Begrippenlijst van Introduction to Health Psychology van Morrison en Bennett - 4e druk

Wat is gezondheid? - Chapter 1

  • Theorie (theory): een overtuiging over een bepaalde dingen in de wereld waarin de mens leeft. Dit kan worden ondersteund door bewijs.

  • Etiologie (aetiology): de oorzaak van een ziekte.

  • Dualisme (dualism): de geest en het lichaam zijn gescheiden gehelen

  • Mechanistisch (mechanistic): een reductionistische benadering die het gedrag reduceert tot organen en fysische functie.

  • Biomedische model (biomedical model): symptomen en ziektes hebben een onderliggende fysiologische verklaring.

  • Biopsychosociaal (biopsychosocial): de combinatie van fysieke, sociale, culturele en psychologische factoren verklaren symptomen en ziektes.

  • Incidentie (incidence): het aantal nieuwe gevallen van ziekte gedurende een bepaalde tijd.

  • Prevalentie (prevalence): het aantal gevallen van een ziekte in een populatie op een bepaalde tijd.

  • Mortaliteit (mortality): het aantal doden in een populatie in een bepaald jaar toegeschreven aan een bepaalde conditie.

  • Gezondheidsgedrag (health behaviour): gedrag dat door een individu wordt uitgevoerd, ongeacht zijn/haar gezondheidsstatus, om zijn gezondheid te beschermen of te bevorderen.

  • Psychosociaal (psychosocial): een benadering die probeert de sociale benadering te combineren met de psychologische benadering.

  • Collectivistisch (collectivist): een individu behoort tot een groter geheel, de groep gaat boven het individu en saamhorigheid en onderlinge verbondenheid zijn sleutelwoorden.

  • Individualistisch: de individu is verantwoordelijk voor zijn eigen daden en stelt zichzelf boven de groep.

  • Holistisch (holistic): deze benadering houdt zich bezig met het geheel, er wordt niet alleen gekeken naar het observeerbare of fysieke.

  • Egocentrisch (egocentric): op zichzelf gericht, iets alleen van je eigen perspectief zien, zoals in de preoperationele fase in de theorie van Piaget (2 tot 7 jaar).

  • Epidemiologie (epidemiology): De studie naar patronen in ziektes binnen populaties en factoren die hierbij verbonden kunnen zijn.

  • Zelfconcept (self-concept): de bewuste gedachten en overtuigingen over jezelf die je in staat stellen om je anders te voelen dan anderen.

  • Empirisme (empiricism): alle kennis wordt verkregen door ervaring

  • Motivatie (motivation): bereid zijn om een bepaalde gedraging uit te voeren. Herinneringen, gedachten, behoeften, preferenties zijn hiermee verbonden.

  • Operant conditioneren (operant conditioning): gedrag staat onder invloed van zijn consequenties.

  • Variabele (variable): een begrip als leeftijd kan worden gemeten of wordt opgenomen of beschreven als data.

Welke voor de gezondheid risicovolle gedragingen zijn er? - Chapter 3

  • Gedrags-pathogeen (behavioural pathogen): een gedraging die schadelijk is voor de gezondheid.

  • Gedrags-immunogeen (behavioural immunogen): een gedraging die beschermend is voor de gezondheid.

  • Atherosclerosis (atherosclerosis): de vorming van een vettige plak in de slagaders.

  • Arteriosclerosis (arteriosclerosis): een verharding en verlies van elasticiteit van de slagaders.

  • Systolische bloeddruk (systolic blood pressure): de maximale druk van het bloed in de slagaders.

  • Diastolische bloeddruk (diastolic blood pressure): de minimale druk van het bloed in de slagaders.

  • Sociale leertheorie (social learning theory): mensen leren door naar elkaar te kijken, hoe een gedraging wordt uigevoerd en wat de gevolgen zijn.

  • Versterkers (reinforcers): factoren die een bepaalde gedraging belonen.

  • Agonist (agonist): een medicijn dat de effecten van neurotransmitters stimuleert.

  • Chronische obstructieve luchtwegaandoeningen (chronic obstructive airways disease): deze chronische ziekte is verbonden met combinaties van chronische bronchitis, kleine luchtwegen ziekte, astma en emphysema.

