BulletPointsamenvattingen per hoofdstuk bij de 5e druk van SBR 4: Verbintenissenrecht algemeen van De Jong et al. - Chapter
Wat zijn verbintenissen? - BulletPoints 1
Een verbintenis is een rechtsverhouding tussen twee partijen. Een van de partijen – de schuldenaar of debiteur – is een vermogensrechtelijke prestatie verschuldigd aan de andere partij – de schuldeiser of crediteur. De schuldeiser kan deze prestatie tevens van de schuldenaar vorderen.
Uit een rechtsplicht kan wel een verbintenis ontstaan. Een voorbeeld is het overtreden van een rechtsplicht; zoals je gedragen zoals dat in het maatschappelijk verkeer betaamt. Wanneer zo’n rechtsplicht wordt geschonden levert dat een onrechtmatige daad op. Het plegen van een onrechtmatige daad doet dan een verbintenis ontstaan die leidt tot het vergoeden van schade (art. 6:162).
Bij natuurlijke verbintenissen kan nakoming niet worden afgedwongen. Daarom zijn de wetsbepalingen die voorschriften geven over hoe, waar en wanneer moet worden nagekomen niet van toepassing op de natuurlijke verbintenis. Hetzelfde geldt voor wetsbepalingen die aan de niet-nakoming rechtsgevolgen verbinden. Het nakomen van een natuurlijke verbintenis is dan ook het betalen van een niet in rechte opvorderbare schuld. Dit is niet hetzelfde als het maken van een schenking.
Volgens art. 6:1 kunnen verbintenissen alleen uit de wet ontstaan. Toch is het systeem van verbintenissen een open systeem in tegenstelling tot het gesloten goederenrechtelijke systeem. Dit komt door aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid als norm voor het bestaan van of de omvang van verbintenissen.
Deze ruimte uitleg van het begrip ‘wet’ in art. 6:1 – waarbij verbintenissen slechts kunnen ontstaan, indien dit uit de wet voortvloeit, en niet dat zij slechts kunnen ontstaan, indien de wet dit uitdrukkelijk bepaalt – is door de Hoge Raad voor het eerst uitdrukkelijk aanvaard in het arrest HR 30 januari 1959, NJ 1959/548 (Quint/Te Poel).
De aanvullende rol van redelijkheid en billijkheid is als volgt: wanneer onzekerheid bestaat over de vraag of de schuldenaar in een concrete situatie tot bepaald gedrag verplicht is, geven de eisen van behoorlijk gedrag de doorslag (art. 6:248 lid 1). Hierbij zijn de aard van de rechtsverhouding, de omstandigheden van het geval en de wederzijdse bepalingen van belang.
Ex art. 6:2 lid 2 is het buiten toepassing blijven van een tussen partijen geldende regel alleen geoorloofd wanneer toepassing van de regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit criterium – ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ – maakt duidelijk dat het buiten toepassing laten van de tussen partijen geldende afspraken alleen is toegestaan in uitzonderingsgevallen. De derogerende werking moet dan ook met terughoudendheid worden toegepast.
Het uitgangspunt in de wettelijke regeling voor de verbintenis is dat slechts twee partijen – de schuldeiser en de schuldenaar – deelhebben aan de verbintenis. Er komen echter veel verbintenissen voor met meer dan twee partijen; zo kunnen meer personen als schuldenaren van dezelfde schuld aan de schuldeiser verbonden zijn. Ook kunnen er meer schuldeisers zijn voor dezelfde schuld. We spreken dan van pluraliteit van partijen.
In theorie is hoofdelijke aansprakelijkheid van schuldenaren voor een verbintenis uitzonderlijk en gedeeltelijke aansprakelijkheid krachtens art. 6:6 lid 1 regel. In feite is hoofdelijke aansprakelijkheid van schuldenaren niet uitzonderlijk meer. De verklaring daarvoor is drieledig.
In alle gevallen waarin de gezamenlijke schuldenaren voor het geheel aansprakelijk zijn bij ondeelbaarheid van de verbintenis, is die aansprakelijkheid krachtens art. 6:6 lid 2 een hoofdelijke.
De wet heeft voor een groot aantal gevallen van aansprakelijkheid bij toevallig samenlopende verbintenissen, de aansprakelijkheid van de schuldenaren tot een hoofdelijke gemaakt.
Als de verbintenis met meer schuldenaren is ontstaan uit overeenkomst, zal de schuldeiser veelal bedingen dat de schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk zullen zijn.
De verbintenis gaat niet teniet als het vorderingsrecht verjaard; de verbintenis is dan alleen niet meer in rechte afdwingbaar. Het kan voorkomen dat een vordering tegen de ene schuldenaar is verjaard en tegen de andere niet: alleen de schuldenaar tegen wie de vordering is verjaard kan, door een beroep op de verjaring te doen, voorkomen dat de vordering tegen hem wordt toegewezen.
