Rechtsvorming omvat de algemene systematiek en de indeling van het geldende recht. Ook wordt er hierbij gekeken naar de verbanden tussen de verschillende rechtsgebieden, de organisatie van de rechtspraak en de fundamentele begrippen en theorieën in het recht. In rechtsvinding vormt de rechtspraak de kern. Er wordt gekeken naar het proces van rechtsvinding en de verschillende manieren om de wet uit te leggen. Er wordt aandacht besteed aan het oefenen van juridische vaardigheden, zoals het hanteren van de wet en het analyseren van juridische teksten. Rechtsvorming is dus meer theoretisch en rechtsvinding meer praktisch.
Wat houdt het rechtsbegrip in?
Wat is er belangrijk bij tripartite procedurele conflictbeslechting?
Het idee van tripartiete procedurele conflictbeslechting bestaat al sinds de Griekse Oudheid: het idee dat een conflict wordt beëindigd via een procedure waarin de betrokkenen zichzelf mogen verdedigen en waarin een onpartijdige jury een beslissing neemt. Tripartiete betekent driedelig. In het Griekse verhaal van Orestes leidt wraak tot meer wraak, maar wordt het conflict uiteindelijk opgelost met behulp van onpartijdige godinnen die als jury optreden. Het doel van conflictbeslechting is legitimiteit (ofwel welwillendheid) bereiken: de overtuiging of ervaring dat een bepaalde handeling of beslissing juist of gerechtvaardigd is. Een procedure voor de rechter heeft als doel om de beslissing van de rechter te legitimeren en zo een einde te maken aan het bestaande conflict.
Er zijn verscheidene vormen van tripartiete conflictbeslechting. Soms zorgt een tussenpersoon voor de communicatie tussen de twee partijen. Een mediator heeft een grotere rol, moet zich aan meer afspraken houden en doet meer om het conflict op te lossen. Een arbiter heeft nog meer macht en zijn oordeel is uiteindelijk bindend. Arbitrage en voorgenoemde is echter anders dan formele rechtspraak omdat de procedure vrijwillig is.
Er is steeds meer sprake van accusatoire procedures, waarin twee partijen elkaar beschuldigen, dan van inquisitoire procedures, waarin een partij actief beschuldigd wordt door een rechter (bijvoorbeeld van hekserij).
Het procesrecht (ook wel formeel recht genoemd) bevat regels waaraan procedures moeten voldoen. Er moet fairness zijn in de procedure; beide partijen moeten een eerlijke kans krijgen en er moet sprake zijn van een eerlijk proces. De rechter moet onpartijdig zijn; geen voorkeur hebben voor een bepaalde partij, en moet onafhankelijk zijn; niet betrokken zijn bij een bepaalde partij.
Om partijen welwillend te stemmen, wordt soms het gewoonterecht aangewend: de niet-vastgelegde normen en waarden die van generatie op generatie in de gemeenschap zijn overgeleverd. Ook eerdere rechtspraak helpt om welwillendheid te bereiken. Jurisprudentie betekent uitspraken die door een rechter zijn gedaan. Hier kan naar verwezen worden. Gelijke gevallen moeten een gelijke behandeling krijgen en dit is dan ook een belangrijke reden om jurisprudentie over gelijke gevallen bij de betreffende zaak te betrekken.
Hoe is het idee van de soevereine staat ontwikkeld?
Thomas Hobbes schreef in Leviathan dat alleen een soevereine staat een einde maakt aan geweld en anarchie. Soeverein betekent dat de staat wordt aanvaard als het hoogste gezag in de gemeenschap. Deze staat is een onpartijdige, onafhankelijke derde die conflicten in de samenleving beslecht en orde en veiligheid handhaaft.
De staat heeft een ordefunctie, wat betekent dat de staat zorgt dat de burgers zich beheersen, die de staat vervult door ze angst in te boezemen, en een coördinatiefunctie, wat betekent dat de staat het laatste woord heeft. De burgers willen orde en veiligheid en staan daarom in een sociaal contract met de staat, wat inhoudt dat ze de staat het geweldsmonopolie gunnen; het alleenrecht om legitiem geweld te gebruiken. Een uitzondering is natuurlijk noodweer, het recht om jezelf te verdedigen tegen ogenblikkelijk geweld. Het moderne recht begint met het idee van soevereiniteit.
Er zijn twee belangrijke manieren om recht in de samenleving in te delen. Er is positief recht; het door de staat ingestelde recht (wat vooral bestaat uit wetten in formele zin), en er zijn de overige gewoonten, gebruiken, en moraal in de samenleving. Een ander onderscheid is dat tussen wet in formele zin; afkomstig van de hoogste wetgever, en wet in materiële zin; afkomstig van andere bevoegde wetgevers zoals gemeentes.
Het legaliteitsbeginsel betekent dat er uit wordt gegaan van wetten en dat de staat zich niet boven de wet plaatst. Een staat die dit respecteert, voldoet aan de formele rechtsstaatsopvatting. Formeel duidt op de vorm, ongeacht de inhoud. Terwijl Hobbes meer uitging van een formele rechtsstaatsopvatting, ging John Locke meer uit van een materiële rechtsstaatsopvatting. Dit houdt in dat er eisen worden gesteld aan de inhoud van de wet en dat deze de burgerrechten moet beschermen. Recht is het geheel van regels en procedures dat de burgerlijke vrijheid mogelijk maakt en dient. Dit is het grootste verschil tussen Hobbes en Locke; Hobbes vond dat de staat alle macht moet hebben, Locke vond dat de burger het belangrijkst was. Het staatsnoodrecht komt tegemoet aan Hobbes, in noodsituaties kan de noodtoestand worden uitgeroepen om de staat meer bevoegdheden te geven.
Ook Montesquieu vond dat de burgerlijke vrijheid beschermd moet worden en pleitte voor de driedeling van de macht (trias politica) in wetgeving, bestuur en rechtspraak. De onafhankelijke rechterlijke macht is hierbij beperkt tot rechtspraak aan de hand van de wet (zowel formele wetten als materiële regels). Het bestuur is de uitvoerende macht, in Nederland is dat de regering. De wetgevende macht uit zich in wetten, de bestuurlijke macht uit zich in beschikkingen en de rechterlijke macht uit zich in uitspraken.
Er moet rechtseenheid zijn; iedereen moet op een gelijke manier worden behandeld, en er moet rechtszekerheid zijn; het recht moet voorspelbaar zijn.
Rousseau pleitte dat burgers de morele plicht hebben om te zorgen dat de wet de uitdrukking is van het algemene belang. Dit is het idee van volkssoevereiniteit; het volk regeert zichzelf door zich zelf de wet op te leggen. De wet moet een weerspiegeling zijn van de algemene wil van het volk, dat gericht is op het algemene belang. Dit maakt democratie mogelijk.
De formele democratieopvatting van Rousseau betekent dat ieder lid van de samenleving zich vanwege het algemene belang dient te onderwerpen aan de wet, ongeacht de inhoud ervan. Rousseau ging ervan uit dat individuen een politieke eenheid zouden vormen, in de huidige samenleving is dit echter niet altijd het geval. Een materiële democratieopvatting betekent dat de rechten van individuen en minderheden in de Grondwet zijn vastgelegd en door bestuur en wetgever worden gerespecteerd.
Nederland heeft een koning of koningin en is daarmee een constitutionele monarchie. Naast deze ceremoniële en verbindende functie is er echter ministeriële verantwoordelijkheid en ligt de macht feitelijk bij de gekozen regering.
In de twintigste eeuw werden internationale verdragen aan de rechtsbronnen toegevoegd. In deze verdragen werden het recht van internationale co-existentie vastgelegd, waarbij staten elkaar erkennen, en het recht van internationale coöperatie, waarbij afspraken werden gemaakt over mensenrechten en economische samenwerking. Deze verdragen staan boven de staatswetten.
Nederland heeft zich met betrekking tot de Europese Unie onder andere onderworpen aan het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hoewel het primaat van de wetgever geldt en men uitgaat van de geldende wetten, hebben uitspraken op Europees niveau een informele precedentwerking en zullen gelijke gevallen in Nederland op een gelijke manier worden behandeld. Daarmee is het rechtsbegrip in Nederland complex geworden.
Hoe strikt moet het onderscheid zijn tussen recht en moraal?
Sommige gebeurtenissen uit de geschiedenis hebben de mensenrechten zo grof geschonden dat ze, ondanks dat ze wettelijk legitiem waren, toch bestraft zijn. Dit is vanwege het natuurrecht: het recht dat intrinsiek is aan de mens en aan de menselijke samenleving en dat onafhankelijk van tijd en plaats geldt.
H.L.A. Hart betoogde dat natuurrecht onzin is. Hij geloofde in rechtspositivisme: het idee dat al het recht moet zijn vastgelegd in wetten, alles wat rest is moraal maar geen recht.
Een argument voor een strikte scheiding tussen moraal en wet is meer rechtszekerheid. Een ander argument is dat als staten machtiger worden, een restrictief rechtsbegrip wenselijk is. Een heldere scheiding dient ook het legaliteitsbeginsel. De wet heeft ook democratische legitimiteit; deze wordt ondersteund door het volk. De burgers leggen zichzelf immers de wet op door middel van het parlement (democratische institutie).
De rechtsfilosoof Gustav Radbruch is na de Tweede Wereldoorlog van het rechtspositivisme afgestapt. Radbruch vond dat mensenrechten zo belangrijk waren voor het moderne recht, dat mensenrechten deel moesten uitmaken van elk modern rechtssysteem, zelfs als ze niet nadrukkelijk in een formele rechtsbron waren vastgelegd. Hij ontwikkelde de Radbruch-formule: het positieve recht geldt, maar de rechtszekerheid wijkt voor rechtvaardigheid als de kloof ertussen te groot wordt. De nazi's moesten namelijk ondanks de geldende wetten toch berecht worden. Dit is een materiële rechtsstaatsopvatting; recht wordt gescheiden van niet-recht op basis van een inhoudelijke mensenrechtelijke essentie.
Thomas van Aquino geloofde ook niet in rechtspositivisme maar in natuurrecht. Hij betoogde dat menselijke wetten slechts recht zijn als ze van natuurrecht zijn afgeleid.
De Verenigde Naties legden in de Algemene Vergadering vast dat mensenrechten universeel geldig zijn en dat de menselijke waardigheid gerespecteerd moet worden: iedereen moet gelijk behandeld worden. Dworkin vond dat menselijke waardigheid de hoogste norm is van westerse rechtssystemen. Volgens Dworkin is het gelijkheidsbeginsel het hoogste beginsel; het idee dat alle burgers gelijke rechten hebben en in gelijke gevallen een gelijke behandeling krijgen (equal concern and respect).
Het gelijkheidsbeginsel is volgens Dworkin een waardig beginsel van rechtvaardigheid (the dimension of justification) en maakt een rechtssysteem coherent (the dimension of fit). Dworkin gaat dus niet alleen uit van gepositiveerd recht maar ook van de achterliggende beginselen, dit heet een extensief (ruim) rechtsbegrip. Dit ruimere rechtsbegrip biedt meer handvaten en een grotere objectiviteit. Zo heeft de rechter meer om op terug te vallen, namelijk explicite en impliciete rechtsbeginselen. Op die manier kan de rechter in lastige zaken zijn beslissing alsnog terugvoeren op recht. De opvattingen van Dworkin sluiten aan bij het cultuurrecht; het natuurrecht dat per cultuur kan verschillen.
Een stroming die zowel tegen Harts rechtspositivisme als tegen Dworkins cultuurrecht ingaat, is het rechtspluralisme. Dit is het idee dat er geen eenheid is in de complexe, meerlagige rechtsorde van de moderne samenleving. Men kan het niet zien als een duidelijk afgebakende eenheid.
Hoe hanteer je wettensets?
De afzonderlijke wetten zijn vastgelegd in wetboeken. Een wetsartikel is onderverdeeld in leden, die weer kunnen worden onderverdeeld in subleden. Het Wetboek van Strafrecht wordt afgekort als WvSr of Sr, het Burgerlijk Wetboek als BW. Alleen bij het Burgerlijk Wetboek en bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het nummer van het boek ook genoemd. De verwijzing artikel 28 lid 1 sub b Sr verwijst bijvoorbeeld naar het tweede sublid van het eerste lid van artikel 28 in het Wetboek van Strafrecht.
De twee meest gebruikte wettenbundels zijn de Kluwer Collegebundel en de Sdu Wettenbundel. Elk heeft een eigen indeling. Soms wordt bij een vraagstuk het relevante wetsartikel erbij genoemd, dan is opzoeken makkelijk. Als er geen artikel wordt genoemd bij een bepaalde kwestie, dan kan worden gezocht in de inhoudsopgave, het trefwoordenregister of verwijzingen achter verwante wetsartikelen. Een alternatief is om te zoeken aan de hand van de wetssystematiek. Dan is de eerste vraag onder welk rechtsgebied de casus valt, vervolgens moet worden bepaald in welke soort wet het artikel zou moeten staan (bijzondere wet of niet?), vervolgens geeft de inhoudsopgave van de wet aan hoe deze is ingedeeld, tot slot moeten de artikelen in de relevante afdeling worden gescand op relevante woorden.
Er zijn een aantal overlappende rechtsgebieden waarbinnen meer specifieke rechtsgebieden vallen. Positief recht wordt ingedeeld in privaatrecht (tussen burgers onderling) en publiekrecht (tussen burger en overheid, of overheidsinstanties onderling). Vervolgens worden al deze rechtsgebieden verder onderverdeeld in formeel recht en materieel recht. Daarbinnen wordt een onderscheid gemaakt in specifieke rechtsgebieden.
Het BW heeft een gelaagde structuur; algemene wetten komen eerder aan bod dan bijzondere wetten. Er zijn ook schakelbepalingen die een bijzondere wet veralgemeniseren door aan te geven dat deze wet ook op andere rechtsgebieden van toepassing is. De indeling van het BW is:
Boek 1: Personen- en familierecht
Boek 2: Rechtspersonen
Boek 3: Vermogensrecht algemeen
Boek 4: Erfrecht
Boek 5: Zakenrecht
Boek 6: Verbintenissenrecht algemeen
Boek 7: Bijzondere overeenkomsten
Boek 7A: Bijzondere overeenkomsten, vervolg
Boek 8: Verkeersmiddelen en vervoer
Boek 10: Internationaal privaatrecht
Het Wetboek van Strafrecht heeft drie delen: 1) Algemene bepalingen, 2) Misdrijven en 3) Overtredingen. De laatste twee delen zijn per thema ingedeeld en bevatten beschrijvingen van strafbare feiten, zogeheten delictsomschrijvingen. Aparte wetten van bepaalde onderwerpen zijn terug te vinden in de bijzondere wetten, bijvoorbeeld de Opiumwet.
Wat is het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden?
Hoe is het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden ontwikkeld?
In het Statuut staat dat Nederland onderdeel is van een Koninkrijk waar ook Aruba, Curaçao en Sint Maarten toe behoren. Elk land heeft echter een zekere autonomie en een eigen rechtsorde. Ook Suriname is een tijd onderdeel geweest van ons Koninkrijk, maar is nu onafhankelijk. Aruba heeft een tijd een aparte status gehad maar wilde uiteindelijk niet onafhankelijk worden. Sinds de opheffing van de Nederlandse Antillen als land, vormen de kleine BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) onderdeel van Nederland als land. Deze overzeese gebieden vormen officieel onderdeel van Nederland en hun burgers zijn daardoor Europese burgers, maar de overzeese gebieden vallen officieel buiten de Europese Unie.
Hoe verhoudt het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden zich tot de rechtsorde?
Het doel van het Statuut was een einde te maken aan de koloniale verhoudingen tussen Nederland en de Antillen. Maar er is nog steeds een bijzondere verdeling van bevoegdheden.
Het attributiebeginsel betekent dat het Koninkrijk (meestal Nederland) bepaalde taken op zich neemt voor alle gebieden, zoals defensie. Deze taken worden vastgelegde in zogenaamde rijkswetten. Taken van de autonome landen op zichzelf zijn onder andere onderwijs, rechtspraak en economisch beleid. Er is echter ook het concordantiebeginsel, wat inhoudt dat er tussen de landen gestreefd wordt naar een zo groot mogelijke overeenkomst in privaatrecht en strafrecht. Dit uit zich in een Gemeenschappelijk Hof van Justitie op Curaçao en het optreden van de Hoge Raad als cassatierechter in Caribische zaken. Ook zijn de Koninkrijksorganen in feite meestal de Nederlandse organen die ook van werking zijn op de Antillen. De inwoners van de BES-eilanden hebben Nederlands kiesrecht, maar de meeste inwoners van de overige Antillen niet. De Koninkrijksregering houdt toezicht over de Caribische landen, kan besluiten vernietigen, en kan zogenaamde aanwijzingen geven aan de landen.
Het Koninkrijk is meer een centrale eenheidsstaat (een staat met een centrale overheid), dan een federatie (een verzameling onafhankelijke staten zonder centraal staatsgezag).
Hoe worden wetten uitgelegd?
Een case is een bepaalde juridische probleemsituatie. Bij het oefenen met het oplossen ervan, wordt meestal beredeneerd vanuit het perspectief van de rechter. Geschiloplossing wordt rechtsvinding genoemd, maar deze term miskent eigenlijk het creatieve, vernieuwende element van de rechter in het vinden van oplossingen. Om dit element te erkennen, is de term rechtsvorming ontstaan, Deze term erkent de vormende kracht van jurisprudentie meer.
De rechtsvraag is de juridische kwestie die partijen verdeelt. Deze vraag staat centraal in het geschil en betreft de toetsing aan een rechtsbron. De rechtsvraag in concrete zin is het daadwerkelijke geval dat opgelost moet worden, de rechtsvraag in abstracte zin is de achterliggende algemene rechtsregel. Om de rechtsvraag op te lossen, gaat de rechter door een heuristische fase (nadenken en zoeken) en een legitimatiefase (het gevonden oordeel voorzien van argumenten).
De heuristische fase wordt gekenmerkt door de hermeneutische cirkel. Deze cirkel is de wisselwerking tussen normen (welke wetten zijn relevant?) en feiten (wat is waargebeurd?) met als doel een verklaring te zoeken. De rechter gebruikt hierbij vergelijkingsmethoden om de mate van verschillendheid te bepalen tussen het huidige geval en eerdere gevallen. Complicerende factoren voor de rechter zijn niet direct toepasbare normen en ontbrekend feitenmateriaal. Deze twee factoren worden meestal besproken in het vonnis; de gemotiveerde, bindende uitspraak van de rechter. De manier waarop de rechter zijn beslissing heeft gemaakt, wordt verduidelijkt in het vonnis.
Een aantal tussenoplossingen is mogelijk. De rechter kan een bewijsopdracht geven als er meer bewijs nodig is, hij kan een inlichtingencomparitie inzetten om direct antwoorden op vragen te krijgen, of tot een schikkingscomparitie besluiten om aan te geven dat er slechts een schikking nodig is voor het probleem. Deze oplossingen heten tussenvonnissen, in tegenstelling tot eindvonnissen.
De legitimatiefase draait om de rationaliteit van het rechterlijk oordeel; de rechtvaardiging van de beslissing. Deze rechtvaardiging heeft een formeel-logische en een inhoudelijke kant. Formeel-logisch is o.a. de verplichting van de rechter om een geldige redenering te vormen. Wat betreft de inhoudelijke kant geldt de voorwaarde dat de rechter duidelijkheid geeft over de manier waarop hij precies tot zijn oordeel is gekomen.
Wetsteksten moeten meestal eerst uitgelegd worden voordat ze worden toegepast. Hiervoor is de basis gelegd door de methodenleer van Paul Scholten. Om een wet uit te leggen, zijn er verschillende interpretatiemethoden. Als er echter iets in de wetten ontbreekt, dan worden redeneerwijzen gebruikt.
Drie redeneerwijzen zijn de analogie, a contrario en rechtsverfijning. Bij een analogie worden gelijke gevallen gelijk behandeld. Dit is anders dan het strafrecht, in het strafrecht zijn analogieën namelijk verboden maar kunnen bepalingen middels extensieve interpretatie wel worden opgerekt. Bij a contrario geldt precies het tegenovergestelde van een bepaalde wetsregel. Rechtsverfijning betekent dat een bepaalde wet te algemeen is en er een uitzondering gemaakt moet worden.
Er zijn acht interpretatiemethoden:
Grammaticale interpretatie (lezen wat geschreven staat)
Wetshistorische interpretatie (uitleg van wat de wetgever oorspronkelijk beoogde)
Systematische interpretatie (uitleg passend binnen de wet)
Rechtshistorische interpretatie (uitleg aan de hand van oude rechtsstelsels)
Anticiperende interpretatie (passend bij een aankomende wet)
Teleologische interpretatie (uitleg van de wet in de huidige tijd)
Rechtsvergelijkende interpretatie (vergelijkend met een buitenlands rechtsstelsel)
Verdragsconforme interpretatie (in de lijn van een verdrag)
Redeneerwijzen en interpretatiemethoden worden naar eigen inzicht van de rechter gecombineerd. De interpretatie van een wetsbepaling kan een extensief (uitbreidend) of restrictief (beperkend) effect hebben op een wet.
Hoe zijn de rechtspraak en rechterlijke organisatie geregeld?
Naast overheidsrechtspraak bestaat er ook alternatieve geschiloplossing (alternative dispute resolution, ADR), ofwel vormen van rechtspraak tussen particulieren, maar rechtspraak door de overheid komt het meeste voor. De rechterlijke macht die in de Grondwet wordt genoemd, is het orgaan dat met rechtspraak is belast. In de praktijk bestaat de rechterlijke macht uit de rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad. De bevoegdheden van de rechterlijke macht zijn in de Grondwet vastgelegd en de rechterlijke macht kan als constitutioneel onafhankelijk worden beschouwd.
De rol van een hedendaagse rechter kent veel meer uitdagingen dan enkel het toepassen van de wet. Hij krijgt bijvoorbeeld te maken met interpretatie praeter (gevallen die voorbijgaan aan de wet en niet in wetten worden beschreven) en interpretatie contra legem (interpretatie die strijdig is met de wet). Er is in Nederland officieel geen precedentenstelsel (stare decisis) waarbij uitspraken dienen als voorspeller voor andere uitspraken, maar eigenlijk is dit in de praktijk wel ontstaan. Terwijl er dus de iure (volgens het recht) geen precedentenstelsel bestaat, is dat er de facto (in de praktijk) wel.
De cassatiebevoegdheid van de Hoge Raad is uitgebreid. In cassatie gaan betekent in hoger beroep gaan bij een hoger rechtsprekend orgaan tegen een lager rechtsprekend orgaan, het hogere orgaan kan de uitspraak dan verbreken. De cassatiebevoegdheid is uitgebreid van schendingen naar de wet naar schendingen van het recht, dus ook van ongeschreven regels.
Een civiele procedure begint met de vraag welke rechtbank bevoegd is om een uitspraak te doen. Allereerst is de bevoegdheid afhankelijk van de rechtsgrond (bijvoorbeeld burgerlijk recht) van de vordering van de eisende partij (objectum litis). Vervolgens is het de vraag of de zaak onder het internationale/Europese recht valt of onder het Nederlandse recht. In een dagvaardingsprocedure geeft de eiser in een dagvaarding aan wat hij verlangt van de gedaagde, hierbij bepaalt de woonplaats van de gedaagde of het Nederlands recht betreft of niet. In een verzoekschriftprocedure wordt een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, hierbij bepaalt de woonplaats van de verzoeker (of een van de belanghebbenden) of het Nederlands recht betreft.
De Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO) geeft regels over welke soort rechter (rechtbank, gerechtshof of Hoge Raad) in welke gevallen bevoegd is. Dit heet de absolute competentie van de rechter. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) regelt de relatieve competentie van de rechter en bepaalt bij welke rechter de zaak aanhangig wordt gemaakt; welke rechter de zaak in behandeling zal nemen. Bij een verzoekschrift neemt de rechter van de woonplaats van de verzoeker de zaak in behandeling, bij een dagvaarding geldt de woonplaats van de gedaagde (wie eist, die reist).
Twistgedingen tussen twee partijen (meestal dagvaardingen) worden ook wel eigenlijke rechtspraak of contentieuze jurisdictie genoemd. Als een conflict wordt opgelost door een toezichthoudende bevoegdheid over te dragen (bijvoorbeeld aan een voogd) of door een ontheffing van verplichtingen in te stellen, heet dit oneigenlijke rechtspraak of voluntaire jurisdictie. Dit is meestal het geval bij een verzoekschrift, dit mondt uit in een beschikking.
Bij burgerlijke zaken is in eerste instantie de rechtbank bevoegd, dit is de rechter in eerste aanleg. Bepaalde zaken vallen onder de sector kanton, alle overige gevallen onder de sector civiel. Als men het niet eens is met de uitspraak, kan in hoger beroep worden gegaan bij een gerechtshof. Tot slot kan hier tegenin worden gegaan in cassatie bij de Hoge Raad.
