelsheid, openheid vs. terughoudendheid).

Grenzen bewaken

Behoud van distantie in het therapeutisch contact is nodig om de greep te houden op de eigen emoties. Een hulpverlener moet er voor waken dat de relatie niet doorschiet in emotionele betrokkenheid of zelfs een intimiteitaspect krijgt.

Compliance

Therapietrouw, of iemand inzet en motivatie toont voor het volgen van de therapie. (dus of iemand op tijd komt en zijn huiswerk doet).

Therapeutische kracht

De non-specifieke factor die ervoor zorgt dat de vele passieve processen die de therapeutische effectiviteit teniet kunnen

doen, worden overwonnen.

Hoofdstuk 14 Diagnostiek en interventies

Seksuele disfunctie

Zijn ingedeeld op basis van de vier fasen van de seksuele responscyclus (verlangen, opwinding, orgasme en resolutie). Er moet sprake zijn van merkbaar lijden of interpersoonlijke moeilijkheden.

Klinische diagnostiek

Het zoeken naar een antwoord op de vraag hoe de cliënt het best kan worden geholpen. Dit hoeft dus niet perse het toekennen van een DSM-diagnose te zijn.

Diagnostische cyclus

Dit is een proces waarbij men in theorie werkt van klachtanalyse naar probleemanalyse, ernstanalyse, oorzaakanalyse en tot slot indicatieanalyse. In de praktijk is dit proces cyclus en kan dus in meerdere volgordes verlopen.

Romantische visie op het diagnostisch proces

De klinische blik staat centraal, er wordt gewerkt met intuïtie (die niet met regels te vatten is), deze is minder valide.

Rationalistische visie op het diagnostisch proces

De objectieve procedure staat centraal, waar testen en statistiek bij hoort, deze is minder relevant gebleken in de klinische praktijk.

Seksuele diagnostiek

Bestaat uit een anamnese, vaak aangevuld met lichamelijk en/of psychologisch onderzoek. Men is zich bewust van de beperkingen van het klinisch oordeel en maakt gebruik van instrumenten (tests).

LOPS

Landelijk Overleg van Poliklinieken Seksuologie.

COTAN en NIP

Commissie Testaangelegenheden, valt onder het Nederlands Instituut van Psychologen. Deze commissie heeft een beoordelingssysteem voor psychologische tests ontwikkeld (aan de hand van testconstructie, kwaliteit, normen, betrouwbaarheid, begrips- en criteriumvaliditeit).

Bruikbaarheid van een test

Test beoordelen aan de hand van potentiële gebruikers, te onderzoeken personen, in welk kader (onderzoek, hulpverlening) en wat de belasting en opbrengst is voor gebruikers en onderzochten van de test (dit is een aanvulling van de schrijver op de criteria van de COTAN).

Seksuele anamnese

Bestaat uit analyse van het probleem, de gevolgen en last van de klacht, het beloop van het probleem, comorbiditeit, voorgeschiedenis, wensen en verwachtingen, en bijkomende factoren (medicatie, roken, alcohol- of drugsgebruik).

VSD

Vragenlijst voor het signaleren van Seksuele Disfuncties (vroege). Deze heeft aparte versies voor mannen en vrouwen (met een mannelijke en vrouwelijke partner, of zonder partner). Hierin komen seksuele disfuncties van het LOPS aan bod.

LIST

Leidse Impotentie Screening Test, om in de klinische praktijk na te gaan of de erectieproblemen van de respondent een organische of psychische oorzaak hebben.

GAS

Groninger Arousability Scale, hierin worden aan seksuele opwinding gerelateerde genitale sensaties en lichaamsbeleving geoperationaliseerd.

Nisso-schalen

De vragenlijsten SBS (Seksualiteit Belevings Schalen) en ILKS (Intiem Lichamelijk Kontakt Schalen). De enige meetinstrumenten die door de COTAN zijn beoordeeld.

Medisch-seksuologisch onderzoek

Hiervoor wordt gekozen als somatische factoren mogelijk een rol spelen (diagnostisch doel), maar ook ter informatie (educatief/therapeutisch doel). Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een medisch specialist.

Wie is er bang voor het gynaecologisch onderzoek? (Van Lunsen)

Onderzoek naar ervaringen met gynaecologisch onderzoek bij patiënten en artsen. Beide groepen bleken dit lastig te vinden (afhankelijk van verschil in positie, kennis en macht tussen patiënt en arts).

Laboratiumonderzoek

Onderzoek in een gecontroleerde laboratorium ruimte. Dit kan bijv. onderzoek zijn naar hormonen.

Psychofysiologisch onderzoek

Hierbij wordt seksuele opwinding maar soms ook hersenactiviteit gemeten als reactie op visuele en/of vibrotactiele stimulatie (samenhang tussen psychische en

lichamelijke variabelen).

Psychologisch onderzoek

Psychische problemen
- SCL-90

- BDI-II

- ZIL

Relationele problemen

- MMQ

- IPOV

Het meten van psychische en relationele factoren die van invloed kunnen zijn op de geplande interventie (als aanvulling op de mondelinge anamnese).
 

Symptom Check List-90, algemene klachtenlijst bestaand uit 90 items, te gebruiken als screeningsinstrument.
 

Beck Depression Inventory, zelfrapportage-vragenlijst bestaand uit 21 items voor het meten van de ernst van een depressie.
 

Zelfinventarisatielijst Posstraumatische Stressstoornis, bestaand uit 22 items om een indruk te krijgen van PTSD-symptomalogie.

 

Maudsley Marital Questionnaire, bestaand uit 20 items voor relatiesatisfactie (incl. seksualiteit) en leven in het algemeen. Screeningsinstrument voor relatieproblematiek.
 

Interactionele Probleem Oplossings Vragenlijst, bestaand uit 17 items die vragen naar een inschatting van het kunnen oplossen van moeilijkheden en conflicten binnen een relatie.

Indicatiestelling

Het aangeven welke vorm van behandeling voor een cliënt het meest geschikt is. De

cliënt wordt hierbij betrokken.

Efficacy and effectiveness studies

Efficacy: Studies naar de werkzaamheid Effectiveness: Studies naar doeltreffendheid (zodat iets niet alleen binnen onderzoek werkt, maar ook naar de klinische praktijk te vertalen is).