Wanneer een ongeval het gevolg is van een fout gemaakt door een ondergeschikte, dan zijn de leider en de ondergeschikte in beginsel tegenover de schuldeiser hoofdelijk aansprakelijk. Art. 6:170 lid 3 geeft echter een bijzondere regel voor de onderlinge draagplicht; de ondergeschikte zal alleen hoeven bijdragen wanneer sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid, zo niet, dan is de werkgever volledig draagplichtig.
Wanneer meerdere schuldeisers recht hebben op dezelfde prestatie, dan geven artt. 6:15 en 6:16 de regels. Uitgangspunt daarbij is dat de schuldeisers een vorderingsrecht hebben op een gelijk gedeelte van de volledige schuld (art. 6:15 lid 1). Daarbij kan wel uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeien dat delen van de vordering juist ongelijk zijn of dat de schuld niet kan worden verdeeld.
Het onderscheid tussen inspanning en resultaat is vooral van belang voor de vraag of de verbintenis is nagekomen. Is zij nagekomen, dan komt de vraag of de schuldenaar aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit het niet bereiken van het verhoopte resultaat, niet aan de orde. Maar als het resultaat niet is waartoe de schuldenaar zich verbonden had, dan is het niet bereiken daarvan tevens de vaststelling dat de verbintenis niet is nagekomen. Daarnaast is het onderscheid van belang voor de stelplicht en bewijslast. Had de schuldenaar zich verbonden tot het bewerkstelligen van een zeker resultaat, dan hoeft de schuldeiser slechts te stellen en zo nodig te bewijzen dat de schuldenaar het toegezegde resultaat niet heeft bewerkstelligd. Bij de inspanningsverbintenis die niet tot het verhoopte resultaat heeft geleid, moet de schuldeiser stellen en zo nodig bewijzen dat de schuldenaar niet de vereiste inspanning heeft geleverd voordat zij aansprakelijkheid aan de orde komt.
Iedere rechtshandeling kan onder een voorwaarde of een tijdsbepaling worden verricht (art. 3:38 BW). De rechtshandeling wordt dan losgekoppeld van het rechtsgevolg. De rechtshandeling is dus verricht, maar het rechtsgevolg van deze rechtshandeling ontstaat pas wanneer aan de voorwaarde of de tijdsbepaling is voldaan waaraan het rechtsgevolg is onderworpen. Het beperken van het rechtsgevolg door de tijdsbepaling of voorwaarde is dus niet hetzelfde als een tijdelijke of voorwaardelijke rechtshandeling. Ter illustratie: wanneer een schuldenaar is verbonden onder een tijdsbepaling, dan is de prestatie pas vorderbaar na het verstrijken van de afgesproken tijd. Daarvoor is de prestatie niet opeisbaar. De verbintenis onder tijdsbepaling is geregeld in de artt 6:27 e.v..
Er is alleen sprake van een voorwaardelijke verbintenis als de verbintenis afhankelijk is gesteld van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Deze toekomstige gebeurtenis moet objectief onzeker zijn: de overeenkomst zou niet gesloten zijn als partijen hadden geweten dat wat zij als onzeker beschouwden niet onzeker was. De onzekerheid kan van tweeërlei aard zijn: 1. onzeker kan zijn of de gebeurtenis zal plaatsvinden en 2. onzeker kan zijn tot het tijdstip waarop de gebeurtenis zal plaatsvinden, terwijl zeker is dat zij zal intreden.
Er kan sprake zijn van een opschortende of ontbindende voorwaarde. Als de voorwaarde wordt vervuld, dan vervalt de opschorting of wordt de verbintenis ontbonden. Voor de verbintenis onder opschortende voorwaarde geldt dan dat de verbintenis op voorhand niet hoeft te worden nagekomen en voor de verbintenis onder ontbindende voorwaarde geldt juist dat de verbintenis dan gelijk opeisbaar is, maar vervalt wanneer de onzekere gebeurtenis intreedt (art. 6:22 BW).
Willekeurige weigering om de verbintenis na te komen is ongeoorloofd (de potestatieve voorwaarde), omdat de partijen zich volgens artt. 6:2 jo. 6:26 naar de eisen van redelijkheid en billijkheid moeten gedragen. De schuldenaar mag alleen de nakoming weigeren, als de omstandigheden in verband met het beding de weigering rechtvaardigen (de onzuivere potestatieve voorwaarde). Een onzuivere potestatieve voorwaarde is ongeoorloofd, als het ontstaan van de verbintenis alleen van de wil van de schuldenaar afhankelijk is. Er is geen sprake van een onzuivere potestatieve voorwaarde als een partij bij overeenkomst een bevoegdheid krijgt die zij naar willekeur mag uitoefenen. Het gaat dan om een wilsrecht.
