BulletPoints en begrippen bij Rutter's Child and Adolescent Psychiatry (5e druk, 2010)

Hoofdstuk 34 Aandachts- en activiteitsstoornissen

  • Aspecten van ADHD zijn onoplettendheid, overactiviteit en impulsiviteit volgens de DSM-IV-TR. De ICD-10 noemt het de hyperkinetische stoornis

  • Klachten moeten in meerdere situaties voorkomen wil de diagnose gegeven worden

  • Er zijn verschillende subtypes binnen ADHD: aandachtsproblemen zonder hyperactiviteit, overactiviteit of impulsiviteit zonder aandachtsproblemen, situationaliteit en overactiviteit met stereotype bewegingen

  • ADHD komt vaak voor met neurologische ontwikkelingsstoornissen, zoals autisme, leerproblemen en het Syndroom van Gilles de la Tourette. Wat ook vaak samengaat met ADHD zijn intellectuele beperkingen, gedragsstoornissen, angststoornissen, middelenmisbruik, bipolaire stoornis en schizofrenie

  • ADHD zou een genetische stoornis kunnen zijn, een executieve functie stoornis of een catecholamine stoornis

  • ADHD komt internationaal bij 5-10% van de mensen voor en de hyperkinetische stoornis in 1-2%

  • Vanaf het vierde levensjaar blijven ADHD symptomen constant. Blijvende impulsiviteit en overactiviteit kan leiden tot agressief, antisociaal en crimineel gedrag. Aandachtsproblemen, antisociaal gedrag en impulsiviteit lijken te blijven tot in de volwassenheid

  • Beoordeling gebeurt door direct observaties, self-report bij volwassenen, interviews met ouders en familie en fysieke en psychologische onderzoeken

  • Interventies richten zich op educatie, advies, medicatie, gedragstherapie en dieettherapie

Hoofdstuk 37 Depressie in de kindertijd en adolescentie

  • Depressie wordt gekenmerkt door somberheid, anhedonie, verveling, prikkelbaarheid en het niet ontvankelijk zijn voor leuke activiteiten, interactie en aandacht van andere mensen

  • Depressies volgen een continuüm afhankelijk van ernst, aanhoudendheid en aan- of afwezigheid van manie

  • Belangrijke differentiaaldiagnoses van unipolaire depressie zijn: bipolaire depressie, angststoornis, ADHD, oppositionele stoornis, middelenmisbruik en eetstoornis

  • De kans op depressie is hoger aan het begin van de puberteit, vooral bij meisjes

  • Een depressie duurt drie tot zes maanden, met een hoge kans op terugval

  • Depressie kan leiden tot gedragsstoornis, persoonlijkheidsstoornis, middelenmisbruik en suïcidaal gedrag. Een bipolaire stoornis wordt in 10 tot 20% ontwikkeld

  • Depressie heeft een hoge erfelijke component: 40-65%

  • Depressie gaat vaak gepaard met een cognitieve bias gericht op een negatief beeld van zichzelf, de wereld en de toekomst

  • Risicofactoren voor depressie zijn fysiek en seksueel misbruik, pesten, aangetrokken voelen tot het eigen geslacht, overlijden van een familielid en medische problemen

  • Het behandelplan bevat psycho-educatie en richt zich op vier omgevingsfactoren: ouders, leeftijdsgenoten, school en het individu

  • Behandelingen zijn antidepressiva, cognitieve gedragstherapie en interpersoonlijke therapie. Bij cognitieve gedragstherapie worden negatieve en disfunctionele gedachten omgezet in positieve gedachten. Bij interpersoonlijke therapie wordt interpersoonlijke stress verlicht door betekenisvolle, lage conflict relaties te vormen

  • De combinatie van medicatie en cognitieve gedragstherapie is de beste behandeling voor een depressie

  • Andere behandelingen zijn familiegerichte therapie, psychosociale behandeling, lichttherapie en elektroconvulsieve therapie

Hoofdstuk 38 Bipolaire stoornis bij kinderen en adolescenten

  • Onder kinderen met bipolaire stoornis komt euforie minder vaak voor, maar uit de stoornis zich vaak als prikkelbaarheid

  • Symptomen van een manie zijn: euforie, prikkelbaarheid, grootheidswaanzin, verminderde behoefte aan slaap, grote doelen najagen

  • ADHD, ODD, schizofrenie, middelenmisbruik en angststoornis moeten onderscheiden worden van bipolaire stoornis

  • De levensprevalentie van bipolaire stoornis is één tot drie procent

  • PDB brengt problemen in het verbale- en werkgeheugen mee, evenals moeite aandacht vast te houden, problemen met wiskunde, gedragsaanpassing en emoties van gezichten herkennen

  • Door PDB is de amygdala verkleind

  • Er zijn vele genen betrokken bij PDB, waarbij er niet één gen is dat een doorslaggevend effect heeft

  • Gebruikte medicatie voor bipolaire stoornissen zijn lithium anti-epileptica en antipsychotica

  • Ook psychotherapie is belangrijk bij bipolaire stoornis. Drie voorbeelden zijn psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie met familie betrokkenheid en familie gerichte pscyho-educatie