  • Morbiditeit (morbidity): Morbiditeit is de verhouding van het aantal lijders aan een bepaalde ziekte tot de gehele bevolking [wordt vaak verward met Mortaliteit, zie hoofdstuk 1]

  • Leeftijd specifieke morbiditeit (age-specific morbidity): het aantal personen met een bepaalde ziekte per 100.000 per jaar, voor bepaalde leeftijdsgroepen.

  • Endorfinen (endorphins): stoffen die worden vrijgelaten in het ruggenmerg en de hersenen die opiaatachtig zijn. Het zorgt voor verlichting van pijn en kan plezierige gevoelens teweeg brengen.

  • Antioxidanten (antioxidants): chemische eigenschappen van bepaalde stoffen die het proces van oxydatie inhiberen.

  • Carcinogenese (carcinogenesis): normale cellen veranderen in kanker cellen.

  • Predispositie (predisposition): de waarschijnlijkheid dat een individu bepaald gedrag laat zien of een bepaalde ziekte krijgt.

  • Behaviourisme (behaviourism): dit is de overtuiging dat psychologie een discipline is die het observeerbare onderzoekt. Hierdoor zou alleen gedrag, geen mentale processen, centraal staan.

  • Primaire preventie (primary prevention): risico factoren veranderen voordat de ziekte zich ontwikkelt.

  • Sociaal wenselijk antwoorden (social desirability bias): de neiging om vragen over jezelf te beantwoorden op een manier dat overeenkomst met een bepaalde sociale toestemming.

Welk gedrag vermindert het risico op gezondheidsproblemen? - Chapter 4

  • Daadkrachtigheid (efficacy): de term die Bandura gebruikte om vertrouwen aan te duiden.

  • Meta-analyse (meta-analysis): een groot aantal vergelijkbare studies worden kwantitatief samengevat. Dit heeft als gevolg dat de betrouwbaarheid toeneemt en er gegronde uitspraken kunnen worden gedaan.

  • Ischemische hartziekte (ischaemic heart disease): dit wordt veroorzaakt door een afname in de bloedtoevoer naar het hart.

  • Observatie studies (observational studies): de resultaten van deze studies worden niet vergeleken met een controlegroep, hierdoor heeft deze studie minder statistische betrouwbaarheid en validiteit.

  • Prosociaal gedrag (prosocial behavior): dit zijn gedragingen die de samenleving goedkeurt en mogelijk positieve reacties kunnen uitlokken bij individuen.

  • Catecholamines (catecholamines): dit zijn neurotransmitters die gevonden worden in het brein, zoals onder andere adrenaline.

  • Noradrenaline (noradrenaline): ook wel bekend als norepinefrine wordt deze neurotransmitter gevonden in de hersenen en het sympathisch zenuwstelsel.

  • Adrenaline (adrenaline): ook wel bekend als epinefrine wordt deze neurotransmitter en hormoon uitgescheiden door de bijniermerg en verhoogt de fysiologische activiteiten in het lichaam.

  • Sympathisch zenuwstelsel (sympathetic nervous system): als onderdeel van het autonome zenuwstelsel regelt deze de activiteit en behoud van activiteit en prestatie van het lichaam.

  • Affectief (affective): dit heeft alles te maken met humeur en emoties.

  • Mammografie (mammography): met deze methode kan een röntgenfoto gemaakt worden van de borst. Het bevat een lage dosis straling en wordt gebruikt om mogelijke tumoren te ontdekken.

  • Sensitiviteit van een test (sensitivity of a test): deze wordt uitgedrukt in een percentage en geeft aan hoeveel true positives er in een onderzoek gevonden zijn bij mensen waarvan bekend is dat ze positief zijn voor een bepaalde ziekte.

  • Specificiteit van een test (specificity of a test): deze wordt uitgedrukt in een percentage en geeft aan hoeveel true negatives er in een onderzoek worden gevonden bij mensen waarvan bekend is dat ze negatief zijn voor de ziekte waarvoor zij onderzocht zijn.