Wat zijn nakoming en rechtsvordering? - BulletPoints 2
Nakoming (ook wel voldoening) betekent het verrichten van een prestatie die beantwoordt aan de verbintenis. Nakoming is geregeld in boek 6, afdeling 8. Voor de betaling van een geldsom zijn aanvullende regels te vinden in artikel 6:111 e.v., die van toepassing zijn naast de algemene regels van nakoming.
Door nakoming gaat de verbintenis teniet; de schuldeiser kan dan niets meer vorderen en de schuldenaar is niets meer verschuldigd. Nakoming is de gebruikelijke wijze van tenietgaan van een verbintenis, maar niet de enige. Ook kan een verbintenis tenietgaan door:
Verrekening (6:127 e.v.).
Afstand (kwijtschelding; 6:160).
Vermenging (6:161).
Schuldvernieuwing of novatie – een verbintenis gaat teniet als partijen deze bij overeenkomst vervangen door een andere verbintenis. Dit valt onder de contractsvrijheid van partijen en is niet wettelijk geregeld.
Vaak is voor nakoming de medewerking van de schuldeiser nodig. Zo zal de verbintenis om te geven eerst zijn nagekomen wanneer de schuldeiser het goed (de zaak, de geldsom) in ontvangst heeft genomen. Werkt de schuldeiser niet mee om de prestatie in ontvangst te nemen, dan kan de schuldenaar zijn schuld niet voldoen. Dan is sprake van schuldeisersverzuim (Afdeling 6.1.8).
De wettelijke bepalingen over de nakoming van de verbintenissen zijn van regelend recht. Dit houdt in dat zij alleen van toepassing zijn als en voor zover partijen niet anders zijn overeengekomen. De wettelijke regels berusten op wat in het algemeen als redelijk en billijk wordt ervaren.
De wettelijke artikelen handelen alleen over de nakoming van een feitelijke levering. Volgens art. 6:27 moet de schuldenaar tot de aflevering als een zorgvuldige schuldenaar voor de zaak zorgen, als een individueel bepaalde zaak moet worden afgeleverd. Doet hij dit niet, dan is hij voor de schade aansprakelijk en komt de niet-nakoming voor zijn rekening.
Wanneer meerdere verbintenissen van dezelfde soort tussen de schuldenaar en de schuldeiser bestaan, dan mag de schuldenaar bepalen aan welke verbintenis hij de prestatie wil toerekenen (art. 6:43 lid 1). Doet hij dit niet, dan geeft lid 2 een volgorde voor de toerekening. Daarbij gaan opeisbare verbintenissen voor op niet-opeisbare. Zijn er meerdere opeisbare verbintenissen, dan wordt toegerekend op de voor de schuldenaar meest bezwarende schuld. Toerekening vindt plaats op de oudste schuld, als de verbintenissen voor de schuldenaar even bezwarend zijn. Zijn ze tegelijk ontstaan, dan gebeurt toerekening naar evenredigheid.
In beginsel wordt de schuld aan de schuldeiser voldaan. Voor verbintenissen om te geven regelen de artikelen 6:31-37 wat er gebeurd wanneer de schuldeiser handelingsonbekwaam is (minderjarigheid of onder curatele stelling) of niet bevoegd is om de prestatie te ontvangen. Deze artikelen zijn niet van toepassing op de verbintenissen om te doen of te laten aangezien deze verbintenissen kunnen worden nagekomen zonder de medewerking van de schuldeiser.
Een verbintenis om te geven, te doen of na te laten kan worden afgedwongen bij de rechter op grond van artikel 3:296 lid 1. Het is vaak meer in het belang van de schuldeiser om nakoming te vorderen dan vervangende schadevergoeding.
De rechter kan de schuldenaar op basis van art. 3:296 veroordelen tot afgifte van een zaak. Artt. 491 e.v. Rv regelen de executie van een vonnis tot afgifte van een roerende zaak.
Als de schuldenaar zijn verbintenis tot betaling niet nakomt, dan heeft de schuldeiser recht op een schadevergoeding (6:74), tenzij de tekortkoming niet kan worden toegerekend aan de schuldenaar. De schuldenaar is alleen tot vergoeding van de schade wegens vertraging verplicht over de tijd waarin hij in verzuim is geweest (art. 6:85). In beginsel is voor het intreden van het verzuim een ingebrekestelling vereist, nadat de prestatie opeisbaar is (art. 6:82).
