College-aantekeningen bij Groepsdynamica aan de Universiteit Leiden - 2018/2019

Hoorcollege 1: Groepsdynamica, inclusie en vorming van groepen

Hoorcollege 1: Hoofdstuk 1, 3 & 4

Zijn groepen echt?

Een groep is een verzameling mensen die op één of andere manier met elkaar verbonden zijn. Groepen bestaat uit twee of meer individuen en groepen zijn ontstaan door sociale relaties. Eigenlijk doet het er niet toe of groepen ‘echt’ zijn. Het is belangrijk om te bepalen of de gevolgen van groepen echt zijn of niet. Groepen worden als ‘echt’ gezien als de gevolgen waar die groep voor zorgt echt zijn. Wanneer er groepen ontstaan, ontstaat er interdepentie/inter-afhankelijkheid. Dit houdt in dat wat jij doet gevolgen heeft voor jezelf, maar ook voor anderen in de groep.

De sociale waarde-oriëntatie schaal (SWO) kijkt of iemand pro-sociaal, individualistisch of competitief is. Pro-sociaal houdt in dat iemand een gelijke beloning kiest voor de ander en voor zichzelf. Deze mensen zijn meer coöperatief naar leden van de ingroup (eigen groep) dan naar leden van de outgroup (andere groepen). Iemand is individualistisch als diegene kiest voor zijn eigen gewin. Deze mensen zijn minder coöperatief, zowel naar de ingroup als de outgroup toe. Iemand is competitief als diegene niet perse kiest voor eigen gewin, maar vooral de ander zo laag mogelijk wil hebben. De SWO kan worden gebruikt als een selectie-instrument en als een meet-instrument. Als selectie-instrument kan je denken aan de manier waarop werkgevers bedenken welke persoon/persoonlijkheid het beste past bij een bepaalde dienst binnen het bedrijf.

Categorisatie

Groepsleden kunnen zich met hun groep een geheel vormen. Individuen voelen zich de ene keer meer verbonden met de ene groep, en in een andere situatie kunnen ze zich meer verbonden voelen met een andere groep. Sociale categorisatie wordt gebaseerd op wie zich gelijk en nabij voelen naar elkaar toe, maar ook op basis van lotsverbondenheid : hoe worden de schaarse middelen verdeeld? Er zijn verschillende manieren waarop een groep gecategoriseerd kan worden. Collectieve categorisatie houdt in dat je een groep hebt waarin een subgroep kan zitten. Subgroep categorisatie houdt in dat er binnen een grotere groep een hechtere groep zit en een ‘tegengroep’. Persoonlijke categorisatie houdt in dat ieder individu binnen een groep ook kan worden gezien als een individu. Gedeeld groepslidmaatschap houdt in dat je in meerdere groepen tegelijk kan zitten. Hierbij is er vaak sprake van een ‘koude’ en een ‘warme’ kant, bijvoorbeeld bij families. De ‘warme’ kant is dan de eigen familie en de ‘koude’ kant is de schoonfamilie.

Er zijn een paar kenmerken die bepalen hoe erg een individu zich verbonden voelt met de groep (entitavity). Dit zijn nabijheid/proximity, gelijkheid/similarity, uitbreiding/elaboration en het hebben van een gemeenschappelijk doel/lot.

Nabijheid/proximity

Hoe dichter de groepsleden bij elkaar zijn, hoe eerder er groepsvorming zal plaatsvinden. Er vindt meer interactie plaats tussen groepsleden als ze dichter bij elkaar wonen. Familiarity principle/mere-exposure effect betekent dat mensen een grotere voorkeur hebben voor het ‘bekende’, omdat dit een bepaald gevoel van vertrouwdheid geeft.

Gelijkheid/similarity

Hoe meer gelijkheden/overeenkomsten er zijn tussen groepsleden, hoe eerder er groepsvorming zal plaatsvinden. Homofilie is de algemene gelijkheid in een groep en de neiging van groepsleden om bepaalde overeenkomsten te laten zien, zoals (etnische) achtergronden, attitudes en waarden.

Uitbreiding/elaboration

De neiging van groepen om zich uit te breiden. Dit kan komen omdat er een groepslid is die een relatie aangaat met iemand buiten de groep, waardoor deze bij de groep wordt betrokken. Door steeds niet-leden bij een groep te betrekken wordt de groep groter.

Gemeenschappelijk doel/lot/common fate

Als individuen een gemeenschappelijk doel hebben, hebben ze eerder de neiging om samen te werken om dit doel te bereiken. Het is belangrijk om te bepalen of de individuen hetzelfde idee hebben over de uitkomsten die ze willen bereiken.

Sociale vergelijkingstheorie

Deze theorie houdt in dat groepsleden zichzelf vergelijken met anderen. Groepen/groepsleden kunnen bepaalde functies hebben. Zo kunnen groepen een informatief motief hebben, waarbij ze nauwkeurige en accurate informatie geven, maar ze kunnen ook sociale validatie geven. Mensen vinden het namelijk een fijn gevoel om ergens bij te horen. Het kan zijn dat deze twee motieven weleens met elkaar botsen. Sociale vergelijking kan plaatsvinden op verschillende niveaus. Je kan jezelf vergelijken met andere personen, je kan jezelf vergelijken met andere personen en met andere personen in je eigen groep, en je kan jezelf vergelijken met de mensen in je eigen groep en met andere groepen.

Ik vs. andere personen

Als je jezelf vergelijkt met anderen personen, kunnen er self serving attributions optreden. Hierbij schrijft men al het positieve dat gebeurt toe aan zichzelf, en als er iets negatiefs gebeurt schrijft men dat toe aan iets anders en geeft het dus een alternatieve, externe verklaring. Self-evaluation maintance/upward social comparison houdt in dat je het werk van anderen als ‘beter’ ziet als dit een onderwerp is dat jou niet interesseert. Je probeert je zelfbeeld in stand te houden door te zeggen “op iets wat ik heel belangrijk vind mag iemand anders niet beter zijn dan ik” en “op iets wat ik niet zo belangrijk vindt mag een ander beter zijn dan ik”. Downward social comparison houdt in dat je je eigen werk vergelijkt met het werk van anderen die er minder goed in zijn, om zo zelf goed uit de vergelijking te komen

Ik vs. andere personen vs. ingroup

Optimal distinctiveness is het zoeken naar de juiste balans tussen het gevoel om erbij te horen, een gevoel van controle te hebben en het gevoel hebben dat je ertoe doet. Het is fijn om in een groep te zitten, maar je wil wel opvallen/uitblinken.

Ik vs. ingroup vs. andere groepen

Als je jezelf met je eigen groep vergelijkt en met andere groep vergelijkt, heb je de neiging om al het positieve dat er gebeurt toe te schrijven aan je eigen groep, en voor  alle negatieve gebeurtenissen een alternatieve/externe verklaring te zoeken. Dit wordt group serving attributions genoemd. Basking in reflected glory/blinking is het alleen meegaan met je groep als de groep succes boekt. Hierbij spreek je ook in de ‘wij’-vorm als er goede resultaten zijn. Bijvoorbeeld als je een wedstrijd wint met je team zeg je “wij hebben gewonnen”. Cutting off reflected failure/corfing is het jezelf afschermen van je groep. Als je team heeft verloren bij een wedstrijd zeg je “ze hebben verloren”. Social creativity is een categorie bedenken waarin jouw groep uitblinkt. Dit gebeurt vaak wanneer groepen op veel categorieën niet goed scoren.

Sociale buitensluiting

De meeste mensen zijn op zoek naar het horen bij een groep, dit wordt inclusie genoemd. Exclusie is de uit/buitensluiting van een groep. Afzondering kan leiden tot positieve ervaringen, zoals zelfontdekking en bezinning, maar wordt over het algemeen niet zo positief ervaren. Een lange periode van fysieke afwezigheid van anderen kan onder anderen zorgen voor depressie, slapeloosheid en hallucinaties. Mensen voelen een need to belong: de behoefte om ergens bij te horen. Social capital zijn de positieve voordelen die men haalt uit sociale relaties. Als iemand een groot social capital heeft, heeft diegene goede banden met anderen.

Ostracisme is het weigeren van iemand die bij een groep wil horen. Dit wordt gedaan door die persoon te negeren en te vermijden. Mensen die uitgesloten worden van een groep, of meerdere groepen, ervaren veel stress. Dit is onder andere terug te vinden in de bloeddruk. Als iemand wordt buitengesloten van een groep, voelt diegene sociale pijn. Deze sociale pijn wordt niet alleen ervaren wanneer iemand opzettelijk wordt buitengesloten, maar ook wanneer sociale buitensluiting gebeurt op internet (cyberostracisme), door de outgroup, door computerprogrammering, wanneer het onopzettelijk gebeurt, en zelfs wanneer het wordt gedaan door mensen die je haat.