  • Antigeen (antigen): met behulp van bijvoorbeeld een vaccinatie wordt deze lichaamsvreemde substantie aan het bloed toegebracht en stelt het lichaam in staat om antilichamen te produceren tegen dit specifieke antigeen.

  • Humaan papillomavirus (human papillomavirus HPV): beschrijft een verzameling van meer dan 100 virussen. De meeste varianten van dit virus kunnen komen en gaan binnen een tijdsbestek van enkele jaren. Dit zijn ongeveer 30 virusvarianten die bijvoorbeeld genitale wratten kunnen veroorzaken, deze worden door seksueel contact overgedragen.

Hoe kunnen beoordeling en interventie binnen de gezondheidspsychologie plaatsvinden? - Chapter 5

  • Bemiddelaar (mediate/mediator): deze variabelen leggen uit waarom en hoe er een verband bestaat tussen twee variabelen. Bijvoorbeeld: de invloed van leeftijd op het gedrag kan worden bemiddeld door gezondheidsovertuigingen. Hier zijn de effecten van leeftijd dus indirect.

  • Matigen (moderator/moderation): een variabele van deze soort legt uit onder welke omstandigheden een relatie tussen twee variabelen kan bestaan.

  • Neofobie (neophobia): angst voor alles wat nieuw is.

  • Locus of control (locus of control): deze term beschrijft een persoonlijkheid van een persoon of deze de oorzaken van wat hem overkomt bij zichzelf zoekt of juist buiten zichzelf.

  • Gezondheid locus of control (health locus of control): deze term beschrijft of een persoon zijn gezondheid toewijdt aan professionele hulp (dokters e.d.) of aan het geluk/lot.

  • Gepercipieerde gedragscontrole (perceived behavioural control): het geloof in persoonlijke controle over een bepaalde actie of gedrag.

  • Zelfwerkzaamheid (self-efficacy): het geloof dat iemand specifiek gedrag kan vertonen wanneer bepaalde omstandigheden gegeven zijn.

  • Dispositionele pessimisme (dispositional pessimism): een negatieve kijk op het leven hebben en altijd een negatieve uitkomst verwachten.

  • Sociale cognitie (social cognition): sociale kennis en gedrag van een individu

  • Verwachte uitkomsten (outcome expectancies): het verwachte resultaat als gevolg van bepaald gedrag.

  • Zelfregulatie (self-regulation): om normaal te kunnen functioneren controleert en past een individueel zijn gedrag, gedachten en emoties aan.

  • Ambivalentie (ambivalence): gelijktijdig een zowel positief als negatieve gedachte ergens over hebben.

  • Onrealistische optimisme (unrealistic optimism): een persoon vindt dat hij in vergelijking tot zijn vergelijkbare anderen minder kans heeft op een negatieve ervaring.

  • Theorie van subjectieve verwachte uitkomsten en nut (subjective expected utility theory): dit model kan gebruikt worden voor een besluitproces, waarbij een individu de verwachte wenselijkheid van bepaalde acties en uitkomsten bekijkt. De actie met het hoogste nut (seu) wordt gekozen.

  • Subjectieve norm (subjective norm): de mening die een persoon denkt dat andere mensen hebben over het gedrag dat hij vertoont.

  • Saillantie (salience): kracht en het belang

  • Ziekte representaties (ilness representations): de persoonlijke opvatting van een patiënt over zijn/haar ziekte.

  • Besluitvorming balans (decisional balance): een kosten/baten balans van bepaald gedrag.

  • Drugafhankelijkheid (drug dependence): afhankelijk zijn van een drug om een gewenst effect te creëren, meestal het gevolg van (langdurig) drugsgebruik.

Hoe kan gedragsverandering in gang gezet worden? - Chapter 6

  • Ultrasone trilling (ultrasound): om een beeld te creëren van organen in het lichaam kan men gebruik maken van ultrasoon geluid (ultra hoge frequentie).

  • Fijne naald aspiratie (fine needle aspiration): een fijne naald wordt bijvoorbeeld in de massa van het borst geplaatst om cellen eruit te halen die worden gebruikt voor een microscopisch onderzoek.