Hoofdstuk 39 Angststoornissen

  • Er is sprake van een angststoornis als het functioneren of ontwikkelingsgeschikt gedrag hierdoor beperkt wordt, als het gepaard gaat met significante ‘distress’ of als er sprake is van falen in aanpassen

  • Er zijn veel verschillende angststoornissen: fobieën, separatieangststoornis, sociale angststoornis, gegeneraliseerde angststoornis en paniekstoornis

  • Sociale angst komt vaak samen voor met separatie angst en gegeneraliseerde angst. Ook zijn angststoornissen vaak comorbide met depressie, middelenmisbruik of gedragsstoornissen

  • 5 tot 10% van de kinderen heeft een angststoornis

  • Risicofactoren voor angststoornis zijn: vrouw, angst in kindertijd, trauma, negatieve levensgebeurtenissen, medische condities, neurologische schade, laag geboortegewicht, koortsstuipen, blootstelling aan gevaarlijke stoffen, ademhalingsdisregulatie, roken en inhiberend temperament

  • Risico voor angst wordt voor 40% bepaald door de genen en voor 60% door ongedeelde omgevingsfactoren. Verder hebben endofenotypen en moleculaire genetica invloed op het ontwikkelen van angststoornissen

  • Angst kan aangeleerd worden door conditionering. De amygdala is hierin belangrijk

  • Angststoornissen kunnen behandeld worden met cognitieve gedragstherapie en medicatie

Hoofdstuk 41 Eetstoornissen

  • Er zijn vier soorten eetstoornissen: anorexia nervosa, bulimia nervosa, ‘eating disorder not otherwise specified’ en binge eetstoornis

  • Bij anorexia is er sprake van het over evalueren van vorm en gewicht, erg laag lichaamsgewicht en amenorroe

  • Bij bulimia is er sprake van het over evalueren van vorm en gewicht, herhaaldelijk enorm veel eten en extreem gewichtscontrole gedrag door gebruik van laxatiemiddelen of overgeven

  • Er is sprake van eetstoornis NOS als er symptomen van anorexia en bulimia in mindere mate of in gemixte vorm aanwezig zijn

  • Eetstoornissen starten vaak in de adolescentie door het fysieke zelfbewustzijn bij de lichamelijke veranderingen door puberteit

  • Anorexia leidt tot een hogere kans op mortaliteit, angst- en affectieve stoornissen, sociale en persoonlijkheidsproblemen en problemen in de zwangerschap

  • Risicofactoren voor eetstoornissen zijn genetische factoren, vrouw zijn, adolescentie en vroeg volwassenheid, westerse landen, andere psychische stoornissen, premorbide negatieve ervaringen, zoals misbruik, en negatieve premorbide eigenschappen, zoals laag zelfvertrouwen

  • Bij de binge eetstoornis is er sprake binge eten en een algehele neiging om teveel te eten. Het komt vooral voor bij adolescenten, vaak samen met obesitas

  • Behandeling van eetstoornissen kan met, zonder of gedeeltelijke opname, zowel farmacologisch, psychologisch als een combinatie hiervan zijn. Voorbeelden zijn interpersoonlijke psychotherapie, familietherapie en cognitieve gedragstherapie

Hoofdstuk 42 Posttraumatische stressstoornis

  • Symptomen van PTSS zijn: niet gescheiden willen worden van de ouder(s), herbeleven van het trauma, slaapproblemen, sneller geïrriteerd of boos, moeite om erover te praten met ouders of leeftijdsgenoten, cognitieve veranderingen, bewust zijn van de dood, lichamelijke arousal en ‘survivors guilt'

  • Naast PTSS ontwikkelen zich vaak depressies, suïcidale gedachten, overdosis, angststoornissen en paniekaanvallen

  • PTSS uit zich anders in kinderen als in volwassenen. Het komt maar weinig voor onder de tien jaar

  • Risicofactoren voor PTSS zijn: een grote stressor, moederlijke depressie, slechte coping strategieën, slechte familie sfeer, niet praten over het trauma met de ouders, eerder blootgesteld aan geweld, psychiatrisch verleden, cognitieve verstoringen en misinterpretaties, vrouw zijn en slechte familie relaties

  • Overproductie van cortisol, bij acuut trauma, vermindert het hippocampale volume

  • Behandeling van PTSS kan zijn: cognitieve gedragstherapie, EMDR, narrative exposure therapy en medicatie en vooruitdenken als preventiemiddel

Hoofdstuk 45 Schizofrenie en aanverwante stoornissen

  • Schizofrenie wordt gekenmerkt door hallucinaties, wanen, ‘passivity phenomena’, gestoorde gedachten en spraak, verminderde of ongepaste emotionele reacties, gebrek aan wilskracht en motorische abnormaliteiten

  • Positieve symptomen zijn een overmaat of verstoring van normaal functioneren en negatieve symptomen zijn een reductie of verlies van normaal functioneren

  • Het premorbide functioneren is gebrekkig met vroege ontwikkelingsachterstanden in taal, motorische ontwikkeling, sociaal functioneren, gedrag en IQ

  • Volgens de DSM-IV zijn er vier typen schizofrenie: het paranoïde type, gedesorganiseerde type, catatone type en residuele type