Het inzetten van een rechtsmiddel (in hoger beroep gaan of in cassatie gaan) kan binnen drie maanden na de uitspraak. Een rechtsmiddel is een voorziening in rechte die tegen een rechterlijke beslissing kan worden ingesteld bij hetzelfde orgaan dat de beslissing genomen heeft of bij een hoger orgaan. De rechter die in eerste instantie uitspraak doet, kan echter zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, wat betekent dat de vordering (bijvoorbeeld betaling) direct kan worden gedaan en er niet wordt gewacht op het hoger beroep (het hoger beroep kan de vordering eventueel weer terugdraaien). Als uitspraak geen gebruik meer kan maken van gewone rechtsmiddelen, gaat zij in kracht van gewijsde en met gezag van gewijsde, wat inhoudt dat buitengewone rechtsmiddelen worden aangewend.
Hoe analyseer je arresten van de Hoge Raad?
Arresten zijn uitspraken van de hoogste rechters; de gerechtshoven en de Hoge Raad. Ze worden verspreid in jurisprudentietijdschriften zoals de Nederlandse Jurisprudentie (NJ). Ook rechtspraak.nl bevat veel arresten.
Het verloop van de gerechtelijke procedure stond voor 2010 onder het eerste onderdeel van een arrest, genaamd Het geding in feitelijke instanties. Dit is de voorgeschiedenis. Sinds 2010 staat een beknopte versie hiervan in de uitspraak onder Beoordeling van het middel, de uitgebreide versie ervan staat in de conclusie van A-G of P-G. Het tweede onderdeel is Het geding in cassatie, dit wordt in de NJ vaak weggelaten. Het derde onderdeel is Beoordeling van het middel, hierin oordeelt de Hoge Raad niet over het vonnis maar over de ingestelde cassatiemiddelen, met name in onderdelen 3.3 en 3.4. Een juridisch argument is ingedeeld in rechtsoverwegingen, afgekort r.o.
Het cassatiemiddel is essentieel omdat dit de opstelling van de klacht is, die zal worden getoetst door de Hoge Raad. De Hoge Raad kan cassatiemiddelen bijbuigen of aangeven dat deze de cassatiemiddelen op een bepaalde manier begrijpt of interpreteert. Dit heet ius curia novit (de rechter kent het recht); het ambtshalve aanvullen van rechtsgronden.
Als een cassatiemiddel zich tegen een feitelijk oordeel richt, kan het niet tot cassatie leiden, want de Hoge Raad sluit zich aan bij de uitspraak van het Hof en oordeelt over de ingezette cassatiemiddelen. Als de Hoge Raad aangeeft dat een cassatiemiddel feitelijke grondslag mist, betekent het dat de insteller van het cassatiemiddel de uitspraak verkeerd heeft geïnterpreteerd.
Het vierde onderdeel van een arrest, het dictum, bevat de uiteindelijke beslissing. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep of vernietigt de bestreden uitspraak. Bij vernietiging wordt terugverwezen naar dezelfde rechtbank of hetzelfde hof, of wordt doorverwezen naar een andere rechtbank of ander hof.
Tot slot bevat het arrest de conclusies van de A-G (advocaat-generaal) en de P-G (procureur-generaal), deze vertegenwoordigen het Openbaar Ministerie (OM). Het is voor rechtenstudenten interessant en leerzaam om deze conclusies te vergelijken met die van de Hoge Raad. Ook verwijzen de conclusies van de A-G en P-G vaak naar andere relevante jurisprudentie en literatuur.
Eventuele annotaties bevatten de opvattingen van de annotatoren en bespreken vaak de gevolgen voor de rechtspraktijk. Annotaties bedoeld ter lering voor rechtenstudenten worden vaak gepubliceerd in het populaire juridische tijdschrift Ars Aequi (AA).
Een arrest kan bestaan uit:
De uitspraak van de rechter in eerste aanleg
De uitspraak van het Hof in hoger beroep
Het cassatiemiddel
De uitspraak van de Hoge Raad
De conclusie van de A-G en P-G
Noten van de annotatoren
De vele citaten maken het lezen van een arrest een uitdaging.
De eerste stap om een arrest te analyseren, is het lezen van de algemene gegevens bovenaan. De vindplaats is de jaargang en het nummer van het tijdschrift Nederlandse Jurisprudentie waarin het arrest te vinden is, bijvoorbeeld NJ 2015, 467 voor het Haviltex-criterium-arrest. Sinds halverwege 2013 krijgt elk arrest een ECLI-nummer. Deze European Case Law Identifier (ECLI) geeft arresten binnen Europa een nummer. Ook oudere arresten krijgen soms alsnog een ECLI-nummer.
Bij het Haviltex-arrest is het ECLI-nummer bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2015:3303. Hierin is NL de landcode, HR de Hoge Raad, 2015 het jaar van de uitspraak en 3303 het nummer. Als de zaak niet is gepubliceerd, geeft het griffienummer (rolnummer) aan om welke zaak het gaat, samen met de datum waarop de HR de uitspraak deed. Als er een noot is bij het arrest, wordt dit afgekort als m.nt.
De partijen staan genoemd in het arrest. Bij een dagvaardingsprocedure zijn dit eiser en gedaagde, bij hoger beroep appellant en geïntimeerde, in cassatie eiser tot cassatie en verweerder in cassatie. De bezwaren heten in appel (hoger beroep) de grieven, in cassatie zijn dit de cassatiemiddelen. Het hoger beroep van de appellant om de uitspraak (deels) te laten vernietigen heet principaal appel, het hoger beroep van de geïntimeerde om de uitspraak (deels) te laten vernietigen heet incidenteel appel. De bestreden uitspraak heet de uitspraak a quo. De HR gaat voor de feitelijke grondslag uit van de beschrijving van de feiten in de bestreden uitspraak.
De conclusies van het OM, namelijk van de A-G en P-G, zijn een advies aan de rechter. Tot slot bevat een arrest de beslissing van de HR, namelijk of de uitspraak wordt gecasseerd (vernietigd) of niet. De HR kan ook de eiser tot cassatie niet-ontvankelijk verklaren, dit betekent dat het beroep in cassatie niet kan slagen wegens formele redenen.
Slipgevaar - Arrest
HR 6 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2128
Feiten
Mevrouw Annema kwam terecht in een verkeersongeluk, waarbij ze een boom raakte met de door haarzelf bestuurde auto doordat ze met haar auto in de laag split aan de rechterzijde van de weg was gekomen. Mevrouw Annema zegt dat de Staat aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad vanwege het ontbreken van een waarschuwing voor de ter plaatse aanwezige gevaarsituatie, en er ook op geen enkele andere manier maatregelen ter voorkoming van ongelukken waren genomen.
Op de plaats van het ongeluk was geen straatverlichting. De wegdekmarkering ontbrak, omdat op diezelfde dag in opdracht van de Staat een nieuwe laag split op het wegdek was aangebracht. Er was daarna niet direct geveegd. Aan de voor Annema rechterzijde van de rijbaan lag een door het verkeer opgereden rand split met een dikte van enkele centimeters.
Ten tijde van het ongeval waren, vóór het begin van de splitlaat, de volgende borden aangebracht:
- op 254 meter afstand bord 80 (werk in uitvoering), geplaatst op waarschuwingshekken;
- op 148 meter afstand bord 85 (opspattende stenen) met daaronder bord 40 (onderling inhaalverbod voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen);
- op 73 meter afstand bord 80 (werk in uitvoering) met daaronder bord 1 (aanduiding maximumsnelheid 50 kilometer per uur);
- op 24 meter afstand bord 85 (opspattende stenen).
De borden waren aan beide kanten van de weg geplaatst. Deze waren van reflecterend materiaal, maar niet opzichzelf verlicht.
Rechtsvraag
Heeft de Staat voldaan aan zijn waarschuwingsplicht?
Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de wegbeheerder door te waarschuwen voor opspattende stenen, niet meteen ook heeft gewaarschuwd tegen het specifieke gevaar van slippen, wat verbonden was aan het rijden in de splitlaag.
Nabestaanden Mitch Henriquez/de Staat der Nederlanden - Arrest
HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1806
Feiten
Op 28 juni 2015 was Mitch Henriquez overleden. De reden achter het overlijden van Mitch Henriquez wordt gezocht bij de politie vanwege gevolgen van geweldadig gedrag door de politie bij een aanhouding. Twee agenten die hierbij betrokken waren, zijn strafrechtelijk vervolgd door het OM. De rechter besloot tot anonieme vervolging om de veiligheid van de agenten en hun gezinnen te waarborgen. De nabestaanden van Mitch Henriquez wilden echter de identiteit van de agenten weten. Dit verzoek weigerde de rechter te honoreren. Hierom richtten de nabestaanden zich tot de civiele rechter.
Rechtsvraag
Is voor de civiele rechter een rol weggelegd voor bovenstaande, indien de strafrechter zich hieromtrent al heeft uitgelaten?
Hoge Raad
De HR verwerpt het beroep van de nabestaanden. De aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter heeft geen betrekking op voorzieningen die partijen uitsluitend verlangen met het oog op de procesvoering in de rechtsgang bij een andere rechter. Partijen zijn in die rechtsgang aangewezen op de voor die rechtsgang geldende regels en mogelijkheden. Het is aan de rechter in die rechtsgang om te beslissen over de uitleg en toepassing van die regels en mogelijkheden. In dat verband is voor de burgerlijke rechter, gelet op de wettelijke verdeling van de rechterlijke bevoegdheid, geen taak weggelegd. (Dit volgt uit r.o. 3.5.3)
Hoe los je een casus op?
Rechtsfeiten zijn gebeurtenissen of handelingen met een rechtsgevolg, dus met juridische gevolgen of verplichtingen. Objectief recht is het geheel van rechtsregels en normen uit de wetgeving, rechtspraak en gewoonten. Gecombineerd met een rechtsfeit wordt het objectief recht geconcretiseerd door een persoon of instituut (subject) en wordt het subjectief recht.
Rechtsfeiten zijn in te delen in menselijke handelingen en blote rechtsfeiten (gebeurtenissen zoals geboorte en overlijden). Menselijke handelingen vallen vervolgens in te delen in rechtshandelingen (waarbij het rechtsgevolg bedoeld was) en feitelijke handelingen/materiële daden (waarbij het rechtsgevolg onafhankelijk van de bedoeling van een persoon optreedt).
Rechtshandelingen kunnen de bedoeling zijn van een persoon, genaamd eenzijdige rechtshandelingen, bijvoorbeeld een testament opstellen. Ook kunnen ze meerzijdig zijn, bij de samenwerking tussen meerdere personen, zoals bij een overeenkomst.
Materiële daden zijn in te delen in rechtmatige daden waaruit een rechtsgevolg kan voortvloeien, zoals zaakwaarneming, en onrechtmatige daden waaruit een rechtsgevolg kan voortvloeien, zoals ongelukken. Onrechtmatige daden worden behandeld in artikel 6:162 BW.
Partijen kunnen op verschillende manieren iets overeenkomen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een overeenkomst, wilsontbreken en wilsgebreken. Bij een overeenkomst is er in principe wilsovereenstemming over zaak en prijs. Bij wilsontbreken is er geen wil die ten grondslag ligt aan een verklaring, bijvoorbeeld bij verspreking, elkaar verkeerd begrijpen, onjuiste communicatie door een tussenpersoon of een geestelijke stoornis. Dit kan ertoe leiden dat de overeenkomst vernietigbaar is. Bij wilsgebreken komt de wil op een gebrekkige manier tot stand, bijvoorbeeld bij bedrog, bedreiging, dwaling of misbruik van omstandigheden. Dit leidt ertoe dat de overeenkomst vernietigbaar is.
Een (juridische) kwestie of probleemgeval wordt een casus genoemd. Het volgende schema is een stappenplan voor het oplossen van casussen:
Selecteer de relevante feiten
Kwalificeer de feiten op juridische wijze en formuleer de rechtsvraag
Selecteer de rechtsregels die van toepassing zijn en ontleed deze in voorwaarden en rechtsgevolg
Bestudeer jurisprudentie en literatuur om de betekenis van de voorwaarden en de toepasselijke rechtsregels te achterhalen, toets de voorwaarden aan de feiten van het geval
Neem een beslissing en motiveer de beslissing
Een voorbeeld kan dienen om te illustreren hoe een casus oplossen werkt. Een studentenvereniging organiseert een blote-voeten-disco en hoewel Melissa nog maar net lid is van de vereniging, wordt ze ook uitgenodigd. Ze vindt het erg spannend, want de jongen die ze leuk vindt, Achmed, komt er ook heen. Het huis van de studentenvereniging is mooi versierd met beelden en knipperende lichtjes. Eenmaal aangekomen kan Melissa haar ogen niet van Achmed afhouden en stoot ze per ongeluk een boeddhabeeld om. Het boeddhabeeld valt aan diggelen. Het blijkt een duur beeld te zijn wat een ander meisje, Karin, van haar opa had geleend. Karin wil de schade vergoed zien.
De eerste stap is het selecteren van de relevante feiten. Niet relevant is dat het om een blote-voeten-disco ging en dat Melissa nog maar net lid was. Relevant is dat Melissa schade toe heeft gebracht aan het voorwerp van een ander en dat ze niet in haar normale staat van doen was.
De tweede stap leidt naar de rechtsvraag. De vraag of de schade moet worden vergoed, hangt af van de preciezere rechtsvraag: Is de handeling van Melissa aan haar toerekenbaar, nu ze zo uit haar doen was?
Het gaat hier om artikel 6:162 e.v. BW (onrechtmatige daad), waarbij inbreuk is op subjectief recht (het eigendomsrecht) en waarbij sprake is van causaliteit ofwel veroorzaking (Melissa heeft de schade veroorzaakt). Verder wordt aan alle voorwaarden van het artikel voldaan. Het rechtsgevolg is dat Melissa de schade moet vergoeden. De gevoelens van Melissa voor Achmed zijn niet voldoende om haar verwijtbaarheid aan te tasten.
Een ontrouwe partner - Arrest
HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:416
Casus
Deze zaak betreft de vernietiging van een samenlevingsovereenkomst op grond van dwaling wegens het verzwijgen van een relatie met een derde.
Hoge Raad
Indien partijen (gaan) samenleven en zij de rechtsgevolgen daarvan regelen in een samenlevingsovereenkomst, is op die overeenkomst in beginsel Titel 5 van Boek 6 BW van overeenkomstige toepassing (artikel 6:216 BW). Voor zover de in de overeenkomst geregelde onderwerpen van niet-vermogensrechtelijke aard zijn, kan de aard van de overeenkomst meebrengen dat zij in zoverre niet kan worden vernietigd op grond van dwaling (artikel 6:228 lid 2 BW). Voor zover de in de overeenkomst geregelde onderwerpen van vermogensrechtelijke aard zijn, verzet de aard van de overeenkomst zich niet tegen de mogelijkheid van een zodanige vernietiging.
In een affectieve relatie zijn partijen in beginsel vrij om te bepalen in hoeverre hoogstpersoonlijke informatie, waaronder informatie over het gevoels- en liefdesleven, wordt gedeeld met de partner. Indien bij het sluiten van een samenlevingsovereenkomst de ene partner aan de andere hoogstpersoonlijke informatie als zojuist bedoeld niet mededeelt, en voor zover de aard van de overeenkomst (dan wel van het gedeelte daarvan dat de andere partner op grond van dwaling wenst te vernietigen) zich niet tegen de mogelijkheid van een zodanige vernietiging verzet, heeft het volgende te gelden. Het antwoord op de vraag of de samenlevingsovereenkomst in een zodanig geval vernietigbaar is wegens dwaling, is ervan afhankelijk of de andere partner feiten en omstandigheden stelt (en zo nodig bewijst) op grond waarvan moet worden aangenomen dat deze de samenlevingsovereenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten, en dat de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, die andere partner had behoren in te lichten. Uit het vorenoverwogene volgt dat aan deze laatste eis in gevallen als hier bedoeld niet spoedig is voldaan, maar dat dit in bijzondere, door de dwalende aannemelijk te maken, omstandigheden anders kan zijn. In verband met dat laatste valt te denken aan informatie waarvan de juistheid en volledigheid, naar de ene partner weet of behoort te begrijpen, in de bijzondere omstandigheden van het geval voor de andere partner essentieel zijn voor de beslissing de samenlevingsovereenkomst te sluiten, ondanks het hoogstpersoonlijke karakter van die informatie.
Aldus is het antwoord op de vraag of het niet mededelen van hoogstpersoonlijke informatie bij het sluiten van een samenlevingsovereenkomst, tot vernietiging wegens dwaling kan leiden, sterk verweven met de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval. Het oordeel van de feitenrechter daaromtrent is derhalve in cassatie slechts in beperkte mate op juistheid te onderzoeken.
Het oordeel van het hof dat, gezien de vaststellingen in de bijzondere omstandigheden van dit geval (zie daarvoor m.n. r.o. 3.2, 4e alinea), het beroep op dwaling slaagt, geeft geen blijk van miskenning van hetgeen hiervoor is overwogen, geeft ook anderszins geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is voor het overige verweven met waarderingen van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Misbruik van omstandigheden - Arrest
HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:867
Feiten
De betrokkene had sinds zijn geboorte het Sturge-Webersyndroom en was daarom onder bewind geplaatst. Hij heeft interesse in sterrekunde. Tussen 2006 en 2010 had hij meerdere astronomische instrumenten gekocht van de eisers, o.a. een sterrenwacht. De betrokkene betaalde daar ongeveer 235000 euro voor. De bewindvoerders van de betrokkene vorderden vernietiging van de desbetreffende koopovereenkomsten ex misbruik van omstandigheden. Ze voerden hiertoe aan dat de eisers hadden kunnen weten of wisten dat de betrokkene door zijn ziekte de koopovereenkomsten had gesloten.
In cassatie zeggen de eisers dat het in augustus 2006 voor hen niet kenbaar was dat de betrokkene aan een ziekte leed die zijn beoordelingsvermogen aantastte.
Rechtsvraag
Is aan de voorwaarden voor vernietiging van een aantal overeenkomsten ex misbruik van omstandigheden voldaan?
Hoge Raad
De HR vernietigd het arrest van het hof Amsterdam en verwijst het geding naar het hof Den Haag. De HR legt de nadruk op het belang van het kenbaarheidsvereiste uit art. 3:44 lid 4 BW. Een voorwaarde is dat de wederpartij wist of had moeten begrijpen dat de betrokkene in verband met de bijzondere omstandigheden beïnvloed werd om de rechtshandeling te verrichten. Zie r.o. 3.3.2.
Eigen Haard - Arrest
HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1801
Casus
Woningcorporatie Eigen Haard verhuurt aan X een sociale huurwoning. Het is in de huurovereenkomst bepaald dat X de woning niet mag onderverhuren of aan derden in gebruik mag geven, tenzij Eigen Haard hiervoor vooraf schriftelijk toestemming voor geeft. X heeft gedurende 6 maanden toch onderdak geboden aan een gezin, dat anders op straat kwam te staan. Het was volgens X de bedoeling dat dit slechts voor een korte periode was. Eigen Haard stelt dat X zodanig tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen (namelijk de niet-naleving van het verbod) dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. X stelt echter dat de tekortkoming de ontbinding niet rechvaardigt, vanwege de uitzonderlijke omstandigheden van het geval.
Rechtsvraag
In deze zaak worden er twee prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld:
- Dient artikel 6:265 lid 1 BW letterlijk te worden uitgelegd, in die zin dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij het maken van een uitzondering hierop gerechtvaardigd is aan de hand van de in de wet genoemde gezichtspunten? Zo niet, hoe dient deze bepaling dan te worden uitgelegd?
- Is er aanleiding bijzondere eisen te stellen ten aanzien van ontbinding van een overeenkomst van huur en verhuur van sociale woonruimte, ervan uitgaande dat zulke woonruimte schaars is?
Hoge Raad
De Hoge Raad geeft in dit arrest antwoord op twee prejuciële vragen over de uitleg van art. 6:265 lid 1 BW.
De eerste vraag beantwoordt de Hoge Raad door te verwijzen naar de structuur die de wetgever aan lid 1 gegeven heeft. Het gaat namelijk om een hoofdregel, die door een tenzij-bepaling (de uitzondering) wordt gevolgd. Deze tenzij-bepaling is niet slechts bij uitzondering toepasbaar, maar de hoofdregel en de tenzij-bepaling moeten in onderlinge samenhang worden begrepen. Een tekortkoming van voldoende gewicht geeft recht op ontbinding van de overeenkomst, niet elke tekortkoming. Rekening moet worden gehouden met de maatstaf van redelijkheid & billijkheid. Alle omstandigheden moeten volgens de Hoge Raad hierbij betrokken worden.
De tweede prejudiciële vraag beantwoordt de Hoge Raad negatief: er is geen behoefte aan bijzondere regels ten aanzien van sociale huurwoningen. De belangen die hierbij betrokken zijn, kunnen door de rechter voldoende worden afgewogen.
Facebookmoord - Arrest
HR 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:757
Feiten
Op 14 januari 2012 was een 15-jarig meisje bij haar thuis aangevallen en neergestoken door een 14-jarige jongen. Ze overleed een paar dagen later ten gevolge. De dader werd hiervoor veroordeeld. De jongen was aangezet tot de moord door een vriendin en een vriend. Zij werden veroordeeld voor het medeplegen van de opzettelijke uitlokking van de moord. De moeder van het meisje had de ouders van de dader in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kind gedagvaard op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) en pro se op grond van art. 6:169 lid 2 BW. Ze vorderde o.a. materiële en immateriële schade die ze had geleden ten gevolge van de moord op haar dochter. De rechtbank veroordeelt de ouders voor beide. De ouders gaan in hoger beroep tegen veroordeling 2 op grond van art. 6:169 lid 2 BW.
Rechtsvraag
Brengt het enkele feit dat iemand verzekerd is voor het geval genoemd in art. 6:169 lid 2 BW met zich mee dat hij/zij geen belang heeft bij een heroverweging van diegenes eigen aansprakelijkheid?
Hoge Raad
De HR vernietigde het oordeel van het hof. Het hof oordeelde dat de ouders niet-ontvankelijk waren, omdat ze geen belang zouden hebben bij het hoger beroep tegen veroordeling 2 (ex art. 6:169 lid 2 BW). Dit oordeelde het hof omdat de veroordeling 2 in stand zou blijven en de ouders voor veroordeling 1 (ex art. 6:162 BW) verzekerd zouden zijn. Hierom zouden de ouders er financieel belang bij hebben dat veroordeling 1 in stand zou blijven. De HR zei echter dat veroordeling 2 niet raak in het vermogen van de ouders, maar dat het raakt in het vermogen van de dader, namelijk hun zoon. Ook zei de HR dat het enkele feit dat de ouders verzekerd waren voor 6:169 BW niet met zich mee brengt dat er geen belang bestaat bij de beoordeling van de ouders' eigen aansprakelijkheid voor de gedragingen van hun kind. Zie r.o. 3.3.3.
Hoe verhoudt goederenrecht zich tot vermogensrecht en burgerlijk recht?
Het burgerlijk recht (ofwel civiel recht of privaatrecht) onderscheidt zich van publiek recht omdat het betrekking heeft op natuurlijke personen (of rechtspersonen) onderling. Het publiekrecht heeft immers betrekking op burgers en de overheid. Het Burgerlijk Wetboek is ingedeeld in drie delen: het personen- en familierecht, het rechtspersonenrecht en het vermogensrecht. Het vermogensrecht bestaat vervolgens uit twee delen: verbintenissenrecht en goederenrecht.
Het belangrijkste verschil tussen verbintenissenrecht en goederenrecht is dat verbintenissenrecht draait om relatieve rechten: prestaties en verplichtingen (schulden) die worden uitgeruild tussen twee personen. Goederenrecht draait om absolute rechten: bevoegdheden over zaken die tegenover iedere willekeurige derde (erga omnes) kunnen worden opgeëist. Iemands vermogen bestaat uit absolute rechten (goederenrecht) en relatieve rechten en schulden (verbintenissenrecht).
Het BW is gelaagd, waarbij de bijzondere regeling voor de algemene regeling gaat (lex specialis derogat legi generali). Dit zijn collisie- of voorrangsregels. Er zijn ook schakelbepalingen die een bijzondere wet veralgemeniseren door aan te geven dat deze wet ook op andere rechtsgebieden van toepassing is.
In boek 3 van het BW, over vermogensrecht, is bepaald dat goederen alle zaken en alle vermogensrechten zijn. Zaken zijn alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Dit zijn roerende zaken (beweeglijke zaken zoals koeien) of onroerende zaken (zoals een stuk grond). Vermogensrechten zijn rechten die afzonderlijk danwel gecombineerd met andere rechten overdraagbaar zijn, of ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, of verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel.