Sociale uitwisselingstheorie

De sociale uitwisselingstheorie beschrijft hoe iemand in een relatie/groepslidmaatschap (R) tevreden of ontevreden kan zijn, en afhankelijk of onafhankelijk.
Voordat je een lidmaatschap of relatie aangaat, heb je daar bepaalde verwachtingen over. Dit is het comparison level (CL). Wanneer de relatie beter is dan de verwachtingen ben je tevreden. Wanneer de relatie minder goed is dan de verwachtingen ben je ontevreden. Het comparison level wordt beïnvloedt door eerdere ervaringen met groepen.
Meestal is er een alternatief voor de relatie of kan er gekozen worden om geen relatie aan te gaan. Als er een alternatief is, heb je daar ook bepaalde verwachtingen over. Dit wordt het comparison level alternative (CL-alt) genoemd. Dit is de standaard waarmee men andere groepen beoordeelt waar ze zich eventueel nog bij willen aansluiten. Als de CL-alt hoger ligt dan de huidige relatie (R) dan ben je onafhankelijk van je huidige relatie en je kunt overstappen naar het alternatief omdat deze beter is. Als de CL-alt lager ligt dan de huidige relatie ben je afhankelijk van je huidige relatie. Overstappen naar het alternatief heeft dan eigenlijk geen zin en zou geen voordeel opleveren.
Er zijn meerdere situaties mogelijk in de sociale uitwisselingstheorie.

Situatie 1

Situatie 1 is stabiel. Hierbij ligt de huidige relatie (R) hoger dan de verwachtingen (CL), en deze verwachtingen liggen weer hoger dan het alternatief (CL-alt). In deze situatie ben je tevreden en ga je door met R.

Situatie 2

In situatie 2 ben je tevreden, omdat je krijgt wat je verwacht. Ook ben je onafhankelijk van je huidige relatie (R), omdat er iets is wat hoger ligt, namelijk het alternatief (CL-alt). Dit alternatief heeft iets dat heel aantrekkelijk is. Uiteindelijk zal je de huidige relatie R stopzetten en overstappen naar het alternatief. Waar je wel rekening mee moet houden zijn de eventuele transactiekosten. Dit zijn de kosten die de overstap van R naar CL-alt met zich mee zou brengen. Als deze transactiekosten hoog zijn, zal de neiging om naar CL-alt over te stappen lager worden.

Situatie 3

In situatie 3 ben je ontevreden en afhankelijk van je huidige relatie R. Je bent niet tevreden in je huidige relatie, maar er is geen alternatief om naar over te stappen. Hierdoor moet je doorgaan met je huidige relatie R.

Situatie 4

Ook situatie 4 is stabiel. In deze situatie ben je ontevreden, maar onafhankelijk van de huidige relatie R. Je had namelijk betere verwachtingen over R, maar deze worden niet waargemaakt waardoor je ontevreden bent. Er is echter een alternatief die veel hoger scoort (CL-alt), waardoor je met R kan breken en dit alternatief kan opzoeken.

Hoorcollege 2: Cohesie en invloed van een groep

Hoorcollege 2: Hoofdstuk 5 & 7

Hoe en waarom?

Sociale invloed is erg dynamisch en is altijd in beweging. Er zijn verschillende posities die kunnen worden aangenomen als het gaat om sociale invloed, en deze posities zijn ook constant in beweging. Een situatie kan bijvoorbeeld beginnen waarin alle mensen, die onder te verdelen zijn in twee meningen (bijvoorbeeld A en B), tegen één iemand zijn (die heeft mening C). Deze ene iemand kan zich als gevolg daarvan gaan voegen bij een ander deel van de groep, bijvoorbeeld A. Als gevolg daarvan kan de mensen die als eerst mening A hadden overgehaald worden door de groep van mening B, waardoor je weer een meerderheid tegen één iemand krijgt.

De sociale vergelijkingstheorie beschrijft dat het lid zijn van een groep twee psychologische functies heeft. De eerste functie is het ontvangen van persoonlijke validatie en dit gaat samen met de behoefte tot informatie. Men wilt nauwkeurige en juiste informatie ontvangen. Een andere behoefte is behoefte tot sociale validatie. Bij gevoelens van angst en/of onzekerheid heeft een individu meer behoefte aan validatie dan aan informatie. Men vindt het fijn om ergens bij te horen en ziet dit vaak als belangrijker dan het ontvangen van accurate informatie. Dit is een vorm van normatieve invloed, waar de meeste mensen gebruik van maken.

De normatieve meerderheidsinvloed is datgene wat de meerderheid zegt dat wel of niet kan, mag en moet. Om individuen binnen een groep naar de meerderheid te trekken wordt vooral gebruik gemaakt van het argument dat het belangrijker is dat er een groep is waarin men het met elkaar eens is. Individuen in een groep zullen zich gedragen zoals de groep wilt dat diegene zich gedraagt. Je gedragen naar hoe de groep wil dat je je gedraagt kan ervoor zorgen dat je erbij hoort.

Reacties op sociale invloed

Er zijn verschillende reacties mogelijk op sociale invloed. Je kunt weten of een persoon informationeel of normatief beïnvloed wordt door te kijken naar de reacties die die persoon vertoont. Iemand kan instemmend, afkeurend, openlijk of voor zichzelf reageren. Ook ligt de reactie van de persoon eraan of het een persoonlijke reactie is of dat diegene zich in het openbaar vertoont.

Een overtuiging/conversion vindt plaats als je het eerst niet eens was met de stelling of opvatting, maar nu wel, zowel privé als publiekelijk. Het individu is eerst overtuigd van de eigen keuze, maar verandert van mening en gaat mee met de meerderheid of de bestaande norm.

Een gehoorzame reactie is wanneer een individu het eigenlijk niet eens is met de stelling of opvatting, maar toch publiekelijke instemming geeft en meegaat met de menigte. Hoe groter de meerderheid is, hoe groter de druk is om mee te gaan met de groep. Als je je weer afscheidt van de meerderheid, is de kans groot dat je weer je eigen mening vormt. Wanneer er minstens één iemand is in de groep die ook niet meegaat met de meerderheid, ongeacht of diegene dezelfde mening heeft als jij, is het makkelijker voor een individu om ook af te wijken van de groep.

Een tegendraadse/anti-conformerende reactie is wanneer een individu het van binnen wel eens is met de opvatting, maar publiekelijke afkeuring vertoont. Het individu gedraagt zich afkeurend tegenover de regels, maar is het eigenlijk wel eens met de regels. Deze persoon kan goed advocaat van de duivel spelen. Hiermee zorgt hij of zij dat alle aspecten van een kwestie wel goed worden doordacht. Hoe deze persoon zich gedraagt is afhankelijk van het soort groep.

Dual process theory

Deze theorie beschrijft hoe sociale beïnvloeding verloopt via een centrale route of een perifere route. Bij de centrale route is er sprake van overtuiging op grond van grondige informatieverwerking. Hierbij wordt er ingespeeld op de behoefte van het individu aan accurate kennis. Deze route is vooral belangrijk voor de minderheid om gebruik van te maken om anderen te beïnvloeden. De minderheid moet namelijk de anderen overtuigen en dit kan alleen als er goede argumenten worden gegeven. De invloed via de centrale route is meestal latent en zet anderen dus pas later aan het denken. Dit komt omdat het een minderheid meer tijd kost om informatie door te laten dringen, maar als dit eenmaal is doorgedrongen blijft het vaak langer en beter plakken.

Bij de perifere route is er sprake van oppervlakkige informatieverwerking. Dit wordt vaak gebruikt door de meerderheid om zo de rest van de groep bij hen te trekken. De meerderheid speelt in op de behoefte van anderen om bij hen te horen. Bij deze route gaat het eigenlijk meer om het laten gehoorzamen van mensen, om er zo voordelen uit te halen.

Dynamic Social Impact theory

Deze theorie beschrijft hoe de kracht van sociale invloed wordt bepaald door drie factoren. Dit zijn de kracht van de bron (hoe groter de kracht, hoe meer invloed), de nabijheid van de bron (hoe dichterbij de kracht is, hoe meer sociale invloed) en het aantal bronnen (hoe groter het aantal, hoe meer sociale invloed). De bron is in deze context de persoon die invloed wil uitoefenen. Bij het aantal bronnen is het wel belangrijk om te vermelden dat na vier bronnen de invloed steeds minder sterk wordt.

De kracht van de bron wordt onder andere bepaald door de leeftijd van de persoon, zijn/haar expertise en zijn/haar ervaringen.

Ook de kracht van de sociale invloed is een dynamisch proces. Mensen gaan elkaar opzoeken, het eens worden en ze kunnen weer uit elkaar gaan omdat ze het niet eens zijn met elkaar. Ook kan er sprake zijn van volharding. Mensen binnen een groep die het eens zijn met elkaar worden steeds fanatieker.