  • Herstel vindt vooral in de eerste zes maanden na psychose plaats. Echter houden de symptomen vaak lang aan

  • Voorspellers voor een slechte uitkomst zijn: premorbide sociale en cognitieve beperkingen, langdurige eerste psychose, onbehandelde psychoses en aanwezigheid van negatieve symptomen

  • Risicofactoren voor schizofrenie zijn wellicht zwangerschaps- en geboortecomplicaties, ernstige ondervoeding, cannabis gebruik, sterke emoties of kritiek van ouders, migratie en mishandeling

  • Bij schizofrenie is het aantal dendrieten en synapsen beperkt. Daarnaast zijn de hersenen kleiner, vooral de frontale en temporale kwabben met de hippocampus en amygdala

  • Differentiaaldiagnoses zijn affectieve, schizoaffectieve en atypische psychosen, autismespectrumstoornissen, ‘multidimensionally impaired syndrome’, schizotypische persoonlijkheidsstoornis, epilepsie, neurologische stoornissen en drugsgebruik

  • Schizofrenie wordt behandeld met antipsychose medicatie, pscyho-educatie, intensieve familie interventies, cognitieve gedragstherapie en cognitieve remediation

Hoofdstuk 46 Stoornissen in het autismespectrum

  • Autisme wordt gekenmerkt door beperkingen op sociaal gebied, beperkingen op communicatief gebied en beperkte interesses en repetitief gedrag

  • ASD gaat vaak gepaard met intellectuele beperkingen, cognitieve beperkingen en soms met medische condities

  • Voorspellers van de uitkomst van autisme zijn non-verbaal IQ en taal

  • Differentiaaldiagnoses zijn ‘pervasive developmental disorder not otherwise specified’, syndroom van Asperger, Rett syndroom, ‘childhood disintegrative disorder’, Landau-Kleffner syndroom, intellectuele beperking, sensorische beperking en emotionele verwaarlozing

  • Er zijn drie theorieën over ASD: 1) mensen met ASD hebben moeite mentale staten van zichzelf en anderen te begrijpen, 2) ze focussen zich op details, in plaats van globale informatie, en 3) door prefrontale cortex abnormaliteiten is er sprake van executief disfunctioneren

  • Behandeling van ASD moet multimodaal zijn: ouders en familie moet worden betrokken, de interventie moet zo vroeg mogelijk plaatsvinden, het kind moet onderwijs krijgen, gedragstherapie kan helpen en medicatie kan comorbide symptomen aanpakken

  • Onderdeel van ASD kan zijn: erfelijkheid, abnormale ontwikkeling van chromosomen, door disfunctioneren van spiegelneuronen, grote hoofdomtrek, grijze massa verstoring, abnormale EEG activiteit en stijging serotonine niveaus in bloedplaatjes

Hoofdstuk 50 Persoonlijkheidsstoornissen

  • Bij persoonlijkheidsstoornissen is er sprake van aanhoudende afwijkende gedragspatronen, inflexibiliteit en doordringendheid in verschillende situaties, significante beperking en stabiliteit over tijd

  • Er zijn vier factoren van disfunctioneren bij persoonlijkheidsstoornissen: emotionele disregulatie, antisociaal gedrag, inhibitie en compulsiviteit

  • As I stoornissen zijn episodische stoornissen, As II zijn persoonlijkheidsstoornissen

  • Volgens de ICD-10 zijn er negen soorten persoonlijkheidsstoornissen. Volgens de DSM zijn het er elf, onderverdeeld in drie hoofdcategorieën: vreemd/excentriek, dramatisch/emotioneel/instabiel en angstig/bang

  • Er zijn verschillende soorten persoonlijkheidsstoornissen: antisociale persoonlijkheidsstoornis, psychopathische stoornis, borderline persoonlijkheidsstoornis, dissociatieve identiteitsstoornis, schizotypische persoonlijkheidsstoornis en schizoïde persoonlijkheidsstoornis

  • Dialectical behaviour therapy is een mogelijke behandeling van persoonlijkheidsstoornissen. Het richt zich op het vergroten van capaciteiten en motivatie. Het is een effectieve therapie

Hoofdstuk 55 Hechtingsstoornissen

  • Hechting is de neiging om nabijheid en contact te zoeken met een specifiek figuur

  • Functies van hechting zijn: het geven van en zoeken naar comfort bij distress, warmte, empathie en koestering, emotionele beschikbaarheid en emotie regulatie en fysieke en psychologische bescherming

  • Een gedesorganiseerde hechtingsstijl is geassocieerd met het ontwikkelen van psychopathologie

  • Er is sprake van een hechtingsstoornis wanneer een jong kind afwijkend hechtingsgedrag vertoont en er sprake is van abnormaliteiten op sociaal en emotioneel gebied

  • Er zijn twee soorten hechtingsstoornissen: ‘withdrawn/inhibited’, ofwel emotioneel teruggetrokken en geremd, en ‘social/disinhibited’, ofwel ongeremd in sociale contacten