  • Biopsie (biopsy): voor het stellen van een diagnose kan men een klein stukje weefsel van het lichaam nemen voor microscopisch onderzoek.

  • Vals positieve resultaat (fals positive result): een individueel wordt verteld kans te hebben op een bepaalde ziekte, of deze ziekte ook werkelijk te hebben, terwijl uit meerdere testen blijkt dat dit niet zo is.

  • Quetelet index (body mass index): een uitkomst van een meting waarin het percentage vet en spiermassa in het menselijk lichaam is bepaald.

  • Fase van verandering (stages of change): vijf fases waar een individueel doorheen loopt wanneer deze gedragsverandering ondergaat.

  • Motiverend interview (motivational interview): een gesprek waarin getracht wordt de motivatie voor het veranderen van bepaald gedrag te vergroten.

  • Cognitieve dissonantie (cognitive dissonance): een cognitieve staat waarin een individu kan verkeren die gekenmerkt wordt door discomfort. Individuen hebben vaak tegenstrijdige gedachten en willen één set gelijksoortige gedachten overhouden.

  • Empathie (empathy): het kunnen begrijpen en inleven van gevoelens van een ander.

  • Drugsmisbruik (drug abuse): dermate drugsgebruik dat resulteert in substantieel sociaal of werk-gerelateerde problemen.

  • Probleem-gefocust advies (problem-focused counselling): een methode om gestructureerde samenwerking te stimuleren tussen adviseur en de cliënt.

  • Primaire gezondheidsbevordering (primary health promotion): een interventie die zich richt op het voorkomen van een ziekte.

  • Acetylcholine (acetylcholine): een wit kristalachtig derivaat van choline. Deze is betrokken bij de overdracht van zenuwimpulsen in het lichaam en wordt vrijgegeven in het parasympatisch zenuwstelsel aan het einde van de zenuwvezels.

  • Nicotine vervangingstherapie (nicotine replacement therapy): om ontwenningsverschijnselen tegen te gaan tijdens het stoppen met roken, kan er gebruik gemaakt worden van nicotinepleisters die geleidelijk een steeds lagere hoeveelheid nicotine aan het lichaam afgeven.

  • Transdermale pleister (transdermal patch): een drug aanwezig in een pleister wordt aangebracht op de huid om zo een langzame afgifte van de drug te bewerkstelligen.

  • Plaatsvervangend leren (vicarious learning): leren door het observeren van anderen.

  • Socratisch gesprek (socratic dialogue): de waarheid onderzoeken van het geloof van een individu.

  • Anonieme Alcoholisten (Alcoholics Anonymous): een organisatie die met behulp van een 12-stappenplan mensen helpt probeert af te komen van hun alcoholproblemen.

Hoe kunnen symptomen beleefd en geinterpreteerd worden door een individu? - Chapter 9

  • Subjectief (subjective): persoonlijke mening als gevolg van gevoel e.d.

  • Objectief (objective): niet gebaseerd op meningen maar op feiten, is meetbaar e.d.

  • Aandacht (attention): het selecteren van bepaalde stimuli boven andere stimuli.

  • Socialisatie (socialisation): hierbij leert een persoon van anderen de normen en waarden, welk gedrag er van je wordt verwacht.

  • Pijngrens (pain threshold): de minimale hoeveelheid pijn die vereist is om het waar te nemen.

  • Neuroticisme (neuroticism): een persoonlijkheidsterk gekenmerkt door angst, schuldige gevoelens en negatieve gedachten patronen.

  • Negatieve affectiviteit (negative affectivity): het ervaren van een constant negatief humeur en zelfconcept.

  • Type A gedrag (type A behaviour): gekarakteriseerd door ongeduldigheid, competitie en agressiviteit.

  • Repressie (repression): mensen die bij nare gebeurtenissen de neiging hebben om de bijbehorende gevoelens en gedachtes te onderdrukken.

  • Comparatief optimisme (comparative optimism): deze individuen schatten de risico van een negatieve gebeurtenis bij henzelf kleiner in in vergelijking met andere mensen.