Een bezitter kan te goeder trouw zijn (handelend vanuit een zuiver motief) of te kwader trouw.
Redelijkheid en billijkheid zijn belangrijk. Hiervan afhankelijk zijn namelijk de derogerende werking; de beslissing om in een bepaald geval voorschriften niet toe te passen, en de aanvullende werking; de beslissing om nieuwe regels op te stellen.
Bestanddeelvorming is het verbinden van een eigendomsrecht van een persoon met de hoofdzaak van een ander. Dit kan tot verlies van absoluut recht in vermogen leiden.
Om goederen te verkrijgen, kan iemand een deel van iemand anders vermogen overnemen, of het geheel ervan (alle absolute rechten, relatieve rechten en schulden). Dit laatste heet opvolging onder algemene titel. Als er slechts een deel van de bestanddelen wordt overgenomen, bijvoorbeeld alleen absolute rechten op een bepaalde zaak, dan is er sprake van opvolging onder bijzondere titel. Ook relatieve rechten kunnen onder bijzondere titel worden overgedragen (gecedeerd) aan een derde partij. Vorderingsrechten kunnen zonder toestemming van de schuldenaar worden overdragen. Dit geldt echter alleen voor goederen en vermogensrechten, niet voor schulden.
Wat zijn volledige absolute rechten en wat zijn beperkte absolute rechten?
Er zijn volledige absolute rechten en beperkte absolute rechten. Volledige absolute rechten zijn allesomvattende rechten zoals eigendomsrechten en bepaalde vermogensrechten zoals intellectueel eigendom. Het eigendom is het meest omvattende recht dat iemand op een zaak kan hebben. Het eigendomsrecht is te vinden in Boek 5. De andere volledige absolute rechten staan in speciale wetten, bijvoorbeeld over intellectueel eigendom. Volledige absolute rechten zoals eigendomsrechten bestaan uit drie bevoegdheden:
De zaak mogen gebruiken (ius utendi). Dit is een exclusieve bevoegdheid. Het is dus de bevoegdheid van de eigenaar alleen.
Vruchten van de zaak mogen trekken (ius fruendi)
De zaak mogen verbruiken (ius abutendi)
Bij gebruik is de zaak herhaaldelijk bruikbaar, bij verbruik wordt de zaak opgebruikt. Beperkte absolute rechten zijn terug te voeren op een volledig absoluut recht of op andere beperkte rechten.
Een beperkt absoluut recht is bijvoorbeeld het vruchtgebruik van een vakantiehuisje, zonder er zelf gebruik van te maken of het vakantiehuisje te slopen. Beperkte absolute rechten zijn onder andere genotsrechten (om genot te trekken van een zaak) of zekerheidsrechten (om de voldoening van een schuld te verzekeren).
Beperkte absolute rechten kunnen worden ingedeeld aan de hand van het object (waarover het gaat) of aan de hand van het doel (de bedoeling ervan). Boek 3 BW bevat regels die zowel betrekking hebben op zaken en vermogensrechten. Als het object van een beperkt recht een goed is, dan valt het onder Boek 3. Zowel van zaken als van vermogen worden vruchten geplukt, dit vruchtgebruik leidt tot zogenaamde burgerlijke vruchten. Pand en hypotheek (zekerheidsrechten) kunnen als beperkte absolute rechten zowel zijn afgeleid van een zaak als van vermogen en vallen ook onder Boek 3.
Boek 5 over Zakelijke rechten behandelt daarentegen absolute rechten die enkel een zaak als object kunnen hebben. Dit zijn eigendomsrecht, appartementsrecht, erfdienstbaarheid, erfpacht en opstal.
Een beperkt recht kan de bevoegdheid verlenen om van de goederen van iemand anders te genieten. Als een beperkt recht de bevoegdheid verleent om zich bij wanbetaling op andermans goed te verhalen, heet het een beperkt absoluut zekerheidsrecht. Dit kan met een pand of hypotheek, maar ook met borgtocht. Hypotheken gelden voor registergoederen. Registergoederen zijn goederen die worden ingeschreven in een openbaar register (kadaster), zoals woningen en grote schepen. Panden gelden meestal voor roerende zaken en zijn aan minder formaliteiten gebonden.
Normaal gesproken geldt paritas creditorum: alle schuldeisers worden gelijk behandeld. Bij pand en hypotheek heeft de beperkt gerechtigde echter een separatistpositie en krijgt hij/zij voorrang op de andere schuldeisers. Pand- en hypotheekhouders hebben het recht van separatisme. Ook geldt voor pand- en hypotheekhouders de parate executie: ze hebben niet eerst toestemming van een rechter nodig om een vordering te verhalen.
Hoe vinden overdracht van goederen en vestiging van beperkte rechten plaats?
Een overdracht van goederen bestaat uit drie onderdelen: een geldige titel (de overeenkomst is niet vernietigd of strijdig met de wet), beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder (de eigenaar of een andere gerechtigde) en de wijze van levering. De wijze van levering hangt af van de aard van de goederen. Bij onroerende zaken en andere registergoederen zijn dit een notariële/authentieke akte en inschrijving in het openbare register. Bij roerende zaken en niet-registergoederen zijn dit een feitelijke bezitsverschaffing en een tweezijdige verklaring. In deze verklaring staat de levermethode: levering met de korte hand (traditio brevi manu, de zaak is al in het bezit van de verkrijger), levering met de lange hand (traditio longa manu, de zaak moet nog verplaatst worden) of constitutum possessorium (de zaak krijgt een nieuwe eigenaar maar blijft (tijdelijk) in gebruik van de oude eigenaar). Bij vermogensrechten is de levering een recht aan toonder, of aan order, of een recht op naam.
De vestiging van beperkte rechten verloopt iets anders dan de overdracht van goederen. Ook vestiging van beperkte rechten bestaat uit drie onderdelen: een geldige titel (de overeenkomst is niet vernietigd of strijdig met de wet), beschikkingsbevoegdheid van degene die het goed wil bezwaren, en de vestigingshandeling. De vestigingshandeling hangt af van de aard van de goederen. Bij onroerende zaken en andere registergoederen zijn dit een notariële/authentieke akte en inschrijving in het openbare register. Bij roerende zaken en niet-registergoederen is dit een feitelijke bezitsverschaffing. Bij vermogensrechten is de levering een recht aan toonder, of aan order, of een recht op naam.
De gestolen auto waar de eigenaar geen recht op had - Arrest
HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4983
Relevante wetgeving
Art. 3:86 lid 3 BW jo 3:117 lid 1 BW.
Casus
Betrokkene 1 heeft een autozaak te Rotterdam. Op 27 april 2005 kwam betrokkene 2 in de zaak van betrokkene 1. Hij bood een auto aan in naam van een vriend, waarop betrokkene 1 bereid was om deze auto te kopen. Dit echter op voorwaarde dat deze vriend of zelf zou komen, of de auto op naam van betrokkene 2 zou worden gezet. Het laatste geschiedde, de koop werd gesloten. Ondertussen gaf betrokkene 3 zijn auto op als gestolen. Toen betrokkene 1 de auto dan ook wilde verkopen, lukte dit niet omdat de auto als gestolen in het systeem stond. De Staat heeft vervolgens de auto in beslag genomen en teruggegeven aan betrokkene 3, dit is niet gemeld aan betrokkene 1. Betrokkene 1 gelast nu teruggave van de auto aan hem. Wanneer het tot een procedure komt beargumenteert hij dat hij op basis van 3:86 lid 1 BW eigenaar is geworden. Daarnaast heeft volgens hem de Staat onrechtmatig jegens hem gehandeld door de auto af te geven aan betrokkene 3 in plaats van aan hem. Hij vordert dan ook schadevergoeding van de staat ter hoogte van €24.012,38.
Hof
Op basis van art. 116 lid 1 Sv geldt dat het Openbaar Ministerie indien het belang van de strafvordering zich er niet meer tegen verzet, het goed wordt teruggegeven aan de persoon bij wie het in beslag genomen is. Derden die mogelijk een recht op het goed kunnen laten gelden, kunnen op basis van art. 552a lid 1 Sv een klaagschrift indienen. Deze draagt een summier karakter. Voordat de rechter op dit klaagschrift reageert, moet de rechter bekijken op basis van art. 94 SV of een ander dan de klager als belanghebbende moet worden aangemerkt.
De rechter zal vervolgens kijken of het beslag noodzakelijk is voor het belang van de strafvordering. Indien dit niet langer zo is zal hij teruggave van het goed aan de beslagene opdragen, tenzij een ander als rechthebbende ten opzichte van dit goed moet worden beschouwd. De rechter zal hierbij bekijken of de persoon die beweert rechthebbende te zijn inderdaad als rechthebbende ten opzichte van het goed moet worden beschouwd. De rechter zal niet treden in ingewikkelde eigendomsoordelen, maar hij moet wel civielrechtelijke aspecten bij de zaak betrekken. Het oordeel dat hij geeft door teruggave van het beslagen goed is slechts voorlopig.
Hoge Raad
Het eventueel opvorderen van een goed door iemand die daarvan bestolen is, dient te gebeuren binnen drie jaar om effectief te kunnen zijn. Men mag echter niet het uitvoeren van een strafvorderlijk beslag door de Staat en de daarop volgende teruggave aan de bestolene, gelijkstellen met het reageren binnen deze wettelijk gestelde termijn van drie jaar. Een strafvorderlijke maatregel geldt niet als opeising in de zin van art. 3:86 lid 3 BW.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Caravankoopje - Arrest
HR 14 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2491
Relevante artikelen
Art. 3:86 lid 3 sub a BW.
Rechtsvragen
Komt Wolterink bescherming toe op basis van art. 3:86 lid 3 sub a BW? Kortom: was hij daardoor beschikkingsbevoegd en heeft hij daardoor eigendom over kunnen dragen aan Uitslag?
Casus
Uitslag heeft een caravan gekocht van Wolterink. Wolterink had deze caravan daarvóór gekocht van Koster. Koster is een caravanhandelaar die handelde vanaf een bedrijfsterrein met daarop een twintigtal te koop staande caravans en een in een caravan gevestigd kantoortje. Er is in 1994 bekend geworden dat de bedoelde caravan is gestolen van E. Buitenhuis. Diens schadeverzekeraar heeft de caravan bij Uitslag opgeëist en deze heeft aan de vordering voldaan. Uitslag wil de overeenkomst met Wolterink nu ontbinden op grond van het niet verschaffen van de eigendom door Wolterink.
Rechtbank
De rechtbank vindt het te ver voeren om Wolterink de bescherming niet te geven enkel omdat de caravan niet duurzaam met de grond verenigd is. De continuïteit is niet van belang voor de zaak.
De rechtbank wijst de vordering af.
Hof
Grieven:
- Ten onrechte overweegt de rechtbank dat de goede trouw van Wolterink niet ter discussie staat.
- Ten onrechte vindt de rechtbank het te ver voeren om de beslissing af te laten hangen van de vraag of de caravan duurzaam verbonden is met de grond
- Ten onrechte heeft de rechtbank de vordering van Uitslag afgewezen.
Het Hof wijst de grieven alle af.
Hoge Raad
De HR oordeelt dat voor Wolterink geen reden bestond om er niet op te mogen vertrouwen dat het hier ging om normale handel, waarbij hij geen gestolen zaken behoefte te verwachten; Er is dan ook geen reden om de transactie tussen Koster en Wolterink van de bescherming van art. 3:86 BW lid 3 uit te sluiten. De caravan hoefde derhalve niet duurzaam met de grond te zijn verbonden, omdat het een voor deze handel een normale bedrijfsruimte betrof. De vordering van Uitslag kan dus niet slagen, aangezien Wolterink beschermd werd, dus beschikkingsbevoegd was en de eigendom van de caravan aan Uitslag heeft kunnen overdragen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Wat is personen- en familie- en erfrecht?
Het personen- en familie- en erfrecht wordt soms ook wel kortweg familierecht genoemd en beslaat onder andere afstammingsrecht, relatievormen, huwelijksvermogensrecht, meerderjarigenbescherming en erfrecht.
Wat zijn de belangrijkste uitgangspunten van het afstammingsrecht?
Het afstammingsrecht bevat regels over familierechtelijke banden. In principe is de biologische moeder de juridische moeder, maar dit kan anders zijn bij adoptie of bij lesbische stellen. Een juridische vader ontstaat door geboorte van een kind uit de vrouw die met de man getrouwd is, erkenning, gerechtelijke vaststelling van het vaderschap of adoptie. Het ontstaan van familierechtelijke betrekkingen heeft een aantal belangrijke gevolgen, bijv. het ontstaan van gezag tussen de ouder en diens kind (art. 1:392 BW).
Wat zijn de belangrijkste uitgangspunten van het recht rond relaties en huwelijken?
Er zijn verschillende relatievormen mogelijk. Ongehuwd samenleven heeft bijna geen juridische gevolgen. Het huwelijk en het geregistreerd partnerschap hebben beide vergaande gevolgen en zijn bijna identiek. Onder andere mensen die het huwelijk te beladen vinden, kiezen voor geregistreerd partnerschap. Ook stellen van gelijk geslacht mogen in Nederland huwen. Alleen een burgerlijk huwelijk is geldig voor de wet en gaat vooraf aan een kerkelijk huwelijk. De vereisten van een huwelijk zijn dat de partijen boven 18 jaar oud zijn, dat hun geestvermogens niet gestoord zijn, dat ze nog ongehuwd waren, dat ze geen nauwe bloedverwanten zijn, en dat ze toestemming krijgen van de curator of kantonrechter.
Het huwelijksvermogensrecht betekent dat het huwelijk standaard een aantal rechten en plichten van echtgenoten met zich mee brengt. Daarnaast wordt een huwelijk in principe in gemeenschap van goederen afgesloten, tenzij de partijen huwelijkse voorwaarden opstellen. De (standaard) rechten en plichten van het huwelijk komen erop neer dat de echtgenoten elkaar getrouwheid, hulp en bijstand moeten verschaffen. Ook hebben ze elkaar toestemming nodig voor veranderingen in overeenkomsten over de echtelijke woning, giften, borgstellingen en overeenkomsten van goederenkrediet. De gemeenschap van goederen heet boedelmenging. Bij een echtscheiding worden de goederen door de helft verdeeld, tenzij als de redelijkheid en billijkheid nopen tot uitzonderingen.
Sinds januari 2018 is er geen algehele gemeenschap van goederen meer, maar een beperkte. Slechts de gezamenlijke voorhuwelijkse goederen en hetgeen waar de inspanningen tijdens het huwelijk toe hebben geleid, vallen onder de gemeenschap van goederen. Erfenissen en schenkingen zijn nu buitengesloten.
Huwelijkse voorwaarden mogen ook nog tijdens het huwelijk worden afgesproken, maar altijd met een notariële akte. Er zijn drie categorieën van huwelijkse voorwaarden: gemeenschap van goederen met een enkele uitzondering, koude uitsluiting (geen gemeenschap van goederen), en verrekenbedingen. Deze verrekenbedingen zijn regelmatige betalingen, bijvoorbeeld elk jaar (periodiek verrekenbeding) of aan het eind van het huwelijk (finaal rekenbeding).
Wat zijn de belangrijkste uitgangspunten van de meerderjarigenbescherming?
Bij minderjarigen zijn de ouders de wettelijke vertegenwoordigers. Soortgelijke constructies kunnen ook indien nodig worden ingesteld voor meerderjarigen. De zwaarste maatregel is curatele, hierbij wordt de curandus handelingsonbekwaam verklaard. Dit kan als iemand zichzelf of anderen in gevaar brengt als gevolg van een geestelijke of lichamelijke toestand, of door alcohol- of drugsgebruik. Een bewind wordt ingesteld over de goederen van een rechthebbende als hij/zij niet in staat is diens vermogensrechtelijke belangen ten volle waar te nemen. De bewindvoerder beheert dan de goederen. Mentorschap kan eventueel worden gecombineerd met bewind en heeft betrekking op niet-vermogensrechtelijke belangen, zoals verzorging en verpleging.
Naast de drie wettelijke vormen van meerderjarigenbescherming, bestaat er ook een vorm die niet in de wet is geregeld, namelijk het levenstestament. Dit is een volmacht tot zakenbehartiging als iemand daar zelf niet meer toe in staat zou zijn, soms om een bewind te voorkomen.
Wat zijn de belangrijkste uitgangspunten van het erfrecht?
Als iemand overlijdt (de erflater), treedt het erfrecht in werking. Dit is een veelzijdig recht. Als er geen testament is, en als er dus geen testamentair erfrecht is, dan treedt het wettelijk geregelde erfrecht in. Dit heet het versterferfrecht of ab-intestaaterfrecht. Er is veel vrijheid in het opstellen van een testament; er is een hoge mate van partijautonomie.
Volgens het saisine-beginsel nemen de erfgenamen alle goederen en schulden van de erflater over. De bloedige hand is het beginsel dat niemand voordeel mag genieten van zijn eigen misdrijf. Dit geldt onder andere bij moord; de moordenaar wordt onwaardig bevonden om te ervan van degene die vermoord is.
Een erfgenaam heeft drie mogelijkheden: zuivere aanvaarding (de erfgenaam neemt alles over, dit gaat automatisch in als de erfgenaam spullen begint te verkopen), beneficiaire aanvaarding (de verhaalsbeperking dat schulden alleen worden voldaan voor zover er baten zijn, dit kost griffierecht) en verwerping.
In Boek 4 BW staat het versterferfrecht. In eerste instantie erven de erfgenamen uit eigen hoofde, slechts als alternatief zijn er erfgenamen bij plaatsvervulling. Er zijn vier groepen (parentelen) die uit eigen hoofde erven: echtgenoot en kinderen, ouders en diens broers en zussen, grootouders, overgrootouders. De groepen sluiten elkaar uit, in principe erft de eerste groep. Als een lid van deze groep er niet meer is, dan treedt een erfgenaam bij plaatsvervulling op. De wettelijke verdeling houdt in dat de echtgenoot van de erflater alles erft en dat de kinderen slechts een erfdeel kunnen vorderen wanneer deze echtgenoot is overleden of failliet gegaan.
Een uiterste wilsbeschikking is een document dat erfdelen regelt, bijvoorbeeld een testament. Dit heeft drie kenmerken: het is een eenzijdige rechtshandeling, kan altijd worden teruggeroepen door de testateur, en is alleen persoonlijk te maken en te herroepen. De erfstelling beschrijft wie de erfgenamen zijn van de gehele nalatenschap. Voor een specifiek goed kan een legaat worden gemaakt. Onterving kan expliciet worden genoemd of slechts worden geïmpliceerd bij het benoemen van de erfgenamen.
Bij executele wordt een executeur aangewezen die het alleenrecht heeft (privatief beheer) om de nalatenschap te verdelen onder de erfgenamen. Testamentair bewind gaat nog verder; de bewindvoerder beheert dan de goederen in plaats van de rechthebbende tijdens het bewind.
De testeervrijheid is groot, maar een testament mag geen erfdelen toewijzen aan personen die misbruik kunnen maken van hun positie, zoals beroepsbeoefenaren op het gebied van de individuele gezondheidszorg (BIG). Volgens de wet moet een uiterste wilsbeschikking duidelijk zijn opgeschreven.
Kinderen zijn legitimarissen en kunnen ondanks onterving in de uiterste wilsbeschikking hun legitieme portie eisen. Als een kind is overleden, is het kleinkind dat daarvoor in de plaats komt legitimaris. De legitimaire breuk bepaalt door hoeveel personen de legitimaire massa (een gedeelte van het vermogen) wordt gedeeld. Dit kan zelfs betrekking hebben op eerder gemaakte giften. Andere wettelijke rechten zorgen dat echtgenoot en kinderen een vangnet hebben en verzorgd achterblijven. Voor zover de langstlevende echtgenoot behoeftig is, heeft deze recht op vruchtgebruik van woning, inboedel en andere goederen van de nalatenschap. Kinderen hebben geldaanspraak tot 18 jaar voor verzorging en opvoeding en tot 21 jaar voor levensonderhoud en studie.
De erfgenamen kunnen worden gedwongen om mee te werken in het verdelen van de nalatenschap. Als een erfgenaam weigert mee te werken, kan een ander worden aangewezen als vertegenwoordiging. Als iemand een goed uit de nalatenschap in geheim voor zichzelf houdt, vervalt diens erfdeel.
Statusvoorlichting kind - Arrest
HR 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:452
Casus
Een kind is verwekt met zaad van een aan de ouders bekende donor. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit. Kan een rechter bepalen dat het kind, met het oog op (verdere) omgang met zijn biologische vader, “statusvoorlichting” zal krijgen?
Hoge Raad
Het is aan de ouder die het gezag uitoefent het kind informatie over zijn afstamming te geven en in beginsel het daartoe geschikte moment te bepalen. Daarbij dient evenwel het belang van het kind voorop te staan. Ouderlijk gezag is immers weliswaar een aan de ouders toekomend “recht”, maar dit recht is gegeven in het belang van het kind en kan daarom niet los worden gezien van de verplichting dat belang te dienen.
In een geval als het onderhavige kan het belang van het kind met het oog op effectuering van het recht op omgang met zijn biologische vader meebrengen dat het kind te horen krijgt dat degene met wie het omgang zal hebben zijn vader is. Indien de rechter van oordeel is dat een zodanig geval zich voordoet, kan hij bepalen dat het kind voorafgaand aan een volgend moment van omgang statusvoorlichting zal krijgen. In zoverre prevaleert in dat geval het rechterlijk oordeel omtrent hetgeen het belang van het kind bij het kennen van zijn afstamming met het oog op de omgang meebrengt, boven het recht van de ouders te bepalen op welk moment het kind die informatie zal krijgen.
Spreken is zilver, zwijgen is stout - Arrest
HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:565
Essentie
Erfrecht. Aandeel in goed van de nalatenschap verbeurd wegens opzettelijke verzwijging van dat goed? Art. 3:194 lid 2 BW, vereisten. Vervalt de sanctie na inkeer? Vergelijking met art. 1:135 lid 3 BW.
Casus
Eiser tot cassatie is de zoon van erflaatster die in 2008 is overleden. Verweerder in cassatie is een neef van erflaatster die na de dood van zijn ouders op twaalfjarige leeftijd in het gezin van erflaatster verder is opgegroeid. Erflaatster heeft een onbeperkte volmacht aan haar zoon verleend ten aanzien van een Zwitserse bankrekening bij UBS. In haar testament uit 1999 heeft erflaatster zowel verweerder als eiser tot haar erfgenamen benoemd en beiden benoemd tot executeur. In 2007 heeft erflaatster haar testament herroepen ten aanzien van de executele en alleen eiser tot executeur benoemd. Begin 2008 is erflaatster opgenomen in een verzorgingshuis. Eiser heeft kort daarop opdracht gegeven aan UBS om het saldo van de Zwitserse bankrekening over te maken naar Zwitserse bankrekeningen op naam van hemzelf en zijn echtgenote. Na deze overboekingen is de Zwitserse bankrekening van erflaatster opgeheven. Eiser heeft na het overlijden van erflaatster zijn benoeming tot executeur aanvaard en verweerder niet geïnformeerd over de opheffing van de Zwitserse bankrekening van erflaatster. Verweerder heeft een verklaring van UBS ontvangen dat eiser de Zwitserse bankrekening heeft opgeheven, dat het saldo op die datum € 643.497 bedroeg en dat erflaatster niet heeft verklaard ermee in te stemmen dat het saldo exclusief aan eiser zou worden toebedeeld (ro. 3.1).
Hoge Raad
In dit geding heeft verweerder onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat het hiervoor bedoelde saldo door erflaatster onverschuldigd aan eiser is betaald en dat het vorderingsrecht uit hoofde van onverschuldigde betaling op grond van art. 3:194 lid 2 BW door eiser is verbeurd en derhalve nog slechts aan verweerder toekomt, nu eiser zich het Zwitserse banksaldo heeft toegeëigend en de hieruit voortvloeiende schuld van eiser aan de nalatenschap opzettelijk heeft verzwegen (ro. 3.2.1).
Het hof heeft, evenals de rechtbank, de vorderingen van verweerder toegewezen. Daartegen richt zich het cassatiemiddel (ro. 3.2.2, 3.3.1).
De klacht is op zichzelf gegrond. Uit de aard van de onderhavige (zware) sanctie, die een strafkarakter heeft, hetgeen in het systeem van het burgerlijk recht uitzonderlijk is, en uit de wetsgeschiedenis, waarin is vermeld dat (de sanctie van) de bepaling slechts geldt als de deelgenoot wist dat de goederen tot de gemeenschap behoorden, volgt dat het in art. 3:194 lid 2 BW bedoelde opzet niet reeds kan worden aangenomen indien de desbetreffende deelgenoot (niet wist, maar wel) behoorde te weten dat het verzwegen goed tot de gemeenschap behoorde. (ro. 3.3.2).