  • Differentiaaldiagnoses zijn autisme, intellectuele beperking en ADHD

  • Risicofactoren zijn verwaarlozing van de zorg van een kind, opname in een instituut, Williams syndroom en fetal alcohol syndrome

  • Het verbeteren van de verzorgingsomgeving zorgt voor vele verbeteringen in het hechtingsgedrag. Verzorgers moeten emotioneel beschikbaar zijn, sensitief en de behoeftes van hun kind voor hun eigen behoeftes laten komen

Begrippelijst

[toc:menu]

Hoofdstuk 1 Kinder- en adolescentiepsychiatrie: ontwikkelingen van de afgelopen 50 jaar

 

Big theories

Claimden het hele leven te kunnen verklaren, inclusief alle psychopathologie. Voorbeelden zijn de psychoanalyse, de Eriksoniaanse lifespantheorie, het behaviourisme en de hechtingstheorie

Cognitieve deficits (tekortkomingen)

Liggen aan de basis van de sociale handicaps bij autisme, dit werd voor het eerst aangetoond door Hermelin en O’Connor

fMRI-onderzoek

De introductie hiervan zorgde ervoor dat de neurale basis van deficits relevant werd

Maternal deprivation

Bowlby was de eerste die de reacties van jonge kinderen bestudeerden wanneer zij werden gescheiden van hun ouders, wat zorgde voor bewustzijn van de gevoeligheden van kinderen en het belang van persoonlijke sociale relaties

Schizophrenogenic mother

Een tendens van vroeger om de ouders de schuld te geven van de stoornis van hun kinderen

Strange situation meetinstrument

Een meetinstrument, ontwikkeld door Mary Ainsworth, waarmee veilige en onveilige gehechtheid kon worden gemeten

 

Hoofdstuk 2 Classificatie

Algoritme

Hierbij worden mogelijke kenmerken beoordeeld als aanwezig of afwezig. De kenmerken worden dan samengevoegd om te kijken of er een drempelwaarde voor de stoornis is bereikt. Dit wordt graag gebruikt door onderzoekers

Categorisch classificatiesysteem

Hierbij wordt gekeken of er wel of niet sprake is van een bepaalde stoornis

Classificatiesystemen

Worden gebruikt bij het diagnosticeren, ze kunnen helpen bij de communicatie tussen clinici en onderzoekers, het toepassen van onderzoek op klinische problemen en bij uitleg naar patiënten

Comorbiditeit

Komt voor als een persoon lijdt aan twee of meer afzonderlijke en onafhankelijke stoornissen

Dimensionaal classificatiesysteem

Worden vaker gebruikt wanneer genetische en omgevingsfactoren een rol spelen, omdat deze een beter beeld geven van de relatie tussen de risico’s en de stoornissen die het gevolg zijn

DSM-IV

Het belangrijkste classificatiesysteem

Multi-axiaal systeem

Een classificatiesysteem met meerdere assen, waarbij elke as een classificatie levert voor een ander aspect van een bepaald probleem

Polythetic

Een medische classificatie is polythetic, als de cases worden ingedeeld op basis van veel (niet alle) specifieke kenmerken die ze met elkaar gemeen hebben

Prototype

Het profiel van de problemen in de case wordt vergeleken met een schema of een prototype. Wordt graag gebruikt door behandelaars

Valse dichotomie

Kan ontstaan wanneer er tussen twee diagnoses moet worden gekozen en er niet kan worden gekeken naar alternatieven

 

Hoofdstuk 34 Aandacht- en activiteitstoornissen

ADHD

Komt grotendeels overeen met hyperkinetische stoornis, maar de vereisten om een diagnose te mogen stellen zijn wat minder streng. Hierdoor kunnen wel heel veel verschillende cases met ADHD gediagnosticeerd worden, waardoor mensen snel op één hoop geveegd worden

Hyperactiviteit

Overactiviteit samen met impulsiviteit

Hyperkinetische stoornis

Een stoornis uit het classificatiesysteem ICD-10, die verschilt van ADHD op een paar punten. Voor hyperkinetische stoornis moeten alle drie de componenten aanwezig zijn, moeten de verschijnselen zich voordoen in meer dan één situatie en wordt het uitgesloten als er sprake is van andere stoornissen, zoals autisme.

Impulsiviteit

Men handelt zonder te reflecteren. Extreme niveaus hiervan vormen een risico voor antisociaal gedrag, mislukken in een opleiding en ‘personality dysfunction’ in de adolescentie en de volwassenheid

Onoplettendheid

Een bepaald patroon van gedrag, zoals ongeorganiseerdheid en een gebrek aan doorzettingsvermogen

Overactiviteit

Een overmaat aan bewegingen. Overactiviteit is meestal het grootste probleem tijdens de kindertijd, maar het minst grote probleem gedurende de volwassenheid

Situationaliteit

Houdt in dat de klachten van een kind allen thuis of alleen op school tot uiting komen, dit kan bijvoorbeeld zo zijn bij ADHD

 

Hoofdstuk 37 Depressie in de kindertijd en adolescentie

Active distraction

Het zoeken van afleiding bij teleurstellingen, om negatief affect te inhiberen

Alcohol- en drugsmisbruik

Komen vaak voor in combinatie met depressie. De verslavingen kunnen zowel leiden tot depressie als er een gevolg van zijn