Bij verrekening gaan beide tegenover elkaar staande schulden teniet door hun gemeenschappelijk beloop (art. 6:127 lid 1). Verrekening is daarmee een middel om overbodige betalingen te voorkomen. Daarnaast functioneert verrekening als zekerheid voor de voldoening van een schuld door de wederpartij.
Wat gebeurt er als de verbintenis niet wordt nagekomen? - BulletPoints 3
De schuldeiser heeft bij het niet, niet tijdig of verkeerd nakomen verschillende mogelijkheden. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden, kan hij:
Nakoming vorderen (art 3:296), al dan niet in combinatie met schadevergoeding voor de geleden schade (art. 6:74 lid 2).
Afzien van de oorspronkelijk overeengekomen prestatie en daarvoor een vervangende schadevergoeding eisen.
Zijn eigen prestatie opschorten, als hij zelf ook schuldenaar is.
De overeenkomst ontbinden en een schadevergoeding vorderen voor de geleden schade (art. 6:74).
De schuldenaar hoeft in beginsel alleen schadevergoeding te betalen als er sprake is van toerekenbaarheid van het niet-nakomen (wanprestatie). Zonder toerekenbaarheid is er sprake van overmacht en dan bestaat er in beginsel geen plicht tot schadevergoeding. Toerekenbaarheid is daarmee een fundamentele eis voor schadeverplichting. Wanneer een niet nakoming niet toegerekend kan worden aan de schuldenaar spreekt men van overmacht. Wanneer de niet nakoming wel aan de schuldenaar kan worden toegerekend gaat het om een wanprestatie.
Bij een tekortkoming wordt de prestatie wel geleverd, maar voldoet deze niet aan de verbintenis. Er zijn verschillende opvattingen over de vraag wanneer de tekortkoming intreedt. Bij blijvende onmogelijkheid treedt de tekortkoming gelijk in op het moment van de onmogelijkheid. Voor vertraging wordt echter onderscheid gemaakt tussen de enge en de ruime leer.
Ruime leer: er is tekortkoming vanaf het moment dat duidelijk is dat de schuldenaar niet aan zijn verplichting voldoet.
Enge leer: tekortkoming treedt pas in vanaf het moment dat er sprake is van verzuim.
Voor nakoming moet onderscheid worden gemaakt tussen absolute en relatieve onmogelijkheid:
Absoluut: nakoming is uitgesloten. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een individueel bepaalde zaak is tenietgegaan of wanneer een verplichting tot een niet-doen is geschonden of een prestatie alleen zin zou hebben voor een bepaald tijdstip (bijvoorbeeld de prestatie om een feesttent op te bouwen op een vastgestelde datum, na deze datum heeft presteren geen zin meer). De Hoge Raad stelt dat ook het niet nakomen van een duurverbintenis absoluut onmogelijk is.
Relatief: nakomen is in absolute zin nog wel mogelijk, maar uitvoering van de verbintenis stuit op praktische, morele of juridische/wettelijke bezwaren.
Een blijvende onmogelijkheid heeft gevolgen voor de schuldenaar en de schuldeiser. Zo heeft het geen zin meer voor de schuldeiser om alsnog nakoming te vorderen; de prestatie is immers blijvend onmogelijk geworden. Daarnaast kan de schuldeiser zijn eigen prestatie niet opschorten niet mogelijk wanneer de prestatie van de schuldenaar onmogelijk is geworden (6:54 sub b BW). Uitzondering op deze regel is de wederkerige overeenkomst (art. 6:264 BW); een wederkerige overeenkomst kan worden ontbonden.
Wanneer een schuldenaar niet of onvoldoende nakomt, dan heeft de schuldeiser het recht om zijn eigen prestatie achter te houden (opschorting) totdat de schuldenaar aan zijn verplichting heeft voldaan. Het is dus een middel om druk uit te oefenen op de andere partij om te gaan presteren, zonder dat tussenkomst van de rechter is vereist. De algemene regel voor opschorting is te vinden in artikel 6:52 BW. Hierbij is wel vereist dat er een voldoende samenhang (connexiteit) bestaat tussen de vordering en de schuld om de opschorting te rechtvaardigen.
Bij een beroep op een opschortingsrecht is toetsing aan de redelijkheid en billijkheid, naast de eis van connexiteit (het verband dat bestaat tussen de beide concrete verplichtingen tot presteren), van belang. Bij het algemene opschortingsrecht komt het begrip connexiteit tot uitdrukking in de eis van ‘voldoende samenhang’. De voorwaarde bij de exceptio non adimpleti contractus is zwaarder. Het moet gaan om ‘tegenover elkaar staande verplichtingen’. Als er een minder nauw verband is tussen de wederzijdse prestatieplichten, dan moet aan de hand van de eis van ‘voldoende samenhang’ worden beslist of en, zo ja, in hoeverre kan worden opgeschort. Soms kan de volledige opschorting bijvoorbeeld niet gerechtvaardigd zijn en is slechts gedeeltelijke opschorting mogelijk.