De richting van de sociale invloed en of er meer of minder conformiteit plaatsvindt wordt bepaald door situationele factoren en persoonlijke factoren. Situationele factoren zijn:

  • Het belang van de taak (hoe belangrijker, hoe meer conformiteit)
  • De responsen van het publiek (als er vraag is naar responsen van het publiek zal dit leiden tot meer conformiteit)
  • De omvang van de meerderheid (hoe groter de meerderheid, hoe meer conformiteit er zal zijn)
  • De ambiguïteit van de taak (als de taak simpel en niet-ambigue is zal dit leiden tot meer conformiteit)
  • De mate van groepscohesie (meer groepscohesie zal leiden tot meer conformiteit).

Persoonlijke factoren zijn

  • Persoonlijke behoefte (als er behoefte is aan informatie zal dit leiden tot minder conformiteit. Als er behoefte is aan validatie zal dit leiden tot meer conformiteit)
  • Hogere leeftijd (soms is het zo dat hoe ouder iemand is, hoe meer invloed diegene heeft en hoe meer conformiteit er zal optreden)
  • Geslacht (menselijke die vrouwelijker zijn ingesteld vertonen meer conformiteit dan mensen die mannelijker zijn ingesteld)
  • Collectivisme (hoe meer een groep een collectivistisch gevoel heeft, hoe meer conformiteit er zal optreden)
  • Mate van zelfvertrouwen (als iemand een laag zelfvertrouwen heeft, zal diegene sneller conformeren)

Groepscohesie

Hoe meer groepscohesie er is, hoe meer invloed de meerderheid zal hebben. Deze invloed hangt af van drie factoren: similarity (de mate van gelijkheid van de leden van de groep), proximity (de mate van nabijheid van de leden van de groep) en common fate (de mate waarin er een gedeeld doel is). Hoe meer er sprake is van al deze factoren, hoe meer groepscohesie er zal zijn.

Hoorcollege 3: Groepsstructuur & Vormen en invloeden van macht

Hoorcollege 3: Hoofdstuk 6 & 8

Normen

Normen zijn onder te verdelen in descriptieve normen en injunctieve normen. Descriptieve normen is wat men werkelijk doet. Injunctieve normen kunnen weer worden onderverdeeld in prescriptieve normen en proscriptieve normen. Prescriptieve normen is wat men zou moeten doen en proscriptieve normen is wat men niet zou moeten doen.

Soms wordt in bijvoorbeeld reclames of campagnes descriptieve informatie gegeven en wordt dus gezegd wat de meerderheid van de mensen doet, zoals het op straat gooien van afval. Bij het zien van deze informatie kan de kijker denken dat dit gedrag normaal is, terwijl dat eigenlijk niet zo is. Dit wordt het boomerangeffect genoemd.

Rollen

Bepaalde rollen kunnen bepaalde statussen geven, en bepaalde rollen kunnen mensen de ruimte geven om zich onafhankelijker op te stellen tegenover de rest van de groep. Hierdoor kunnen ze een bepaalde invloed uitoefenen. Er zijn twee soorten invloeden, namelijk informationele invloed en normatieve invloed. Informationele invloed is het vermogen om juiste en accurate informatie te geven. Normatieve invloed is het vermogen om sociale validatie te geven.
Iemand kan zich op verschillende manieren onafhankelijk opstellen in een groep. Iemand kan een bepaalde positie in een sociaal/communicatienetwerk innemen (wie heeft mogelijkheden om de groep te sturen? Wie heeft mogelijkheden om de norm bij te stellen?), een formele rolverdeling aannemen (wie heeft er iets te zeggen over een bepaald onderwerp?) of een bepaalde status hebben.

Positie in het sociaal/communicatienetwerk

Betweenness beschrijft de positie van iemand op een belangrijke plek. Deze persoon zit tussen twee subnetwerken en heeft meer invloed op de groepen waar hij tussen zit. Closeness beschrijft hoe veel mensen je kan bereiken in twee stappen. Hoe meer mensen je kan bereiken, hoe meer invloed je hebt.

Er zijn twee soorten communicatienetwerken: gecentraliseerd en gedecentraliseerd. In gecentraliseerde communicatienetwerken gaat alle communicatie via één persoon (de spil). Deze spil heeft veel controle en handelingsruimte en is ook vaak de leider. Het gecentraliseerde netwerk is alleen efficiënt als de taak simpel is, omdat één persoon alles moet coördineren en controleren. Vaak is de spil ook degene die tevredenheid ervaart, de rest ervaart dat minder. In een gedecentraliseerd netwerk kan iedereen met iedereen communiceren. Hierdoor is iedereen afhankelijk van elkaars vaardigheden en kennis. Hierdoor is er verschillende input waardoor complexe taken goed kunnen worden volgebracht. Vaak ervaart iedereen tevredenheid. Een netwerk is vrijwel nooit helemaal gecentraliseerd of gedecentraliseerd. Het netwerk kan in meer of mindere mate gecentraliseerd of gedecentraliseerd zijn.

Rolverdeling

Een rol kan iemand de mogelijkheid geven om de groepsnorm te doorbreken of te veranderen. Dit is vaak bij rollen waarbij meer macht hoort. Een rol hoort namelijk bij een bepaalde functie of positie. Echter liggen rollen vaak niet vast, maar kunnen veranderen. Er is sprake van rolambiguïteit als tegenstrijdige belangen behartigd moeten worden. Er zijn twee soorten rolconflicten. Inter-rolconflict vindt plaats als één persoon verschillende rollen aanneemt, bijvoorbeeld als vader, oom, baas en buurman. Iemand gedraagt zich in elk van deze rollen anders. Hierdoor krijgt men verschillende verwachtingen van deze persoon, waardoor deze persoon zich niet meer onafhankelijk opstellen. Bij een intra-rolconflict heeft één persoon één rol, maar er wordt op verschillende manieren gekeken naar de uitvoer van deze rol, waardoor er verschillende verwachtingen en eisen ontstaan die inconsistent zijn met elkaar. Zo hebben verschillende universiteiten en docenten andere ideeën over de beste manier van onderwijs geven. Dan kan de vraag ontstaan of docenten iets te zeggen hebben over de manier van lesgeven.

Statusverdeling

Verschil in status hangt vaak samen met verschil in taakgerichtheid en relatiegerichtheid. Mensen met meer status en invloed hebben vaak een hogere taakgerichtheid. In taakgroepen hangen statusverschillen meestal meer samen met verschillen in iemands taakgerichtheid dan iemands relatiegerichtheid.

De Expectation States Theory beschrijft in hoeverre medegroepsleden bijdragen aan het succes van de groep. De verwachtingen die men heeft over de kwaliteiten van een persoon hebben invloed op statuskenmerken en bepalen deze ook. Er zijn twee soorten statuskenmerken. Specifieke kenmerken zijn kenmerken die gerelateerd zijn aan de taak en het belang ervan. Op basis van specifieke kenmerken kunnen de verwachtingen over iemand worden bijgesteld. Als er aan de nieuwe verwachtingen wordt voldaan krijgt deze persoon meer status en invloed. Diffuse kenmerken zijn kenmerken die niks met de taakuitvoer te maken hebben. Ze geven een soort globale verwachting die is gebaseerd op eigenschappen die niks met de taak te maken hebben, zoals uiterlijk, huidskleur en kleding. Dit zijn vooral stereotyperingen. In het begin kan iemand door diffuse kenmerken een hoge status krijgen. Status geeft personen de mogelijkheid om de ruimte te krijgen om de invloed op anderen te vergroten. Door diffuse kenmerken van persoon X krijgt men bepaalde verwachtingen over de bijdragen van persoon X. Hierdoor krijgt persoon X de mogelijkheid om zijn bijdrage te leveren aan de taak. Als dit een goede participatie en bijdrage is, krijgt persoon X een goede/betere status in de groep, waardoor de invloed van die persoon vergroot. Hierdoor kan persoon X ook meer en belangrijkere taken op zich krijgen, wat weer invloed heeft op persoon X zijn/haar eigenschappen, wat vervolgens weer invloed heeft op de verwachtingen die men krijgt van persoon X. Dit gaat zo door in een vicieuze cirkel.

Als iemand meer invloed/macht heeft, krijgt diegene ook meer idiosyncratisch krediet. Dit is de mogelijkheid/bevoegdheid om een afwijkende mening te geven binnen een groep. Wel moet deze afwijkende mening groepsgericht zijn, consistent en persistent zijn, zelfvertrouwen uitstralen en richting geven in onduidelijke taken. Een nadeel hiervan is dat mensen met een vlotte babbel vaker als leider worden gezien, terwijl hun (afwijkende) mening helemaal niet zo sterk hoeft te zijn.

Lord of the flies

In The Lord of the Flies vindt er verschuiving van de macht plaats tussen Jack en Ralph. In het begin van het verhaal scoort Ralph zeer goed op diffuse kenmerken en scoorde goed op specifieke kenmerken. Jack scoorde ‘slechts’ goed op zowel diffuse en specifieke kenmerken. Geleidelijk aan ging Jack meer leiding geven in onduidelijke taken en de kinderen gingen meer waarde hechting aan de beloningen van Jack (het eten van vlees) dan aan de beloningen van Ralph (gered worden), omdat Ralph’s beloftes van gered worden steeds minder geloofwaardig werden, omdat het erg lang duurde. Jack’s beloftes van vlees eten worden gelijk waargemaakt, waardoor zijn beloftes steeds geloofwaardiger werden. Ook werden Jack zijn straffen gelijk uitgevoerd. Aan het eind van het verhaal scoorde Ralph slecht op zowel diffuse als specifieke kenmerken. Jack scoorde goed op diffuse kenmerken en zeer goed op specifieke kenmerken. Door al deze effecten verschoof de macht van Ralph naar Jack.