Stepped care

Er wordt in eerste instantie gekozen voor de behandeling die het minst intensief is en er wordt stapje voor stapje naar een intensievere therapie gegaan als de minder intensieve vorm niet genoeg werkzaam is.

Behandeling: Informatie en advies
 

Soms kan het diagnostisch proces al een therapeutisch effect hebben. Patiënten zijn dan zelf in staat om verkregen informatie toe te passen en hun seksueel functioneren te verbeteren.

Behandeling: Psychologische interventies

- Cognitieve gedragstherapie

- Systeemtherapie

 

Dit is een combinatie leertheoretische en cognitieve modellen. Leertheoretische modellen gaan er vanuit dat aangeleerde angst een belemmering is voor het op gang komen van de genitale respons en richt zich op angstreductie en opheffing van vermijdingsgedrag. Het cognitieve model gaat er vanuit dat cognities aan de basis liggen van seksuele emoties en gedrag.

Een probleem is niet individueel, maar interpersoonlijk. Er wordt aandacht besteedt aan kenmerken van het systeem (de relatie), zoals machtsongelijkheid, homeostatische tendensen en intimiteitproblemen.

Historie van de psychologische interventies

  • Psychoanalytische periode
     

  • Gedragstherapeutische aanpak
    - Masters en Johnson-periode

    ­- Sensate focus-oefeningen

    - Neo-Masters en Johnson-periode

    - Psychobiologische periode

 

opgevat als symptomatologie van onopgeloste en onbewuste conflicten uit de kindertijd. Behandeling was individueel en gericht op bewustwording.

Eind 1950. Seksuele disfunctie werd beschouwd als geconditioneerde respons. Behandeling was gericht op symptomen en het uitdoven van faalangst. Partnerrelatietherapie, met een behandeling van onder andere sensate focus oefeningen.

Men krijgt hiërarchisch opgebouwde oefeningen om de cliënt stil te laten staan bij eigen lichaamssensaties.

Integratie van de methode van Masters en Johnson met de gedragstherapeutische en analytische principes.

Midden 1980. Spectrum afkomstig uit psychodynamische, gedragstherapeutische en cognitieve therapie, bij individuen, relaties of groepen.

Behandeling: biomedische interventies

- Medicamenteuze behandeling

- Fysiotherapie

- Operatieve behandeling
 

Er zijn medicijnen tegen erectiestoornissen op de markt. Ook wordt er onderzoek gedaan naar middelen voor vrouwen maar hieruit zijn vooralsnog geen succesvolle resultaten naar voren gekomen.

Bij vrouwen met vaginisme en dyspareunie is bekkenbodemfysiotherapie waarschijnlijk effectief.

Dit werd aan het eind van de negentiende eeuw veel gebruikt, maar tegenwoordig zelden. Vaak vindt dit alleen plaats bij pijnklachten.

Hoofdstuk 15 Seksuele disfuncties bij vrouwen

Personal sexual distress

Persoonlijk ervaren hinder van seksuele problemen. Blijkt bij vrouwen niet samen te hangen met fysieke aspecten van de seksuele respons, maar met emotionele en relationele problemen.

Klachtrepresentatie

Op basis hiervan wordt vaak de diagnostische classificatie gedaan (dus op basis van symptomen in plaats van onderliggende stoornis).

Samenhang tussen DSM-diagnoses en seksuele responscyclus:

- Verlangen
- Opwinding

- Orgasme
- Herstel

DSM-diagnoses:

Verminderd verlangen

Vaginisme

Seksuele aversie

Opwindingsstoornis

Dyspareunie

Orgasmestoornis

Seksuele dissatisfactie

Primaire klacht

Levenslang aanwezig.

Secundaire klacht

Verworven (plotseling of geleidelijk ontstaan gedurende het leven).

Gegeneraliseerde klacht

Treedt op in allerlei situaties.

Situationele klacht

Treedt op in een bepaalde situatie.

Directe oorzaken

Voor of tijdens het optreden van de seksuele disfunctie.

Verwijderde oorzaken

De seksuele disfunctie is een uitdrukking van een ander probleem (partnerrelaties problemen, angst- en stemmingsstoornissen, PTSD na seksueel geweld, enz.).

Verminderd seksueel verlangen / hypoactive sexual desire disorder
- Probleemoriëntatie

- Prevalentie en incidentie
 

- Etiologie

- Anamnese, diagnostiek en indicatiestelling

- Behandeling

Aanhoudend of recidiverend gebrek aan seksuele fantasieën en verlangen naar seksuele activiteit.
 

Voor verminderd verlangen is geen duidelijk verklaringsmodel. Sommigen vinden juist dat motivatie niet voorafgaat aan opwinding maar juist een gevolg is of samengaat met opwinding. Het zou groeien als aan de voorwaarden van een seksueel proces is voldaan (intact seksueel systeem, aanwezigheid seksuele stimuli om het systeem aan te zetten en de aanwezigheid van seksuele partners.
 

Dit is moeilijk te zeggen vanwege de onduidelijke definitie. Ongeveer 16% van de klachten bij poliklinieken heeft te maken met seksuologie.
 

Somatisch: mogelijk spelen hormonen een rol, of de gevoeligheid van de vrouw voor deze hormonen. 
 

Psychisch: depressieve klachten staan in verband met verminderd verlangen, zo ook relatieproblemen.
 

Het ontbreken aan verlangen wordt vaak tegen iets afgezet (minder zin dan vroeger, minder zin dan de partner, enz.). Het is belangrijk om uit te zoeken of het verworven of levenslang, gegeneralieerd of specifiek is om te weten wat behandeld moet worden.
 

Kan door hormoonsubstitutie maar dit is slechts bij een kleine groep effectief. Relatietherapie is veelvoorkomend en orgasmetraining kan als toevoeging gebruikt worden.

Seksuele aversie / sexual aversion disorder
- Probleemoriëntatie

 

- Prevalentie en incidentie

- Etiologie

- Anamnese, diagnostiek en indicatiestelling

- Behandeling

Aanhoudende of terugkerende extreme aversie voor, en vermijding van (bijna) elk genitaal seksueel contact met een seksuele partner.