Opschorting kent de volgende vereisten:
Het moet gaan om een opeisbare vordering. Een verbintenis is meteen na ontstaan opeisbaar, tenzij er voor nakoming een tijdstip is bepaald (6:38 BW)
Vaak is ook wel duidelijk welke partij het eerst moet presteren. Deze kan dan niet zijn eigen prestatie opschorten. Er hoeft echter niet bepaald te zijn wat de omvang van de vordering precies is (in tegenstelling tot de verrekening). Een vordering hoeft niet liquide te zijn. Er hoeft dus niet vast te staan hoe groot de vordering precies is.
Niet-nakoming van de verplichting. Hierbij is geen toerekenbaarheid of verzuim vereist
In artikel 6:262 BW (de exceptio) is opschorting slechts toegestaan als de tekortkoming deze rechtvaardigt. Dit vereiste is ook analoog van toepassing op de algemene regel van 6:52 BW (aldus de parlementaire geschiedenis).
Connexiteit.
Soms is opschorting niet mogelijk ook al is aan de vereisten daarvoor voldaan. Een wettelijke regeling of de aard van de rechtsverhouding kan een beroep op opschorting tegenwerken. Gevallen waarin opschorting beperkt wordt:
Als de schuldeiser zelf in verzuim is, dan is er geen beroep op opschorting mogelijk. Artikel 6:54 sub a BW.
Als nakoming blijvend onmogelijk is, 6:54 sub b BW. Als er sprake is van wanprestatie (toerekenbare tekortkoming), dan kan schadevergoeding worden gevorderd. De eigen prestatie kan dan wel worden opgeschort, totdat de schadevergoeding is betaald. Wel mag worden opgeschort in geval van blijvende onmogelijkheid van een wederkerige overeenkomst (6:264 BW).
Als op de vordering van de wederpartij geen beslag is toegestaan, 6:54 sub c BW jo. art. 475a e.v. Rv. De grens is dan het bestaansminimum van de schuldenaar. Deze beperking geldt niet voor de exceptio.
Wanneer nakoming wordt verhinderd doordat de schuldeiser de noodzakelijke medewerking niet verleent of omdat er sprake is van een ander beletsel van zijn kant, tenzij de verhindering hem niet kan worden toegerekend (6:58 BW), gelden de volgende vereisten:
De schuldenaar moet geheel gereed zijn om de prestatie te voldoen;
De schuldenaar moet in beginsel laten weten dat de medewerking van de schuldeiser wordt verlangd. Deze mededeling hoeft niet te worden gedaan als de schuldeiser al verklaard heeft niet te zullen meewerken. Ook de aard van de verbintenis of de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een mededeling niet is vereist.
De medewerking van de schuldeiser blijft achterwege;
De oorzaak van verhindering kan worden toegerekend aan de schuldeiser. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat de schuldeiser het goed kapot maakt of wanneer derdenbeslag wordt gelegd op het te leveren goed.
Art. 6:59. Deze bepaling kan alleen worden toegepast bij twee tegenover elkaar staande verplichtingen met voldoende onderlinge samenhang om de opschorting te rechtvaardigen. De schuldenaar is bevoegd om zijn prestatie op te schorten als de schuldeiser toerekenbaar tekortschiet in de nakoming jegens de schuldenaar.
Hiervan is sprake wanneer een verhindering de schuldeiser niet kan worden toegerekend, bijvoorbeeld door onvoorziene omstandigheden waardoor hij niet in staat is om de prestatie ter plaatse in ontvangst te nemen (zoals noodweer). Dit is terug te vinden in art. 6:59: wanneer één van de prestaties die over en weer verricht moeten worden achterwege blijft wegens een niet toe te rekenen oorzaak en de wederpartij zijn eigen prestatie opschort, is er sprake van schuldeisersovermacht.
Schuldeisersverzuim en schuldenaarsverzuim kunnen zich niet op hetzelfde moment voordoen (art. 6:61 lid 2). Wel kunnen zij elkaar afwisselen. Dit is het geval als de schuldenaar in verzuim is, maar nakoming en schadevergoeding aanbiedt. Als de schuldeiser deze ten onrechte niet accepteert dan is hij in schuldeisersverzuim en aan het schuldenaarsverzuim komt dan een einde (lid 1).
De schuldenaar kan vanwege het schuldeisersverzuim, ondanks de tegemoetkomingen uit de wet, de verbintenis willen beëindigen. Art. 6:60 staat dat toe middels uitspraak van de rechter.
Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend (art. 6:74 lid 1). De vraag of schadevergoeding moet worden betaald is dus afhankelijk van de vraag of de schade de schuldenaar kan worden toegerekend (art. 6:78 BW bevat hierop een uitzondering).
Volgens artikel 6:76 BW is de schuldenaar voor gedragingen van de hulp van andere personen aansprakelijk zoals hij ook voor zijn eigen gedragingen aansprakelijk zou zijn.
Een garantie beperkt het beroep van de schuldenaar op overmacht. Dit kan voortvloeien uit de wet, de aard van de verbintenis of uit overeenkomst.
Aansprakelijkheid kan door een exoneratie (of vrijtekening) worden beperkt of uitgesloten. Naast aansprakelijkheid kunnen ook andere rechten van de schuldeiser worden beperkt, zoals nakoming, verrekening, opschorting of ontbinding.
Voor schadevergoeding is in de eerste plaats vereist dat de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten (art. 6:74 lid 1 BW). Daarnaast is verzuim vereist (art. 6:74 lid 2) en eventueel een ingebrekestelling. Dit is afhankelijk van de oorzaak van de ingetreden schade: een vertraging in de nakoming, blijvende of tijdelijke onmogelijkheid. In dit verband is ook van belang de soort schade die de schuldeiser vergoed wil zien: gevolgschade, vertragingsschade of vervangingsschade.
Gevolgschade is alle schade die de schuldeiser heeft in zijn (overig) vermogen door het niet deugdelijk nakomen door de schuldenaar. Bijvoorbeeld een ondeugdelijke machine maakt een hoeveelheid grondstoffen onbruikbaar.
Vertragingsschade is schade door het te laat nakomen.
Vervangingsschade lijdt de schuldeiser wanneer hij de onmogelijk geworden prestatie moet vervangen. Vergoeding voor vervangingsschade kan de schuldeiser ook vorderen wanneer de prestatie is vertraagd en hij niet langer wil wachten.
Verzuim betekent te laat presteren door de schuldenaar. Te laat nakomen gaat pas over in verzuim als aan de wettelijke vereisten daarvoor is voldaan. Deze wettelijke eisen zijn te vinden in de artikelen 6:81 e.v. BW.
De ingebrekestelling is een aanmaning en kans om alsnog na te komen en in beginsel vereist voor het intreden van het verzuim (art 6:82 lid 1). Na het verstrijken van de termijn, gesteld in de ingebrekestelling, is er sprake van verzuim.
Wanneer nakoming blijvend onmogelijk is, dan is geen verzuim vereist. De schuldenaar is direct schadeplichtig (art. 6:74 lid 2). Daarom is geen verklaring nodig dat de verbintenis tot prestatie wordt omgezet in een verbintenis tot schadevergoeding.
Bij tekortschieten dient onderscheid te worden gemaakt tussen resultaatsverbintenissen en inspanningsverbintenissen. Bij een resultaatsverbintenis heeftde schuldenaar een bepaald resultaat toegezegd. Het is dan voldoende voor de schuldeiser aan te tonen dat het toegezegde resultaat niet is behaald. Bij een inspanningsverbintenis is de bewijspositie van de schuldeiser zwaarder; hij zal moet stellen en bewijzen dat de schuldenaar zich niet genoeg heeft ingespannen.
Het boetebeding is neergelegd in artikel 6:91 e.v. BW. Partijen kunnen in een overeenkomst opnemen dat de schuldenaar bij tekortschieten, verplicht is om een geldsom of een andere prestatie te voldoen. Hierdoor komt tot uitdrukking dat een boetebeding tweeërlei strekkingen kan hebben. In de eerste plaats kan het gaan om de vaststelling op voorhang van de door de schuldenaar te betalen schadevergoeding (schadevergoedingsbeding) en in de tweede plaats kan het gaan om een aansporing tot nakoming (strafbeding).
Een beroep op art. 6:80 kan worden gedaan wanneer:
Sub a. Indien vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn. De schuldenaar is onmiddellijk – dus zonder ingebrekestelling – schadeplichtig, indien de prestatie absoluut of relatief (moreel, praktisch of wettelijk) onmogelijk is of is geworden (vlg. art. 6:74 BW). Indien de nakoming onmogelijk is, wordt de oorspronkelijke verbintenis van rechtswege omgezet in een verbintenis tot schadevergoeding (art. 6:74 lid 2 BW) – dus zonder begeleidende verklaring van de schuldeiser – ten aanzien van welke verplichting de schuldenaar ex art. 6:83 sub b BW onmiddellijk in verzuim is en de wettelijke rente over dat bedrag ex art. 6:119 BW direct begint te lopen.