Wat betreft de sanctie van art. 1:135 lid 3 BW oordeelde de Hoge Raad eerder dat pas een beroep op de sanctie kan worden gedaan nadat verrekening heeft plaatsgevonden. Dit houdt verband met de omstandigheid dat het hier gaat om niet-gemeenschappelijke vermogensbestanddelen, waarvan het bestaan voor de vermogensrechtelijke verhouding tussen de betrokkenen pas relevant wordt in het kader van een eventuele verrekening.
Voor een goed dat behoort tot een gemeenschap geldt dat ieder verzwijgen, zoek maken of verborgen houden daarvan tot toepasselijkheid van de sanctie van art. 3:194 lid 2 BW leidt, ook als nog geen verdeling heeft plaatsgevonden. Dit strookt met de strekking van de onderhavige bepaling om oneerlijk gedrag van de deelgenoten tegenover elkaar te ontmoedigen (ro. 3.5.2).
Het hof heeft geoordeeld dat het feit dat eiser later tot inkeer is gekomen en de vordering heeft gemeld aan verweerder, de sanctie van art. 3:194 lid 2 BW niet doet vervallen. Dit oordeel geeft in het licht van het hiervoor overwogene geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting (ro. 3.5.3).
Welke bestuursorganen zijn er?
Bestuursrecht draait om de rechtsverhouding tussen de particulier en de overheid, dit is een ongelijke machtsverhouding. De Algemene wet bestuursrecht (afgekort Awb) dient om burgers tegen de overheid te beschermen. Daarnaast zijn er allerlei bestuurswetten over specifieke thema's.
Zich verweren tegen een beslissing van een bestuur kan alleen als de beslissing genomen is door een bestuursorgaan. Het verschil tussen een rechtspersoon en een bestuursorgaan is dat een bestuursorgaan een orgaan is van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of een orgaan is van een ander persoon of college, dat met enig openbaar gezag is bekleed (art. 1:1 Awb). Een rechtspersoon is daarentegen een organisatie of een instelling die dezelfde rechten en plichten heeft als een natuurlijk persoon. Bij bestuursorganen wordt er onderscheid gemaakt tussen a-organen (die geheel onder de Awb vallen) en b-organen (die slechts onder de Awb vallen voor zover ze met enig openbaar gezag zijn bekleed).
A-organen zijn organen van rechtspersonen van publiekrechtelijke aard. Dit zijn fundamentele organen zoals de staat, provincies en gemeenten, maar ook organen die door een bijzondere wet zijn ingesteld, zoals de Nederlandse Orde van Advocaten, en als orgaan benoemde onderdelen van de overheid, zoals de belastinginspecteur, de commissaris van de Koning en de korpschef van de politie.
B-organen zijn deeltijds bestuursorganen van een ander (overig) persoon of college (geen a-organen) die met enig openbaar gezag zijn bekleed. Dit zijn organen van rechtspersonen zoals verenigingen, vennootschappen en stichtingen. Een voorbeeld van een b-orgaan is de directie van De Nederlandse Bank, die belast is om financieel toezicht te houden op banken, pensioenfondsen en verzekeraars.
Zich verweren op basis van de Awb tegen een beslissing van een bestuursorgaan kan alleen als er sprake is van een besluit. Dit betekent een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling waarmee een rechtsgevolg wordt beoogd. Bij een bestuursorgaan is dit bijvoorbeeld het besluit dat een bepaalde organisatie een subsidie krijgt. Het tegenovergestelde van een rechtshandeling is een feitelijke handeling, een gebeurtenis waarmee geen rechtsgevolg wordt beoogd. Dit is bijvoorbeeld het aanleggen van riolering.
Een besluit met een publiekrechtelijk rechtsgevolg heeft drie vormen: het toekennen van rechten of plichten, het tenietdoen van rechten of plichten, en het toekennen van een status die niet specifiek aan personen is geadresseerd.
Een besluit wordt schriftelijk bekendgemaakt, of via 'verkeer langs de elektronische weg' (bijvoorbeeld via e-mail). De elektronische manier kan alleen worden gebruikt als de persoon in kwestie heeft aangegeven via die weg voldoende bereikbaar te zijn.
Awb-besluiten zijn beschikkingen of besluiten van algemene strekking. Beschikkingen zijn persoonsgericht (gericht op bepaalde individuen) of zaaksgericht (gericht op een concreet object zoals een woning). Daarnaast vallen bepaalde afwijzingen van aanvragen (zoals bouwvergunningen) ook onder beschikkingen. Besluiten van algemene strekking zijn algemeen verbindende voorschriften, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten (ook wel concretiserende besluiten van algemene strekking genoemd).
Algemeen verbindende voorschriften zijn voor een onbeperkt aantal personen geldig in een onbeperkt aantal situaties. Een algemeen verbindend voorschrift is een externe regel (naar buiten toe werkend) en heeft vier kenmerken: de regel is algemeen naar plaats, tijd en persoon (1), bevat een zelfstandige normstelling (2), bindt burgers (3) en is afkomstig van een bevoegd wetgevingsorgaan (4). Algemeen verbindende voorschriften zijn voor herhaalde toepassing vatbaar, aangezien ze algemeen zijn naar plaats, tijd, en persoon.
Beleidsregels zijn interne regels voor ambtenaren die gehanteerd worden bij het uitoefenen van een bevoegdheid. Dit kan een vrije of discretionaire bevoegdheid zijn, zonder absolute verplichting om de bevoegdheid uit te oefenen, of een gebonden bevoegdheid, zonder enkele ruimte voor interpretatie. Dit is dus een verschil met een algemeen verbindend voorschrift, omdat er daarbij niet kan worden afgeweken. Een ander verschil tussen beleidsregels en algemeen verbindende voorschriften is dat er voor beleidsregels geen wettelijke voorschriften zijn voor het vaststellen en wijzigen ervan.
Aanwijzingsbesluiten concretiseren het toepassingsbereik of de werkingssfeer van algemeen verbindende voorschriften. Een zelfstandige norm is in een concretiserend besluit van algemene strekking afwezig. Ze worden ook wel afgekort als cbas.
Het bestuur moet de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb's) in acht nemen bij het nemen en de uitvoering van een besluit. Er wordt onderscheid gemaakt tussen formele beginselen van behoorlijk bestuur en tussen materiële beginselen van behoorlijk bestuur. De formele beginselen hebben betrekking op de totstandkoming van een besluit en de materiële beginselen hebben betrekking op de inhoud van een besluit.
Voorbeelden van formele beginselen van behoorlijk bestuur:
- Zorgvuldigheidsbeginsel
- Formele rechtszekerheidsbeginsel
- Motiveringsbeginsel
Voorbeelden van materiële beginselen van behoorlijk bestuur:
- Specialiteitsbeginsel
- Verbod van détournement de pouvoir
- Evenredigheidsbeginsel
- Gelijkheidsbeginsel
- Vertrouwensbeginsel
Bijthond Diesel - Arrest
ABRvS 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3689
Feiten
De baas van hond Diesel had een aanlijngebod en muilkorfgebod opgelegd gekregen. Het baasje van Diesel hield zich onvoldoende aan het aanlijngebod en muilkorfgebod. En daarnaast hadden er meerdere bijtincidenten plaatsgevonden. Hierom had de burgemeester besloten om Diesel in beslag te nemen en daarna ook de hond kunstmatig te laten overlijden, of de hond weg te geven aan een ander persoon. Deze bevoegdheid had de burgemeester ontleend uit art. 172 Gemw. Diesels baasje heeft en tegen het besluit om Diesel in beslag te nemen en tegen het besluit om de hond te doen overlijden bezwaar ingesteld. Hierna heeft de baas ook beroep en daarna nog hoger beroep ingesteld.
Rechtsvraag
Kunnen deze acties van de burgemeester op de lichte bevelsbevoegdheid van art. 172 Gemw. worden gebaseerd?
Oordeel
Het oordeel van de ABRvS was dat Diesel terecht in beslag was genomen vanwege de ernstige maatschappelijke onrust die de hond veroorzaakte in de omgeving. Dit verstoorde de openbare orde.
Het besluit van de burgemeester om Diesel kunstmatig te laten overlijden kon niet gebaseerd worden op de lichte bevelsbevoegdheid van art. 172 Gemw. De burgemeester had namelijk nagelaten om aannemelijk te maken dat, nadat Diesel in beslag was genomen, de angst en het onrust in Diesels voormalige woonomgeving nog steeds aanwezig was en er daardoor nog steeds sprake was van een verstoring van de openbare orde. Zie r.o. 5.5.
Sluiting drugspand - Arrest
ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738
Feiten
Op 17 december heeft de politie in het door de verdachte bewoonde pand 6,74 gram cocaïne gevonden. Hierom heeft de burgemeester op grond van art. 13b van de Opiumwet de sluiting van de woning gelast. Dit gebeurde op 27 januari 2016. De burgemeester zei dat niet aangenomen kon worden dat deze hoeveelheid cocaïne alleen voor de verdachtes eigen gebruik was. De verdachte heeft niet bewezen dat het wel alleen voor verdachtes eigen gebruik was.
Rechtsvraag
Mocht de burgemeester het pand sluiten op basis van art. 13b van de Opiumwet?
Oordeel
De ABRvS oordeelde dat de rechtbank eerder niet gelijk had en vernietigde daarom de uitspraak van de rechtbank. Tevens bevestigde de ABRvS haar vaste lijn van oordelen. Dat houdt in dat als de aanwezigheid van een hoeveelheid harddrugs in een pand hoger is dan 0,5 gram, aannemelijk is dat die harddugs bedoeld zijn voor verkoop. Het is aan de verdachte om aannemelijk te maken dat de harddrugs bedoeld zijn voor zijn eigen gebruik. De burgemeester kan dat pand sluiten op grond van art. 13b van de Opiumwet, als de verdachte het niet aannemelijk maakt. Als de verdachte het wel weet te bewijzen, dan moet de burgemeester het tegendeel bewijzen. Zie r.o. 7.3.
Welke stappen zijn er in rechtsbescherming tegen Awb-besluiten?
De procedure van rechtsbescherming tegen de overheid hangt af van het soort handeling van het bestuursorgaan. Bij rechtshandelingen, waar meestal sprake van is, zal de bestuursrechter bevoegd zijn. Als er echter sprake is van een privaatrechtelijk of feitelijk handelen van bestuur, dan is de burgerlijke rechter bevoegd.
De avv en beleidsregels zijn uitgesloten voor bestuursrechtelijke rechtsbescherming. Als een burger zich toch benadeeld voelt door een avv of beleidsregel, dan zijn er andere mogelijkheden om dit aan te vechten. Voor bestuurswetgeving kan de burger zich wenden tot de burgerlijke rechter. Wat betreft strafrechtelijke avv's mag de burger zelf geen zaken voor de strafrechter brengen, maar hij kan wel bewust het strafrechtelijke voorschrift overtreden om een proefproces uit te lokken.
Wat zijn de beginselen van rechtmatige bestuurswetgeving?
Om te kijken of de overheid onrechtmatig handelt, kan de burgerlijke rechter een avv aan hogere avv's toetsen of aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb). Wetten in formele zin vormen een uitzondering, deze mogen niet worden getoetst aan de Grondwet, het Statuut en verdragsbepalingen. Het willekeurbeginsel houdt in dat de rechter bestuurswetgeving (behalve wetten in formele zin) mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen, om te controleren dat bevoegdheden niet willekeurig worden gebruikt maar dat er een redelijk en afgewogen besluit tot stand komt. Hij moet dan vanwege willekeurtoetsing checken of het bestuursorgaan bij de afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid het besluit heeft kunnen nemen (art. 3:4 Awb). Het Varkensmester-arrest is een voorbeeld van onrechtmatige wetgeving.
Onrechtmatige daden kunnen schendingen zijn van het gelijkheidsbeginsel (iedere burger heeft gelijke rechten en gelijke gevallen krijgen een gelijke behandeling) of het vertrouwensbeginsel (een partij mag vertrouwen op uitlatingen en uitgaan van gedragingen van een wederpartij).
Wat zijn de voorwaarden van een beschikking?
Beschikkingen gaan vaak over afgewezen aanvragen. De partijen hierbij zijn het bestuursorgaan en de particulier. De particulier kan een burger zijn (een natuurlijke persoon) of een rechtstreeks belanghebbend rechtspersoon. De normadressaat is degene tegen wie het besluit is gericht; de rechtstreeks belanghebbende. Bij rechtsbescherming tegen een beschikking gericht aan een burger, moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn:
eigen belang
persoonlijk belang (geen belang van de massa maar van een individu)
objectief bepaalbaar belang (niet gevoelsmatig maar economisch waardeerbaar)
actueel en zeker belang (niet vaag en niet in de toekomst)
direct geraakt belang (er is een direct verband tussen het besluit en het belang)
Welke rechter is bevoegd in het bestuursprocesrecht?
Voor bescherming tegen avv's is de burgerlijke rechter bevoegd. Voor bescherming tegen beleidsregels en aanwijzingsbesluiten is de bestuursrechter bevoegd. Bij een besluit wordt altijd bekendgemaakt bij welke rechter bezwaar kan worden gemaakt. Maar eerst doorloopt de burger als belanghebbende een voorprocedure. Dit gebeurt in principe bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Soms is er in een bijzondere wet bepaald dat er een alternatieve voorprocedure is. Er wordt dan geen bezwaar ingesteld maar administratief beroep. Dit gebeurt niet bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen maar bij een ander bestuursorgaan.
Zowel bij bezwaar als bij administratief beroep wordt een tweede kans gegeven om het besluit af te wegen. Het wordt getoetst op rechtmatigheid (aan geldend recht, hogere avv's en de abbb's) en doelmatigheid (of het gewenst is voor het algemeen belang). De hoorplicht houdt in dat belanghebbenden de gelegenheid moeten krijgen om gehoord te worden.
Na deze voorprocedure start de procedure bij de rechter. Bij bestuursrechtelijke geschillen is de rechtbank, sector bestuursrecht de rechter in eerste aanleg. Alleen bij een aantal uitzonderingen is een bijzondere bestuursrechter bevoegd. Voorbeelden hiervan zijn het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) voor economisch bestuursrecht en de belastingkamer voor belastinggeschillen (dit ligt vast in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, AWR). De bestuursrechters beoordelen de rechtmatigheid van het besluit.
Na de procedure kan een hoger beroep worden ingesteld. De Awb is in 2013 ingrijpend uitgebreid en bevat nu ook regelingen voor hoger beroep. Voor bestuursrecht zijn er drie mogelijkheden qua rechter in laatste instantie (de eindrechter). De hogerberoepsrechter wordt ook wel de appelrechter genoemd. Net als de bestuursrechter bij de procedure, toetst de rechter in hoger beroep de rechtmatigheid van het besluit.
De eerste appelrechter is de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), deze behandelt in principe bestuursrechtgeschillen in hoger beroep. De tweede appelrechter is de Centrale Raad van Beroep (CrvB), deze gaat over uitspraken op gebied van sociale verzekeringen en ambtenarenzaken. De derde appelrechter is het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), bij bijzondere wetten wat betreft een groot aantal aspecten van het economische bestuursrecht. In een specifiek geval is de Hoge Raad de cassatierechter en eindrechter; bij belastingzaken.
Pastafarivergiet - Arrest
ABRvS 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2715, (Kerk van het Vliegend Spaghettimonster)
Feiten
Bij de aanvraag van een ID kaart en een rijbewijs had een vrouw uit Nijmegen pasfoto’s ingebracht die uiterst bijzonder waren. Zij droeg namelijk een vergiet op haar hoofd. Volgens haar was dit vergiet een heilig symbool binnen het pastafarisme. Pastafarians stellen dat de wereld is geschapen door een onzichtbaar vliegend spaghettimonster. Het pastafarisme maakt gebruik van satirische woordspelingen en uitingen die parodieën zijn op elementen van het christendom.
De burgemeester van Nijmegen weigerde de gevraagde documenten te verstrekken, omdat het hoofd van de vrouw op de pasfoto's bedekt was. Waardoor de pasfoto's niet aan de wettelijke criteria zouden voldoen.
ABRvS
De Afdeling bestuursrechtspraak moet dan oordelen of het pastafarisme een godsdienst is. In afwijking van de algemene regel is het namelijk mogelijk een officieel document aan te vragen met een pasfoto waarop het hoofd bedekt is. De aanvrager moet dan wel kunnen aantonen dat godsdienstige redenen zich verzetten tegen het onbedekt laten van het hoofd. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak is hiervan geen sprake.
De Afdeling stelt dat het satirische element van het pastafarisme zodanig overheerst dat deze stroming niet voldoet aan de criteria van "overtuigingskracht, ernst, samenhang en belang". Deze criteria stelt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aan een samenstel van opvattingen, willen die opvattingen als een godsdienst kunnen worden aangemerkt. Bij het pastafarisme ontbreekt de vereiste ernst en samenhang waardoor deze stroming niet als godsdienst kan worden aangemerkt.
Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak bestaat er een groot belang om in vrijheid satirische kritiek op godsdienstige dogma's en instituties te uiten. Zulke kritiek is echter geen gedachtegoed dat door de vrijheid van godsdienst wordt beschermd.
Kern
Het 'pastafarisme', dat uitgaat van de Kerk van het Vliegend Spaghettimonster, is geen godsdienst. Het dragen van een vergiet door aanhangers van het pastafarisme kan niet worden gezien als een godsdienstige uiting. De godsdienstvrijheid vereist dus niet dat voor de pastafarians, een uitzondering moet worden gemaakt op de regel dat voor reisdocumenten pasfoto's met een onbedekt hoofd nodig zijn.
Eritrese conferentie - Arrest
Rb. Oost-Brabant 14 juni 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:2894
Feiten
De burgemeester van Veldhoven verbood in april 2017 een bijeenkomst van de jongerenorganisatie van de PFDJ (People's Front for Democracy and Justice). De PFDJ is een politieke partij die al sinds de onafhankelijkheid van Eritrea daar een dictatuur leidt. De tegenstanders van het Eritrese regime gingen de avond voor de conferentie protesteren. Hierbij ontstond commotie en dit leed tot de arrestatie van uiteindelijk zo'n 128 actievoerders door de politie. Vlak hierna besloot de burgemeester de bijeenkomst de verbieden met een noodbevel.
De organisatoren van de bijeenkomst spanden hiertegen vervolgens een kort geding aan en ze lieten de bijeenkomst alsnog doorgaan. Rond 4 uur 's middags oordeelde de rechter dat de bijeenkomst toch beëindigd moest worden
Rechtsvraag
Was de burgemeester bevoegd een noodbevel af te geven?
Oordeel
De rechtbank had geoordeeld dat het feit dat de burgemeester zich op het stand punt mocht stellen dat er sprake was van ernstige wanordelijkheden, niet betekent dat hij ook een noodbevel had mogen afgeven. Een van de plichten van de burgemeester is namelijk dat hij een eigen oordeel moet vormen over de vraag of er misschien andere redelijkere alternatieven zijn. Volgens de Rechtbank had de burgemeester dit niet gedaan en had daarom dus ook niet mogen oordelen dat er sprake was van een noodsituatie.
In welke gevallen is iets een strafbaar feit?
Een delict ofwel een strafbaar feit is een feit naar aanleiding waarvan de pleger kan worden bestraft, waarin de pleger een natuurlijk persoon of rechtspersoon is. Het strafbare feit moet iniedergeval een menselijke gedraging omvatten. Dierlijke gedragingen zijn niet strafbaar. De legaliteitseis (nulla poena-beginsel) houdt in dat een gedraging in de wet als strafbaar moet zijn aangeduid om strafbaar te zijn. Er is dus eerst een delictsomschrijving nodig: een omschrijving van de gedraging door de wetgever in de wet met daaraan een straf verbonden.
De strafbaarstelling kan in het Wetboek van Strafrecht (Sr) staan, maar ook in andere wetten, bijvoorbeeld in verkeersregels of Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV's). Een strafbaarstelling bestaat meestal uit een delictsomschrijving (uitgebreide omschrijving), juridische aanduiding (korte samenvatting, juridische term) en sanctie (straf). Soms worden sanctiebepalingen voor meerdere gedragingen verzameld in een verzamelartikel.
De wet is toegespitst en bevat verbijzonderingen van algemene gedragingen; de omstandigheden waaronder een bepaalde gedraging een strafbaar feit is. De gedraging en de omstandigheden vormen de bestanddelen van een delictsomschrijving. Er zijn subjectieve bestanddelen; bepaalde intenties (oogmerk, opzet), en objectieve bestanddelen; de overige onderdelen van een delictsomschrijving. Pas als aan alle bestanddelen is voldaan, is er sprake van een strafbaar feit.
De elementen van een strafbaar feit zijn wederrechtelijkheid (het gedrag is in strijd met de rechtsorde) en schuld (het gedrag is de dader te verwijten). Deze elementen worden verondersteld en niet expliciet uitgelegd in het Wetboek van Strafrecht. In de meeste gevallen is het voor de strafrechter en de officier van justitie (OvJ) duidelijk dat wederrechtelijkheid en schuld eisen zijn voor strafbaarheid. In enkele gevallen kan het echter voorkomen dat met een bepaalde gedraging de rechtsorde toch niet wordt geschonden of dat de schuld een dader niet verwijtbaar is en hij de gedraging niet had kunnen vermijden.
De strafuitsluitingsgronden zijn aspecten van de elementen wederrechtelijkheid en schuld die aangeven wanneer straf niet nodig is. De strafuitsluitingsgronden zijn onder te verdelen in rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden.
Rechtvaardigingsgronden gaan over wederrechtelijkheid en specificeren in welke gevallen gedrag te rechtvaardigen valt. Dit zijn onder andere overmacht (bijvoorbeeld bij een noodtoestand), noodweer (noodzakelijke zelfverdediging), een wettelijk voorschrift, een ambtelijk bevel, en een buitenwettelijke rechtvaardigingsgrond.
De schulduitsluitingsgronden specificeren in welke gevallen een delict niet aan de dader mag worden verweten. Dit zijn onder andere ontoerekeningsvatbaarheid (beperkte geestesvermogens), (psychische) overmacht, noodweerexces, een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel, en een buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond.
Een verdachte kan zich beroepen op strafuitsluitingsgronden in het proces, of een rechter kan zich ermee bezighouden in de uitzonderlijke gevallen dat de strafuitsluitingsgronden van toepassing zouden kunnen zijn. In een enkel geval vormt wederrechtelijkheid of schuld een onderdeel van de delictsomschrijving.
Minder, minder, minder - Arrest
Rb. Den Haag 9 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15014
Feiten
Geert Wilders sprak op een bijeenkomst vlak na de verkiezingen de aanhangers van zijn partij, De Partij Voor de Vrijheid (PVV), toe. Hierbij worden zij door hem gevraagd antwoord op een aantal vragen te geven, waaronder de vraag of zijn aanhangers minder Marokkanen in die stad en in Nederland willen. Hierop reageren zijn aanhangers met "Minder, minder, minder!". Waarop Wilders vervolgens zegt dat hij dat gaat regelen.
Rechtsvraag
Heeft Geert Wilders zich schuldig gemaakt aan het aanzetten tot discriminatie en groepsbelediging?
Oordeel
De rechtbank oordeelde dat Wilders schuldig was aan groepsbelediging, maar legde hem echter geen straf op, omdat hij wel had aangezet tot discriminatie, maar niet tot haat. Volgens de rechtbank was deze vaststelling genoeg en werd er daarom geen straf of maatregel aan Wilders opgelegd.
Bijlmer noodweer - Arrest
HR 21 oktober 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8567
Casus
Verdachte werd op straat overvallen en geprobeerd van haar tasje te beroven. De vrouw droeg, in strijd met de Vuurwapenwet, een pistool in haar zak, daar zij na een eerdere overval bang was 's nachts alleen over straat te lopen. Ze werd door twee mannen overrompeld, waarna ze een waarschuwingsschot loste. Hier werd niet op gereageerd. Verdachte dacht dat één van de aanvallers met een mes op haar afkwam en vrezend voor haar leven, schoot ze hem in zijn borst. Ze was een geoefend schutter. Aanvaller nummer twee deed nog een greep naar haar tasje en werd door verdachte tevens neergeschoten. Later werd één van hen dood gevonden, de ander slechts gewond. Verdachte beroept zich op noodweer(exces).
Rechtsvraag
Is er sprake van noodweer(exces)?