Seksuele aversie is conceptueel hetzelfde als een specifieke fobie. Het ontstaan van een seksuele aversie wordt verklaard met de leertheoretische opvatting over het ontstaan van fobieën: het tweefactorenmodel van vrees en vermijding (Mowrer). Vrees is klassiek geconditioneerd, vermijding is operant geconditioneerd. Ook kan een vrouw evaluatieve geconditioneerd raken, de walging ontstaat dan door het gedrag en inprenting van bijv. de moeder of een negatieve ervaring.

 

Geen betrouwbare cijfers, maar 3% van de vrouwen met seksuele klachten, heeft klachten over aversie.
 

Primaire (levenslange) aversie ontstaat vaak doordat seksualiteit al vroeg een negatieve betekenis heeft gekregen (door een orthodoxe achtergrond, seksuele trauma’s, negatieve attitudes, enz.). Secundaire (verworven) aversie hangt vaak samen met andere seksuele problemen (zoals pijn).
 

Informatie verzamelen over situaties die aversie oproepen, is het specifiek of gegeneraliseerd, is er sprake van PTSD.
 

Bij angst: exposure aan angstinducerende stimuli. Bij walging gaat het niet om een verwachting van een vervelende gebeurtenis maar om onaangenaamheid in het algemeen. Evaluatieve conditionering kan deze betekenis wijzigen.

Opwindingsstoornissen / female sexual arousal disorder

 

- Probleemoriëntatie

- Prevalentie en incidentie

- Etiologie

- Anamnese, diagnostiek en indicatiestelling

- Behandeling
 

Aanhoudend of terugkerend onvermogen om de adequate lubricatiezwellingsrespons van seksuele opwinding te krijgen of in stand te houden tot het eind van de seksuele activiteit.

De diagnose richt zich op de fysiologie van de seksuele activiteit, niet op het genot. Hiernaast wordt gesteld dat voor een diagnose de seksuele stimulering adequaat moet zijn, wat de diagnose moeilijk te stellen maakt.

 

Variëert tussen de 6 en 19% van de populatie en 2% van de vrouwen die hulp zoeken.
 

Somatisch zijn er geen aanwijsbare oorzaken voor de aandoening, alleen bij vrouwen met een neurologische aandoening (dwarslaesie). Psychisch blijkt dat er geen verband is tussen subjectieve opwinding en mate van genitale respons.
 

Naar subjectieve en fysiologische aspecten van opwinding vragen (aangezien die geen verband tonen). Informatie van de partner kan ook zinvol zijn, alsook informatie over medicatiegebruik.
 

Medicatie (sildenafil) blijkt niet effectief (uitgezonderd vrouwen met een dwarslaesie). Het gebruik van speeksel en glijmiddel wordt veel toegepast.

Problemen met het orgasme / female orgasmic disorder (inhibited female orgasm)
- Prevalentie en incidentie
- Etiologie

- Anamnese, diagnostiek en indicatiestelling
 

- Behandeling
 

Aanhoudende of terugkerende vertraging, of ontbreken van een orgasme volgend op een fase met een normale seksuele opwinding.

7-10%. Een minderheid van de ‘normale populatie vrouwen’ komt tijdens coïtus tot een orgasme.

Somatisch is er weinig bekend, behalve dat medicijnen, androgeentekort en aantasting van het CNS van negatieve invloed zijn. Psychische factoren kunnen negatieve attitudes zijn, schuldgevoelens, moeite met controleverlies, partnerrelatieproblemen.

Duur en context zijn van belang. Volgens de DSM mag een orgasmestoornis geen gevolg zijn van de opwindingsstoornis (in de diagnose is namelijk sprake van normale opwinding). Er moet uitgezocht worden in welke fase van de seksuele respons het probleem zit.

Masturbatietrainingen blijken erg succesvol. Deze bestaan uit educatie, visuele en kinetische exploratie van het eigen geslacht tot masturbatie.

Dyspareunie / dyspareunia

 

- Diepe dyspareunie

- Oppervlakkige dyspareunie
 

- Probleemoriëntatie

- Prevalentie en incidentie

- Etiologie

- Anamnese, lichamelijk onderzoek en indicatiestelling

­- Behandeling

 

Aanhoudende of terugkerende genitale pijn samenhangend met de geslachtsgemeenschap bij man of vrouw.
De pijn die tijdens penetratie diep in de buik wordt ervaren. Kan veroorzaakt worden door myomen of cysten.
 

Pijn wordt ervaren bij het naar binnengaan in de vagina. Als er geen somatische oorzaak is, wordt gesproken van het vulvaire vestibulitis syndroom (VVS). Wanneer de pijn voorkomt zonder penetratie of aanraking, is er sprake van essentiële vulvodynie.
 

Dyspareunie mag niet uitsluitend veroorzaakt worden door een tekort aan lubricatie of vaginistisch reageren. Dit is in de praktijk moeilijk vast te stellen.
 

3-18% van de vrouwen. Oppervlakkige dyspareunie wordt het meest gerapporteerd.
 

Somatische oorzaken kunnen infecties zijn of allergische reactie op bepaalde middelen. Psychisch kan angst voor pijn leiden tot droogheid of aanspanning.
 

 

Aard, locatie en duur van pijn uitvragen. Vragen naar lubricatie, lichamelijk onderzoek van bekkenbodem.
 

Behandeling van somatische aandoeningen (medicatie, lasertherapie, operatieve methoden), voorlichting is ook mogelijk.

Vaginisme

  • Probleemoriëntatie
     

 

- Prevalentie en incidentie

- Etiologie

- Anamnese, diagnostiek en indicatiestelling
 

 

 

- Behandeling

 

Aanhoudende of terugkerende spasme van de musculatuur van het buitenste derde deel van de vagina, waardoor de geslachtsgemeenschap belemmerd wordt. Echter niet alleen geslachtsgemeenschap wordt belemmerd, maar ook bijvoorbeeld het inbrengen van een tampon gaat niet (of zeer moeizaam).

Vaginisme valt onder de pijnstoornissen maar is dit niet perse. Een vrouw spant namelijk onwillekeurig haar spieren samen voordat penetratie plaatsvindt. Dit samenspannen zorgt op zichzelf niet voor pijn.

0,5 – 1% van de populatie en 15% in poliklinieken.

Somatisch kunnen de klachten ontstaan door congenitale afwijkingen. De meerderheid van de vrouwen met primair vaginisme voldoet ook aan VVS. Psychisch gezien is een vaginistische reactie een geconditioneerde respons op een bedreigende stimulus (penis, vinger, tampon).