Sub b. Indien de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming zal tekortschieten. Dit kan ook een andere mededeling zijn dan een expliciete weigering.
Sub c. Indien de schuldeiser goede gronden heeft te vrezen dat de schuldenaar in de nakoming zal tekortschieten en deze niet voldoet aan een schriftelijke aanmaning met opgave van die gronden om zich binnen een bij die aanmaning gestelde redelijke termijn bereid te verklaren zijn verplichtingen na te komen. Verklaart de schuldenaar zich daarop bereid tot nakoming, dan zal de schuldeiser moeten afwachten tot de dag van opeisbaarheid van de vordering.
Een ingebrekestelling kan gecombineerd worden met een ontbindingsverklaring, zodat na het verstrijken van de in de ingebrekestelling gegeven termijn, de overeenkomst direct is ontbonden. Daarnaast kan de schuldenaar in beginsel door het enkele verlopen van een fatale termijn in verzuim raken (art. 6:83 sub a). Hierna kan dan direct worden ontbonden. Vaak zal bij een kleine overschrijding van de fatale termijn ontbinding echter niet mogelijk zijn, omdat de tekortkoming de ontbinding moet rechtvaardigen. Bij zo’n kleine overschrijding, kan ontbinding een te scherpe reactie zijn. Ook kunnen de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat een ontbinding na een overschrijding van de fatale termijn niet mogelijk is.
In geval van ontbinding kunnen zich twee situaties voordoen: de overeenkomst kan al wel of nog niet zijn uitgevoerd. Wanneer de verbintenissen nog niet zijn uitgevoerd, vervalt de verplichting hiertoe op het moment van de ontbinding (art. 6:271). Er is sprake van werking ex nunc, omdat de verbintenissen tot op het moment van de ontbinding in stand blijven. De schuldenaren worden op het moment van de ontbinding bevrijd van hun verplichtingen (lid 1). De woorden ‘daardoor getroffen’ in dit lid bevatten twee aspecten. In de eerste plaats geven ze aan dat in geval van een gedeeltelijke ontbinding alleen dat deel van de verbintenissen vervalt waarop de gedeeltelijke ontbinding betrekking heeft. In de tweede plaats laten de woorden ruimte voor het geval dat bepaalde bedingen naar hun aard buiten het bereik van de ontbinding vallen, omdat zij bedoeld zijn een regeling te geven voor situaties waarin wordt ontbonden.
Verbintenissen tot ongedaanmaking zijn gewone verbintenissen waarbij de normale regels gelden. Zoals de regels omtrent verzuim en ingebrekestelling, schadevergoeding en risico. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer iemand in verzuim is vanwege een niet-nakomen van een verbintenis en deze verbintenis wordt ontbonden. Dit betekent dan niet dat hij ook in verzuim is voor zijn verbintenis tot ongedaanmaking. Daar kan dan een aparte ingebrekestelling voor nodig zijn. Met ongedaanmaking wordt bedoeld dat partijen elkaar, zo goed als mogelijk is, in de vorige toestand moeten terugbrengen (dus de toestand waarin zij verkeerden voor ontbinding).
Naast gehele ontbinding bestaat volgens art. 6:265 BW ook de mogelijkheid om een overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden. Dit betekent een evenredige vermindering van de wederzijdse prestaties in hoeveelheid of hoedanigheid (6:270).
Wanneer de schuldenaar in verzuim is, heeft hij de mogelijkheid om dit verzuim te zuiveren (art. 6:86). De schuldenaar moet dan naast het leveren van de prestatie ook de inmiddels verschuldigde kosten en schadevergoeding betalen. Dit moet de schuldeiser accepteren.
Kunnen vorderingen en schulden overgaan? - BulletPoints 4
De verbintenis kent twee kanten: de actieve kant waarbij de schuldeiser een vorderingsrecht heeft en een passieve kant waarbij de schuldenaar een schuld en dus een betalingsplicht heeft. Zowel de schuld als het vorderingsrecht kunnen op een andere partij overgaan, waarbij altijd een verbintenis blijft bestaan Dit heeft gevolgen voor de vermogenspositie van de betrokken partijen. De schuld drukt op het vermogen van de nieuwe schuldenaar en het vorderingsrecht vloeit in het vermogen van de nieuwe schuldeiser.
Subrogatie is het overgaan van een vordering van een schuldeiser op een derde die de schuld voldoet. Bij voldoening van de schuld gaat de vordering van de schuldeiser niet teniet, maar gaat zij van rechtswege over op de derde. De derde wordt in de vordering van de schuldeiser gesubrogeerd. Subrogatie versterkt de positie van de derde, omdat hij de oorspronkelijke vordering op de schuldenaar verkrijgt met de eventueel daaraan verbonden nevenrechten.