  • Monitors (monitors): type gedrag van mensen die voor het ondergaan van een medische ingreep informatie zoeken om voorbereid te zijn.

  • Blunters (blunters): type gedrag van mensen die voor het ondergaan van een medische ingreep afleiding zoeken.

  • Individuele verschillen (individual differences): kenmerken van een persoon waardoor hij/zij zich onderscheidt van andere individuen of groepen.

  • Cognities over ziekte (Ilness cognition): de manier waarop een individu ziektes en symptomen ziet en hoe hier over wordt gedacht.

  • Toeschrijvingen (attrubutions): de visie die een persoon heeft over de oorzaken van geloven, gevoelens, gedragen en handelingen.

  • Sociale identiteit (social identity): het gevoel van een individu bij een groep te horen in plaats van zijn/haar gevoel als individu.

  • Cross sectioneel ontwerp (cross-sectional design): het verzamelen van data op een gegeven moment. Deze sample moet op zo'n manier geselecteerd worden dat het representatief is voor een bepaalde groep bijvoorbeeld.

  • Ziektegedrag (illness behaviour): gedrag dat past bij een persoon die ziek is.

  • Lay referral systeem (lay referral systeem): gezondheidsproblemen en andere symptomen.

  • Gedrag van een ziek persoon (sick role behaviour):activiteiten die een persoon onderneemt om beter te worden wanneer deze ziek gediagnosticeerd is.

  • Morbiditeit (morbidity): kosten die komen kijken bij mensen met bepaald onvermogen, pijn etc.

  • Moed (in de context van gezondheid) (Health hardiness): de mate waarin een individu betrokken is bij activiteiten die gerelateerd zijn aan de gezondheid, controle denkt te hebben over zijn/haar gezondheid en gezondheidsproblemen benadert als uitdagingen om van te groeien. 

Hoe kan interventie binnen de gezondheidspsychologie plaatsvinden? - Chapter 10

  • Lumpectomie (lumpectomy): een operatieve procedure waarbij alleen de tumor en een kleine hoeveelheid omliggend weefsel wordt verwijderd.

  • Stamceltransplantatie (stem cell transplant): stamcellen in het beenmerg worden vervangen, gevolgd door chemotherapie of radiotherapie.

  • Slecht nieuws gesprek (bad news interview): gesprek tussen patiënt en dokter waarin medegedeeld wordt dat de prognose ‘slecht’ is en de patiënt mogelijk komt te overlijden.

  • Melanoom (melanome): een vorm van huidkanker.

  • Voorbijgaande ischemische aanvallen (transient ischaemic attacks): korte periodes waarin de bloedtoevoer naar het brein vermindert. Dit kan korte periodes van duizeligheid, zwakte en verwarring veroorzaken.

  • Oraal bloedglucose verlagende middelen (oral hypoglycaemic agents): verschillende geneesmiddelen die de bloedglucose waarden verlagen.

Hoe kan stress de gezondheid beïnvloeden? - Chapter 11

  • Levensgebeurtenissen (life events): gebeurtenissen in het leven die door een persoon positief of negatief kunnen worden ervaren.

  • Afstand nemen (distancing response): van een afstand kijken, vaak een wetenschappelijke kijk, naar een gebeurtenis om emotionele activatie te reduceren

  • Ontkenning (denial response): een benadering die de negatieve impact van een gebeurtenis of stimulus ontkent.

  • Schatting (appraissals): interpreteren van situaties, gebeurtenissen of gedrag dat een persoon vertoont.

  • Post-traumatische stress-stoornis (post-traumatic stress disorder): een stoornis veroorzaakt door een traumatische ervaring.

  • Zelfwerkzaamheid (coping self-efficacy): het vertouwen hebben in het kunnen uitvoeren van een bepaalde reactie op een aantal gebeurtenissen

  • Stressreactiviteit (stress reactivity): de verandering in fysiologische opwinding als gevolg van een stressvolle situatie.

  • Centraal zenuwstelsel (central nervous system): dit gedeelte van het zenuwstelsel omvat het brein en het ruggenmerg.

  • Algemeen aanpassingssyndroom (general adaptation syndrome): een volgorde van fysiologische reacties als gevolg van stress.