 

Uitvragen om welke situaties het gaat, hoe de reactie zich uit en uitsluiten van VVS als iemand nog nooit coïtus heeft gehad.

Systematische desensitisatie (confrontatie aangaan, in werkelijkheid of in gedachten), sensate focus-oefeningen en seksuele educatie.

Hoofdstuk 16 Seksuele disfuncties bij mannen

Verminderd seksueel verlangen / hypoactive sexual desire disorder

 

- Prevalentie en incidentie
 

- Modellen van seksueel verlangen

- Etiologie

- Anamnese, diagnostiek en indicatiestelling

- Behandeling

Aanhoudend of terugkerend gebrek aan seksuele fantasieën en verlangen naar seksuele activiteit (rekening houdend met leeftijd, sekse en levenswijze). Dit zorgt voor lijden bij de man en / of zijn partner.
 

Schattingen lopen van 0 tot 16%.
 

Vroeger werd gesteld dat verlangen aan opwinding voorafging. Tegenwoordig bestaat de opvatting dat verlangen ontstaat als gevolg of als onderdeel van opwinding.
 

Verminderd verlangen kan veroorzaakt worden door somatische ziekten, depressie, testosterontekort of life-events.
 

Onderzoeken van de testosteronspiegel, seksuele verwachtingen, relationeel functioneren, enz.
 

Bij androgeentekort kan worden begonnen met substitutie, sekstherapie, sensate-focusoefeningen.

Opwindingsstoornis / male erectile disorder

 

 

- Mechanisme van de erectie

 

 

- Toeschouwersgedrag / spectatoring

 

- Prevalentie en risicofactoren

- Anamnese, diagnotiek en indicatiestelling

- Specifieke diagnostische tests

- Behandeling

Aanhoudend of terugkerend onvermogen om een adequate erectie te krijgen of te behouden tot de voltooiing van de seksuele activiteit. Stoornissen in de opwindingsfase uiten zich bij mannen in een erectiële disfunctie (ED).

 

Een man zonder problemen die seksueel opgewonden wordt, ontwikkelt een positief affect. Hij verwacht genot te zullen ervaren en seksueel competent te zullen zijn. Bij een man met een erectiestoornis heeft de verwerking van deze informatie (de verwachtingen) een remmend effect. Depressie en aandacht spelen ook een belangrijke rol.

 

Overmatige aandacht voor lichamelijke sensaties tijdens seksuele prikkeling, wat seksuele opwinding belemmert.

 

Ongeveer 15% van de volwassen mannen. Risicofactoren zijn leeftijd, medicijnen, somatische en psychosociale factoren en een ongezonde leefstijl.

Uit schaamte hopen mannen vaak dat de huisarts zelf het initiatief tot gesprek neemt.

 

De arts moet dus gevoelig zijn voor signalen. Ernst en duur wordt besproken, effect op functioneren, restfunctie (erectie in slaap, ochtend, bij pornofilm).

 

Vasculair onderzoek (vaatonderzoek), neurologisch onderzoek, meting van erectie tijdens de slaap, psychofysiologisch diagnostisch onderzoek (erectie opwekken) en psychodiagnostisch onderzoek (vaststellen van psychologische of organische factoren).

 

Kan met medicatie (sildenafil, apomorfine), voorlichting, counseling. Bij medicatie is het vaak een voorwaarde dat er nog wel een erectie verkregen kan worden, deze grijpen vaak aan op het in stand houden van een erectie.

Orgasmestoornis / male orgasmic disorder

- Prevalentie en incidentie

 

- Etiologie

- Behandeling

Aanhoudende of terugkerende vertraging, of ontbreken van een orgasme volgend op een fase met een normale seksuele opwinding tijdens de seksuele activiteit die adequaat in aandacht, intensiteit en duur was, waarbij rekening is gehouden met de leeftijd.

 

Amerikaans onderzoek: 7-9% kan geen orgasme krijgen.

 

Erg weinig over bekend, er lijkt wel een verband met neurologische aandoeningen.

Stimulatiepatroon moet in kaart gebracht worden. Ook kan sekstherapie het orgasme tijdens masturbatie generaliseren naar het contact met de partner. Er wordt ook wel vibratie toegevoegd.

Voortijdige zaadlozing / premature ejaculation (PE)

 

- Prevalentie en incidentie

- Etiologie

- Behandeling

 

Aanhoudende of terugkerende ejaculatie na minimale seksuele stimulatie voor, tijdens of kort na de penetratie en eerder dan betrokkene wil. Rekening houdend met factoren die de duur van de opwindingsfase beïnvloeden, zoals leeftijd, onbekendheid met de partner of de situatie en de huidige frequentie van de seksuele contacten.

Amerikaans onderzoek: 25-60%, Nederlands onderzoek: 19% ejaculeert af en toe al voor de coïtus.

 

Onbekend, maar een mogelijke verklaring is dat jongens hun eerste ervaring met coïtus hebben onder gehaaste condities en grote spanning. Ook is er een verhoogde comorbiditeit met angststoornissen gevonden en blijkt de sympathische activatie van het begin van de respons al verhoogd (i.t.t. de controlegroep).

 

CBT, sensate-focustherapie en farmacologische therapie. De man kan langzaam leren de sensaties van zijn lichaam te herkennen waardoor hij een orgasme aan voelt komen. Dan kan men de ‘knijp-techniek’ toepassen, door krachtig onder de eikel te knijpen waardoor de ejaculatiereflex stopt.

Pijn bij seks / dyspareunia

 

 

 

- Prevalentie en incidentie
- Etiologie

Het aanhoudend of terugkerend optreden van genitale pijn verbonden aan de seksuele activiteit (andere soorten pijn kunnen de cyclus ook verhinderen maar vallen hier niet onder).

Weinig bekend, mogelijk 0,2-8%.

Lokale pijn: phimosis (vernauwde voorheid), te kort frenulum (toompje), ziekte van Peyronie (kromstand van de penis), ontstekingen (soa), overgevoelige glans (eikel), blue balls-fenomeen (pijn nadat bij hevige seksuele opwinding het orgasme is uitgebleven).

Regionale pijn: liesbreuk, pijn in de musculus pudendus (bekkenbodem), krampen.