Amygdala

Een verkleinde amygdala is geconstateerd bijd epressieve kinderen en adolescenten

Angst

Is vaak een voorbode van een stemmingsstoornis, door gedeelde genetische oorzaken

Anhedonia

Het onvermogen om plezier te halen uit activiteiten die normaal gesproken wel als plezierig worden ervaren

Bipolaire depressie

Wordt gekarakteriseerd door manie of hypomanie. Het is soms lastig om bipolariteit bij jonge patiënten te ontdekken, omdat bij deze doelgroep de depressieve en manische symptomen snel af kunnen wisselen of gecombineerd voor kunnen komen

Children’s Depression Rating Scale – Revised (CDRS-R)

Het meest gebruikte interview-based meetinstrument, met discriminante en convergente validiteit. Het is ook gevoelig voor behandelingseffecten

Depressie

Een depressie onderscheidt zich van normale schommelingen in de stemming van kinderen en adolescenten doordat er bij depressie sprake is van een verslechtering van het functioneren

Depression Not Otherwise Specified

Minor, of subsyndromale depressie. Hierbij moet sprake zijn van een depressieve stemming, anhedonia of geïrriteerdheid, en daarbij nog drie symptomen van een ‘major’ depressie

Dubbele depressie

Hiervan is sprake wanneer iemand een dysthyme stoornis en een major depressie tegelijkertijd heeft. Deze vorm van depressie heeft een chronisch verloop

Dysthyme stoornis

Heeft ook minder symptomen dan major depressie. Het meest in het oog springende kenmerk is het chronische karakter, het houdt minimaal een jaar aan

Gedragsstoornissen

Komen vaak voor samen met depressie, vooral in prepuberale samples

Major depressie

Hierbij heeft iemand een sombere of prikkelbare stemming, of anhedonia, samen met minstens 5 andere symptomen, zoals sociale terugtrekken, gevoelens van waardeloos zijn, schuldgevoel, suïcidale gedachten of gedrag, slaapstoornissen, verminderde motivatie en/of concentratie, te veel of te weinig eetlust

Mood and Feelings Questionnaire (MFQ)

De enige self-report scale die is gevalideerd voor kinderen en adolescenten, met het vermogen om depressive te onderscheiden van angst en gedragsstoornissen

Prepuberale depressie

Is er in twee typen, de meestvoorkomende gaat samen met gedragsproblemen, vaak ouders in de criminaliteit, verslaafde ouders en disharmonie in de familie. De minder voorkomende is sterk familiegebonden met meerdere generaties depressielijders, een hoge mate van angst en bipolaire stoornis

Psychiatrische interview

Dé methode voor het vaststellen van een depressie. Psychiatrische interviews kunnen het chronologische verloop, de oorzaak en de functionele significantie van verschillende symptomen bepalen. Ook kan het interview bepalen in hoeverre de symptomen toegeschreven kunnen worden aan de depressieve stoornis

Psycho-educatie

Het geven van informatie over een bepaalde stoornis, aan de familie van de patiënt en de patiënt zelf

Subgenual prefrontal cortex

Hersenscans van adolescenten met depressie laten een verkleind volume zien van dit gebied

 

Hoofdstuk 38 Bipolaire stoornis bij kinderen en adolescenten

Amygdala

De amygdala is significant verkleind bij PBD

Comorbiditeit met PBD

PBD komt vaak samen voor met ADHD, angststoornissen en ODD

Deficits in response flexibility

Moeite met het aanpassen van het gedrag aan veranderingen in belonende factoren. Dus moeite een nieuwe stimulus te kiezen wanneer de vorige niet meer wordt beloond, maar juist nadelig wordt

fMRI-onderzoek

Laat zien dat kinderen met PBD moeite hebben met het herkennen van emoties uit gezichtsuitdrukkingen en ze zien neutrale gezichten als vijandiger en zijn daar banger voor

ODD

Oppositional Defiant Disorder, extreme gedragsproblematiek

PBD

Pediatric Bipolar Disorder, bipolaire stoornis bij kinderen. Deze kinderen hebben vaker last van prikkelbaarheid dan van euforie. Symptomen zijn verandering in slaap en activiteit, sneller afgeleid zijn etc. Van manie zijn symptomen grootheidswaan, euforie, minder behoefte aan slaap, het najagen van grote doelen

 

Hoofdstuk 39 Angststoornissen

Cognitieve gedragstherapie (CBT)

CBT is gebaseerd op het feit dat vervormde gedachten de basis zijn voor symptomen van angst. CBT richten zich op het denkproces van het kind en probeert negatieve ideeën te vervangen door meer realistische en neutrale ideeën

Distress

Is een eigenschap van een angststoornis. Angst kan gezien worden als pathologie wanneer het functioneren van het kind niet wordt beperkt, maar er wel sprake is van distress. Er is echter geen maat voor wanneer sitress klinisch significant is

Fobische stoornissen

Worden gekenmerkt door een onredelijke angst voor een specifiek voorwerp dat op zichzelf niet gevaarlijk is