  • Cardiovasculair (cardiovascular): betreft het hart- en de bloedvaten.

Waarom beïnvloedt stress de gezondheid van de een meer dan van de ander? - Chapter 12

  • Probleem gerichte coping (problem-focused coping): gekenmerkt door actieve planning en omgaan met elke bron van stress

  • Ontwijkende coping (avoidant coping): gekenmerkt door confrontraties uit de weg gaan in een stressvolle situatie. 

  • Type C persoonlijkheid (type C personality): karaktereigenschappen als coöperatief, kalmerend, meegaand, passief, opofferend en negatieve emoties niet uiten. 

  • Type D persoonlijkheid (type D personality): deze types scoren hoog op schalen die negatieve affectiviteit en sociale inhibitie meten. 

  • Cardiale gebeurtenis (cardiac event): een verzamelnaam voor een grote verscheidenheid aan coronaire hartziektes.

  • Causale attributies (causal attribution): de manier waarop een individu de oorzaak van een gebeurtenis, gevoel of actie verklaart. 

  • Keelslagader plaque (carotid plaque): een dikke wasachtige laag die zich op de wanden van bloedvaten vormt met als gevolg een verminderde doorbloeding. 

  • Congestief hartfalen (congestive heart failure): het hart verliest het vermogen het bloed goed rond te pompen, met als gevolg dat organen niet genoeg zuurstof krijgen.

Hoe kan er met stress worden omgegaan? - Chapter 13

  • Stress management training (stress management training): een training waarbij de deelnemers wordt geleerd hoe ze om kunnen gaan met stress.

  • Cognitieve schema’s (cognitive schemata): elk individu heeft onbewuste overtuigingen over de wereld en onszelf. Deze overtuigingen zijn van invloed op bewuste reacties op gebeurtenissen. 

  • Cognitieve herstructurering (cognitive restructuring): een methode om automatisch negatieve gedachtes meer passend te maken bij de realiteit.

  • Zelfspraak (self-talk): tegen jezelf praten om in stressvolle situaties kalm te blijven.

  • Stress-inoculatietraining (stress inoculation training): een training waarbij mensen geleerd wordt hoe ze met behulp van zelfspraak kalm kunnen blijven tijdens stressvolle situaties.

  • Endoscopie (endoscopy): onderzoeksmethode om in het lichaam te kunnen kijken.

  • Placebo interventie (placebo intervention): een interventie die in principe geen werkzame therapie bevat, maar van veel invloed kan zijn op individuen. 

  • Beenmerg biopsie (bone marrow biopsy): een kleine hoeveelheid beenmerg wordt afgenomen met een speciale biopsienaald.

Welke psychologische invloed kan ziekte hebben op een patient? - Chapter 14

  • Posttraumatische groei (post-traumatic growth): positieve persoonlijke ontwikkelingen na het ervaren van een heftige gebeurtenis zoals ziekte e.d.

  • Kwalitatieve methodes (qualitative methods): deze methoden houden zich bezig met het beschrijven van overtuigingen, gedrag en ervaringen van een bepaalde groep mensen. 

  • Coronaire angioplastiek (coronary angioplasty): een behandeling waarbij een kleine ballon in de verstopte kransslagader wordt geplaatst bij mensen met atheroma.

  • Verandering in reactie (response shift): veranderingen in subjectieve verslagen van mensen waarvan hun gezondheidsstatus is veranderd.

Welke psychologische invloed kan ziekte hebben op de familie en andere bekenden van een patient? - Chapter 15

  • Omgaan met acceptatie (acceptance coping): de realiteit accepteren zoals die is en beseffen dat het niet gemakkelijk is die te veranderen.

  • Sociale vergelijking (social comparison): proces waarbij een individu of groep zijn gedrag vergelijkt met anderen.

Wat is pijn en hoe kan hier mee om worden gegaan? - Chapter 16

  • Fantoompijn (phantom limb pain): een pijnlijk gevoel in een ledemaat dat reeds is geamputeerd.

  • Migraine (migraine): hoofdpijn, symptomen zijn overgevoeligheid voor licht, misselijkheid en overgeven.