Algemene pijn: orgasmehoofdpijn (ontstaat voor of tijdens het orgasme), pijn in hart- en vaatstelsel, spier- en skeletstelsel en zenuwpijnen.

Hoofdstuk 17 Genderproblematiek

Genderproblemen

Moeilijkheden die personen kunnen ervaren als gevolg van een discrepantie tussen hun biologische geslacht en genderidentiteit.

Gender

De psychologische aspecten van het biologische geslacht.

Genderidentiteit

Hoe men zichzelf benoemt en beleeft; het subjectieve gevoel om tot één van beide genders te behoren.

Genderrol

Het observeerbare gedrag dat volgens maatschappelijke normen mannelijk of vrouwelijk wordt genoemd.

Cross-genderidentiteit

Genderidentiteit is niet in overeenstemming met het lichamelijke geslacht.

Genderdysforie

Het gevoel van onbehagen dat door de persoon zelf wordt toegeschreven aan de incongruentie tussen zijn of haar genderidentiteit enerzijds en het lichamelijke geslacht anderzijds.

Transseksualiteit

Dysforie, gekenmerkt door de wens tot geslachtsaanpassing.

Transvestitisme

Episodische vorm van genderdysforie.

Genderidentiteitsstoornis (GIS)

Volgens de DSM-IV-TR:

  1. Een sterke en aanhoudende crossgenderidentificatie. De stoornis wordt duidelijk door verschijnselen zoals de geuite wens tot de andere sekse te horen, het frequent doorgaan voor iemand van de andere sekse, het verlangen te leven of behandeld te worden als iemand van de andere sekse of de overtuiging dat men de typische gevoelens en reacties van de andere sekse heeft.

  2. Het zich voortdurend niet op zijn of haar gemak voelen met zijn of haar sekse, of het gevoel hebben dat het niet juist is zich volgens de genderrol van deze sekse te gedragen. De stoornis wordt duidelijk door verschijnselen als een preoccupatie met het kwijt willen raken van de primaire en secundaire geslachtskenmerken of de overtuiging dat men met de verkeerde sekse geboren is.

  3. De stoornis komt niet gelijktijdig voor met een lichamelijke intersekseaandoening.

  4. De stoornis veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren, of in het functioneren op andere belangrijke terreinen.

Primaire transseksueel

Homoseksueel (eigen biologische geslacht), earraly onset, levenslang en meer extreem cross-gendergedrag, minder psychische problemen.

Secundaire transseksueel

Heteroseksueel, late onset, meer psychische problemen.

Bipotentialiteit

Een organisme kan zich volgens een mannelijk of vrouwelijk patroon ontwikkelen.

Psychoanalytische visie op genderontwikkeling

 

- Core gender identity

 

 

 

 

 

- Protofeminiteit

Genderdifferentiatie is afgeleid van hetzij de waarneming van het anatomische geslachtsverschil, hetzij het eigen lichaamsbewustzijn (genital awareness).

 

Er is een genetisch bepaalde biologische kracht, die haar oorsprong heeft in de neurofysiologische organisatie van de hersenen. Hiernaast fungeert de anatomie van de uitwendige geslachtsorganen, die verantwoordelijk is voor de geslachtstoewijzing bij de geboorte, maar ook voor de ontwikkeling van het lichaamsschema en het zelfgevoel. Ten slotte speelt ook de ouder-kindrelatie een belangrijke rol in het tot stand komen van kerngenderidentiteit (houding van de moeder ten opzichte van het geslacht waar het kind toe behoort, de waarneming die het kind van deze houding heeft, enz.).

 

Zowel jongens als meisjes identificeren zich in de vroegste fase van hun leven met de moeder. Daarna moeten jongens, om masculien te worden, zich de-identificeren. Meisjes hoeven dit niet te doen.

Sociaal-cognitieve leertheorie

Baby’s weten al vroeg het verschil tussen een man en een vrouw. Kennis over gender leidt tot gedragskeuzen. Hierdoor ontstaat rolgedrag.

Biologische factoren van GIS

Er zijn nooit grote hormonale verschillen gevonden bij mensen met GIS. Een uitzondering is de groep VM-transseksuelen (van vrouw naar man), waarbij endocriene stoornissen waargenomen zijn.

Psychologische factoren van GIS

Genderproblemen zouden een gevolg zijn van een symbiotische relatie tussen moeder en zoon, zodat het kind niet weet ‘waar hij zijn moeder verlaat en hijzelf begint’ (Stoller). Anderen spreken dit beeld tegen. Het zou ook kunnen komen door separatieangst, of een vorm van dissociatie na een trauma.

Maatschappelijke factoren

Intolerantie van de maatschappij zou bij homoseksuele mannen kunnen leiden tot genderdysforie.

Psychologische interventies bij een kind met GIS

Sociale vaardigheden verbeteren waardoor het kind beter tegen pesterijen kan, of juist meer richting kinderen van dezelfde sekse trekt en hier op gaat lijken.

Hormonale interventies bij een kind met GIS

Behandeling die de ontwikkeling van de eigen secundaire geslachtskenmerken blokkeert (door bijv. LHRH-agonisten).

Psychologische interventies bij een volwassene met GIS

Kan gericht zijn op het beter begrijpen en hanteren van thema’s in het leven die te maken hebben met mannelijkheid en vrouwelijkheid en het uitproberen van alternatieve oplossingen (zoals parttime leven in het andere geslacht).

Het kan ook een aanvulling vormen op de geslachtsaanpassende behandeling.

Hormonale interventies bij een volwassene met GIS

Behandeling met LHRH-agonisten (bij MV-transseksuelen).

Operaties

Bij MV-transseksuelen vindt een creatie van de neovagina plaats, met verwijdering van de penis en testikels. Eventueel kan ook een borstvergroting worden gedaan.

Bij VM-transseksuelen wordt overgegaan tot borstverkleining, hysterectomie, ovariëctomie en vaginectomie. De door androgenen gegroeide clitoris wordt getransformeerd tot microfallus. Hierbij kan een erectieprothese worden geplaatst.

Hoofdstuk 18 Seksueel geweld: gevolgen en behandeling

STEPS

 

Een groepsbehandeling op basis van cognitieve gedragstherapie. De effectiviteit van STEPS is nog niet bekent.