Hoge Raad
Het hof oordeelde volgens de Hoge Raad terecht dat het gebruik van het pistool geboden was ter verdediging van eigen lijf en goed tegen een ‘onmiddellijk dreigend gevaar’ dat een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding opleverde. De verdachte had de grenzen van de noodzakelijke zelfverdediging overschreden door in long en borst te schieten, terwijl zij een geoefend schutter was en in staat moet zijn geweest de overvallers in minder vitale delen te raken. Daarom werd het beroep op noodweer afgewezen. Toch oordeelde de Hoge Raad dat dit schieten een gevolg was van een door de overval veroorzaakte hevige gemoedsbeweging en dat verdachte daarom niet strafbaar was wegens noodweerexces. De onwettigheid van het wapenbezit deed er volgens de Hoge Raad niet toe, daar er geen andere verdedigingsmogelijkheid voorhanden was.
Hoe ziet het strafproces eruit?
Een strafrechtelijke procedure is een procedure waarin de burger (de verdachte) tegenover de overheid staat, waarbij de overheid wordt gerepresenteerd door het Openbaar Ministerie (OM). Het OM is de enige die vervolgingsbevoegdheid heeft; de bevoegdheid om strafzaken bij de strafrechter aan te brengen. Er is echter ook het opportuniteitsbeginsel: het OM mag van vervolging afzien als het dit opportuun acht. Dit is bijvoorbeeld het geval als het OM vervolging niet noodzakelijk acht of er onvoldoende bewijs is. Het afzien van een zaak heet seponeren. Als een belanghebbende zich daardoor benadeeld voelt, kan hij/zij een beklagprocedure starten (art. 12 Sv). Als er toch vervolgd wordt, dan volgt er het strafproces. Het strafproces bestaat uit drie fases: opsporing, vervolging en berechting in eerste aanleg.
In het Wetboek van Strafvordering behandelt het Eerste Boek de algemene bepalingen, het Tweede Boek de drie fases van het strafproces en het Derde Boek de rechtsmiddelen. Het Zesde Boek behandelt de tenuitvoerlegging.
Hoe begint een strafproces?
Strafvordering begint met het opsporingsonderzoek ter verheldering van een strafbaar feit dat waarschijnlijk is gepleegd. Dit wordt geleid door de officier van justitie (OvJ). In sommige gevallen vindt er ook een onderzoek plaats door de rechter-commissaris. Hierna mag pas het eindonderzoek starten.
Een zaak wordt aanhangig gemaakt bij de strafrechter door middel van een dagvaarding. De dagvaarding bevat een tenlastelegging (welk gedrag de dader wordt verweten) die aan een aantal geldigheidsvoorwaarden moet voldoen. De tenlastelegging moet de tijd en plaats van het feit noemen en de omstandigheden beschrijven en de dagvaarding moet aan de verdachte worden betekend. Als niet aan deze eisen wordt voldaan, is de dagvaarding nietig.
Welke rechters zijn bevoegd bij strafrechtzaken?
Welke rechter in eerste aanleg absoluut competent is, hangt af van het soort gedraging; of het een misdrijf of overtreding is. Misdrijven vallen in principe onder de sector strafrecht van de rechtbank en overtredingen onder de sector kanton. Welke rechter relatief competent is, hangt af van de plek van het strafbare feit en de woonplaatsen van de dader en het slachtoffer. Het OM kiest een rechtbank, meestal op basis van de plaats van het delict.
Hoger beroep voor de verdachte die in eerste aanleg is vrijgesproken, is uitgesloten, zowel voor misdrijven als voor overtredingen. Verder kan er voor misdrijven altijd in hoger beroep worden gegaan. Bij overtredingen kan dit ook, behalve als er met toepassing van artikel 9a Sr geen straf of maatregel is opgelegd of als de boete maximaal 50 euro is.
Cassatie bij de Hoge Raad kan alleen bij in hoger beroep gewezen arresten van gerechtshoven. Ook bij strafrechtzaken worden de feiten niet opnieuw onderzocht in cassatie, enkel de toepassing van het recht en de vormvoorschriften.
Welke vragen doorloopt de rechter aan de hand van artikel 348 en 350 Sv?
De artikelen 348 en 350 Sv bevatten de vragen die de rechter doorloopt. Artikel 348 Sv bevat de voorvragen; de formele vragen, de beoordeling of de rechter bevoegd is, en of er gestart kan worden. Artikel 350 Sv bevat de hoofdvragen; de materiële vragen, de inhoudelijke beoordeling. De hoofdvragen beginnen met:
Valt het tenlastengelegde feit te bewijzen?
Levert het bewezenverklaarde een strafbaar feit op?
Is de dader strafbaar?
Welke sanctie wordt opgelegd?
Bij de tweede vraag is kwalificatie van belang: of alle bestanddelen van de delictsomschrijving ten laste zijn gelegd. Ook speelt hierbij de legaliteitstoets, waarbij een hogere wet prevaleert over een lagere wet (lex superior derogat lege inferiori).
Ook gaat de rechter na of er geen strafuitsluitingsgronden zijn (rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden). Volgens J.W.P. Verheugt komen de rechtvaardigingsgronden aan bod bij de tweede vraag (algemene strafbaarheid) en de schulduitsluitingsgronden bij de derde vraag (persoonlijke schuld). Volgens een andere mening horen echter alle strafuitsluitingsgronden bij de derde vraag, omdat oorspronkelijk alle strafuitsluitingsgronden voornamelijk over de persoonlijke strafbaarheid van de dader gingen. Er is een uitzondering; als wederrechtelijkheid en schuld bestanddelen zijn van de delictsomschrijving, dan worden ze bij de eerste vraag behandeld.
! Het boek hanteert de opvatting dat alle strafuitsluitingsgronden bij de derde vraag horen!
Welke einduitspraken zijn mogelijk in een strafproces?
Naar aanleiding van de beraadslaging zijn er verschillende einduitspraken mogelijk, deze geven het eind van het geding aan. Formele einduitspraken geven aan dat er formele beletselen zijn en worden behandeld in artikel 349 Sv. Dit zijn: nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid van de rechter, niet-ontvankelijkheid van de OvJ, en schorsing van de vervolging.
Naast de formele einduitspraken van artikel 349 Sv, zijn er ook materiële (inhoudelijke) einduitspraken, beschreven in de artikelen 351 en 352 Sv. Dit zijn: vrijspraak (het tenlastengelegde feit is niet bewezen), ontslag van alle rechtsvervolging (het feit is bewezen maar de verdachte is niet strafbaar, afgekort OVAR) en veroordeling (het feit is bewezen en strafbaar en de verdachte is strafbaar). Een veroordeling zonder toepassing van straf is ook mogelijk (artikel 9a Sr).
HR Bewijsuitsluitingsregels - Arrest
HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321
Casus
De Hoge Raad zet onder verwijzing naar en in aanvulling op eerdere rechtspraak dienaangaande het toetsingskader bij vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv en de daaraan eventueel te verbinden gevolgen uiteen.
Hoge Raad
Indien binnen de door artikel 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in deze bepaling, en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd.
De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a lid 2 Sv. Opmerking verdient tevens dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim.
Voorts is van belang dat – gelet op de beoordelingsfactoren als bedoeld in artikel 359a lid 2 Sv – het wettelijk stelsel aldus moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot een van de daar omschreven rechtsgevolgen.
Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht, en biedt de rechter die een vormverzuim heeft vastgesteld, de mogelijkheid af te zien van het toepassen van een van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. De strekking van de regeling van artikel 359a Sv is immers niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor de verdachte.
Indien de feitenrechter op grond van de hiervoor bedoelde weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval tot het oordeel komt dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, maar dat het verzuim niet zonder consequentie kan blijven, zal hij daaraan een van de in artikel 359a lid 1 Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden, te weten strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Een beslissing tot toepassing van een rechtsgevolg als bedoeld in artikel 359a Sv dient te worden genomen en gemotiveerd aan de hand van de hiervoor besproken factoren die artikel 359a lid 2 Sv zijn genoemd.
Ook bij bewijsuitsluiting gaat het dus om een bevoegdheid van de rechter, waarvan de uitoefening in de eerste plaats moet worden beoordeeld in het licht van de wettelijke beoordelingsfactoren van artikel 359a lid 2 Sv en van de omstandigheden van het geval. Bewijsuitsluiting kan als op grond van artikel 359a lid 1 Sv voorzien rechtsgevolg uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en komt slechts in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Wat dat laatste betreft geldt dat een schending van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces en dat aan een niet gerechtvaardigde inbreuk op het door artikel 8 lid 1 EVRM gewaarborgde recht in de strafprocedure tegen de verdachte geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden, mits zijn recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM wordt gewaarborgd.
Met betrekking tot mogelijke uitoefening van de bevoegdheid tot bewijsuitsluiting verdient in aansluiting op dit in de wet neergelegde en in de eerdere rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde beoordelingskader nog aantekening dat de rechter om verschillende redenen gebruik kan maken van de bevoegdheid tot toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsgevolg van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Toepassing van bewijsuitsluiting kan noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, zoals daaraan mede door het EHRM uitleg is gegeven (bijvoorbeeld rechtspraak over schending van het recht op rechtsbijstand bij het politieverhoor of door de verdachte afgelegde verklaringen tegenover een undercoveragent die zich heeft voorgedaan als medegedetineerde van de verdachte). In dergelijke gevallen is – zodra vaststaat dat zich een zodanig vormverzuim heeft voorgedaan – de ruimte om na afweging van genoemde factoren af te zien van de toepassing van bewijsuitsluiting (zeer) beperkt.
Voorts kan in gevallen waarin het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar sprake is van een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden, toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm. Een dergelijke toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden kan in beeld komen als sprake is van een vormverzuim dat resulteert in een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte (bijvoorbeeld in het kader van een lijfsvisitatie als bedoeld in artikel 17 Douanewet zonder toereikende wettelijke grondslag uitgevoerde schouwing van de natuurlijke openingen en holten van het lichaam of gevallen waarin het gebruik voor het bewijs wezenlijk afbreuk doet aan het fundamentele belang dat met bescherming van het professionele verschoningsrecht van een advocaat, arts etc. is gediend).
Of een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte met het oog op het voorkomen van soortgelijke inbreuken tot toepassing van bewijsuitsluiting noopt, zal de rechter moeten beoordelen aan de hand van genoemde wettelijke beoordelingsfactoren en met inachtneming van de omstandigheden van het geval. Daarbij zal de rechter ook kunnen betrekken of in de gegeven omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting opweegt tegen de daarvan te verwachten negatieve effecten en of aldus niet op onaanvaardbare wijze afbreuk wordt gedaan aan zwaarwegende belangen als de waarheidsvinding en de bestraffing van de dader van een – mogelijk zeer ernstig – strafbaar feit, alsmede in voorkomend geval aan de rechten van slachtoffers of hun nabestaanden, mede gelet op uit het EVRM voortvloeiende positieve verplichtingen tot effectieve bestraffing.
Toepassing van bewijsuitsluiting is voorts niet onder alle omstandigheden uitgesloten als sprake is van de – zeer uitzonderlijke – situatie (waarin het verzekeren van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM de rechter niet noopt tot toepassing van bewijsuitsluiting en evenmin sprake is van een op zichzelf reeds zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte, maar) waarin het desbetreffende vormverzuim naar uit objectieve gegevens blijkt zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf het moment waarop dit structurele verzuim hun bekend moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen. De enkele stelling dat zich zodanig structureel verzuim voordoet is daartoe niet toereikend en behoeft de rechter in de desbetreffende procedure geen aanleiding te geven daarnaar een onderzoek in te stellen. Het ligt daarbij op de weg van de verdediging aan de hand van buiten de voorliggende zaak reeds bekende gegevens te onderbouwen dat zich zodanig structureel verzuim voordoet. Vervolgens ligt het op de weg van het openbaar ministerie daartegenover concrete gegevens te verstrekken aan de hand waarvan kan worden bepaald of de verantwoordelijke autoriteiten adequate maatregelen hebben getroffen om structurele overtreding van het desbetreffende voorschrift zoveel als redelijkerwijs mogelijk uit te sluiten.
In het hier bedoelde geval komt toepassing van bewijsuitsluiting slechts in aanmerking indien aannemelijk is geworden dat die toepassing in de gegeven omstandigheden daadwerkelijk de beoogde normerende werking op de praktijk van opsporing en vervolging zal hebben, waarbij van belang kan zijn wat de oorzaak van het vormverzuim is en wat (reeds) door de verantwoordelijke autoriteiten ter voorkoming van overtreding van het bewuste voorschrift is ondernomen. In het geval zodanig preventief effect op zichzelf is te verwachten, moet worden onderzocht of in de gegeven omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting opweegt tegen de daarvan te verwachten negatieve effecten en of aldus niet op onaanvaardbare wijze afbreuk wordt gedaan aan zwaarwegende belangen als de waarheidsvinding en de bestraffing van de dader van een – mogelijk zeer ernstig – strafbaar feit, alsmede in voorkomend geval aan de rechten van slachtoffers of hun nabestaanden, mede gelet op uit het EVRM voortvloeiende positieve verplichtingen tot effectieve bestraffing.
In het bijzonder de zojuist besproken, zeer uitzonderlijke, situatie vergt dat de rechter in zijn uitspraak nadere rekenschap aflegt van toepassing van bewijsuitsluiting.
Hulp bij zelfdoding - Arrest
HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:418
Casus
De 99-jarige moeder van Heringa verbleef in een verzorgingstehuis, leed aan hartfalen, had ernstige rugklachten en was nagenoeg blind. Heringa heeft haar op haar uitdrukkelijke verzoek medicijnen verstrekt die zij heeft ingenomen, waarna zij is overleden. Heringa heeft het hele proces op video opgenomen, waaronder een gesprek met zijn moeder waarin zij zei dat zij klaar was met het leven. De beeldopnamen zijn in de documentaire ‘De laatste wens van Moek. Een zelf geregisseerde dood’ uitgezonden in het programma Netwerk. Heringa is daarop vervolgd wegens strafbare hulp bij zelfdoding (artikel 294 lid 2 Sr). Heringa heeft een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand. Volgens Heringa was er voor hem zo’n noodtoestand, omdat de huisarts had geweigerd medewerking te verlenen aan euthanasie en hij zich moreel verplicht voelde zijn moeder te helpen bij het realiseren van de door haar uitdrukkelijk gewenste pijnloze, vredige en waardige dood. De rechtbank heeft dit beroep verworpen en Heringa schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft dit beroep aanvaard en Heringa ontslagen van alle rechtsvervolging. Het Openbaar Ministerie heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld. Het Openbaar Ministerie vindt de eisen die het hof heeft gesteld aan het handelen van Heringa niet streng genoeg.
Hoge Raad
Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen zoals de in artikel 293 en 294 Sr genoemde handelingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, ook indien het feit is begaan door iemand die de hoedanigheid van arts mist. Dat kan het geval zijn indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen - in het algemeen gesproken - dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. Een dergelijk beroep zal slechts bij hoge uitzondering kunnen worden aanvaard, mede in het licht van de omstandigheid dat de wetgever naar huidig recht heeft voorzien in een bijzondere en specifieke rechtvaardigingsgrond die zich beperkt tot het handelen van artsen en die nauw is verbonden met de deskundigheid alsmede de normen en ethiek van de medische professie alsook met een uitgewerkt stelsel van zorgvuldigheidseisen en procedurele voorschriften. Het eerbiedigen van deze terughoudendheid bij de aanvaarding van een dergelijk beroep op noodtoestand is tevens geboden in het licht van het maatschappelijke en politieke debat dat wordt gevoerd over levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding
Het hof heeft het beroep op noodtoestand van Heringa “veel te gemakkelijk” gegrond bevonden.
Een ander hof moet opnieuw beoordelen of het handelen van Heringa strafbaar is.
Uit welke onderdelen bestaat het volkenrecht?
Het internationaal publiekrecht wordt oorspronkelijk volkenrecht genoemd en gaat van oorsprong over afbakeningen van grondgebieden van soevereine staten, diplomatiek verkeer tussen staten, het recht van oorlog en vrede en zeerecht. Internationale samenwerking heeft geleid tot internationaal milieurecht en internationaal economisch recht. Met internationale organisaties zoals de VN (Verenigde Naties) en de WTO (World Trade Organisation) gaat internationaal publiekrecht ook over het recht van internationale organisaties. Naast deze uitbreidingen, is ook de focus verschoven van internationaal publiekrecht, het ligt nu meer op volken en individuen in plaats van staten.
Welke kenmerken heeft internationaal recht?
Internationaal publiekrecht verschilt op een aantal punten van nationaal recht. Er is slechts in erg beperkte mate sprake van een centrale wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht (de algemene vergadering van de VN, de Veiligheidsraad, en het internationaal gerechtshof). Er is geen centrale instantie die zorgt voor de handhaving van het recht. Staten mogen echter zichzelf verdedigen als andere staten het internationale recht schenden, bijvoorbeeld door het verbreken van diplomatieke betrekkingen of onderhandelingen. Geweld mag in principe niet, tenzij bij zelfverdediging of militaire maatregelen van de VN.
Subjecten van internationaal publiekrecht zijn staten, internationale organisaties, en individuen. Er zijn drie criteria voor een staat: een territoir (grondgebied), een bevolking, en een orgaan dat effectief en daadwerkelijk gezag uitvoert over de bevolking. Voor individuen zijn er minimumstandaarden voor hoe vreemdelingen worden behandeld in een land. Ook zijn er internationale verdragen over mensenrechten, zoals het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Internationaal strafrecht betekent dat individuen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor internationale misdrijven.
Er zijn drie bronnen van internationaal publiekrecht die te vinden zijn in artikel 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof (SIGH): verdragen, internationaal gewoonterecht, en algemene rechtsbeginselen. Daarnaast worden rechterlijke uitspraken en opvattingen van gezaghebbende schrijvers genoemd als hulpmiddel. Daar valt een vijfde bron aan toe te voegen: bindende besluiten van internationale organisaties.
Een gedragswijze valt pas onder internationaal gewoonterecht als het een statenpraktijk is (constante, uniforme gedraging) en het opinio iuris is (als de praktijk als rechtens juist wordt beschouwd). Er zijn echter steeds meer verdragen gesloten. Dit zijn wilsovereenstemmingen tot volkenrechtelijke verbintenissen. Deze verdragen kunnen vele benamingen hebben. Een verdrag wordt gesloten tussen twee staten (bilateraal) of tussen meerdere staten (multilateraal). Het Verdrag van Wenen bevat regels over internationale verdragen. Als een internationale rechter geconfronteerd wordt met een geval waarvoor geen passelijke wet is, dan kan hij terugvallen op de algemene rechtsbeginselen: fundamenten van de wet die verschillende landen gemeen hebben. Vroeger hadden de meningen van volkenrechtsgeleerden veel invloed met het uitleggen van gewoonterecht, tegenwoordig vervult de International Law Commission grotendeels die functie.
Slechts in enkele gevallen zijn de besluiten van internationale organisaties bindend voor de lidstaten. In die gevallen is er sprake van intergouvernementele organisaties met supranationale kenmerken.
Welke concrete voorbeelden zijn er van internationaal publiekrecht?
Een onderwerp binnen het internationaal publiekrecht is het zeerecht, dit is geregeld in de United Nations Convention on the Law of the Sea (UNCLOS).
Een ander onderwerp binnen het internationaal publiekrecht zijn diplomatieke betrekkingen, geregeld in het Weens Verdrag inzake Diplomatiek Verkeer. Hierin staat onder andere diplomatieke immuniteit beschreven, wat inhoudt dat diplomaten niet vervolgd kunnen worden voor handelingen die als onderdeel van hun functie zijn uitgevoerd. Maar het gastland kan de diplomaat wel uitwijzen als persona non grata, de diplomatieke betrekkingen verbreken, of de diplomaat alsnog vervolgen als de zendende staat een waiver of immunity heeft getekend.
Een beroemde reeks zaken is de North sea continental shelf cases. Deze gingen over het continentaal plat; de landmassa onder de zeespiegel die vaak rijk is aan fossiele brandstoffen. Volgens het Verdrag van Geneve is de equidistantielijn een houvast voor het afbakenen van de grenzen, maar Duitsland zou hierdoor benadeeld worden en was het er dus niet mee eens. Duitsland had het Verdrag van Geneve niet ondertekend, en de equidistantielijn was geen gewoonterecht, dus het internationaal gerechtshof (IGH) oordeelde dat Duitsland met buurlanden moest onderhandelen over de grenzen.
In de Nuclear test cases viel het IGH echter terug op een algemeen rechtsbeginsel. Alhoewel Frankrijk kernproeven voorbereidde, oordeelde het IGH dat andere staten erop moesten vertrouwen dat Frankrijk deze niet tot uitvoer zou brengen, wat Frankrijk had verklaard. Dit is het beginsel van goede trouw.
De zaak Nicaragua is een voorbeeld van hoe lastig de handhaving internationaal publiekrecht kan zijn en hoe macht hierin een rol speelt. De VS had mijnen geplaatst in de havens van Nicaragua en guerillastrijders gesteund. Zelfs toen het IGH uitwees bevoegd te zijn in deze zaak, weigerde de VS te betalen. De handhaving had kunnen worden bedwongen door de Veiligheidsraad, maar aangezien de VS permanent lid is van de Veiligheidsraad en veto-recht heeft, was dit zinloos.
Hoe komt een internationaal verdrag tot stand?
Bij de totstandkoming van een internationaal verdrag is ook nationaal recht betrokken. De verdragstekst wordt opgesteld door vertegenwoordigers van verschillende landen, soms binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, maar soms ook binnen andere ministeries. Vervolgens moet de Staten-Generaal het goedkeuren, geeft de Raad van State advies, en verleent het parlement stilzwijgende goedkeuring (of uitdrukkelijke goedkeuring, indien het verdrag in strijd is met de Grondwet). Dan volgt ratificatie: het staatshoofd of de minister van Buitenlandse Zaken verklaart dat Nederland zich aan het verdrag zal houden. Tot slot moet het verdrag volgens de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen bekend worden gemaakt, daarna volgt de inwerkingtreding.
Hoe verhoudt internationaal recht zich tot nationaal recht?
Er zijn twee manieren waarop volkenrecht doorwerkt in de interne rechtsorde van een land. Nederland heeft als een van de weinige landen een incorporatiesysteem, waarbij de internationale wet als dusdanig een plek heeft binnen de interne rechtsorde. Het tegenovergestelde is een transformatiesysteem, waarbij een internationale wet eerst wordt omgezet naar een nationale wet. In onder andere het Van Gend & Loos arrest en het Costa/ENEL arrest is bepaald dat landen van de Europese Unie verplicht een incorporatiesysteem hebben.
Het volkenrecht staat boven nationale wetten, zelfs boven de Grondwet. De rangorde van regelgeving in Nederland is:
gemeentelijke verordeningen
provinciale verordeningen
ministeriele regelingen
KB
formele wetten
Grondwet
Statuut voor het Koninkrijk
internationale verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties
De rechter mag formele wetten niet toetsen aan de Grondwet of aan het Statuut, dit is uitgewezen in het Harmonisatiewet-arrest.
Verdragsbepalingen kunnen zich tot bestuursorganen richten en tot burgers. De rechter plaatst een ieder verbindende bepalingen van verdragen boven wettelijke voorschriften. Het concept ‘een ieder verbindend’ is echter van belang omdat het de rechtsvormende taak van de rechter beperkt, het is namelijk niet de bedoeling dat de rechter zich bezig moet gaan houden met politieke keuzes om recht toe te kunnen passen. De verdragsbepaling richt zich dan tot de wetgever. Een voorbeeld hiervan is het arrest HR 5 september 1997, NJ 1998, 686 Echtpaarvereiste, hierin oordeelde de Hoge Raad dat het aan de wetgever is om het echtpaarvereiste toe te passen bij stellen van een gelijk geslacht.
Paradiso en Campanelli/Italië - Arrest
EHRM (Grote Kamer) 24 januari 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0124JUD002535812
Feiten
Een Italiaans getrouwd stel wilde graag een kindje en had daarom een overeenkomst gesloten met een draagmoederorganisatie uit Rusland. Via deze draagmoederorganisatie hebben ze een kindje gekregen, tegen betaling van 49000 euro aan de draagmoeder. Toen het stel terug kwam in Italië, zijn ze strafrechtelijk vervolgd. Het contract zou niet verenigbaar zijn geweest met het Italiaanse recht. Tevens was er ook een procedure gestart om het kindje beschikbaar te stellen ter adoptie. Daarna was het kindje uit huis geplaatst. Het EHRM oordeelde dat daarmee art. 8 EVRM geschonden was.
Rechtsregel
Is art. 8 EVRM geschonden?
Oordeel
De Grote Kamer van het EHRM oordeelde dat er sprake was van een ongebruikelijke vorm van draagmoederschap, omdat er geen genetische relatie bestond tussen het kindje en het stel. Art. 8 EVRM geeft geen recht op gezinsleven. Toen het stel het kindje meenam naar Italië wisten ze dat ze in strijd handelden met het Italiaanse recht. Italië streefde met de regels die daar golden ten opzichte van adoptie en commercieel draagmoederschap een zwaarwegend maatschappelijk belang na. Als toegestaan zou zijn dat het kindje bij het stel kon blijven, zou dat eigenlijk neerkomen op het legaliseren van een situatie die het stel bewust in strijd met de Italiaanse regels had gecreëerd. Art. 8 EVRM is dus niet geschonden.