Gegeneraliseerde angststoornis

Hierbij is er sprake van verschillende zorgen over meerdere omstandigheden. Voorbeelden hiervan zijn zorgen over school, over hoe iemand over komt op anderen en over de toekomst. Vaak ontwikkelt deze stoornis zich niet in de jonge kinderleeftijd

Paniekstoornis

Deze mensen ervaren herhaaldelijke spontane paniek aanvallen. Dit kan leiden tot een beperking wanneer men wil reizen, of tot agorafobie. De paniekaanvallen bestaan uit een intense angst voor het naderend onheil. Ook is er sprake van fysieke symptomen, zoals een versnelde hartslag, ademnood, schokken, zweten, depersonalisatie en een veranderde ervaring van de werkelijkheid

Separatie-angststoornissen

Beginnen altijd in de kinderleeftijd. De stoornis houdt in dat het kind een angst heeft om van huis of van zijn ouders/verzorgers gescheiden te worden. Dit veroorzaakt beperkingen voor het kind, omdat het kind deze situaties zal proberen te vermijden

Sociale fobie / Sociale angststoornis

Kenmerkt zich door dat een persoon angstig is in sociale situaties. De persoon is bang om beoordeeld te worden, belachelijk gemaakt te worden, vernederd te worden of in verlegenheid te worden gebracht

 

Hoofdstuk 42 Posttraumatische stresstoornis

Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR)

In deze techniek wordt kinderen gevraagd een beeld van de traumatische gebeurtenis op te roepen terwijl ze tegelijkertijd met hun ogen de bewegende hand van de therapeut volgen

Groepsbehandeling

Hieraan wordt de voorkeur gegeven wanneer er veel kinderen bij het trauma betrokken zijn (bijvoorbeeld bij een ongeval op een school). Deze groepen kunnen het beste 6-8 kinderen bevatten en er zijn aparte groepen voor jongens en voor meisjes

Individuele behandeling

Helpt vooral de overlevenden te begrijpen wat er gebeurd is en hun gevoelens van angst en hulpeloosheid te overmeesteren

Narrative Exposure Therapy en Trauma Focused CBT

Hieruit is gebleken dat het van belang is dat er zowel aandacht wordt geschonken aan het verhaal van het trauma, maar ook aan het corrigeren van cognitieve veranderingen in het geheugen

PTSD

Posttraumatische stresstoornis, geclassificeerd als een angststoornis. Kinderen met PTSD herbeleven het trauma (in de vorm van nachtmerries, veel angst, flashbacks of oncontroleerbare en herhalende gedachten over het trauma, enzovoorts), vertonen emotionele afstomping (zoals sociaal teruggetrokken, weinig emotie, verlies van al ontwikkelde vaardigheden, enzovoorts), vertonen meer (lichamelijke) arousal (zoals moeilijkheden met slapen, slaapwandelen, afgenomen concentratie, enzovoorts) en cognitieve veranderingen (worden alerter voor gevaar, slechter geheugen, enzovoorts)

Subjective appraisal

De manier waarop het kind het trauma evalueert, dit bepaalt of PTSD ontstaat of niet

Survivor guilt

Een schuldgevoel omdat mensen nog leven terwijl andere misschien gestorven zijn, over dat ze meer hadden moeten doen om anderen te helpen enzovoorts

 

Hoofdstuk 45 Schizofrenie en aanverwante stoornissen

Cannabisgebruik

Cannabisgebruik rond het 15e levensjaar zou een vergroot risico op schizofrenie veroorzaken rond het 26e levensjaar

Catatone subtype

Deze mensen hebben vooral problemen op motorisch gebied

Cognitieve remediatie

Een vrij nieuwe psychologische behandelmethode. Hierbij wordt bijvoorbeeld ouders en leraren geleerd om informatie en taken in kleine, gemakkelijker te hanteren delen af te breken. Zo vergt het minder van het werkgeheugen en van het vermogen tot informatieverwerking

Core features

De kern van de symptomen van schizofrenie, dit zijn zeer waarschijnlijk de cognitieve tekortkomingen. Het aandeel hiervan is groter bij kinder- en adolescentie-onset-patiënten dan bij adult-onset-patiënten

Disorganised subtype

Deze mensen vertonen vooral een gedesorganiseerd spraakgebruik en gedrag. Ook hebben zij last van negatieve symptomen, zoals een valk of ongepast affect

Gestoorde gedachten en spraak

Dit uit zich bijvoorbeeld in de vorm van incoherente spraak (onlogische associaties maken), het verzinnen van nieuwe woorden (neologismen), of een gebrek aan inhoud, ideeën en spraak

Hallucinaties

Sensorische percepties in de afwezigheid van externe stimuli. Auditieve hallucinaties (stemmen horen) zijn verreweg de meest voorkomende bij schizofrenie

Maudsley-studie

In deze studie hadden patiënten waarbij de psychose in de adolescentie begonnen was en die na 6 maanden nog steeds psychotisch waren, slechts 15% kans op een volledig herstel

Motorische abnormaliteiten

Dit zijn bijvoorbeeld ‘maniertjes’, stereotype bewegingen en catatonische immobiliteit

Negatieve symptomen

Een reductie of verlies van normaal functioneren (zoals zich sociaal terugtrekken)