Machtsbronnen

Een persoon kan macht uitvoeren op een ander persoon. Er is meer impact van persoon B op persoon A als persoon A zich aangetrokken voelt tot persoon B. Persoon A hecht bijvoorbeeld veel waarde of tevredenheid aan persoon B. In deze situatie is de relatie/groepslidmaatschap (R) dus groter dan het comparison level (CL). De relatie is beter dan je verwachtingen. Het kan ook zo zijn dat persoon A geen andere alternatieven heeft dan een relatie aan te gaan met persoon B. Dan is de relatie/groepslidmaatschap (R) groter dan de verwachtingen over het alternatief (CL-alt).

Er zijn verschillende soorten machtsbronnen

  • Beloningsmacht: het vermogen om anderen te beïnvloeden door iets positiefs te geven of iets negatiefs weg te nemen
  • Deskundigheidsmacht: het vermogen om anderen te beïnvloeden door iets positiefs te geven of iets negatiefs weg te nemen. Deze macht wordt verworven door speciale kennis of expertise.
  • Informatiemacht: verworven macht door het hebben van bepaalde informatie die anderen niet hebben. Dit kan zowel positief als negatief gebruikt worden. Positief door iets positiefs te vertellen of te kunnen geven of door iets negatiefs weg te kunnen nemen. Negatief door iemand te chanteren doordat je bepaalde informatie hebt, iets positiefs kunnen wegnemen of iets negatiefs te kunnen geven.
  • Bestraffingsmacht: het vermogen om iemand te bestraffen door iets negatiefs te geven of iets positiefs weg te nemen
  • Legitieme macht: het vermogen om anderen orders te laten volgen. Hierbij kan je denken aan het Milgram experiment, proefpersonen luisteren naar de ‘persoon in doktersjas’, omdat die vast wel zal weten wat hij doet.
  • Referentiemacht: macht verworven door charismatische uitdrukking, vaak bij popidolen. De leider hoeft deze eigenschap niet perse te bezitten, als de volgers maar denken dat diegene ze bezit.

Machtstechnieken

Machtstechnieken zijn methoden om anderen te beïnvloeden en worden vaak gebruikt om een doel te bereiken. Machtstechnieken worden onderscheiden op basis van drie kenmerken: soft vs. hard, rationeel vs. irrationeel en unilateraal vs. bilateraal

Soft vs. hard

Softe machtstechnieken worden gebruikt wanneer iemand de relatie tussen hemzelf en de persoon die hij wil beïnvloeden gebruikt om een bepaald doel te bereiken. Voorbeelden van deze machtstechnieken zijn samenwerking aangaan, sociaal zijn en vriendschappen opbouwen. Het is dus een indirecte methode om het doel te bereiken.

Harde machtstechnieken zijn directe methodes om een bepaald doel te bereiken. Ook hierbij wordt de relatie tussen de persoon zelf en de persoon die hij wil beïnvloeden gebruikt om het doel te gebruiken. Voorbeelden van dit soort machtstechnieken zijn dwang uitoefenen, bedreigen, gemeen zijn en bevelen uitdelen. Vaak kan iemand dit soort dingen doen omdat hij/zij weet dat anderen afhankelijk zijn van de beloningen die hij/zij kan geven, zoals geld.

Rationeel vs. irrationeel

Bij rationele machtstechnieken wordt de nadruk gelegd op redeneren en logica. Een voorbeeld van een rationele machtstechniek is ergens over praten. Bij irrationele machtstechnieken is er sprake van het manipuleren en het geven van verkeerde informatie aan de persoon die iemand wil beïnvloeden. Een voorbeeld van een irrationele machtstechniek is vechten.

Unilateraal vs. bilateraal

Unilaterale machtstechnieken zijn oneerlijke methodes om een bepaald doel te bereiken. De machthebber vertoont eisen naar de ondergeschikten toe en is daarbij niet bereid om samenwerking aan te gaan met de ondergeschikten. Bilaterale machtstechnieken zijn eerlijke methodes om een bepaald doel te bereiken. Hierbij is er sprake van interactie en een wederzijdse relatie tussen de machthebber en de ondergeschikten.

 

Direct
Sterk

Indirect
‘Zwak’

Rationeel
Bilateraal
Coöperatief

Probleemoplossend
Overtuigen
Onderhandelen
Belonen
Instrueren

Situationele manipulatie
Regels/voorschrift
Omgeving herinrichten
Selectieve informatie
Beroep doen op normen, regels

Irrationeel
Unilateraal
Competitief

Confronterend
Dreigen met straf
Eisen opleggen
Volhouden dat jij gelijk hebt

Psychische manipulatie
Inspelen op iemands gevoelens
Bedriegen
Ontwijken

Approach-inhibition theory

De approach-inhibition theory beschrijft de effecten van (confronterende) macht op emoties en empathie. Macht heeft zowel positieve als negatieve effecten. Machthebbers zoeken een approach. Dit is vooral het zoeken van positieve emotie, (over)optimisme, kansen zoeken, doorzettensvermogen, durven risico te nemen. Maar machtshebbers hebben vaak ook minder empathie, een gebrek aan begrip voor de situatie van ondergeschikten, veel zelfgenoegzaamheid en ze hebben vaak de neiging om de machtsafstand te vergroten.

Machtelozen voelen vooral negatieve emoties (boos, verdrietig zijn), vertonen reactief gedrag, beschermen zichzelf fysiek en cognitief om zichzelf af te sluiten, ze ontwijken negatieve uitkomsten en verliezen motivatie.

Confronterende technieken

Confronterende technieken zijn geen goede manieren om macht te krijgen omdat het alleen maar leidt tot het afdwingen van gehoorzaamheid. Ook zijn ze verslavend voor machtshebbers als deze er eerder succes mee hebben geboekt. Ook benadrukken ze de ongeschiktheid van anderen. Hierdoor gaan de ondergeschikten alternatieven zoeken om minder afhankelijk te worden van de machthebber, waardoor de macht van de machthebber minder wordt. Je kan confronterende machtstechnieken wel gebruiken, maar je moet ze niet te lang gebruiken.

Hoorcollege 4: Prestaties en teams

Sociale facilitatie- en inhibitietheorietheorie

Deze theorie beschrijft welke invloed de aanwezigheid van anderen kunnen hebben op je prestatie. Facilitatie is de toename van gedrag X. Inhibitie is vermindering van gedrag X. De fysieke aanwezigheid van anderen heeft effect op de prestatie bij het uitvoeren van een taak. De fysieke aanwezigheid leidt tot arousal. Het maakt niet uit of de anderen het publiek zijn en dus naar je kijken, of ze dezelfde taak moeten uitvoeren of iets anders moeten doen.

Dominante gedragingen zijn gedragingen/handelingen die makkelijk uitvoerbaar zijn. De fysieke aanwezigheid van anderen zorgt ervoor dat de dominante gedragingen toenemen. Zo kan je bijvoorbeeld sneller gaan praten door de aanwezigheid van anderen. Het is niet altijd wenselijk om een toename van bepaalde gedragingen hebben. Als een docent bijvoorbeeld heel snel of veel gaat praten bij het geven van les kan dat nadelig zijn.

Non-dominante gedragingen zijn gedragingen/handelingen die moeilijk uitvoerbaar zijn. De fysieke aanwezigheid van anderen zorgt ervoor dat deze non-dominante handelingen minder vaak vertoond worden. Hierdoor wordt de prestatie verslechterd.

Verklaringen voor de invloed van anderen op prestatie

Zajonc was een onderzoeker die onderzoek deed naar de invloed van de aanwezigheid van anderen op kakkerlakken. Kakkerlakken moesten met of zonder soortgenoten door een doolhof rennen om eten te zoeken. In doolhof waar de kakkerlak al wat bekend was zorgde de aanwezigheid dat de kakkerlak snel voedsel vond. In een doolhof dat onbekend was voor de kakkerlak zorgde de aanwezigheid van soortgenoten ervoor dat de kakkerlak minder snel voedsel vond. De aanwezigheid van anderen zorgt ervoor dat je op je hoede bent. Dit leidt tot lichamelijke arousal. Dit zorgt ervoor dat de handeling waar je goed in bent vaker voor zal komen en dat de handeling waar je minder goed in bent minder vaak zal voorkomen. Je kan aan iemands lichaam zien of diegene aroused is. Dit kan je zien aan bijvoorbeeld de bloedsomloop, hartslag, huidgeleiding en of dat persoon een rood hoofd krijgt. Fysieke arousal zorgt voor de toename van dominante gedragingen en zorgt voor inhibitie van non-dominante gedragingen.