  • Aangezichtspijn (trigeminal neuralgia): een aandoening waarbij patiënten kort maar hevige pijnscheuten hebben in delen van het aangezicht.

  • Ischias (sciatica): pijn in het been dat wordt veroorzaakt door een irritatie in de heupzenuw.

  • Thalamus (thalamus): dit hersendeel verbindt de basis functies van het hindbrain, midbrain met de hogere functies van het brein, de cerebrale cortex. Daarnaast reguleert het de aandacht en geheugensystemen. 

  • Limbische systeem (limbic system): ook wel de 'emotionele computer' van het brein genoemd. Sensorische informatie wordt verbonden met emotioneel gedrag. 

  • Hypothalamus (hypothalamus): dit hersengebied heeft enige controle over emoties en is vooral betrokken bij honger, seksuele opwinding en dorst. 

  • Endorfines (edorphins): vermindert het gevoel van pijn, verhoogt het gevoel van rust en plezier. Dit zijn natuurlijk voorkomende opiaat-achtige chemicaliën.

  • Catastroferen (catastrophising): catastrofische gedachten produceren, zie hieronder. 

  • Catastroferende gedachten (catastrophic thougts): dit zijn automatische gedachten die de negatieve aspecten van een gebeurtenis overdrijven. 

  • Door de patiënt gecontroleerde analgesie (patient-controlled analgesia): een methode om een patiënt de mogelijkheid te geven om zichzelf een kleine hoeveelheid medicijn toe te dienen om hevige pijn te reduceren.

  • Biofeedback (biofeedback): een methode die gebruikt maakt van elektrische apparaten die informatie geven over het lichamelijk functioneren, zoals de hartslag. 

  • Temporomandibulaire disfunctie (temporomandibular disorder pain): een verzamelnaam waarin verschillende klachten van pijn in het kaakgewricht worden beschreven.

Hoe kan de kwaliteit van leven voor zieke mensen zo goed mogelijk worden gewaarborgd? - Chapter 17

  • Geschreven emotionele expressie (written emotional expression): onderdeel van een interventie waarbij patiënten moeten schrijven over bedroevende gebeurtenissen uit het verleden of gerelateerd aan specifieke kwesties. 

  • Colposcopie (colposcopy): een microscoop die cellen kan ontdekken die mogelijk in kankercellen kunnen ontwikkelen in de hals. 

  • Uitstrijkje (cervical smear): uitstrijkje van cellen uit de baarmoederhals om te kijken of er aanwijzingen zijn van (baarmoederhals)kanker. 

  • Coping effectiviteits-training (coping effectiveness training): een training die zich richt op het adequaat reageren op gebeurtenissen, bijvoorbeeld emotie-gerichte coping gebruiken op de juiste momenten. 

  • Kwaadaardige melanoom (malignant melanoma): een zeldzame maar dodelijke vorm van huidkanker. 

  • Voordelen zoeken (benefit-finding): de voordelige uitkomsten zien van een normaal negatieve gebeurtenis. 

  • Radicale prostatectomie (radical prostatectomy): dit is de behandeling om prostaatkanker te genezen waarbij al het prostaat wordt weggehaald. 

  • Boezemfibrilleren (atrial fibrillation): een hartritme stoornis waarbij het hart te snel en onregelmatig samentrekt. 

  • Hypogyklemie (hypoglycaemic episode): dit ontstaat als het glucose niveau in het lichaam te laag is. Meestal komt dit voor na te weinig voedselinname, teveel insuline inname of na het sporten als er te weinig is gegeten. 

  • Atpische dermatitis (atopic dermatitis): conditie waarbij er sprake is van ontsteking aan de huid, zoals eczeem. 

  • Loopband test (treadmill test): terwijl er een EEG opname van het hart wordt gemaakt, moeten patiënten op een loopband lopen met stijgende intensiteit.

  • Oefeningsprogramma (exercise programme): dit is vaak een belangrijk element van de meeste hart-rehabilitatie porgramma's. Participanten zullen een flinke toename in beweging krijgen, waardoor zij dit uiteindelijk ook thuis gaan toepassen.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1307