Bij schuldoverneming spreekt de schuldenaar met de derde af dat deze zijn schuld uit een verbintenis overneemt. De derde wordt dan de schuldenaar. De schuldeiser moet hier wel mee instemmen.
Bij een contractsoverneming draagt een partij bij een overeenkomst haar gehele rechtsverhouding (zowel haar rechten als haar verplichtingen) met haar wederpartij over aan een derde. Artikel 6:159 BW regelt de contractsoverneming. Contractsoverneming vindt meestal plaats in het kader van de overneming van een onderneming, waarbij de overnemer alle lopende contracten overneemt.
Hoe eindigen verbintenissen en kunnen ze verjaren? - BulletPoints 5
- Een verbintenis kan op verschillende manieren tenietgaan:
Nakoming door de schuldenaar. Door de nakoming houdt de schuld op te bestaan en daarmee ook de verbintenis.
Verrekening, schuldvergelijking of compensatie.
Het intreden van een ontbindende voorwaarde.
Afstand.
Rechtsverwerking.
Vermenging.
Verval (dit is een vorm van tenietgaan van het vorderingsrecht).
Verjaring (alleen de rechtsvordering gaat teniet, de verbintenis blijft bestaan).
Afstand is neergelegd in art. 6:160. De schuldeiser verklaart dan dat hij nakoming niet meer wenst en daarmee doet hij afstand van zijn vorderingsrecht. Dit is een rechtshandeling, dus daarop zijn de artikelen over aanbod en aanvaarding op van toepassing (3:32 e.v. BW).
Rechtsverwerking is niet als zelfstandige rechtsfiguur neergelegd in de wet, maar wordt afgeleid van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Het wordt vaak gebruikt als verweer door de schuldenaar tegen het vorderingsrecht van de schuldeiser. Voor rechtsverwerking zijn omstandigheden nodig als gevolg waarvan, (a) hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, (b) hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
In het goederenrecht heeft het begrip vermenging een andere betekenis dan in het verbintenissenrecht. Het verbintenissenrecht, neergelegd in artikel 6:161 BW, gaat uit van schuldvermenging: door overgang van een vordering is één persoon zowel schuldeiser als schuldenaar van dezelfde verbintenis geworden. Daarom gaat een verbintenis door vermenging teniet, omdat voor een verbintenis minstens twee partijen nodig zijn.
Een vorderingsrecht kan niet altijd geldend worden gemaakt. De wet bepaalt wanneer de schuldeiser actie moet hebben ondernomen jegens de schuldenaar. Hiervoor zijn de wettelijke verjaringstermijnen en vervaltermijnen. Verjaring en verval zijn twee manieren om aan te geven dat de schuldeiser te lang heeft gewacht met het geldend maken van zijn vorderingsrecht.
Voor de volgende rechtsvorderingen bepaalt Boek 3 BW in titel 11 een verjaringstermijn:
Tot nakoming van een overeenkomst tot een geven of doen (art. 3:307).
Tot betaling van periodieke vorderingen van een jaar of korter (art. 3:308).
Uit onverschuldigde betaling (art. 3:309).
Tot schadevergoeding of een bedongen boete (art. 3:310).
Tot opeising van een cultuurgoed (art. 3:310a-3:310c).
Tot ontbinding van een overeenkomst door wanprestatie of herstel daarvan (art. 3:311).
Uit nevenverplichtingen en het recht op aanvullende of vervangende schadevergoeding bij niet-nakoming (art. 3:312).
De wet kent dus twee soorten verjaringstermijnen: korte en lange verjaringstermijnen. De wet geeft aan wanneer welk soort verjaringstermijn begint te lopen. De rechter kan dit ook vaststellen. In overeenkomsten kunnen verjaringstermijnen worden opgenomen die vaak korter zijn dan de wettelijke. Dit omdat dergelijke bedingen alleen gelden tussen partijen. Een contractuele verjaringstermijn die langer is dan de wettelijke, houdt een afstand in om een beroep op een wettelijke verjaring te doen voordat de contractuele termijn is verstreken. Een dergelijk Een dergelijk beding is in strijd met art. 3:322 lid 3 waarin staat dat er geen afstand van verjaring kan worden gedaan voordat de verjaring is voltooid en is dus is het beding nietig.
Het is ook mogelijk dat de verjaringstermijn wordt verlengd. In dat geval loopt de verjaring normaal door, maar wordt de termijn verlengd zolang zich een verlengingsgrond voordoet plus zes maanden erna. Er komt dus aan het einde van de verjaringstermijn tijd bij (art. 3:320).
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1110 |
Add new contribution