Posttraumatische stressstoornis

Komt vaak voor bij mensen die slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld, net als angst en depressie

Hoofdstuk 19 Plegers van seksueel geweld

Strafbaar seksueel gedrag

Het al dan niet penetreren van het slachtoffer, gebruiken van geweld of dwang en de leeftijd van het slachtoffer.

Criminogene traject

Loopt van delinquentie (komt voort uit ouderlijk geweld en/ of seksueel misbruik) via opvattingen die geweld ondersteunen en vijandige masculiniteit naar seksuele agressie.

Promiscuïteittraject

Loopt van delinquentie (komt voort uit ouderlijk geweld en/ of seksueel misbruik) via seksuele promiscuïteit naar seksuele agressie

Biopsychosociale leertheorie

Gaat uit van de interactie tussen biologische factoren, situatieve factoren, culturele factoren en opvoedingsfactoren.

Monocausale theorieën

De nadruk wordt gelegd op een predisponerende determinant, bijvoorbeeld cognitieve vervorming. Hierbij is voor hechtingsproblematiek en de gevolgen hiervan extra aandacht.

Het terugvalpreventie model (Pithers)

Een beschrijvend model dat gebruik maakt van een delictscenario. Het model beschrijft ook risicofactoren voor terugval.

Het zelfregulatie model van Ward en Hudson

Gaat er van uit dat mensen doelgericht zijn, hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen toenaderingsdoelen en vermijdingsdoelen.

Problematische zelfregulatie

Het doel is sociaal onaanvaardbaar.

Onderregulatie

Het falen in de controle over de seksuele motieven.

Verkeerde regulatie

Het proberen om afwijkende motieven en emoties onder controle te houden leidt tot verlies van controle.

Typologieën van Ward en Sorbello van daders van seksuele delicten

Antisociale cognities (opportunistisch ingesteld), afwijkende seksuele scripts (vaak zelf seksueel misbruikt), intimiteitsproblemen (voornamelijk incestdaders) en emotionele disregulatie (misbruik gebruiken als copingstrategie) zijn werkzaam in het delictproces.

Empirische typologie van het Massachusetts Treatment Center

De classificatie heeft twee assen: fixatie op kinderen en sociale competentie op as 1 en de hoeveelheid contact die de pleger met kinderen onderhoud op as 2. Het geslacht van het slachtoffer en de controle over ondermijnende omstandigheden worden niet meegenomen in dit model. Uiteindelijk komen ze op drie typen. De drie basisdimensies die de typen onderscheiden zijn: affectdefect, antisocialiteit en seksualisering.

Hoofdstuk 20 Parafilieën en aanverwante stoornissen

Parafilieën

 

- Prevalentie en incidentie

- Diagnostiek

 

 

-Behandeling

Terugkerende, intense seksueel opwindende fantasieën, seksuele impulsen of gedragingen, die ten minste zes maanden bestaan en betrekking hebben op niet-menselijke objecten, het lijden of vernederen van zichzelf of de partner, kinderen of andere niet-instemmende personen.

 

Zeer weinig bekend, evenmin over het ontstaan. Het lijkt erop dat parafilieën in de vroege adolescentie beginnen. Man :vrouwverhouding (schatting): 30:1.

 

Wordt gedaan aan de hand van dimensies (fenomenologische, biologische, pathologische en sociale dimensie, eventueel aangevuld met strafrechtelijke en gevaarlijkheidsdimensie). Kan bestaan uit CBT (bestraffende houding keurt de persoon af voor het parafiele gedrag, begrijpende houding maakt onderscheid tussen de persoon en het parafiele gedrag), psychoanalyse, hormonale en psychofarmacologische interventies (castratie, neurochirurgie en farmacologische interventies.)

Sexual preference hypothesis

De eigenschap van iemand om vooral seksueel opgewonden te worden van een bepaalde objectcategorie. De parafilie wordt benaderd als een psychologische dispositie of persoonlijkheidstrek (d.w.z. als een samenvattende beschrijving en verklarende voorspeller van iemands gedrag.

Multiplex paraphilia (Money)

Parafilie die meerdere elementen heeft en verbonden zijn rond een primaire fixatie. Iemand met meerdere parafilieën zou dus één stoornis hebben.

Exhibitionisme

Seksueel-erotische focus op het tonen van de geslachtsorganen aan een niets vermoedende vreemdeling.

Fetisjisme

Seksueel-erotische focus op niet-levende objecten.

Frotteurisme

Seksueel-erotische focus op het zonder instemming aanraken en wrijven tegen een ander persoon.

Pedofilie

Seksueel-erotische focus op prepubertaire kinderen, of kinderen jonger dan dertien jaar.

Seksueel masochisme

Seksueel-erotische focus op vernederd, geslagen, vastgebonden of anderszins gepijnigd worden.

Seksueel sadisme

Seksueel-erotische focus op het toebrengen van psychisch of lichamelijk lijden bij een slachtoffer.

Transvestisch fetisjisme

Seksueel-erotische focus op het dragen van kleding van de andere sekse.

Voyeurisme

Seksueel-erotische focus op het zonder toestemming kijken naar anderen bij seksuele activiteiten, uitkleden of naakt zijn.

Niet anderszins omschreven:

- Telefoonscatologie
- Necrofilie
- Partialisme
- Zoöfilie
- Coprofilie
- Urofilie
- Klismafilie

 

Seksueel-erotische focus op obsceniteiten over de telefoon.

Seksueel-erotische focus op lijken.

Seksueel-erotische focus op een bepaald lichaamsdeel.

Seksueel-erotische focus op dieren.

Seksueel-erotische focus op ontlasting.

Seksueel-erotische focus op urine.

Seksueel-erotische focus op het rectaal inbrengen van vloeistof.

Normaliteitstheorieën

- Interpersoonlijke, sociaal- psychologische of sociologische paradigma

- Biologische en leertheoretische theorieën

Beschouwt een parafilie als een normale variatie van het seksueel verlangen.

 

Deze vat deviante seksualiteit op als een overtreding van een sociale norm die door een bepaalde groep of samenleving wordt aangehangen. Seksualiteit is geen natuurlijk bepaald gegeven, maar wordt inhoudelijk vormgegeven door interactie met de sociale omgeving. Parafilieën zijn een vorm van coping-mechanismen om aan de druk van de maatschappij te ontsnappen en zich het richten op intense fysieke sensaties in het hier en nu.