Neuro-ontwikkeling

Een verkeerde neuro-ontwikkeling wordt waarschijnlijk in gang gezet door een samenspel van genetische en omgevingsfactoren, en gaat door tot in de late adolescentie. Het gevolg zijn de psychotische symptomen

Niet-karakteristieke gedragingen

Vreemde ideeën, excentrieke interesses, veranderingen in voorkeur en bizarre perceptuele ervaringen; dit is vaak een voorbode van schizofrenie

Paranoïde subtype

Deze mensen hebben vooral last van wanen en hallucinaties

Passivity Phenomena

De ervaring dat je eigen gedachten ‘gelezen’ kunnen worden door anderen (‘thought broadcast’), uit je geest kunnen worden weggehaald (‘thought withdrawal’) of dat gedachten kunnen worden geplaatst in je hersenen (‘thought insertion’)

Positieve symptomen van schizofrenie

Een overmaat (een ‘excess’) of een verstoring van het normale functioneren (zoals hallucinaties)

Verminderde of ongepaste emotionele reacties

Mensen met schizofrenie kunnen minder emotionele expressie vertonen. Zij kunnen bijvoorbeeld een heel ‘vlakke’ gezichtsuitdrukking hebben. Ook kan er sprake zijn van incongruente emotionele reacties, een gebrek aan motivatie en initiatief en sociale terugtrekking

Wanen (delusions)

Verkeerde veronderstellingen en gevolgtrekkingen over de externe werkelijkheid. Paranoïde wanen geven het idee dat je wordt achtervolgd; referentie-wanen geven het idee dat gebeurtenissen of gedrag van andere mensen verwijst naar jou; wanen waarbij je controle verliest (‘delusions of control’) geven het idee dat je eigen gedachten, emoties of bewegingen beheerst worden door externe krachten

 

Hoofdstuk 46 Stoornissen in het autistische spectrum

Applied behaviour analysis (ABA)

Een techniek waarbij de volwassene door middel van materiaal en gedragingen specifieke reacties van het kind probeert uit te lokken

Asperger syndroom subtype

Wordt gebruikt om individuen met autistische spectrum stoornissen te omschrijven die relatief intellectueel zijn, vloeiend kunnen praten en minder ‘beschadigd’ lijken te zijn. Deze stoornis komt voor bij mensen die geen taalachterstanden, die typisch zijn voor autisme, ervaren

Autisme spectrumstoornissen

Worden gekenmerkt door drie klinische symptomen: kwalitatieve beperkingen in sociale interactie, kwalitatieve beperkingen in de verbale- en non-verbale communicatie, en een beperkt interessegebied

Childhood disintegrative disorder subtype

Een syndroom waarin normale ontwikkeling tijdens de eerste 2 levensjaren gevolgd wordt door opvallende gedragsverandering en ontwikkelingsachteruitgang. Receptieve en expressieve taal gaat verloren, en er treedt vaak verlies op van coördinatie en incontinentie van de blaas en darmen. Andere gedragsveranderingen omvatten sociale terugtrekking en meerdere gedragingen die veel overeenkomen met autisme

Comorbide stoornissen

Comorbide stoornissen van autisme zijn vooral depressieve stoornissen en angststoornissen. Comorbide stoornissen komen vaak voor bij volwassenen die geclassificeerd zijn met autistisch spectrum stoornissen

Landau-Kleffner syndroom subtype

Het Landau-Kleffener syndroom (of verworven afasie met epilepsie) lijkt op autisme. Kinderen met deze stoornis hebben een normale ontwikkeling. Dan verliezen zij eerst het receptieve en daarna het expressieve taalvermogen. Dit gaat meestal samen met de ontwikkeling van epilepsieaanvallen

PDD-NOS subtype

De begrippen ‘atypical autism’ en ‘pervasive developmental disorder not otherwise specified’ lijken dezelfde tekortkomingen te bezitten als die van autisme, hoewel ze niet voldoen aan alle diagnostische criteria van autisme

Pervasive Developmental Disorders (PDD)

Een overkoepelend begrip dat gebruikt werd om het brede scala aan autistische stoornissen te begrijpen. Tegenwoordig noemen we dit autistische spectrumstoornissen

Receptive, Expressive Language Disorders subtype

Dit zijn niet-autistische kinderen met een normale non-verbale intelligentie. Ze hebben een ernstige taalstoornis. Ze kunnen wat verschijnselen hebben die overlappen met ASD, en sommigen hebben een “semantisch-pragmatische” stoornis. Dat betekent dat ze moeite hebben de sociale communicatie van een gesprek goed aan te voelen

Rett syndroom subtype

Het Rett syndroom is een progressieve neurologische stoornis die bijna uitsluitend vrouwen treft. Er treedt een snelle achteruitgang van gedrag en mentale toestand op. Dit resulteert in dementie met op autisme lijkende kenmerken. Er volgt een geleidelijk verlies van spraak en doelbewust gebruik van de handen. Na een stabiele periode verschijnen er door de jaren heen nog meer neurologische afwijkingen, zoals spasticiteit in de benen en epilepsie

Theory of mind (ToM)