Stichting Mothers of Srebrenica (Rechtbank Den Haag, Hoge Raad en het EHRM) - Arrest
HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1999
Casus
In 1991 hebben Slovenië en Kroatië zich onafhankelijk verklaard van Joegoslavië. Vervolgens braken er gevechten uit. Op 3 maart 1992 verklaarde de republiek Bosnië-Herzegovina zich ook onafhankelijk van Joegoslavië. De Bosnische Serven riepen ook de onafhankelijkheid uit van de Servische Republiek. Het oosten van Bosnië-Herzegovina was vanaf 1992 het toneel van gevechten. Er ontstonden moslimenclaves in het oosten van Bosnië-Herzegovina, waaronder Srebrenica. Tijdens dit Bosnische conflict in de jaren ‘90, zijn meerdere resoluties aangenomen door de VN Veiligheidsraad. De Nederlandse UNPROFOR militairen (Dutchbat I, II en III) zorgden voor de veiligheid van de ‘safe area’ Srebrenica. Dit was tot safe area uitgeroepen door de Verenigde Naties (VN) in Resolutie 836. Dutchbat opereerde vanaf het hoofdkwartier in Potočari (de compound), vijf kilometer vanaf Srebrenica en binnen de safe area.
Op 11 juli 1995 zijn de Bosnische Serven onder aanvoering van generaal Mladić een aanval begonnen op de safe area. Die dag is de stad Srebrenica gevallen en door hen ingenomen. Personen die hun toevlucht hadden gezocht op de safe area gedurende 12 en 13 juli werden geëvacueerd, met de medewerking van Dutchbat. Na de val van Srebrenica hebben de Bosnische Serven meer dan 7.000 mannen uit de safe area gedood, een groot deel daarvan in massa-executies van 14 t/m 17 juli 1995. De ‘moeders van Srebrenica’ (de groep eisers) die allen echtgenoten of zoons hebben verloren, starten een zaak tegen de Nederlandse Staat wegens de onrechtmatige overheidsdaden en de gevolgen van de val van Srebrenica.
Stichting Mothers of Srebrenica klaagt Nederland en de Verenigde Naties (VN) aan voor de Nederlandse nationale rechter. Vraag in dit arrest is of deze nationale rechter wel bevoegd is te oordelen over de internationale organisatie. Artikel 105 lid 1 VN Handvest kent de VN immers immuniteit toe. Dit artikel noch de volkenrechtelijke praktijk leiden tot een beperking van de absolute immuniteit van de VN.
De Stichting stelt onder meer dat aan de VN geen immuniteit toekomt, dit zou volgen uit artikel 14 IVBPR en artikel 6 EVRM. Deze artikelen geven het recht op toegang tot een onafhankelijke rechter, terwijl de VN hier niet voor kan worden gedaagd. De functionele immuniteit van de VN zou in casu zijn overschreden omdat het hier gaat om een schending van ius cogens, namelijk het verbod op genocide. Deze genocide vond plaats in Bosnië-Herzegovina onder de ogen van de VN, die dit niet heeft weten te verhinderen.
Rechtbank
De rechtbank moet oordelen over de volgende vragen:
Zijn de gedragingen van Dutchbat toerekenbaar aan de Nederlandse Staat?
Is er sprake van onrechtmatigheid van het, de aan de Nederlandse Staat toerekenbare, optreden van Dutchbat?
De rechtbank oordeelde dat de Staat onrechtmatig had gehandeld vanwege het niet melden van de genocide en het meewerken aan de evacuatie van de mannen uit de compound. Het niet melden van de genocide vormde een inbreuk op de zorgvuldigheidsnorm, echter was er geen voldoende causaal verband. De Staat had immers vraagtekens gezet over het aanwezige draagvlak destijds op internationaal niveau voor aanvullend militair ingrijpen ter voorkoming van de genocide. Hieruit leidde de rechtbank af dat het causale verband tussen het handelen van de Dutchbat (de Nederlandse Staat) en de schade niet voldoende was aangetoond.
Omtrent het meewerken aan de evacuatie stelt de rechtbank vast dat de Nederlandse Staat alleen binnen de compound na de val de rechtsmacht had in de zin van art. 1 EVRM en art. 2 lid 1 IVBPR. De rechtbank oordeelt dat gelet op de daaruit voortvloeiende verplichtingen redelijkerwijs niet had kunnen besluiten tot het meewerken aan de evacuatie van de mannen. Dutchbat had er in redelijkheid niet op kunnen vertrouwen dat de mannen veilig zouden zijn buiten de compound. De rechtbank acht het buiten twijfel dat de Bosnische Serven de compound niet zouden hebben aangevallen als de mannen met Dutchbat waren achtergebleven. Hiermee is aan het redelijkheidsvereiste en het causaliteitsvereiste voldaan. Er is voldaan aan het voor aansprakelijkheid van de Staat vereiste van causaal verband, nu voldoende vaststaat dat de mannen in de weerbare leeftijd die op de compound verbleven het er levend zouden hebben afgebracht als Dutchbat niet had meegewerkt aan hun deportatie.
Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelde in 2012 dat de Verenigde Naties niet in Nederland vervolgd kunnen worden voor het bloedbad in Srebrenica, vanwege de immuniteit van de VN.
EHRM
Al eerder heeft het Internationaal Gerechtshof (IGH) geoordeeld dat mogelijk onrechtmatig handelen van de VN niet voor beoordeling door nationale rechters vatbaar is. Ook in de Al-Adsani tegen Verenigd Koninkrijk zaak werd al door het EHRM beslist dat er geen algemeen aanvaarde norm is op grond waarvan immuniteiten moeten wijken voor ius cogens (waar genocide deel van uitmaakt). Dit arrest is van overeenkomstige toepassing. Ook artikel 6 EVRM is geen basis voor een uitzondering. Er is door middel van een beroep op artikel 6 EVRM dus geen recht op een nationale rechter mogelijk.
EHRM 11 juni 2013, appl.nr. 65542/12, ECLI:NL:XX:2013:260
Feiten
Een aantal moeders van Srebrenica procedeerden tegen de Nederlandse Staat en de VN. Ze probeerden de VN aansprakelijk te stellen voor het bieden van te weinig bescherming tegen de Servische troepen die Srebrenica aanvielen. Hierbij overleden duizenden mensen.
Rechtsvraag
Is de moeders hun recht op toegang tot de rechter op grond van art. 6 lid 1 EVRM geschonden?
Oordeel
De VN kan niet vervolgd worden, want de VN is immuun voor rechtsvervolging in Nederland. Die immuniteit heeft een doel, namelijk voorkomen dat landen zich mengen in de missie van de Verenigde Naties om de vrede en veiligheid te waarborgen op internationaal gebied. Die immuniteit is geen schending van het recht op toegang tot de rechter. De klacht van de moeders werd niet-ontvankelijk verklaard.
Wat is de geschiedenis en de huidige stand van zaken van het Europees recht?
Het Europees recht begon met de bundeling van krachten in de kolen- en staalindustrie (EGKS). Kort daarop werd de samenwerking uitgebreid met de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA). Steeds meer landen sloten zich aan. Als het Verenigd Koninkrijk zich na de Brexit heeft teruggetrokken uit de Europese Unie, zijn er nog zevenentwintig lidstaten over.
Sommige doelstellingen van de EU werden snel en effectief gerealiseerd, maar bij het realiseren van sommige doelstellingen ontstond er vertraging doordat er eerst werd gestreefd naar consensus in plaats van een gekwalificeerde meerderheid. Toen dit was aangepast, ontstond er ook een interne markt en werden handelsbelemmeringen opgeheven. Door het snelle integratieproces ontstond de behoefte aan een gemeenschappelijke munteenheid, een Europese Monetaire Unie (EMU). De EEG was zo succesvol dat ook niet-economische doelen werden nagestreefd en de organisatie werd hernoemd naar Europese Gemeenschap (EG).
In het Verdrag van Maastricht werd de oprichting van de Europese Unie (EU) vastgelegd. Concretere onderhandelingen vonden plaats in het Verdrag van Amsterdam. In het Verdrag van Nice werd besloten dat nog tien staten mochten toetreden tot de EU. Een Conventie stelde het Handvest op, een soort grondwet van de EU, maar deze werd in referenda verworpen.
Het Verdrag van Lissabon wordt ook wel het Hervormingsverdrag genoemd en het veranderde de structuur van de EU ingrijpend. De besluitvorming werd anders geregeld en democratischer gemaakt. Het voormalige EG-verdrag werd omgedoopt tot Werkingsverdrag van de Europese Unie (VwEU). Hiermee is de Europese Gemeenschap opgegaan in de Europese Unie. Ook werd het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) gewijzigd. Het Handvest kreeg alsnog de status van grondrecht, dat wil zeggen dezelfde status als verdragen.
Welke instellingen heeft de EU?
De EU heeft een aantal belangrijke instellingen. Het Europees Parlement wordt rechtstreeks verkozen en kan onder andere amendementen aandragen en een beslissende stem uitbrengen over wetgeving. De Europese Raad bestaat uit regeringsleiders, staatshoofden, een voorzitter en de voorzitter van de Commissie. De Europese Raad bepaalt vooral beleidslijnen en prioriteiten. De Raad van Ministers (afgekort de Raad) bevat verschillende afdelingen, zoals de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken, heeft eindverantwoordelijkheid, en is het belangrijkste wetgevende orgaan van de EU. De Commissie bestaat uit onafhankelijke personen (en een hoop ondersteunend personeel) en bepaalt het dagelijkse beleid. Het Hof van Justitie bestaat uit verschillende organen: een daarvan heet ook het Hof van Justitie, ter ontlasting daarvan is er het Gerecht, en tot slot zijn er gespecialiseerde rechtbanken mogelijk (zoals het ambtenarengerecht). De Europese Centrale Bank en de Rekenkamer houden zich vooral met economische aangelegenheden bezig.
Welke bronnen heeft Europees recht?
Europees recht heeft primaire bronnen; de verdragen VwEU en VEU, en secundaire bronnen; alle overige verordeningen, richtlijnen, besluiten, aanbevelingen en adviezen. Deze secundaire bronnen mogen niet in strijd zijn met de oprichtingsverdragen. Ook de uitspraken van het Hof van Justitie vormen een bron van Europees recht.
Een verordening heeft een algemene strekking (toepasbaar op een onbeperkt aantal personen), is verbindend in alle onderdelen, en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Een richtlijn is slechts verbindend in het resultaat en moet door de nationale overheden eerst nog worden omgezet naar nationale wetgeving. Een besluit is verbindend in alle onderdelen en kan zich ook enkel aan bepaalde adressaten richten.
Wat zijn de beginselen van Europees recht?
Er wordt van bepaalde beginselen uitgegaan wat betreft de bevoegdheden van de EU. Het attributiebeginsel betekent dat de EU alleen handelt binnen de bevoegdheden die haar zijn toebedeeld in verdragen en dat op bepaalde onderwerpen, zoals de interne markt, de EU de bevoegdheid deelt met de lidstaten. Het subsidiariteitsbeginsel betekent dat op gebieden die niet tot de exclusieve bevoegdheid van de EU behoren, de EU slechts optreedt als de lidstaten de doelstellingen zelf niet voldoende kunnen bereiken. Het evenredigheidsbeginsel betekent dat het optreden van de EU niet verder mag gaan dan wat nodig is om de doelstellingen te bereiken. Het loyaliteitsbeginsel betekent dat de EU en de lidstaten een goede samenwerking nastreven.
De autonomie van het Europees recht houdt in dat een incorporatiesysteem verplicht is. Alleen het Hof van Justitie mag bepalen of een regel directe werking heeft. Dit is besloten in het arrest Van Gend & Loos. Nationale regels die in strijd zijn met Europees recht worden niet toegepast. In het arrest Simmenthal is besloten dat er ook geen nieuwe strijdige regels mogen worden gemaakt.
Fundamentele rechten binnen de EU zijn onder andere het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit, dat belangrijk is voor de werking van de interne markt. Ook mensenrechten zijn steeds belangrijker geworden, dit wordt bewezen in het arrest Carpenter (HvJ EG 11 juli 2002, zaak C-60/00).
Hoe is de EU economisch geregeld?
Een interne markt is een ruimte zonder binnengrenzen met vier klassieke vrijheden: vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal, en personen. Het idee erachter is dat de marktwerking en concurrentie de productiviteit en innovatie verhogen. Om vrij verkeer van goederen te bereiken, zijn er allerlei handelsbelemmeringen opgeheven en monopolies tegengewerkt, bijvoorbeeld in het arrest Cassis de Dijon. Het vrije verkeer van personen geldt zowel voor natuurlijke personen als rechtspersonen en wordt steeds breder toegepast. Bij het vrije verkeer van diensten gaat het om onstoffelijke goederen, zoals toerisme en medische hulpverlening. Het vrije verkeer van kapitaal gaat niet over vergoeding van prestaties maar over beleggen en ondernemen.
Het mededingingsbeleid regelt het Europees kartelrecht en gaat concurrentiebeperkende praktijken tegen. Hieronder vallen bepaalde samenwerkingen tussen bedrijven, staatssteun, en het misbruiken van een economische machtspositie. Er wordt gestreefd naar harmonisatie van wetgeving, om concurrentieverstorende effecten tegen te gaan. Dit betekent dat er geprobeerd wordt om de verschillen in de nationale regelgeving van lidstaten gelijk te maken.
Om de markt te integreren, is een economische en monutaire unie nodig. Het economische beleid wordt door de lidstaten nog grotendeels zelf bepaald maar wordt gecoördineerd door de EU, die sancties op kan leggen. Het monetaire beleid van euro-landen is een exclusieve bevoegdheid van de EU. Het beheer van de euro valt onder het Europees Stelsel van Centrale Banken en de Europese Centrale Bank (ECB).
De verdragen van de EU gaan in toenemende mate ook over niet-economische onderwerpen en in het Verdrag van Maastricht is het burgerschap van de Unie ingesteld. De burgers hebben een aantal rechten, waaronder actief en passief kiesrecht, het recht om niet gediscrimineerd te worden op basis van nationaliteit, en om vrij te mogen reizen en verblijven binnen de EU.
Welke bevoegdheden heeft het Hof van Justitie?
Het Hof van Justitie heeft drie bevoegdheden: geschillen beslechten, prejudiciële beslissingen geven en bindende adviezen uitbrengen.
Bij het beslechten van geschillen, kan het Hof van Justitie zowel optreden als constitutionele rechter (bij geschillen tussen de Commissie en lidstaten) en als bestuursrechter (bij geschillen tussen lidstaten onderling over de nakoming van Europeesrechtelijke verplichtingen). Een voorbeeld van het optreden als bestuursrechter is zaak C-491/01, over het harmoniseren van aanduidingen op sigarettenverpakkingen ondanks de mogelijke handelsbelemmerende werking. Het Hof kan oordelen over de rechtmatigheid van handelen en nalaten van instellingen en bij schadevergoedingsacties.
De bevoegdheid om prejudiciële beslissingen te geven, betekent dat het Hof kan worden ingeroepen door een rechter voordat de rechter zelf uitspraak doet. Uitzonderingen zijn acte éclairé; het Hof van Justitie heeft de rechtsregel al in een andere zaak uitgelegd, en acte clair; als de toepassing van het recht overduidelijk is. Het Hof spreekt zich slechts uit over de wetsuitleg, de nationale rechter beslist het geschil. Het Hof geeft uitleg van verdragen en van de geldigheid van handelingen van de organen van de Unie.
Bij het uittreden van een lidstaat uit de EU, geeft de lidstaat een formele kennisgeving. Het Verenigd Koninkrijk deed dit naar aanleiding van een referendum op 29 maart 2017. Na onderhandelingen zal er een terugtrekkingsakkoord volgen. Als het niet tot een terugtrekkingsakkoord komt, dan treedt de lidstaat in principe uit na twee jaar, tenzij alle lidstaten inclusief de vertrekkende daartegen stemmen. Voor het Verenigd Koninkrijk zou deze termijn 30 maart 2019 zijn.
Leeftijdsdiscriminatie verkeersvliegers - Arrest
HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2396
Feiten
De eisers werkten als verkeersvliegers bij de KLM. Op grond van de daar geldende Collectie ArbeidsOvereenkomst waren zij verplicht op 56- dan wel 57-jarige leeftijd te stoppen met werken als verkeersvliegers. In een eerdere procedure hadden de eisers een verklaring voor recht gevorderd dat die CAO-bepaling nietig was in verband met leeftijdsdiscriminatie. Deze vordering was afgewezen, waarna ook de HR het cassatieberoep tegen de afwijzing van de vordering verwierp. Vervolgens hadden de eisers de Staat gedagvaard vanwege onrechtmatige rechtspraal. De eisers voerden aan dat de HR in de eerste procedure nagelaten had om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EU, of althans die beslissing ontoereikend had gemotiveerd.
Rechtsvraag
Is de Staat aansprakelijk omdat de Hoge Raad heeft nagelaten prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie EU?
Oordeel
De HR oordeelde dat het verplichte ontslag niet in strijd was met het verbod van leeftijdsdiscriminatie. Vervolgens had het Hof van Justitie van de EU de vorderingen afgewezen. Het Hof was van mening dat de kwesties van Europees recht waarover de procespartijen van mening verschilden niet een reden waren voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof. Ook oordeelde het Hof dat de HR niet expliciet verplicht was om te motiveren waarom het stellen van prejudiciële vragen niet nodig was. Volgens het Hof is het een zaak van de nationale rechter om over de noodzaak van het stellen van prejudiciële vragen voor het kunnen beoordelen van de zaak te beslissen, net als dat de nationale rechter zelf kan beslissen wat de relevantie is van de vragen die hij/zij eventueel aan het Hof zou willen voorleggen.
Graham J. Wilson tegen Ordre des avocats du barreau de Luxembourg - Arrest
Hof van Justitie van de EG 19 september 2006, zaaknummer C-506/04, ECLI:EU:C:2006:587
Feiten
Hierbij gaat het om een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens art. 234 EG omtrent de uitlegging van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad. Die richtlijn ging over de vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan waar die desbetreffende beroepskwalificatie eerder was vervorven. Het verzoek is ingediend omdat de Conseil de l'ordre des avocats du barreau de Luxembourg (dit is de raad van de orde van advocaten in Luxemburg) het verzoek van Graham J. Wilson, die uit het Verenigd Koninkrijk kwam, om ingeschreven te worden op het tableau van advocaten van de orde van Luxemburg, heeft geweigerd. Zie punt 1 en 2.
Rechtsvraag
Er worden drie prejudiciële vragen gesteld, waarvan het Hof er twee behandeld. Die twee komen neer op een verzoek om art. 9 van richtlijn 98/5 uit te leggen. Art. 9 moet de verwijzende rechter in staat stellen om de verenigbaarheid van de bij de Luxemburgse wet ingestelde beroepsprocedure met dit artikel te beoordelen. Zie punt 36.
Oordeel
"Art. 9 van de richtlijn moet zo worden uitgelegd dat het zich het zich verzet tegen een beroepsprocedure in het kader waarvan tegen het besluit houdende weigering van de in artikel 3 van deze richtlijn bedoelde inschrijving in eerste aanleg moet worden opgekomen voor een orgaan dat volledig is samengesteld uit advocaten die onder de beroepstitel van de lidstaat van ontvangst werkzaam zijn, en in hoger beroep voor een orgaan dat in meerderheid uit dergelijke advocaten is samengesteld, terwijl in het cassatieberoep voor de hoogste rechterlijke instantie van deze lidstaat slechts een rechterlijke toetsing van de rechtsvragen en niet van de feiten mogelijk is." Zie punt 62.
Angelo Alberto Torresi & Pierfrancesco Torresi tegen Consiglio dell'Ordine degli Avvocati di Macerata - Arrest
Hof van Justitie van de EU 17 juli 2014, zaaknummer C-58/13 en C-59/13, ECLI:EU:C:2014:2088
Feiten
Het gaat hier om meerdere verzoeken om het nemen van een prejudiciële beslissing omtrent de uitleg en de geldigheid van art. 3 van een richtlijn. Die richtlijn (98/5/EG) dient ter vergemakkelijking van de vaste uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan waar de beroepskwalificatie is verkregen. Deze verzoeken zijn ingediend in verband met 2 gedingen tussen Angelo Alberto Torresi & Pierfrancesco Torresi tegen Consiglio dell'Ordine degli Avvocati di Macerata (dit is de raad van toezicht van de orde van advocaten in Macerata). Consiglio dell'Ordine degli Avvocati di Macerata had de verzoeken van Angelo Alberto en Pierfrancesco om ingeschreven te worden op de aparte lijst van de tableau van advocaten geweigerd. Zie punt 1 en 2.
Rechtsvraag
"Moet art. 3 van richtlijn 98/5 worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, onder aanvoering van misbruik van recht, inschrijving op het tableau van gevestigde advocaten weigeren in geval van onderdanen van die lidstaat die zich, nadat zij in dat land een universitair diploma hebben behaald, naar een andere lidstaat hebben begeven om daar de beroepskwalificatie van advocaat te verwerven en vervolgens naar de eerste lidstaat zijn teruggekeerd om daar het beroep van advocaat uit te oefenen onder de beroepstitel die zij hebben verkregen in de lidstaat waar zij de beroepskwalificatie hebben verworven?" Zie punt 34.
Oordeel
"Het Hof heeft geoordeeld dat de overlegging aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst van een verklaring van inschrijving bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, de enige voorwaarde blijkt te zijn waarvan de inschrijving van de betrokkene in de lidstaat van ontvangst afhankelijk mag worden gesteld om in deze laatste lidstaat onder zijn oorspronkelijke beroepstitel werkzaam te zijn. Ook moet worden verklaard dat onderdanen van een lidstaat zoals de heren Torresi, die aan de bevoegde autoriteit van die lidstaat de verklaring van hun inschrijving bij de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat overleggen, in beginsel moeten worden geacht aan alle noodzakelijke voorwaarden te voldoen voor hun inschrijving onder hun in die laatste lidstaat verkregen beroepstitel op het tableau van de gevestigde advocaten in de eerste lidstaat." Zie punt 39 en 40.
Waarom is IT-recht nodig?
IT-recht gaat over recht dat te maken heeft met informatietechnologie, zoals smartphones, digitale camera’s en producten in het Internet of Things zoals slimme koelkasten. IT-recht is een functioneel rechtsgebied; het behandelt een thema (IT) en betrekt daarbij allerlei rechtsgebieden uit het gehele objectieve recht, zoals het bestuursrecht en privaatrecht. IT-recht gaat over allerlei deelonderwerpen waarbij vaak een veelheid aan juridische kwesties gemoeid is, een voorbeeld is sociale media.
Sociale media (Facebook, WhatsApp, YouTube, Twitter etc.) laten vaak gebruikers toe om zonder filtering door een redactie hun content te uploaden; user generated content. Sommige mensen worden daarmee beroemd. Het verschil tussen producent en consument is zo vervaagd, dat er wordt gesproken van een prosument. Een voorbeeld is PewDiePie, een vlogger op YouTube die games becommentarieert, en ondanks zijn antisemitische uitingen blijft hij populair.
Via sociale media kunnen veel gegevens verzameld worden van gebruikers. Bedrijven kunnen invloed hebben op gebruikers, bijvoorbeeld met gerichte reclame. Dit kan leiden tot schendingen van kernwaarden zoals de autonomie van de burger, het democratische proces en privacy.
Een voorbeeld van het overschrijden van grenzen is Cambridge Analytica. Dit bedrijf heeft met behulp van gegevens van Facebook invloed gehad op politieke campagnes (van Trump en van de Brexit). Dit werd gedaan met fake news en honey traps (ingehuurde personen om seksschandalen te veroorzaken). Het gedrag van gebruikers beïnvloeden op basis van profielen en online klikgedrag heet behavioural targeting.
Het World Wide Web (WWW) bevat websites, waaronder social networking sites (SNS), sociale platforms zoals facebook. Als opmaaktaal wordt hiervoor vaak HyperText Markup Language (HTML) gebruikt, een taal waarin makkelijk hyperlinks kunnen worden ingebouwd. Het WWW is een toepassing van internet, net zoals e-mail. Hierbij wordt een TCP/IP-protocol gebruikt. Bij een bericht zorgt het internetprotocol (IP) dat het wordt opgesplitst in pakketjes, het Transmission Control Protocol (TCP) zorgt voor het transport naar de computer.
Vier kenmerken van het IT-recht zijn:
Het houdt zich vooral bezig met interne rechtsvergelijking (een probleem kan uitstralen op meerdere rechtsgebieden).