Cottrell’s evaluation apprehension beschrijft dat het gevoel dat je beoordeeld wordt invloed heeft op je prestatie. Hierbij maakt het niet uit of je het gevoel hebt of je een positieve of een negatieve beoordeling krijgt. Het gevoel van arousal is namelijk bij beide aanwezig. Het gevoel dat je beoordeeld wordt zorgt voor toename of vermindering van je gedrag. De arousal wordt minder als je in een grote groep zit en weet dat de mensen niet op jou letten.

Sanders beschrijft hoe de aanwezigheid van anderen zich als afleiding kan voordoen, waardoor er een attention conflict ontstaat. Als je bezig bent met een taak moet je namelijk je aandacht verdelen over de uitvoering van de taak en de afleidende aanwezigheid van anderen. Dit kost extra energie, waardoor er meer arousal plaatsvindt, wat weer kan zorgen voor de toename of inhibitie van responsen.

Volgens Uziel hebben mensen die de aanwezigheid van anderen zien als iets positiefs of als een positieve uitdaging vooral facilitatie-effecten. Mensen die de aanwezigheid van anderen zien als een meer negatief iets of als een bedreiging hebben vooral inhibitie-effecten.

Bond en Titus hebben een meta-analyse gedaan. Dit houdt in dat ze alle onderzoeken over onderwerp X die tot dat moment aan toe waren gedaan nader gingen bekijken om te bepalen of deze onderzoeken iets hebben toegevoegd. Volgens Bond en Titus leidt sociale facilitatie niet voor een betere kwaliteit, maar voor een grotere kwantiteit (een grotere toename, de frequentie neemt toe). Een dominante respons op een simpele taak zou zorgen voor een grotere kwantiteit, en niet perse voor een betere kwaliteit. Een non-dominante respons op een complexe taak zorgt voor een lagere kwantiteit én een lagere kwaliteit.

Oorzaken van productieverlies bij samen uitgevoerde taken

Productieverlies kan veroorzaakt worden door coördinatieproblemen en/of motivatieproblemen. Bij coördinatieproblemen is er sprake van een onduidelijke taakverdeling en onduidelijkheid over wie het initiatief neemt: doe jij, ik of iemand anders de taak? Ook kan er onduidelijkheid zijn over de timing: werken we tegelijkertijd of om de beurt? Vroeger werd vaak gedacht dat voor de beste prestaties taken tegelijkertijd uitgevoerd moesten worden, zoals bij touwtrekken en roeien. Dan is het belangrijk dat elk groepslid tegelijkertijd kracht zet. Nu blijkt dat de meeste taken eigenlijk niet gebaat zijn bij gelijktijdige uitvoering en dat het beter is om taken soms af te wisselen. Coördinatieproblemen zijn vaak oplosbaar.

Men kan de neiging hebben om minder werk te verrichten als ze in groepen zitten. Dit is een voorbeeld van een motivatieprobleem. Er wordt vaak gedacht ‘vele handen maken licht werk’. Social loafing is de neiging van individuen om zich in een groep minder in te spannen dan wanneer ze alleen zijn. Deze neiging wordt groter naarmate de groep groter wordt. Het sucker effect is wanneer social loafing bij één iemand optreedt en het daardoor bij andere mensen ook gaat optreden. Leden die oorspronkelijk gemotiveerd waren minder moeite gaan doen omdat ze dit anderen ook zien doen. Een ander kenmerk hierbij is dat één iemand niet degene wil zijn die al het werk doet en daardoor minder werk gaat doen omdat hij de anderen ook geen werk ziet doen. Hierdoor daalt de individuele productie. Free riding ontstaat wanneer mensen ervoor kiezen om achterover te leunen omdat ‘de rest van de groep het wel kan oplossen’. Deze mensen profiteren van de prestaties die geleverd worden. Zelf doen ze geen moeite en ze steken ook geen tijd in het werk.

Brainstorming experiment

Bij brainstormen gaat een groep mensen samenwerken om zo het aantal ideeën te vergroten. Men denkt altijd dat brainstormen in grote groepen een positief effect heeft op de kwantiteit (hoeveelheid ideeën) van het brainstormen. Echter hoeft dat niet altijd zo te zijn. In een experiment werden mensen verzameld en hen werd gevraagd om 100 ideeën per persoon te bedenken. Dit vond plaats op individueel niveau, groepsniveau en pseudogroepsniveau. De mensen in de pseudogroep werkten ieder individueel door in aparte kamertjes te werken. De prestaties van de individuen werden uiteindelijk samengevoegd. Uit het experiment dat motivatieproblemen alleen aanwezig waren bij de pseudogroepen. In de ‘echte’ groepen waren zowel motivatie- als coördinatieproblemen. Op individueel niveau was er geen sprake van productieverlies door coördinatie- of motivatieproblemen.

In de ‘echte’ groepen werd het productieverlies voor 50% veroorzaakt door coördinatieproblemen en 50% door motivatieproblemen. Coördinatieproblemen zijn oplosbaar, maar zelfs als die er niet (meer) zouden zijn, zou de groep alsnog niet optimaal presteren omdat de motivatieproblemen aanwezig blijven.

Steiner’s combinatieregels en motivatieverlies

In taken waarin productie belangrijk is, is het belangrijk om te weten wat voor soort taak men uitvoert om zo de motivatie te kunnen bepalen/voorspellen. Hierbij wordt er gekeken naar de interdepentie/inter-afhankelijkheid: hoe wordt de individuele input gecombineerd tot groepsproduct? Deze combinatie van deze individuele input kan op verschillende manieren, namelijk additief, disjunctief, conjunctief en compensatorisch.

Bij additieve combinatieregels worden de individuele bijdragen/producten bij elkaar opgeteld en vormen deze samen het groepsproduct. Motivatieverlies vormt zich hierbij als zowel de sterke als de zwakke leden hun motivatie verliezen vanwege free-riding, sucker-effect en social matching (niet meer willen doen dan de anderen).

Bij disjunctieve combinatieregels geldt dat het snelste/slimste idee de oplossing is. Er is sprake van een eureka oplossing als iedereen het eens is met het snelste/slimste idee. Wanneer niet iedereen het direct eens is met het snelste/slimste idee is er sprake van een non-eureka oplossing. Dan wordt er onderhandeld. Motivatieverlies kan optreden wanneer de zwakke groepsleden hun motivatie verliezen, omdat hun werk eigenlijk genegeerd wordt en het werk van de sterken wordt beloond.

Bij conjunctieve combinatieregels moet elk groepslid de gehele taakuitvoeren. De langzaamste/slechts presterende bepaalt hoe goed de prestatie is, omdat de rest van de groep dit tempo/niveau moet aannemen. De taak is ondeelbaar, omdat de laatste altijd het eindproduct bepaalt. Bij een bergwandeling neemt de groep het tempo aan van de langzaamste loper. Motivatieverlies kan ontstaan als de sterke groepsleden hun motivatie verliezen omdat ze hun best moeten doen terwijl dat geen effect heeft omdat het eindproduct afhangt van de zwakkeren. Bij zwakke groepsleden kan het Köhler effect optreden. Dit houdt in dat zij extra motivatie krijgen omdat ze weten dat hun bijdrage bepalend is voor het eindresultaat van de groep.

Bij compensatorische combinatieregels hangt het groepsproduct af van het gemiddelde van de individuele bijdragen. Het aantal mensen doet er hierbij niet zo toe, het gaat vooral om het aantal inputs dat wordt gegeven. Wanneer je een schatting maakt vraag je aan de groep wat zij denken en daar neem je vervolgens het gemiddelde van. Je kan ook meerdere keren aan één persoon een schatting vragen.

De Tour de France kan als voorbeeld worden gebruikt. Hierbij hebben alle teams vier teamleden. Als het winnen een individuele taak is, gaat het er bij additieve combinatieregels om welk team het snelste is. bij disjunctieve combinatieregels gaat het erom welk team de snelste wielrenner heeft. Bij conjunctieve combinatieregels gaat het erom dat de laatste wielrenner uit het team eerder binnen is dan de laatste wielrenner(s) uit de andere team(s). Als er een teamlid is dat een lekke band heeft reageren de teamleden daarop bij een disjunctieve combinatieregel door het teamlid achter te laten als deze het slechtste is en als de beste wielrenner een lekke band krijgt, wordt er gezorgd dat die een andere fiets krijgt. Bij een conjunctieve combinatieregel maakt het niet uit welk lid een lekke band krijgt, want het hele team moet stilstaan. Het is hierbij de bedoeling dat je als heel team over de finish komt.

De combinatieregels worden vaak gecombineerd, zoals het werken in projectgroepen en gezamenlijke huishouding. Welke combinatie overheerst is belangrijk voor je motivatie.