 

Kinsey en collega’s nemen aan dat parafilieën ontstaan door toevallige conditionering van een intrinsiek plastische seksuele capaciteit. Wilson vat parafilieën op als een adaptief coping-mechanisme van mannen die bij vrouwen niet succesvol zijn.

(Psycho)pathologische paradigma

Psychopathologische conceptualisaties:

 

Psychoanalytische benaderingen

Leertheoretische en sociaal- cognitieve visies

 

 

 

Money’s theorie van het afwijkende liefdesschema (lovemap)
 

 

 

Hofmakingsstoornissen (courtship disorders)

 

 

Biopathologische conceptualisaties

 

 

Deze vat deviante (afwijkende) seksualiteit op als het resultaat van een pathologische stoornis.

 

Freud: het normale doel is heteroseksuele coïtus. Dit doel is niet standaard aanwezig, maar wordt verworven door integratie van lustgevoelige zones (vindt plaats in de psychoseksuele ontwikkelingsstadia). Dit kan alleen als onbewuste conflicten goed verwerkt worden, anders ontstaat parafiele symptomatologie.

Parafilie ontwikkelt zich door drie hoofdprocessen. 1) De conditionering van seksuele opwinding en orgasme op een parafiel object. 2) Het ontbreken van een sociale sanctionering die dit ter discussie stelt waardoor de lust niet gecorrigeerd wordt. 3) Inbedding van de parafilie in de identiteit, waardoor een levenspatroon ontstaat wat steeds moeilijker te veranderen is.

De (normale) heteroseksuele oriëntatie wordt bereikt door het ongestoord ervaren van sexual rehearsal play in de kindertijd.

Kinderen vormen met spelletjes een liefdesschema (lovemap). Dit schema wordt in de pubertijd geseksualiseerd. Als deze ontwikkeling wordt verstoord, ontstaat een parafilie. Parafilieën worden gekenmerkt door: 1) een bijzondere bewustzijnstoestand (paraphilic fugue state) bij het psychologisch activeren en gedragsmatig uitvoeren van het parafiele ritueel, 2) tussen de periodes van parafiele seksuele activiteit wordt er obsessioneel gefantaseerd en isoleert de persoon zich sociaal, 3) een cyclisch optredend patroon van afwisseling tussen kenmerk 1 en 2, 4) vaak hyperorgasmie.

Stoornis in de normale seksuele interactiesequentie (waarnemen van potentiële partner, pretactiele interactie, tactiele interactie en genitale eenwording).

 

Hier is de centrale hypothese dat parafilieën het resultaat zijn van een genetisch, hormonaal of hersendefect. Er wordt gedacht dat parafilieën het symptoom zijn van een cerebrale verstoring van neurotransmitters die verantwoordelijk zijn voor de regulatie van de seksualiteit. Ander uitgangspunt is dat pedofilie het resultaat is van een defect van het evolutionaire mechanisme dat de seksuele oriëntatie stuurt.

Hoofdstuk 21 Ziekte, handicap en medische interventies

Fysiologische schade

Kan leiden tot een onvermogen tot opwinding, orgasme of geslachtsgemeenschap.

Zelfhulp en lotgenotencontact

Bevat een belangrijk informatief aspect. Hierdoor weet de persoon wat wel en wat niet mogelijk is op het gebied van de seksualiteit en welke seksuele hulpmiddelen eventueel gebruikt kunnen worden. Het kan heel handig zijn om schriftelijke informatie aan te bieden zodat de persoon het nog eens na kan lezen. Het is belangrijk de houding van de persoon tegenover seksualiteit mee te nemen. Het bespreken van de betekenis van seksualiteit is het effectiefst als dit gebeurt met lotgenoten, partner of vrienden. Ook het versterken van sociale vaardigheden maakt deel uit van zelfhulp, hierbij is hulp van lotgenoten vaak essentieel.

Psychologische seksuologische hulp

Is meestal gedragstherapeutisch en directief, wanneer mogelijk wordt ook de partner erbij betrokken. Medische hulp kent vier niveaus van aanpak. Niveau 1 is de echte oorzaak van de disfunctie, niveau 2 handelt met remmende factoren, niveau 3 is het tekort aan stimulerende factoren. Bij niveau 4 is er geen restfunctie meer.

CARA

Chronische aspecifieke respiratoire aandoeningen, dus kortademigheid en hoesten

Diabetes mellitus

Heeft twee vormen. Bij type I wordt er geen insuline aangemaakt en zijn injecties dus noodzakelijk, deze vorm ontstaat vaak al op jonge leeftijd. Type II is meestal het gevolg van een ongezonde levensstijl, en ontstaat meestal pas op oudere leeftijd.

Hysterectomie

Verwijdering van de baarmoeder.

Multipele Sclerose (MS)

Tast het centrale zenuwstelsel aan, deze ziekte wordt vaker bij vrouwen gevonden. Het is niet bekend wat de ziekte veroorzaakt en er is geen genezing.

Dwarslaesie

Het gevoel onder de laesie verdwenen. Een dwarslaesie kan het gevolg zijn van een trauma, een ziekte of een tumor in het ruggenmerg. Bij tetraplegie is ook de functie van de hand en de arm verstoord.

De ziekte van Parkinson

Beïnvloedt de motoriek door het afsterven van zenuwcellen in de hersenen, voornamelijk van zenuwcellen die dopamine produceren. Er is (nog) geen genezing mogelijk, wel bestaan er medicijnen om de symptomen te verminderen en te remmen.

Cerebrovasculair accident

Een hersenbloeding of een herseninfarct. De grootte en de locatie van het letsel bepaalt de uitval van functies.

Hoofdstuk 22 Psychiatrie

Seksueel functioneren bij psychiatrische ziektebeelden

- Depressie
 

 

 

- Bipolaire stoornis

 

- Schizofrenie

- Angststoornissen

- Eetstoornissen

- Dementie

Autisme en pervasieve ontwikkelingsstoornissen
 

Borderline persoonlijkheidsstoornis

 

Psychiatrische ziektebeelden kunnen van grote invloed zijn op het seksuele leven.

Seksuele interesse vermindert over het algemeen sterk bij depressie. Dit kan komen door depressiesymptomen (gedaalde zelfwaarderig, moeheid, anhedonie), neurofysiologische verstoring, verstoring van welbevinden en kwaliteit van leven leidt tot depressie en seksuele disfunctie (hardship-hypothese). Ook lijkt het alsof het dopamine- effect stilvalt (dopamine stimuleert de stemming, behoefte aan plezier en zoeken van plezier).