De mogelijkheid om te begrijpen dat anderen eigen ideeën en overtuigingen hebben en deze kennis te gebruiken om zo het gedrag van anderen te voorspellen

 

Hoofdstuk 50 Persoonlijkheidsstoornissen

Aanhoudende persoonlijkheids-verandering

Vaak als gevolg van een rampzalige ervaring of overblijfselen van een geestelijke ziekte

Antisociale persoonlijkheidsstoornis

De diagnostische criteria omvatten: het niet consequent kunnen werken, antisociale gedragingen, agressie, het niet voldoen aan financiële verplichtingen, niet vooruit kunnen plannen, het negeren van de waarheid, roekeloosheid en gebrek aan berouw. Deze criteria zijn verbonden met het niet kunnen beheersen van je temperament (snel gefrustreerd en boos), hyperactiviteit, lager IQ, problemen met vriendjes en negatieve familieachtergronden

Borderline persoonlijkheidsstoornis

Een patroon van instabiele interpersoonlijke relaties, zelfbeeld, gevoelens en controle over impulsen. Mensen met borderline beschadigen zichzelf vaak, zoals snijden, verbranden enzovoorts. De borderline persoonlijkheidsstoornis komt vaak voor bij adolescenten

Dissociatieve identiteitsstoornis

Hangt nauw samen met ernstige mishandeling tijdens de kindertijd

Episodische persoonlijkheidsstoornis

Een persoonlijkheidsstoornis die niet stabiel is over tijd, maar die fluctueert

Organische persoonlijkheidsstoornis

Deze is het gevolg van ernstige hoofdschade, waterhoofd en andere vormen van openlijke hersenschade

Persoonlijkheidsstoornis

Omvat een stabiel gedrag over aanzienlijke tijd en disfuncties in psychologische, interpersoonlijke en gedragscapaciteiten. Er zijn dus afwijkingen in het gehele persoonlijke functioneren

Psychopathische stoornissen

Een onderdeel van antisociale persoonlijkheidsstoornissen en verwijst naar ongevoeligheid voor de gevoelens van anderen, zich uitend in gebrek aan schuldgevoel of berouw

Schizoïde persoonlijkheidsstoornis

Een patroon van afstandelijkheid van sociale relaties en een beperkt aantal uitdrukkingen van emoties in interpersoonlijke settings. Ook is er een gebrek aan plezier in activiteiten, emotionele koelheid, klaarblijkelijke onverschilligheid naar complimentjes of kritiek, een beperkt vermogen om positieve of negatieve emoties te tonen, gebrek aan hechte vriendschappen, voorkeur voor eenzame activiteiten, ongevoeligheid voor sociale normen en het overdreven bezig zijn met fantasie en introspectie

Schizotypische persoonlijkheidsstoornis

Beschrijft een patroon van sociale en interpersoonlijke tekortkomingen die samenhangen met zowel ongemak in hechte relaties, als met cognitieve of perceptuele vervormingen en vreemd gedrag

 

Hoofdstuk 55 Hechtingsstoornissen

Gedesorienteerde hechtingsstijl

In de kinderleeftijd kan dit zich uiten door moeilijkheden op sociaal gebied, afwijzing door leeftijdsgenoten, agressie en de neiging om een ander te onderbreken. In de adolescentie kan dit zich uiten door emotionele problemen, een laag zelfbeeld en dissociatieve stoornissen

Hechtingstheorie

Hechting is de neiging van jongen kinderen om nabijheid en contact te zoeken met een specifiek figuur. Jonge kinderen doen dit in bepaalde situaties, met name wanneer zij bang, moe of ziek zijn

Model van Emde

Volgens dit model heeft de hechtingsrelatie tussen ouders en kinderen vier functies. De eerste functie is het geven en zoeken van comfort wanneer er sprake is van ‘distress’. De tweede functie is het geven en ervaren van warmte, empathie en koestering. Een andere functie is het geven van emotionele beschikbaarheid en het reguleren van emotie. Ook het geven en zoeken van fysieke en psychologische bescherming kan gezien worden als een functie

Social/disinhibited patroon van hechtingsstoornissen

Hierbij is het kind niet selectief in bij wie hij genegenheid, steun en koestering zoekt. Het kind doet dit bijvoorbeeld ook bij mensen die hij/zij helemaal niet kent

Strange situation procedure

Wanneer een kind zich bij deze test in het bijzijn van een ouder of verzorger angstig of afstandelijk gedraagt, of wanneer het kind gedrag vertoont dat zichzelf tegenspreekt, kan er sprake zijn van een gedesorganiseerde hechtingsstijl

Withdrawn/inhibited patroon van hechtingsstoornissen

Het kind zoekt hierbij weinig of geen contact met de verzorger. Ook reageert het kind niet op sociale interacties van de verzorger. Daarnaast vertoont het kind afwijkend sociale gedrag, zoals geremdheid, waakzaamheid of hoog ambivalente reacties

 

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Psychology and behavorial sciences - Theme
Join WorldSupporter!
This content is related to:
Samenvatting van het boek Rutter's Child and Adolescent Psychiatry (5e druk, 2010)
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Social Science Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1659