Motivatieverlies tegengaan

Motivatieverlies is tegen te gaan door de individuele bijdragen van groepsleden identificeerbaar en evalueerbaar te maken. Dit kan door duidelijk te formuleren wat de doelstellingen zijn en de relevantie van iedereens bijdrage te benadrukken, zowel voor de groep als geheel als voor de persoon zelf. De ‘verdeling’ van inzet kan vaak nog een probleem leiden, wat vervolgens tot motivatieverlies leidt.

Motivatieproblemen door mixed motives

Motivatieproblemen bij samenwerking kunnen ontstaan door verschillende gedachten. Coöperatieve afhankelijkheid houdt in dat jij net zo veel baat hebt bij de samenwerking als de ander. Jullie belangen lopen parallel aan elkaar, de successen en falen die jullie boeken zijn positief aan elkaar gerelateerd. Competitieve afhankelijkheid houdt in dat jij baat hebt bij de samenwerking terwijl de ander dit niet heeft (of andersom). Je bent negatief afhankelijk van elkaar. Wat de één doet, hoeft de ander niet meer te doen, omdat jullie er niet allebei voordeel van zullen hebben. Deze twee vormen van afhankelijkheid spelen altijd tegelijkertijd in groepen, waardoor er motivatieverlies kan ontstaan, want als er iets verdeeld moet worden heb je liever dat de ander meer doet dan jij. Het Prisoner’s Dilemma is een goed voorbeeld van mixed motives. Hierbij wil je best samenwerken met de ander, maar dan wil je eerst zeker weten dat die persoon dat ook wil. Anderzijds geldt dat als de ander coöperatief is, jij dat eigenlijk niet meer hoeft te zijn.

Virtuele teams

Virtuele teams zijn teams waarin de taken alleen via e-mail of een andere vorm van internet gaan. De voordelen van virtuele teams zijn dat je een afstand kan overbruggen en dat de communicatie snel gaat. Ook flexibiliteit een voordeel. Je kan zelf bepalen wanneer en hoe je reageert. Nadelen van virtuele teams zijn dat er grote coördinatieproblemen kunnen ontstaan. Ook kunnen misverstanden plaatsvinden doordat er een gebrek is aan non-verbale cues. Emoticons kunnen hier wel bij helpen. Het is gebleken dat negatieve emoticons een negatief effect hebben in de communicatie over zowel simpele als complexe kwesties. Echter hebben positieve emoticons alleen een positief effect in communicatie over complexe kwesties. Je moet wel oppassen met het gebruik van emoticons. In professionele toestanden wekken emoticons niet een hele goede indruk.

Culturele diversiteit binnen teams

Voordelen van culturele diversiteit binnen teams zijn dat er een bredere beschikbaarheid is van unieke expertises. Ook is er een hoger innovatief potentieel en zijn er meer complementaire capaciteiten. Nadelen van culturele diversiteit binnen teams zijn mogelijke coördinatieproblemen door bijvoorbeeld een taalbarrière of een andere manier van denken. Faultlines zijn scheidingen binnen de groep of conflicten tussen subgroepen. De nadelen van culturele diversiteit kunnen de cohesie van de groep bedreigen en daarmee zorgen voor motivatieproblemen. Naar verwachting zal de culturele diversiteit binnen teams de komende jaren toenemen.

Er zijn verschillende manieren om diversiteit binnen teams te benutten en zo problemen te vermijden.

  • Celebrate what you have in common: Nadruk leggen op gemeenschappelijke kenmerken kan leiden tot een sterkere groepscohesie
  • Reward differences: beloningen geven wanneer iemand met een creatief idee komt → andere werknemers zullen zich meer op hun gemak voelen om hun diverse meningen te geven
  • Be clear on team roles: zorg ervoor dat iedereen zijn/haar functie bijbehorende taken kent
  • Provide a clear vision: ieder team heeft een sterke leider nodig met een duidelijk doel, richting en visie voor het team
  • Never tolerate discrimination
  • Obtain quick wins: als een team snel een succes kan vieren zal dit de cohesie versterken waardoor de effectiviteit van het team groter zal worden
  • Be a true leader: wees een begeleidende leider en mentor die het team versterkt en effectiever maakt
  • Have patience: een divers team duurt het langer om cohesie op te bouwen
  • Volunteer: de cohesie van het team versterkt wanneer ze samen vrijwilligerswerk moeten doen buiten het kantoor
  • The ‘old’ rules still apply: zorg voor goede communicatie, beloon het team en ook de individuen wanneer dit gepast is

Hoorcollege 5: Besluitvorming en leiderschap

Besluitvorming in groepen

Belangrijke beslissingen worden vaak in groepen gemaakt. Voordelen hiervan zijn dat er meer input is en dat er meer diversiteit is in de input. Echter hoeft het maken van beslissingen in groepen niet altijd functioneel en voordelig te zijn. Normatief groepslidsmaatschap werkt bijvoorbeeld minder goed wanneer de groepsleden brainstormen, informatie bundelen en afwegingen en keuzes moeten maken.

Brainstorming

Individuen kunnen beter en creatiever nadenken als ze in hun eentje werken dan wanneer ze moeten brainstormen in een groep. In een groep kunnen coördinatieproblemen ontstaan, zoals het verloren gaan van ideeën. Dit komt doordat mensen in groepen steeds moeten wachten op hun beurt totdat ze hun idee kunnen uitspreken, of ze kunnen afgeleid raken tijdens het wachten. Ook kunnen er in groepen motivatieproblemen ontstaan door social matching. Social matching is wanneer groepsleden kijken naar de input van andere groepsleden en ze zich aansluiten bij deze ideeën. Hierdoor voelen ze minder verantwoordelijkheid om zelf met nieuwe input te komen. Dit kan leiden tot het sucker effect en free riding.

Een pseudogroep heeft vrijwel geen last van bovenstaande situaties. Bij pseudogroepen werken individuen apart en vervolgens wordt hun input samengevoegd. Pseudogroepen werken volgens de Nominale Groepstechniek. Dit houdt in dat er denkpauzes worden ingevoerd, en dat de ideeën worden samengevoegd en geëvalueerd. Dit werkt erg effectief.

Elektronisch brainstormen is een manier van brainstormen dat verloopt via bijvoorbeeld internet of e-mail. Elke toevoeging is anoniem, waardoor de deelnemers een gevoel van vrijheid hebben.

Informatie bundelen

Groepsleden bespreken vooral gemeenschappelijke kennis, in plaats van dat elk individu zijn of haar eigen specifieke expertise bespreekt. Shared information bias kan hierbij ontstaan. Dit houdt in dat mensen het liever hebben over dingen die andere mensen ook weten en begrijpen, dan over zaken die andere mensen niet begrijpen. Het kost vaak moeite om mensen op de hoogte te brengen als zij niet weten waar het over gaat. Shared information bias treedt vooral op wanneer de groepsleden een voorkeur moeten geven, omdat men een grote neiging heeft om het eens te worden met elkaar.

Shared information bias kan verminderd worden door de achtergronden van de groepsleden te benadrukken en door mensen van verschillende expertises te gebruiken.

Het group decision support system is een manier om het maken van beslissingen te structureren en makkelijker te maken. Dit wordt gedaan door bijvoorbeeld computerprogramma’s in te voeren.

Afwegingen en keuzes maken

Bij het maken van afwegingen en keuzes kan er groepspolarisatie ontstaan. Dit houdt in dat groepsleden extremer gaan denken en praten over de kwestie tijdens interactieve groepsdiscussies. Er zijn hier verschillende verklaringen voor. De risky shift verklaring houdt in dat in een groep de verantwoordelijkheid meer is gespreid, omdat iedereen dezelfde mening zal kiezen omdat ze het graag met elkaar eens willen zijn. Iedereen praat met elkaar de kant op van het riskante besluit. In de Westerse cultuur wordt het vaak gewaardeerd wanneer iemand risico durft te nemen. Risico nemen wordt vaak gedaan op economisch gebied.

De cautious shift verklaring houdt in dat de mening van de groep verschuift naar de voorzichtige kant. Er is een minder gevoel van verantwoordelijkheid bij de groepsleden, omdat ze toch een voorzichtig besluit gaan nemen. Dit voorzichtig beslissingen nemen wordt vooral gedaan op medisch gebied.

Ook kan er een planning fallacy optreden. Dit is wanneer groepsleden de benodigde informatie, tijd en inspanning onderschatten. Ook is het verstandig om een contingency plan op te stellen, een soort plan B.

Groepsdenken

Groepsdenken ontstaat wanneer groepsleden zich conformeren aan de groep. Groepsdenken kan plaatsvinden op twee manieren. De eerste manier is over optimisme. Dit is wanneer mensen graag bij de groep willen horen en hierdoor hun eigen ideeën positiever gaan zien dan dat ze werkelijk zijn. De andere manier is collectieve vermijding. Dit houdt in dat mensen de groep verlaten wanneer zij het niet eens zijn met de groep. Ook kunnen ze zich verschuilen door niets te zeggen en anderen de verantwoordelijkheid te geven. Dit gebeurt vooral bij risicovolle projecten.

Groepsdenken kan ontstaan door bijvoorbeeld conformiteitsdruk, intergroepscompetitie of de leiderschapsstijl.