Het is multidisciplinair.
Juridische vraagstukken in IT-recht moeten vaak op grondrechtelijk niveau worden beantwoord.
Er is een transnationaal (grensoverstijgend) perspectief voor nodig.
De automatisering van processen heeft geleid tot een behoefte aan software. Softwarepiraterij is echter strafbaar gesteld in de Auteurswet. Het is echter lastig te bepalen wat hier wel en niet onder valt. De tekst in bestanden is beschermd, maar het idee erachter en de grafische interface (visuele weergave) niet. Een voorbeeld hiervan is het arrest SAS/World Programming.
Zowel de rekenkracht van computers is recent enorm toegenomen als de bandbreedte (de hoeveelheid data die in een bepaald tijdsbestek kan worden verstuurd). Dit heeft geleid tot de term big data; er kan van gebruikers een grote hoeveelheid informatie worden geanalyseerd.
Bij IT-recht is zowel de horizontale werking van grondrechten (tussen particuliere partijen) van belang als de verticale werking (particuliere partijen tegen de overheid). IT-recht gaat vaak over de bescherming van gegevens en ook over de aansprakelijkheid van tussenpersonen. Hierbij komen de grondrechten in het spel. Een voorbeeld is het arrest Lycos/Pessers, waarin werd geoordeeld dat de service provider de NAW-gegevens moest verschaffen van een man die een postzegelhandelaar onterecht zwartmaakte. In het arrest SABAM/Netlog werd echter geoordeeld dat de service provider niet als een politieagent op hoeft te treden. De grondrechtelijke belangen van de vorderende partij, tussenliggende partij, en achterliggende partij worden tegen elkaar afgewogen.
Bij veel sites wordt er een contract afgesloten, met de rechtshandelingen aanbod en aanvaarding, bijvoorbeeld bij webshops. Soms is informatie op websites vrij toegankelijk, maar soms is er een click-wraplicentie, waarbij de gebruiker eerst moet instemmen met de voorwaarden. Als er echter een browse-wraplicentie wordt gebruikt, waarbij de gebruiker de licentie zelf moet vinden op de website, is er niet per se sprake van een contract. Bijvoorbeeld in het arrest PR Aviation/Ryanair werd geoordeeld dat er geen aanvaarding van de voorwaarden had plaatsgevonden.
In de Algemene Verordening Gegevensbescherming (Avg) is aangegeven hoe er met persoonsgegevens om moet worden gegaan. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) bewaakt de naleving van deze verordening. Aan het geven van toestemming worden hoge eisen gesteld, dit moet apart gebeuren van het sluiten van een overeenkomst. Voor gevoelige persoonsgegevens, zoals ethnische afkomst of politieke voorkeur, moet zelfs uitdrukkelijk toestemming worden gegeven. Gebruikers moeten controle hebben over hun gegevens, er moet inzage in de verwerking zijn. Ook is er het recht op rectificatie en het recht op gegevenswissing.
Vaak staat de vrijheid van meningsuiting tegenover het recht op privacy, bijvoorbeeld in de arresten Von Hannover 2 en Jij bent mijn kanjer. Een fenomeen dat ook veel vraagstukken opwerpt, is sharenting; het delen van foto’s van kinderen door (gescheiden) ouders.
Een lastige vraag is of degene die een hyperlink deelt naar een filmpje met persoonlijke en gevoelige inhoud, strafbaar is. In het arrest GS Media/Sanoma werd geoordeeld dat van commerciele partijen meer onderzoek wordt verwacht naar de rechtmatigheid van het plaatsen van materiaal. In Smaadschrift via hyperlink op Facebook werd een vrouw schuldig bevonden aan een smaadschrift via het sharen van een hyperlink naar een website waarop ze haar ex beschreef als pedofiel.
Max Verstappen - Arrest
Rb. Amsterdam 6 september 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:6395
Feiten
Max Verstappen is een professioneel autocoureur. Hij speelt in een reclame van supermarkt Jumbo, waarin Verstappen de boodschappen thuis bezorgt bij de klanten in zijn race-auto. Hiermee promoot Jumbo haar snelle bezorgdienst. Picnic is een online supermarkt waarbij klanten via internet, en dus niet fysiek, boodschappen kunnen bestellen om ze vervolgens door Picnic thuis te laten bezorgen. Picnic heeft op haar facebookpagina een reclamefilpje gepost. Hierin is een lookalike te zien van Verstappen die de boodschappen bezorgt. De lookalike draagt in het filmpje van Picnic dezelfde outfit en heeft dezelfde pet op die de echte Max Verstappen altijd draagt.
Rechtsvraag
Is het gebruik van de lookalike in het filpje van Picnic onrechtmatig t.o.v. Max Verstappen?
Oordeel
De rechtbank oordeelt dat het gebruik van de lookalike in het filmpje onrechtmatig is t.o.v. Max Verstappen. Dit is omdat Picnic het portretrecht van art. 21 Aw heeft geschonden, ondanks het feit dat er alleen een lookalike is gebruikt. Dit is omdat de lookalike alle kenmerken van Max Verstappen heeft vertoond in het filmpje. Hieruit kan worden opgemaakt dat Picnic opzettelijk het beeld van Max Verstappen wilde oproepen. Max Verstappen heeft ook een commercieel belang om zich tegen het gebruik van de lookalike te verzetten. Verstappen heeft als gevolg immers schade geleden.
Dutch Filmworks v. Ziggo - Arrest
Rb. Midden-Nederland (vzr.) 8 februari 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:423
Feiten
DFW was de sub-distrubuteur van de film The Hitman's Bodyguard in NL. DFW had ook het recht om namens zichzelf en namens de mederechthebbenden op The Hitman's Bodyguard, actie te ondernemen tegen inbreuken op de intellectuele eigendomsrechten op de film. Ziggo was een internetprovider. Ziggo hield bij welke klanten van Ziggo welk IP-adres gebruikten en wanneer. De Autoriteit Persoonsgegevens had een besluit vastgesteld wat inhield dat de verwerking van persoonsgegegevens door DFW rechtmatig was. Die verwerking van persoonsgegevens zag op de verzameling en de vastellging van IP-adressen en van de persoonsgegevens die daaraan verbonden waren. DFW wilde deze gegevens krijgen doordat Ziggo haar deze zou geven.
Tecxipio GmbH, een bedrijf uit Duitsland, had de opdracht gekregen van DFW om het uitwisselen van The Hitman's Bodyguard via BitTorrent netwerken te monitoren. Tecxipio GmbH had ook de IP-adressen van de downloaders opgeslagen.
DFW had vervolgens Ziggo een verzoek gestuurd om de gegevens te geven van een aantal van deze IP-adressen die van de klanten van Ziggo waren. Dit omdat DFW ze een schikkingsvoorstel wilde sturen. Ziggo wilde deze gegevens wel bewaren, maar deze niet overdragen aan DFW.
Rechtsvraag
Moet Ziggo de gegevens aan DFW verstrekken?
Oordeel
De rechter oordeelde dat Ziggo de gegevens niet aan DFW hoefde te verstrekken. Er was namelijk onduidelijkheid over de manier waarop DFW de personen achter de IP-adressen ging benaderen. Het was vaag of DFW die Ziggo klanten als downloader zou beschouwen. De rechter oordeelde ook dat DFW het schikkingsvoorstel voor die betreffende Ziggo klanten, namelijk 150 euro boete, niet genoeg had onderbouwd.
Wat zijn de belangrijkste begrippen binnen het recht? - BulletPoints 1
Rechtsvorming omvat de algemene systematiek en de indeling van het geldende recht. Ook wordt er hierbij gekeken naar de verbanden tussen de verschillende rechtsgebieden, de organisatie van de rechtspraak en de fundamentele begrippen en theorieën in het recht. In rechtsvinding vormt de rechtspraak de kern. Er wordt gekeken naar het proces van rechtsvinding en de verschillende manieren om de wet uit te leggen. Er wordt aandacht besteed aan het oefenen van juridische vaardigheden, zoals het hanteren van de wet en het analyseren van juridische teksten. Rechtsvorming is dus meer theoretisch en rechtsvinding meer praktisch.
Het procesrecht (ook wel formeel recht genoemd) bevat regels waaraan procedures moeten voldoen. Er moet fairness zijn in de procedure; beide partijen moeten een eerlijke kans krijgen en er moet sprake zijn van een eerlijk proces. De rechter moet onpartijdig zijn; geen voorkeur hebben voor een bepaalde partij, en moet onafhankelijk zijn; niet betrokken zijn bij een bepaalde partij.
Er zijn twee belangrijke manieren om recht in de samenleving in te delen. Er is positief recht; het door de staat ingestelde recht (wat vooral bestaat uit wetten in formele zin), en er zijn de overige gewoonten, gebruiken, en moraal in de samenleving. Een ander onderscheid is dat tussen wet in formele zin; afkomstig van de hoogste wetgever, en wet in materiële zin; afkomstig van andere bevoegde wetgevers zoals gemeentes.
Het legaliteitsbeginsel betekent dat er uit wordt gegaan van wetten en dat de staat zich niet boven de wet plaatst.
Nederland heeft een koning of koningin en is daarmee een constitutionele monarchie. Naast deze ceremoniële en verbindende functie is er echter ministeriële verantwoordelijkheid en ligt de macht feitelijk bij de gekozen regering.
Nederland heeft zich met betrekking tot de Europese Unie onder andere onderworpen aan het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hoewel het primaat van de wetgever geldt en men uitgaat van de geldende wetten, hebben uitspraken op Europees niveau een informele precedentwerking en zullen gelijke gevallen in Nederland op een gelijke manier worden behandeld. Daarmee is het rechtsbegrip in Nederland complex geworden.
Hoe is het recht van de Antillen geregeld? - BulletPoints 2
- In het Statuut staat dat Nederland onderdeel is van een Koninkrijk waar ook Aruba, Curaçao en Sint Maarten toe behoren. Elk land heeft echter een zekere autonomie en een eigen rechtsorde. Ook Suriname is een tijd onderdeel geweest van ons Koninkrijk, maar is nu onafhankelijk. Aruba heeft een tijd een aparte status gehad maar wilde uiteindelijk niet onafhankelijk worden. Sinds de opheffing van de Nederlandse Antillen als land, vormen de kleine BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) onderdeel van Nederland als land. Deze overzeese gebieden vormen officieel onderdeel van Nederland en hun burgers zijn daardoor Europese burgers, maar de overzeese gebieden vallen officieel buiten de Europese Unie.
Het attributiebeginsel betekent dat het Koninkrijk (meestal Nederland) bepaalde taken op zich neemt voor alle gebieden, zoals defensie. Deze taken worden vastgelegde in zogenaamde rijkswetten. Taken van de autonome landen op zichzelf zijn onder andere onderwijs, rechtspraak en economisch beleid. Er is echter ook het concordantiebeginsel, wat inhoudt dat er tussen de landen gestreefd wordt naar een zo groot mogelijke overeenkomst in privaatrecht en strafrecht. Dit uit zich in een Gemeenschappelijk Hof van Justitie op Curaçao en het optreden van de Hoge Raad als cassatierechter in Caribische zaken. Ook zijn de Koninkrijksorganen in feite meestal de Nederlandse organen die ook van werking zijn op de Antillen. De inwoners van de BES-eilanden hebben Nederlands kiesrecht, maar de meeste inwoners van de overige Antillen niet. De Koninkrijksregering houdt toezicht over de Caribische landen, kan besluiten vernietigen, en kan zogenaamde aanwijzingen geven aan de landen.
Het Koninkrijk is meer een centrale eenheidsstaat (een staat met een centrale overheid), dan een federatie (een verzameling onafhankelijke staten zonder centraal staatsgezag).
Een case is een bepaalde juridische probleemsituatie. Bij het oefenen met het oplossen ervan, wordt meestal beredeneerd vanuit het perspectief van de rechter. Geschiloplossing wordt rechtsvinding genoemd, maar deze term miskent eigenlijk het creatieve, vernieuwende element van de rechter in het vinden van oplossingen. Om dit element te erkennen, is de term rechtsvorming ontstaan, Deze term erkent de vormende kracht van jurisprudentie meer.
Wetsteksten moeten meestal eerst uitgelegd worden voordat ze worden toegepast. Hiervoor is de basis gelegd door de methodenleer van Paul Scholten. Om een wet uit te leggen, zijn er verschillende interpretatiemethoden. Als er echter iets in de wetten ontbreekt, dan worden redeneerwijzen gebruikt.
Drie redeneerwijzen zijn de analogie, a contrario en rechtsverfijning. Bij een analogie worden gelijke gevallen gelijk behandeld. Dit is anders dan het strafrecht, in het strafrecht zijn analogieën namelijk verboden maar kunnen bepalingen middels extensieve interpretatie wel worden opgerekt. Bij a contrario geldt precies het tegenovergestelde van een bepaalde wetsregel. Rechtsverfijning betekent dat een bepaalde wet te algemeen is en er een uitzondering gemaakt moet worden.
Hoe zijn de bevoegdheden verdeeld binnen het burgerlijk procesrecht? - BulletPoints 3
Een civiele procedure begint met de vraag welke rechtbank bevoegd is om een uitspraak te doen. Allereerst is de bevoegdheid afhankelijk van de rechtsgrond (bijvoorbeeld burgerlijk recht) van de vordering van de eisende partij (objectum litis). Vervolgens is het de vraag of de zaak onder het internationale/Europese recht valt of onder het Nederlandse recht. In een dagvaardingsprocedure geeft de eiser in een dagvaarding aan wat hij verlangt van de gedaagde, hierbij bepaalt de woonplaats van de gedaagde of het Nederlands recht betreft of niet. In een verzoekschriftprocedure wordt een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, hierbij bepaalt de woonplaats van de verzoeker (of een van de belanghebbenden) of het Nederlands recht betreft.
De Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO) geeft regels over welke soort rechter (rechtbank, gerechtshof of Hoge Raad) in welke gevallen bevoegd is. Dit heet de absolute competentie van de rechter. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) regelt de relatieve competentie van de rechter en bepaalt bij welke rechter de zaak aanhangig wordt gemaakt; welke rechter de zaak in behandeling zal nemen. Bij een verzoekschrift neemt de rechter van de woonplaats van de verzoeker de zaak in behandeling, bij een dagvaarding geldt de woonplaats van de gedaagde (wie eist, die reist).
Bij burgerlijke zaken is in eerste instantie de rechtbank bevoegd, dit is de rechter in eerste aanleg. Bepaalde zaken vallen onder de sector kanton, alle overige gevallen onder de sector civiel. Als men het niet eens is met de uitspraak, kan in hoger beroep worden gegaan bij een gerechtshof. Tot slot kan hier tegenin worden gegaan in cassatie bij de Hoge Raad.
Het inzetten van een rechtsmiddel (in hoger beroep gaan of in cassatie gaan) kan binnen drie maanden na de uitspraak. Een rechtsmiddel is een voorziening in rechte die tegen een rechterlijke beslissing kan worden ingesteld bij hetzelfde orgaan dat de beslissing genomen heeft of bij een hoger orgaan. De rechter die in eerste instantie uitspraak doet, kan echter zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, wat betekent dat de vordering (bijvoorbeeld betaling) direct kan worden gedaan en er niet wordt gewacht op het hoger beroep (het hoger beroep kan de vordering eventueel weer terugdraaien). Als uitspraak geen gebruik meer kan maken van gewone rechtsmiddelen, gaat zij in kracht van gewijsde en met gezag van gewijsde, wat inhoudt dat buitengewone rechtsmiddelen worden aangewend.
Arresten zijn uitspraken van de hoogste rechters; de gerechtshoven en de Hoge Raad. Ze worden verspreid in jurisprudentietijdschriften zoals de Nederlandse Jurisprudentie (NJ). Ook rechtspraak.nl bevat veel arresten.
Een arrest kan bestaan uit:
De uitspraak van de rechter in eerste aanleg
De uitspraak van het Hof in hoger beroep
Het cassatiemiddel
De uitspraak van de Hoge Raad
De conclusie van de A-G en P-G
Noten van de annotatoren
Hoe los je casussen binnen het burgerlijk recht op? - BulletPoints 4
Rechtsfeiten zijn gebeurtenissen of handelingen met een rechtsgevolg, dus met juridische gevolgen of verplichtingen. Objectief recht is het geheel van rechtsregels en normen uit de wetgeving, rechtspraak en gewoonten. Gecombineerd met een rechtsfeit wordt het objectief recht geconcretiseerd door een persoon of instituut (subject) en wordt het subjectief recht.
Rechtsfeiten zijn in te delen in menselijke handelingen en blote rechtsfeiten (gebeurtenissen zoals geboorte en overlijden). Menselijke handelingen vallen vervolgens in te delen in rechtshandelingen (waarbij het rechtsgevolg bedoeld was) en feitelijke handelingen/materiële daden (waarbij het rechtsgevolg onafhankelijk van de bedoeling van een persoon optreedt).
Rechtshandelingen kunnen de bedoeling zijn van een persoon, genaamd eenzijdige rechtshandelingen, bijvoorbeeld een testament opstellen. Ook kunnen ze meerzijdig zijn, bij de samenwerking tussen meerdere personen, zoals bij een overeenkomst.
Partijen kunnen op verschillende manieren iets overeenkomen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een overeenkomst, wilsontbreken en wilsgebreken. Bij een overeenkomst is er in principe wilsovereenstemming over zaak en prijs. Bij wilsontbreken is er geen wil die ten grondslag ligt aan een verklaring, bijvoorbeeld bij verspreking, elkaar verkeerd begrijpen, onjuiste communicatie door een tussenpersoon of een geestelijke stoornis. Dit kan ertoe leiden dat de overeenkomst vernietigbaar is. Bij wilsgebreken komt de wil op een gebrekkige manier tot stand, bijvoorbeeld bij bedrog, bedreiging, dwaling of misbruik van omstandigheden. Dit leidt ertoe dat de overeenkomst vernietigbaar is.
Een (juridische) kwestie of probleemgeval wordt een casus genoemd. Het volgende schema is een stappenplan voor het oplossen van casussen:
Selecteer de relevante feiten
Kwalificeer de feiten op juridische wijze en formuleer de rechtsvraag
Selecteer de rechtsregels die van toepassing zijn en ontleed deze in voorwaarden en rechtsgevolg
Bestudeer jurisprudentie en literatuur om de betekenis van de voorwaarden en de toepasselijke rechtsregels te achterhalen, toets de voorwaarden aan de feiten van het geval
Neem een beslissing en motiveer de beslissing
Wat zijn de belangrijkste onderdelen van het verbintenissenrecht? - BulletPoints 5
Wat zijn de belangrijkste onderdelen van het goederenrecht? - BulletPoints 6
Het belangrijkste verschil tussen verbintenissenrecht en goederenrecht is dat verbintenissenrecht draait om relatieve rechten: prestaties en verplichtingen (schulden) die worden uitgeruild tussen twee personen. Goederenrecht draait om absolute rechten: bevoegdheden over zaken die tegenover iedere willekeurige derde (erga omnes) kunnen worden opgeëist. Iemands vermogen bestaat uit absolute rechten (goederenrecht) en relatieve rechten en schulden (verbintenissenrecht).
In boek 3 van het BW, over vermogensrecht, is bepaald dat goederen alle zaken en alle vermogensrechten zijn. Zaken zijn alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Dit zijn roerende zaken (beweeglijke zaken zoals koeien) of onroerende zaken (zoals een stuk grond). Vermogensrechten zijn rechten die afzonderlijk danwel gecombineerd met andere rechten overdraagbaar zijn, of ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, of verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel.
Om goederen te verkrijgen, kan iemand een deel van iemand anders vermogen overnemen, of het geheel ervan (alle absolute rechten, relatieve rechten en schulden). Dit laatste heet opvolging onder algemene titel. Als er slechts een deel van de bestanddelen wordt overgenomen, bijvoorbeeld alleen absolute rechten op een bepaalde zaak, dan is er sprake van opvolging onder bijzondere titel. Ook relatieve rechten kunnen onder bijzondere titel worden overgedragen (gecedeerd) aan een derde partij. Vorderingsrechten kunnen zonder toestemming van de schuldenaar worden overdragen. Dit geldt echter alleen voor goederen en vermogensrechten, niet voor schulden.
Er zijn volledige absolute rechten en beperkte absolute rechten. Volledige absolute rechten zijn allesomvattende rechten zoals eigendomsrechten en bepaalde vermogensrechten zoals intellectueel eigendom. Het eigendom is het meest omvattende recht dat iemand op een zaak kan hebben. Het eigendomsrecht is te vinden in Boek 5. De andere volledige absolute rechten staan in speciale wetten, bijvoorbeeld over intellectueel eigendom. Volledige absolute rechten zoals eigendomsrechten bestaan uit drie bevoegdheden:
De zaak mogen gebruiken (ius utendi). Dit is een exclusieve bevoegdheid. Het is dus de bevoegdheid van de eigenaar alleen.
Vruchten van de zaak mogen trekken (ius fruendi)
De zaak mogen verbruiken (ius abutendi)
Bij gebruik is de zaak herhaaldelijk bruikbaar, bij verbruik wordt de zaak opgebruikt. Beperkte absolute rechten zijn terug te voeren op een volledig absoluut recht of op andere beperkte rechten.
Beperkte absolute rechten kunnen worden ingedeeld aan de hand van het object (waarover het gaat) of aan de hand van het doel (de bedoeling ervan). Boek 3 BW bevat regels die zowel betrekking hebben op zaken en vermogensrechten. Als het object van een beperkt recht een goed is, dan valt het onder Boek 3. Zowel van zaken als van vermogen worden vruchten geplukt, dit vruchtgebruik leidt tot zogenaamde burgerlijke vruchten. Pand en hypotheek (zekerheidsrechten) kunnen als beperkte absolute rechten zowel zijn afgeleid van een zaak als van vermogen en vallen ook onder Boek 3.
Een beperkt recht kan de bevoegdheid verlenen om van de goederen van iemand anders te genieten. Als een beperkt recht de bevoegdheid verleent om zich bij wanbetaling op andermans goed te verhalen, heet het een beperkt absoluut zekerheidsrecht. Dit kan met een pand of hypotheek, maar ook met borgtocht. Hypotheken gelden voor registergoederen. Registergoederen zijn goederen die worden ingeschreven in een openbaar register (kadaster), zoals woningen en grote schepen. Panden gelden meestal voor roerende zaken en zijn aan minder formaliteiten gebonden.
Een overdracht van goederen bestaat uit drie onderdelen: een geldige titel (de overeenkomst is niet vernietigd of strijdig met de wet), beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder (de eigenaar of een andere gerechtigde) en de wijze van levering. De wijze van levering hangt af van de aard van de goederen. Bij onroerende zaken en andere registergoederen zijn dit een notariële/authentieke akte en inschrijving in het openbare register. Bij roerende zaken en niet-registergoederen zijn dit een feitelijke bezitsverschaffing en een tweezijdige verklaring. In deze verklaring staat de levermethode: levering met de korte hand (traditio brevi manu, de zaak is al in het bezit van de verkrijger), levering met de lange hand (traditio longa manu, de zaak moet nog verplaatst worden) of constitutum possessorium (de zaak krijgt een nieuwe eigenaar maar blijft (tijdelijk) in gebruik van de oude eigenaar). Bij vermogensrechten is de levering een recht aan toonder, of aan order, of een recht op naam.
De vestiging van beperkte rechten verloopt iets anders dan de overdracht van goederen. Ook vestiging van beperkte rechten bestaat uit drie onderdelen: een geldige titel (de overeenkomst is niet vernietigd of strijdig met de wet), beschikkingsbevoegdheid van degene die het goed wil bezwaren, en de vestigingshandeling. De vestigingshandeling hangt af van de aard van de goederen. Bij onroerende zaken en andere registergoederen zijn dit een notariële/authentieke akte en inschrijving in het openbare register. Bij roerende zaken en niet-registergoederen is dit een feitelijke bezitsverschaffing. Bij vermogensrechten is de levering een recht aan toonder, of aan order, of een recht op naam.
Wat zijn de belangrijkste onderdelen van het familierecht? - BulletPoints 7
Het personen- en familie- en erfrecht wordt soms ook wel kortweg familierecht genoemd en beslaat onder andere afstammingsrecht, relatievormen, huwelijksvermogensrecht, meerderjarigenbescherming en erfrecht.
Het huwelijksvermogensrecht betekent dat het huwelijk standaard een aantal rechten en plichten van echtgenoten met zich mee brengt. Daarnaast wordt een huwelijk in principe in gemeenschap van goederen afgesloten, tenzij de partijen huwelijkse voorwaarden opstellen. De (standaard) rechten en plichten van het huwelijk komen erop neer dat de echtgenoten elkaar getrouwheid, hulp en bijstand moeten verschaffen. Ook hebben ze elkaar toestemming nodig voor veranderingen in overeenkomsten over de echtelijke woning, giften, borgstellingen en overeenkomsten van goederenkrediet. De gemeenschap van goederen heet boedelmenging. Bij een echtscheiding worden de goederen door de helft verdeeld, tenzij als de redelijkheid en billijkheid nopen tot uitzonderingen.