Kenmerkt zich door hevige stemmingswisselen, waarbij de seksuele behoeften vaak stijgen en intensiever beleefd worden. Dit is met name het geval tijdens de manische episode. Zie voor de depressieve episode hierboven.

Kenmerkt zich door psychotische fasen en perioden van restsymptomen. Patiënten hebben verminderde zin, wat wel iets stijgt door medicijngebruik.

Kunnen bestaan uit algemene angst, paniekaanvallen of fobieën. Patiënten rapporteren seksuele stoornissen en aversie. Een deel van de mannen zeggen juist een versterkte interesse en erectie te hebben. Ook faalangst is van invloed op de kwaliteit van de erectie.
 

Door een aangetaste stofwisseling vindt hypogonadime plaats waardoor zowel de menstruatiecyclus als het seksuele verlangen komt stil te liggen.

Seksualiteit bij dementie is afhankelijk van een aantal factoren, zoals de wijze waarop de seksuele relatie zich had ontwikkeld en welke partner dement wordt. Een patiënt kan seks als verkrachting ervaren (hoeft niet).
 

Hierbij vindt met name masturbatie plaats. Soms richt het gedrag zich op anderen.

Patiënten zijn vaak intens bezig met seksualiteit en relaties. Dit kan gepaard gaan met seksuele preoccupatie en minder seksuele tevredenheid.

Psychiatrische medicatie:

­- Dopaminerg
- Antidopaminerg

- Serotonerg

- Antiserotonerg
- Noradrenerg
- Anti-adrenerg
- Anticholinerg
- Antihistaminerg

 

Stimuleert (direct: activeert seksuele behoefte, indirect: activeert plezier).

Vermindert agitatie, impulsdempend (direct: remt de zin, remt seksuele activiteit, verstoort erectie, remt ejaculatie, indirect: gynaecomastie).

Antidepressief, anxiolytisch, vaak impulsdempend (direct: remt het orgasme, indirect: droge mond, transpiratie).

Stimuleert (direct: activeert seksueel gedrag, bevordert orgasme).

Antidepressief, activeert (indirect: prikkelbaarheid).

Sedeert (versuft), vermindert agitatie (direct: verstoort erectie of lubricatie, indirect: slaperigheid).

Sedeert, vermindert agitatie (direct: verstoort erectie of lubricatie, indirect: droge mond, droge eikel of vulva, taaier sperma, transpiratie).

Sedeert, vermindert agitatie (indirect: gewichtstoename, slaperigheid).

Psychotrope middelen:

- Anxiolytica

- Antipsychotica

- Stemmingsstabilisatoren

- Antidepressiva

 

Deze verminderen angst (benzodiazepinen) en werken sederend (versuffend). Deze medicijnen hebben als bijwerking vertraging van het orgasme.

Deze verminderen of stoppen psychotische verschijnselen en hevige agitatie of onrust. Bijwerkingen kunnen hyperprolactinemie zijn.

 

Deze hebben een antimanische en antidepressieve werking. Bijwerkingen zijn minder zin, slechtere erectie en orgasme. Echter, soms wordt juist een verbetering gerapporteerd.

Deze normaliseren de stemming en beïnvloeden depressieve kenmerken. Bijwerkingen zijn verstoringen van het orgasme.

Hoofdstuk 23 Verstandelijke beperking

Verstandelijke beperking

Cognitief disfunctioneren en beperkte adaptieve vaardigheden. Bij een IQ van onder de 70 punten is er sprake van een verstandelijke beperking. Ongeveer 1% van de Nederlandse bevolking heeft een verstandelijke beperking. Meestal gaat het hier om een milde vorm.

Gedwongen sterilisatie

De vraag in hoeverre mensen met een verstandelijke beperking in staat zijn om het ouderschap op zich te kunnen nemen en anderen hierover moeten beslissen.

Hoofdstuk 24 Vruchtbaarheid

Fertile window

De vruchtbare periode van een vrouw loopt van vijf dagen voor de ovulatie tot de ovulatie

Tenting effect

Sperma kan er minder makkelijk uitlopen, wanneer een vrouw erg opgewonden is.

Vruchtbaarheidsprobleem

Als een vrouw na meer dan een jaar goed proberen (regelmatige geslachtsgemeenschap zonder anticonceptie) nog niet zwanger is. Hoe ouder de vrouw is, hoe meer kans er is op vruchtbaarheidsproblemen.

Ovulatie inductie

Plannen van de eisprong

Cryopreservatie

Bevriezen van zaadcellen en embryo’s

Intra uteriene inseminatie

Alleen bewegende zaadcellen worden Ingebracht.

Microchirurgische epididymaire sperma aspiratie

Zaadcellen worden uit de zaadleider gehaald

Vitrofertilisatie

Bevruchting buiten het lichaam.

Hoofdstuk 25 Drugs en genotmiddelen

Alcohol

Kan het subjectieve verlangen versterken, maar de prestatie verminderen. Alcohol zorgt voor achteruitgang in de seksuele functie. Matig alcoholgebruik kan de testosteronspiegel verhogen wat leidt tot meer verlangen.

Bovendien is het zo dat als men verwacht dat men na het drinken van alcohol losser wordt, men dit ook wordt. Alcohol kan barrières wegnemen. Ook bij misbruik is er regelmatig alcohol in het spel. Als langdurig alcoholgebruik leidt tot beschadiging van de lever of tot testisatrofie, heeft dit een nadelige invloed op het seksuele functioneren.

Benzodiazepinen

Werken angstdempend, ontspannend en zijn verslavend. Verkrachters gebruiken deze drugs soms omdat het de slachtoffers gewilliger maakt en kan leiden tot retrograde amnesie.

GHB

Een partydrug met een stemmingsregulerend effect. Het wordt ook gebruikt om de seksuele beleving te maximaliseren. Ook kan het leiden tot perioden van bewusteloosheid, amnesie en spierverslapping.

Amylnitriet

Kan een euforische gevoel opleveren. Omdat deze stof de kringspier ontspant en de erectie harder maakt wordt deze drug regelmatig in de homoscene aangetroffen.

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
4096