Modellen over leiderschap

Er zijn twee soorten modellen over leiderschap. Prescriptieve/normatieve modellen beschrijven wat er zou moeten gebeuren en hoe het zou moeten gebeuren. Descriptieve modellen beschrijven wat er werkelijk gebeurt en hoe het gebeurt.

Prescriptieve modellen

  • Leadership Grid: Dit model beschrijft hoe erg een leider taakgericht en/of relatiegericht is. de betrokkenheid van de medewerkers en de taak krijgen scores. Op basis van deze scores wordt een score voor leider berekend.
  • Participative Leadership: dit model beschrijft dat een leider aan een paar eigenschappen zou moeten voldoen. De leider moet op de situatie kunnen inspelen, meerdere dingen kunnen doen en zich afhankelijk van de situatie contigent kunnen gedragen. Een leider kan zich autocratisch gedragen indien er voldoende informatie beschikbaar is, het probleem goed is gestructueerd, acceptatie niet zo heel belangrijk is in de groep en als de groepsleden vrijwel op één lijn zitten. Het wordt de leider aangeraden participatief te gedragen indien er onvoldoende informatie beschikbaar is, het probleem slecht is gestructueerd, acceptatie belangrijk is in de groep en als de groepsleden niet goed op één lijn zitten.
  • Situational Leadership: groepen zouden profiteren van een bepaalde leiderschapsstijl die het beste past bij de ontwikkelingsfase van de groep. Goede leiders combineren steunende en leidende gedragingen die passen bij de ontwikkelingsfase van de groep.
  • Fiedler’s Least Preferred Coworker Scale (LPC): bepaalt of het gedrag dat de leider vertoont effectief is. Leiders worden gevraagd om een medewerker in te beelden waarmee ze ooit een taak moesten uitvoeren. Als de leider positief praatte over de medewerker, is hij vooral relatiegericht en wordt een hoge LPC leider genoemd. Als de leider negatief praatte over de medewerker, is hij vooral taakgericht en wordt een lage LPC leider genoemd.
  • Lage LPC leiders doen het vooral goed in situaties die heel slecht gaan (dan kunnen ze zich richten op de eerste prioriteit, dat is de taak) of in situaties die heel goed gaan (dan kunnen ze zich richten op de tweede prioriteit, de relaties). Hoe ongunstiger de situatie, hoe effectiever taakgericht leiderschap is.
  • Hoge LPC leiders doen het beter in gemiddelde situaties. Zij zijn beter in het vinden van een balans tussen taak en relaties. Hoe gunstiger de situatie, hoe effectiever relatiegericht  leiderschap is.
  • Hoe een leider zich gedraagt hangt af van de situatie. Als er weinig controle en veel stress is, richt de leider zich op zijn eerste prioriteit. Als er veel controle en weinig stress is, heeft de leider meer ruimte om zich ook op de tweede prioriteit te richten.
  • Er zijn verschillende mogelijke situaties, waarvan er drie erg interessant zijn. Situatie octant 8 is een situatie waarin er weinig controle en veel stress is. Lage LPC leiders gaan zich op de taak richten en zijn dus effectief bezig. Als hoge LPC leiders zich gaan richten op de taak zijn ze ineffectief bezig, want de taak wordt verwaarloosd.
  • Situatie octant 1 is een situatie waarin er veel controle en weinig stress is. Lage LPC leiders gaan zich meer richten op relaties en zijn effectief bezig. Hoge LPC leiders gaan zich richten op de taak en zijn dan ineffectief bezig.
  • Situatie octant 4 is een gemiddelde situatie. Lage LPC leiders gaan zich richten op de taak want die is niet gestructueerd. Hierbij zijn ze ineffectief bezig, want de leider wordt niet goed geaccepteerd door de groep vanwege zijn zwakke positie. Hoge LPC leiders focussen zich op zowel de relaties als op de taak en ervaren hierbij geen stress over de relaties. Zij zijn dus effectief bezig.

Descriptieve modellen

  • Babble effect: het krijgen van een status wordt meer gebaseerd op hoe vaak iemand wat zegt in de groep, en dus niet op hoe nuttig de uitspraken zijn van deze persoon.
  • Implicit Leadership Theory: Men heeft nog steeds (onbewust) een stereotype beeld van een leider, zoals mannelijk, lang en knap. Mensen die op dit stereotype lijken hebben een grotere kans om als leider gekozen te worden. Het zijn vaak mannen die worden gekozen als leider en die worden vaak ook positiever beoordeeld dan vrouwen.
  • Leader Member Exchange Theory: leiders zouden voorkeuren hebben voor bepaalde personen. Deze mensen hebben net wat meer invloed dan de andere ondergeschikten.
  • Leader Substitutes Theory: leiderschap zou niet bij elke taak gewenst zijn. Bepaalde eigenschappen binnen een groep bepalen of er behoefte is aan het hebben van een leider. Er is minder behoefte aan taakgerichte leiderschap bij onafhankelijk werkende experts en bij routine taken. Er is minder behoefte aan relatiegericht leiderschap in cohesieve taakgroepen en wanneer de taakuitvoer op grote afstand gebeurt.

Hoorcollege 6: Intragroepsconflict en intergroepsconflict

Soorten afhankelijkheid

Er zijn verschillende soorten afhankelijkheid. De mate van afhankelijkheid kan je status en je hoeveelheid macht op anderen beïnvloeden. Er is sprake van positieve afhankelijkheid wanneer iemand iets goeds doet voor zichzelf, dat ook goed is voor de ander, óf wanneer iemand iets slechts doet voor zichzelf en dat ook slecht is voor de ander. Er is sprake van negatieve afhankelijkheid wanneer iemand iets goeds doet voor zichzelf, maar dat is dan slecht voor de ander.

Vaak is er sprake van een mix van coöperatieve en competitieve afhankelijkheid. Hierbij proberen beide personen zoveel mogelijk te bereiken, voornamelijk voor zichzelf. Als er een middel is dat verdeeld moet worden, bijvoorbeeld geld, heb je zelf toch altijd liever wat meer dan dat de ander krijgt. Vaak zit er aan elke vorm van samenwerking dus ook wel een beetje competitie, aangezien er vrijwel altijd iets verdeeld moet worden. Ook zit aan elke vorm van competitie ook een beetje samenwerking, omdat samenwerking dan nodig is om je doel te bereiken. Het Prisoner’s Dilemma is een goed voorbeeld waarin sprake is van zo’n mix van coöperatieve en competitieve afhankelijkheid. Bij dit ‘spel’ heb je elkaar namelijk nodig om wat moois te winnen, maar er is ook sprake van competitie omdat jij meer kan krijgen dan de ander. Bij het Prisoner’s Dilemma is er vaak een free rider. Dit is iemand die meelift op de coöperativiteit van anderen. Hieronder is een tabel weergegeven met de mogelijke uitkomsten van het Prisoner’s Dilemma.

De één/de ander

Coöperatief

Niet coöperatief

Coöperatief

Beiden krijgen 3

Eén krijgt +5, de ander krijgt 0

Niet coöperatief

Eén krijgt +5, de ander krijgt 0

Beiden krijgen 2

Intra-groepsconflict: competitie en coöperatie

In de economie en in economische kwesties vindt men het vaak logischer om je non-coöperatief op te stellen, omdat je dan meer voor jezelf kan winnen. Wanneer mensen zich competitief opstellen tegenover elkaar is er vrijwel altijd sprake van greed (staat vrijwel gelijk aan het free rider effect) en fear (de angst om een sucker te zijn).

Vaak stellen personen zich coöperatief op naar elkaar toe vanwege relationele overwegingen, zoals vriendschap of verwantschap. Men kan zich ook coöperatief opstellen naar elkaar toe omdat ze het zo hebben afgesproken, of ze kunnen de verdeelregel toepassen. De verdeelregel houdt in dat men de uitkomst verdeelt over het aantal personen. Dit kan op verschillende manieren, namelijk equity, equality en need. Equity beschrijft hoe de middelen verdeeld kunnen worden naar prestaties. Degenen die hard werken en goede prestaties leveren krijgen dus meer. Equality beschrijft hoe de middelen verdeeld kunnen worden op een manier dat iedereen evenveel krijgt. Het is hierbij dus niet van belang welke prestaties men levert, want iedereen krijgt hetzelfde. Need is een manier van verdelen naar behoeften. Degenen die het meest nodig hebben krijgen het meeste. Ook hierbij is de input dus niet van belang.

Sociale dilemma’s

Er zijn ook gevallen waarin men zich niet coöperatief zal opstellen. Bij het common resource dilemma worden er twee vragen gesteld. De eerste vraag is hoeveel is er beschikbaar? en de tweede vraag is hoeveel kan een individu zelf nemen?. Als het niet duidelijk is hoeveel van een bepaald middel nog beschikbaar is zal het aantal waarschijnlijk worden overschat.
Bij het public good dilemma worden er ook twee vragen gesteld, namelijk hoeveel is er nog? en hoeveel moet een individu inleveren?. Als het niet helemaal duidelijk is hoeveel van een bepaald middel men nodig heeft gaat men de nodige hoeveelheid onderschatten, met als gevolg dat er te weinig zal worden bijgedragen.