Bij minderjarigen zijn de ouders de wettelijke vertegenwoordigers. Soortgelijke constructies kunnen ook indien nodig worden ingesteld voor meerderjarigen. De zwaarste maatregel is curatele, hierbij wordt de curandus handelingsonbekwaam verklaard. Dit kan als iemand zichzelf of anderen in gevaar brengt als gevolg van een geestelijke of lichamelijke toestand, of door alcohol- of drugsgebruik. Een bewind wordt ingesteld over de goederen van een rechthebbende als hij/zij niet in staat is diens vermogensrechtelijke belangen ten volle waar te nemen. De bewindvoerder beheert dan de goederen. Mentorschap kan eventueel worden gecombineerd met bewind en heeft betrekking op niet-vermogensrechtelijke belangen, zoals verzorging en verpleging.
Als iemand overlijdt (de erflater), treedt het erfrecht in werking. Dit is een veelzijdig recht. Als er geen testament is, en als er dus geen testamentair erfrecht is, dan treedt het wettelijk geregelde erfrecht in. Dit heet het versterferfrecht of ab-intestaaterfrecht. Er is veel vrijheid in het opstellen van een testament; er is een hoge mate van partijautonomie.
Een erfgenaam heeft drie mogelijkheden: zuivere aanvaarding (de erfgenaam neemt alles over, dit gaat automatisch in als de erfgenaam spullen begint te verkopen), beneficiaire aanvaarding (de verhaalsbeperking dat schulden alleen worden voldaan voor zover er baten zijn, dit kost griffierecht) en verwerping.
In Boek 4 BW staat het versterferfrecht. In eerste instantie erven de erfgenamen uit eigen hoofde, slechts als alternatief zijn er erfgenamen bij plaatsvervulling. Er zijn vier groepen (parentelen) die uit eigen hoofde erven: echtgenoot en kinderen, ouders en diens broers en zussen, grootouders, overgrootouders. De groepen sluiten elkaar uit, in principe erft de eerste groep. Als een lid van deze groep er niet meer is, dan treedt een erfgenaam bij plaatsvervulling op. De wettelijke verdeling houdt in dat de echtgenoot van de erflater alles erft en dat de kinderen slechts een erfdeel kunnen vorderen wanneer deze echtgenoot is overleden of failliet gegaan.
Kinderen zijn legitimarissen en kunnen ondanks onterving in de uiterste wilsbeschikking hun legitieme portie eisen. Als een kind is overleden, is het kleinkind dat daarvoor in de plaats komt legitimaris. De legitimaire breuk bepaalt door hoeveel personen de legitimaire massa (een gedeelte van het vermogen) wordt gedeeld. Dit kan zelfs betrekking hebben op eerder gemaakte giften. Andere wettelijke rechten zorgen dat echtgenoot en kinderen een vangnet hebben en verzorgd achterblijven. Voor zover de langstlevende echtgenoot behoeftig is, heeft deze recht op vruchtgebruik van woning, inboedel en andere goederen van de nalatenschap. Kinderen hebben geldaanspraak tot 18 jaar voor verzorging en opvoeding en tot 21 jaar voor levensonderhoud en studie.
Wat zijn de belangrijkste begrippen binnen het bestuursrecht? - BulletPoints 8
Zich verweren tegen een beslissing van een bestuur kan alleen als de beslissing genomen is door een bestuursorgaan. Het verschil tussen een rechtspersoon en een bestuursorgaan is dat een bestuursorgaan een orgaan is van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of een orgaan is van een ander persoon of college, dat met enig openbaar gezag is bekleed (art. 1:1 Awb). Een rechtspersoon is daarentegen een organisatie of een instelling die dezelfde rechten en plichten heeft als een natuurlijk persoon. Bij bestuursorganen wordt er onderscheid gemaakt tussen a-organen (die geheel onder de Awb vallen) en b-organen (die slechts onder de Awb vallen voor zover ze met enig openbaar gezag zijn bekleed).
A-organen zijn organen van rechtspersonen van publiekrechtelijke aard. Dit zijn fundamentele organen zoals de staat, provincies en gemeenten, maar ook organen die door een bijzondere wet zijn ingesteld, zoals de Nederlandse Orde van Advocaten, en als orgaan benoemde onderdelen van de overheid, zoals de belastinginspecteur, de commissaris van de Koning en de korpschef van de politie.
B-organen zijn deeltijds bestuursorganen van een ander (overig) persoon of college (geen a-organen) die met enig openbaar gezag zijn bekleed. Dit zijn organen van rechtspersonen zoals verenigingen, vennootschappen en stichtingen. Een voorbeeld van een b-orgaan is de directie van De Nederlandse Bank, die belast is om financieel toezicht te houden op banken, pensioenfondsen en verzekeraars.
Zich verweren op basis van de Awb tegen een beslissing van een bestuursorgaan kan alleen als er sprake is van een besluit. Dit betekent een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling waarmee een rechtsgevolg wordt beoogd. Bij een bestuursorgaan is dit bijvoorbeeld het besluit dat een bepaalde organisatie een subsidie krijgt. Het tegenovergestelde van een rechtshandeling is een feitelijke handeling, een gebeurtenis waarmee geen rechtsgevolg wordt beoogd. Dit is bijvoorbeeld het aanleggen van riolering.
Awb-besluiten zijn beschikkingen of besluiten van algemene strekking. Beschikkingen zijn persoonsgericht (gericht op bepaalde individuen) of zaaksgericht (gericht op een concreet object zoals een woning). Daarnaast vallen bepaalde afwijzingen van aanvragen (zoals bouwvergunningen) ook onder beschikkingen. Besluiten van algemene strekking zijn algemeen verbindende voorschriften, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten (ook wel concretiserende besluiten van algemene strekking genoemd).
Algemeen verbindende voorschriften zijn voor een onbeperkt aantal personen geldig in een onbeperkt aantal situaties. Een algemeen verbindend voorschrift is een externe regel (naar buiten toe werkend) en heeft vier kenmerken: de regel is algemeen naar plaats, tijd en persoon (1), bevat een zelfstandige normstelling (2), bindt burgers (3) en is afkomstig van een bevoegd wetgevingsorgaan (4). Algemeen verbindende voorschriften zijn voor herhaalde toepassing vatbaar, aangezien ze algemeen zijn naar plaats, tijd, en persoon.
Beleidsregels zijn interne regels voor ambtenaren die gehanteerd worden bij het uitoefenen van een bevoegdheid. Dit kan een vrije of discretionaire bevoegdheid zijn, zonder absolute verplichting om de bevoegdheid uit te oefenen, of een gebonden bevoegdheid, zonder enkele ruimte voor interpretatie. Dit is dus een verschil met een algemeen verbindend voorschrift, omdat er daarbij niet kan worden afgeweken. Een ander verschil tussen beleidsregels en algemeen verbindende voorschriften is dat er voor beleidsregels geen wettelijke voorschriften zijn voor het vaststellen en wijzigen ervan.
Aanwijzingsbesluiten concretiseren het toepassingsbereik of de werkingssfeer van algemeen verbindende voorschriften. Een zelfstandige norm is in een concretiserend besluit van algemene strekking afwezig. Ze worden ook wel afgekort als cbas.
Het bestuur moet de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb's) in acht nemen bij het nemen en de uitvoering van een besluit. Er wordt onderscheid gemaakt tussen formele beginselen van behoorlijk bestuur en tussen materiële beginselen van behoorlijk bestuur. De formele beginselen hebben betrekking op de totstandkoming van een besluit en de materiële beginselen hebben betrekking op de inhoud van een besluit.
Hoe zijn de stappen van rechtsbescherming tegen de overheid geregeld in het bestuursprocesrecht? - BulletPoints 9
De procedure van rechtsbescherming tegen de overheid hangt af van het soort handeling van het bestuursorgaan. Bij rechtshandelingen, waar meestal sprake van is, zal de bestuursrechter bevoegd zijn. Als er echter sprake is van een privaatrechtelijk of feitelijk handelen van bestuur, dan is de burgerlijke rechter bevoegd.
De avv en beleidsregels zijn uitgesloten voor bestuursrechtelijke rechtsbescherming. Als een burger zich toch benadeeld voelt door een avv of beleidsregel, dan zijn er andere mogelijkheden om dit aan te vechten. Voor bestuurswetgeving kan de burger zich wenden tot de burgerlijke rechter. Wat betreft strafrechtelijke avv's mag de burger zelf geen zaken voor de strafrechter brengen, maar hij kan wel bewust het strafrechtelijke voorschrift overtreden om een proefproces uit te lokken.
Beschikkingen gaan vaak over afgewezen aanvragen. De partijen hierbij zijn het bestuursorgaan en de particulier. De particulier kan een burger zijn (een natuurlijke persoon) of een rechtstreeks belanghebbend rechtspersoon. De normadressaat is degene tegen wie het besluit is gericht; de rechtstreeks belanghebbende. Bij rechtsbescherming tegen een beschikking gericht aan een burger, moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn:
eigen belang
persoonlijk belang (geen belang van de massa maar van een individu)
objectief bepaalbaar belang (niet gevoelsmatig maar economisch waardeerbaar)
actueel en zeker belang (niet vaag en niet in de toekomst)
direct geraakt belang (er is een direct verband tussen het besluit en het belang)
Voor bescherming tegen avv's is de burgerlijke rechter bevoegd. Voor bescherming tegen beleidsregels en aanwijzingsbesluiten is de bestuursrechter bevoegd. Bij een besluit wordt altijd bekendgemaakt bij welke rechter bezwaar kan worden gemaakt. Maar eerst doorloopt de burger als belanghebbende een voorprocedure. Dit gebeurt in principe bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Zowel bij bezwaar als bij administratief beroep wordt een tweede kans gegeven om het besluit af te wegen. Het wordt getoetst op rechtmatigheid (aan geldend recht, hogere avv's en de abbb's) en doelmatigheid (of het gewenst is voor het algemeen belang). De hoorplicht houdt in dat belanghebbenden de gelegenheid moeten krijgen om gehoord te worden.
Na deze voorprocedure start de procedure bij de rechter. Bij bestuursrechtelijke geschillen is de rechtbank, sector bestuursrecht de rechter in eerste aanleg. Alleen bij een aantal uitzonderingen is een bijzondere bestuursrechter bevoegd. Voorbeelden hiervan zijn het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) voor economisch bestuursrecht en de belastingkamer voor belastinggeschillen (dit ligt vast in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, AWR). De bestuursrechters beoordelen de rechtmatigheid van het besluit.
Wanneer is gedrag strafbaar volgens het strafrecht? - BulletPoints 10
Een delict ofwel een strafbaar feit is een feit naar aanleiding waarvan de pleger kan worden bestraft, waarin de pleger een natuurlijk persoon of rechtspersoon is. Het strafbare feit moet iniedergeval een menselijke gedraging omvatten. Dierlijke gedragingen zijn niet strafbaar. De legaliteitseis (nulla poena-beginsel) houdt in dat een gedraging in de wet als strafbaar moet zijn aangeduid om strafbaar te zijn. Er is dus eerst een delictsomschrijving nodig: een omschrijving van de gedraging door de wetgever in de wet met daaraan een straf verbonden.
De wet is toegespitst en bevat verbijzonderingen van algemene gedragingen; de omstandigheden waaronder een bepaalde gedraging een strafbaar feit is. De gedraging en de omstandigheden vormen de bestanddelen van een delictsomschrijving. Er zijn subjectieve bestanddelen; bepaalde intenties (oogmerk, opzet), en objectieve bestanddelen; de overige onderdelen van een delictsomschrijving. Pas als aan alle bestanddelen is voldaan, is er sprake van een strafbaar feit.
De elementen van een strafbaar feit zijn wederrechtelijkheid (het gedrag is in strijd met de rechtsorde) en schuld (het gedrag is de dader te verwijten). Deze elementen worden verondersteld en niet expliciet uitgelegd in het Wetboek van Strafrecht. In de meeste gevallen is het voor de strafrechter en de officier van justitie (OvJ) duidelijk dat wederrechtelijkheid en schuld eisen zijn voor strafbaarheid. In enkele gevallen kan het echter voorkomen dat met een bepaalde gedraging de rechtsorde toch niet wordt geschonden of dat de schuld een dader niet verwijtbaar is en hij de gedraging niet had kunnen vermijden.
De strafuitsluitingsgronden zijn aspecten van de elementen wederrechtelijkheid en schuld die aangeven wanneer straf niet nodig is. De strafuitsluitingsgronden zijn onder te verdelen in rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden.
Rechtvaardigingsgronden gaan over wederrechtelijkheid en specificeren in welke gevallen gedrag te rechtvaardigen valt. Dit zijn onder andere overmacht (bijvoorbeeld bij een noodtoestand), noodweer (noodzakelijke zelfverdediging), een wettelijk voorschrift, een ambtelijk bevel, en een buitenwettelijke rechtvaardigingsgrond.
De schulduitsluitingsgronden specificeren in welke gevallen een delict niet aan de dader mag worden verweten. Dit zijn onder andere ontoerekeningsvatbaarheid (beperkte geestesvermogens), (psychische) overmacht, noodweerexces, een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel, en een buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond.
Hoe is het strafprocesrecht geregeld? - BulletPoints 11
- Een strafrechtelijke procedure is een procedure waarin de burger (de verdachte) tegenover de overheid staat, waarbij de overheid wordt gerepresenteerd door het Openbaar Ministerie (OM). Het OM is de enige die vervolgingsbevoegdheid heeft; de bevoegdheid om strafzaken bij de strafrechter aan te brengen. Er is echter ook het opportuniteitsbeginsel: het OM mag van vervolging afzien als het dit opportuun acht. Dit is bijvoorbeeld het geval als het OM vervolging niet noodzakelijk acht of er onvoldoende bewijs is. Het afzien van een zaak heet seponeren. Als een belanghebbende zich daardoor benadeeld voelt, kan hij/zij een beklagprocedure starten (art. 12 Sv). Als er toch vervolgd wordt, dan volgt er het strafproces. Het strafproces bestaat uit drie fases: opsporing, vervolging en berechting in eerste aanleg.
Strafvordering begint met het opsporingsonderzoek ter verheldering van een strafbaar feit dat waarschijnlijk is gepleegd. Dit wordt geleid door de officier van justitie (OvJ). In sommige gevallen vindt er ook een onderzoek plaats door de rechter-commissaris. Hierna mag pas het eindonderzoek starten.
Een zaak wordt aanhangig gemaakt bij de strafrechter door middel van een dagvaarding. De dagvaarding bevat een tenlastelegging (welk gedrag de dader wordt verweten) die aan een aantal geldigheidsvoorwaarden moet voldoen. De tenlastelegging moet de tijd en plaats van het feit noemen en de omstandigheden beschrijven en de dagvaarding moet aan de verdachte worden betekend. Als niet aan deze eisen wordt voldaan, is de dagvaarding nietig.
De artikelen 348 en 350 Sv bevatten de vragen die de rechter doorloopt. Artikel 348 Sv bevat de voorvragen; de formele vragen, de beoordeling of de rechter bevoegd is, en of er gestart kan worden. Artikel 350 Sv bevat de hoofdvragen; de materiële vragen, de inhoudelijke beoordeling. De hoofdvragen beginnen met:
Valt het tenlastengelegde feit te bewijzen?
Levert het bewezenverklaarde een strafbaar feit op?
Is de dader strafbaar?
Welke sanctie wordt opgelegd?
Wat houdt volkenrecht in? - BulletPoints 12
Subjecten van internationaal publiekrecht zijn staten, internationale organisaties, en individuen. Er zijn drie criteria voor een staat: een territoir (grondgebied), een bevolking, en een orgaan dat effectief en daadwerkelijk gezag uitvoert over de bevolking. Voor individuen zijn er minimumstandaarden voor hoe vreemdelingen worden behandeld in een land. Ook zijn er internationale verdragen over mensenrechten, zoals het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Internationaal strafrecht betekent dat individuen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor internationale misdrijven.
Er zijn drie bronnen van internationaal publiekrecht die te vinden zijn in artikel 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof (SIGH): verdragen, internationaal gewoonterecht, en algemene rechtsbeginselen. Daarnaast worden rechterlijke uitspraken en opvattingen van gezaghebbende schrijvers genoemd als hulpmiddel. Daar valt een vijfde bron aan toe te voegen: bindende besluiten van internationale organisaties.
Een gedragswijze valt pas onder internationaal gewoonterecht als het een statenpraktijk is (constante, uniforme gedraging) en het opinio iuris is (als de praktijk als rechtens juist wordt beschouwd). Er zijn echter steeds meer verdragen gesloten. Dit zijn wilsovereenstemmingen tot volkenrechtelijke verbintenissen. Deze verdragen kunnen vele benamingen hebben. Een verdrag wordt gesloten tussen twee staten (bilateraal) of tussen meerdere staten (multilateraal). Het Verdrag van Wenen bevat regels over internationale verdragen. Als een internationale rechter geconfronteerd wordt met een geval waarvoor geen passelijke wet is, dan kan hij terugvallen op de algemene rechtsbeginselen: fundamenten van de wet die verschillende landen gemeen hebben. Vroeger hadden de meningen van volkenrechtsgeleerden veel invloed met het uitleggen van gewoonterecht, tegenwoordig vervult de International Law Commission grotendeels die functie.
Bij de totstandkoming van een internationaal verdrag is ook nationaal recht betrokken. De verdragstekst wordt opgesteld door vertegenwoordigers van verschillende landen, soms binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, maar soms ook binnen andere ministeries. Vervolgens moet de Staten-Generaal het goedkeuren, geeft de Raad van State advies, en verleent het parlement stilzwijgende goedkeuring (of uitdrukkelijke goedkeuring, indien het verdrag in strijd is met de Grondwet). Dan volgt ratificatie: het staatshoofd of de minister van Buitenlandse Zaken verklaart dat Nederland zich aan het verdrag zal houden. Tot slot moet het verdrag volgens de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen bekend worden gemaakt, daarna volgt de inwerkingtreding.
Er zijn twee manieren waarop volkenrecht doorwerkt in de interne rechtsorde van een land. Nederland heeft als een van de weinige landen een incorporatiesysteem, waarbij de internationale wet als dusdanig een plek heeft binnen de interne rechtsorde. Het tegenovergestelde is een transformatiesysteem, waarbij een internationale wet eerst wordt omgezet naar een nationale wet. In onder andere het Van Gend & Loos arrest en het Costa/ENEL arrest is bepaald dat landen van de Europese Unie verplicht een incorporatiesysteem hebben
De rechter mag formele wetten niet toetsen aan de Grondwet of aan het Statuut, dit is uitgewezen in het Harmonisatiewet-arrest.
Hoe is Europees recht geregeld? - BulletPoints 13
- De EU heeft een aantal belangrijke instellingen. Het Europees Parlement wordt rechtstreeks verkozen en kan onder andere amendementen aandragen en een beslissende stem uitbrengen over wetgeving. De Europese Raad bestaat uit regeringsleiders, staatshoofden, een voorzitter en de voorzitter van de Commissie. De Europese Raad bepaalt vooral beleidslijnen en prioriteiten. De Raad van Ministers (afgekort de Raad) bevat verschillende afdelingen, zoals de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken, heeft eindverantwoordelijkheid, en is het belangrijkste wetgevende orgaan van de EU. De Commissie bestaat uit onafhankelijke personen (en een hoop ondersteunend personeel) en bepaalt het dagelijkse beleid. Het Hof van Justitie bestaat uit verschillende organen: een daarvan heet ook het Hof van Justitie, ter ontlasting daarvan is er het Gerecht, en tot slot zijn er gespecialiseerde rechtbanken mogelijk (zoals het ambtenarengerecht). De Europese Centrale Bank en de Rekenkamer houden zich vooral met economische aangelegenheden bezig.
Europees recht heeft primaire bronnen; de verdragen VwEU en VEU, en secundaire bronnen; alle overige verordeningen, richtlijnen, besluiten, aanbevelingen en adviezen. Deze secundaire bronnen mogen niet in strijd zijn met de oprichtingsverdragen. Ook de uitspraken van het Hof van Justitie vormen een bron van Europees recht.
Een verordening heeft een algemene strekking (toepasbaar op een onbeperkt aantal personen), is verbindend in alle onderdelen, en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Een richtlijn is slechts verbindend in het resultaat en moet door de nationale overheden eerst nog worden omgezet naar nationale wetgeving. Een besluit is verbindend in alle onderdelen en kan zich ook enkel aan bepaalde adressaten richten.
Er wordt van bepaalde beginselen uitgegaan wat betreft de bevoegdheden van de EU. Het attributiebeginsel betekent dat de EU alleen handelt binnen de bevoegdheden die haar zijn toebedeeld in verdragen en dat op bepaalde onderwerpen, zoals de interne markt, de EU de bevoegdheid deelt met de lidstaten. Het subsidiariteitsbeginsel betekent dat op gebieden die niet tot de exclusieve bevoegdheid van de EU behoren, de EU slechts optreedt als de lidstaten de doelstellingen zelf niet voldoende kunnen bereiken. Het evenredigheidsbeginsel betekent dat het optreden van de EU niet verder mag gaan dan wat nodig is om de doelstellingen te bereiken. Het loyaliteitsbeginsel betekent dat de EU en de lidstaten een goede samenwerking nastreven.
Een interne markt is een ruimte zonder binnengrenzen met vier klassieke vrijheden: vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal, en personen. Het idee erachter is dat de marktwerking en concurrentie de productiviteit en innovatie verhogen. Om vrij verkeer van goederen te bereiken, zijn er allerlei handelsbelemmeringen opgeheven en monopolies tegengewerkt, bijvoorbeeld in het arrest Cassis de Dijon. Het vrije verkeer van personen geldt zowel voor natuurlijke personen als rechtspersonen en wordt steeds breder toegepast. Bij het vrije verkeer van diensten gaat het om onstoffelijke goederen, zoals toerisme en medische hulpverlening. Het vrije verkeer van kapitaal gaat niet over vergoeding van prestaties maar over beleggen en ondernemen.
Het Hof van Justitie heeft drie bevoegdheden: geschillen beslechten, prejudiciële beslissingen geven en bindende adviezen uitbrengen.
Wat zijn de meest voorkomende onderwerpen binnen het IT-recht? - BulletPoints 14
- IT-recht gaat over recht dat te maken heeft met informatietechnologie, zoals smartphones, digitale camera’s en producten in het Internet of Things zoals slimme koelkasten. IT-recht is een functioneel rechtsgebied; het behandelt een thema (IT) en betrekt daarbij allerlei rechtsgebieden uit het gehele objectieve recht, zoals het bestuursrecht en privaatrecht. IT-recht gaat over allerlei deelonderwerpen waarbij vaak een veelheid aan juridische kwesties gemoeid is, een voorbeeld is sociale media.
Vier kenmerken van het IT-recht zijn:
Het houdt zich vooral bezig met interne rechtsvergelijking (een probleem kan uitstralen op meerdere rechtsgebieden).
Het is multidisciplinair.
Juridische vraagstukken in IT-recht moeten vaak op grondrechtelijk niveau worden beantwoord.
Er is een transnationaal (grensoverstijgend) perspectief voor nodig.
Bij IT-recht is zowel de horizontale werking van grondrechten (tussen particuliere partijen) van belang als de verticale werking (particuliere partijen tegen de overheid). IT-recht gaat vaak over de bescherming van gegevens en ook over de aansprakelijkheid van tussenpersonen. Hierbij komen de grondrechten in het spel. Een voorbeeld is het arrest Lycos/Pessers, waarin werd geoordeeld dat de service provider de NAW-gegevens moest verschaffen van een man die een postzegelhandelaar onterecht zwartmaakte. In het arrest SABAM/Netlog werd echter geoordeeld dat de service provider niet als een politieagent op hoeft te treden. De grondrechtelijke belangen van de vorderende partij, tussenliggende partij, en achterliggende partij worden tegen elkaar afgewogen.
In de Algemene Verordening Gegevensbescherming (Avg) is aangegeven hoe er met persoonsgegevens om moet worden gegaan. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) bewaakt de naleving van deze verordening. Aan het geven van toestemming worden hoge eisen gesteld, dit moet apart gebeuren van het sluiten van een overeenkomst. Voor gevoelige persoonsgegevens, zoals ethnische afkomst of politieke voorkeur, moet zelfs uitdrukkelijk toestemming worden gegeven. Gebruikers moeten controle hebben over hun gegevens, er moet inzage in de verwerking zijn. Ook is er het recht op rectificatie en het recht op gegevenswissing.
Add new contribution