Conflict

Er zijn verschillende soorten conflicten.

Commitment

Commitment is de mate waarin iemand zich bindt aan zijn of haar standpunt. Dit kan zowel positief als negatief uitpakken. Het binden aan een standpunt kan positief uitpakken door integratief onderhandelen. Dit is het samen vinden van een manier die voor beide partijen het beste zal werken, en dit zal ervoor zorgen dat beide partijen er dus profijt van hebben. Het binden van een standpunt kan negatief uitpakken wanneer er sprake is van een stellingname van één van de partijen.

Percepties

Vertrouwen hebben in de ander kan ervoor zorgen dat er minder snel een conflict ontstaat en, als er al een conflict is, dat het conflict sneller kan worden opgelost. Attributiefouten daarentegen, kunnen het conflict juist verergeren. Een veel voorkomende attributiefout is het toeschrijven van gebeurtenissen aan een persoon in plaats van aan de situatie.

Tactieken

Er kunnen verschillende tactieken worden ingezet. Wanneer er sprake is van een win-verlies houding kan er een conflict ontstaan, omdat er één partij wint en de ander zal verliezen. Een win-win situatie kan juist leiden tot verzoening van de partijen.

Het zoeken van partijen

Het zoeken van partijen kan zowel negatief als positief uitpakken. Het zoeken van partijen is positief voor het conflict wanneer er een derde onafhankelijke partij wordt ingeschakeld, bijvoorbeeld als een soort bemiddelaar. Het zoeken van partijen kan negatief zijn wanneer men doet aan blokvorming achter een standpunt.

Emoties

Vooral negatieve emoties spelen een rol bij conflict. Negatieve emoties zijn namelijk ‘besmettelijk’. Op zo’n moment is het beter voor beide partijen als ze een time-out inplannen. Dit kan positief werken voor het oplossen van een conflict.

Reciprociteit

Deze wederkerigheid kan zorgen voor een positieve of een negatieve spiraal. Er is sprake van een negatieve spiraal wanneer de negatieve handeling van persoon X wordt beantwoord met een negatieve handeling van persoon Y, en dat dit zo doorgaat. Er is sprake van een positieve spiraal wanneer een positieve handeling van persoon X wordt beantwoord met een positieve handeling van persoon Y.

Tit-for-Tat (TFT) is een veelvoorkomende reciprociteitsomgang. Hierbij begint één iemand coöperatief en wacht vervolgens af wat de andere persoon doet. Er bestaat de mogelijkheid dat de ander zich niet-coöperatief gaat opstellen. De eerste persoon kan hierop dan reageren door zich ook niet-coöperatief op te stellen, waardoor de tweede persoon dit ook blijft doen. Hierdoor ontstaat er een negatieve spiraal waarin beide personen de hele tijd niet-coöperatief zullen zijn. Als beide personen zich juist wel coöperatief blijven opstellen ontstaat er een positieve spiraal.

Sociale Waarde Oriëntatie

De Sociale Waarde Oriëntatie van mensen hangt af van het gevoel of ze meer pro self en meer pro sociaal willen zijn. Pro sociaal is een houding waarmee mensen samenwerken met een ander om zo samen voor de beste uitkomst te gaan. Pro self bestaat uit twee componenten, namelijk een individualistische en een competitieve houding. Een individualistische houding betekent dat je meer voor jezelf het meest wilt proberen te krijgen, ongeacht wat de gevolgen daarvan zullen zijn voor jezelf. Een competitieve houding houdt in dat je ervoor wilt zorgen dat de ander het minst krijgt, ongeacht wat de gevolgen daarvan zullen zijn voor jezelf.

De Sociale Waarde Oriëntatie is één van de factoren die een rol spelen bij of een individu zich wel of niet coöperatief opstelt. Andere factoren zijn groepsgrootte (hoe meer mensen, hoe moeilijker het is om het probleem op te lossen en hoe vaker het mis gaat), het gevoel van verantwoordelijkheid (hoe meer mensen, hoe sneller iedereen gaat denken dat iemand anders het wel zal oplossen), betrokkenheid, identificeerbaarheid (men is geneigd harder te werken als men weet dat hun bijdrage zichtbaar is), of er sprake is van langdurige of eenmalige samenwerking en de termijn waarop de gevolgen zichtbaar zijn.

Intergroepsconflict

Er zijn over het algemeen twee soorten intergroepsconflicten, namelijk reële conflicten en symbolische conflicten. Er is sprake van een reëel conflict wanneer er duidelijk twee aparte groepen zijn die tegenover elkaar staan en dus vooral competitieve motieven hebben. Ook ontstaat er diffusie van verantwoordelijkheid. De Realistische Groepsconflict Theorie beschrijft dat een conflict zal ontstaan als er strijd is om middelen die beide groepen willen hebben. Beide groepen gaan ervoor zorgen dat zij krijgen wat ze willen en dat de anderen niet krijgen wat ze willen.

Er is sprake van een symbolisch conflict als er niet echt twee aparte groepen zijn, maar als er meer een soort opdeling is van dezelfde soort mensen in twee of meer delen. Hierbij kijkt de ene ‘groep’ positief naar de eigen groep en negatief naar de andere ‘groep’. De neiging om de eigen groep positief te zien is groter dan de neiging om een andere groep neer te halen. Er blijft nog wel de angst dat een andere groep meer zou kunnen hebben. Categorisatie is het geven van labels en op basis daarvan groepen te maken.

Groepen weer bij elkaar krijgen

Er zijn verschillende manieren om groepen (weer) bij elkaar te krijgen. Je kan bijvoorbeeld positief contact tussen groepen stimuleren. Voorwaarden hiervan zijn dat iedereen wel een gelijke status moet hebben, er moeten gemixte interacties plaatsvinden tussen leden uit beide groepen, de groepsnormen (gemaakt door de leider) moeten positief contact bevorderen en er moet een gezamenlijk doel gezet worden.

Bij de-categorisatie wordt men ingedeeld in persoonlijke, individuele categorieën. Bij re-categorisatie worden twee of meer groepen gevormd tot één groep. Het is hierbij wel belangrijk dat er een sterk groepsgevoel gecreëerd wordt omdat men anders blijft denken in termen van hun subgroep. Bij cross-categorisatie vorm je nieuwe groepen, bestaande uit mensen uit verschillende groepen. De nieuwe groepen krijgen een andere naam of een nieuw label. Het is hierbij belangrijk dat de nieuwe groepen iets delen zodat er verwantschap en verbinding ontstaan, zoals hobby’s of een gemeenschappelijk doel.

Hoorcollege 7: Het bestaan van groepen en collectief gedrag

Territoriumgedrag

Territoriumgedrag is het gedrag dat zowel individuen als groepen tonen, waarbij ze zich hechten aan hun territoria. Dit kan op verschillende niveaus plaatsvinden. Bij primair territorium kan je denken aan je eigen slaapkamer of je eigen huis. Hoe meer primair een territorium is, hoe meer behoefte aan controle zal ontstaan, hoe sterker er een claim zal worden gemaakt op dat territorium en hoe sterker men hun territorium zal verdedigen. Ook wordt de kans dat een plek een primair territorium wordt groter als men er langer verblijft. Secundair territorium is bijvoorbeeld je eigen plekje hebben op kantoor. Publiek territorium is je eigen plek op een openbare plek, zoals je ‘eigen’ stoel in een collegezaal.

Vaak heeft de persoon met het grootste territorium het meeste macht en de meeste status.

Inter-persoonlijke en inter-groepsruimte

Zowel individuen hebben behoefte aan hun space, een ‘eigen ruimte’. Je space is iets dat je altijd met je meedraagt in verschillende ‘zones’. Je intieme zone is een zone waarin familieleden en goede vrienden zullen komen. Je bent in je persoonlijke zone als je een gesprek voert met iemand of wanneer je met iemand TV kijkt. Als je een gesprek hebt met bijvoorbeeld collega’s bevind je je in je sociale zone. Je bent in je publieke zone als je in de collegezaal zit. Als je contact hebt met iemand via internet bevind je je in je remote zone.

Equilibrium is het zoeken naar een evenwicht tussen verschillende zones. Men kan goed aanvoelen wanneer iemand anders te dichtbij komt, of wanneer men zelf te dichtbij komt in de zone van iemand anders. Dit is bijvoorbeeld als het heel druk is in de bus of trein en je erg dicht tegen iemand anders aan staat. Als je merkt dat je in de zone van iemand anders komt ga je andere dingen doen om de ander te laten merken dat het niet je bedoeling is om iemands (intieme) zone te komen, zoals het lezen van een boek of kijken op je telefoon als je dicht naast iemand staat in de trein.

Ook groepen dragen zones met zich mee. Wanneer iemand te dicht bij een andere groep komt kan de groep jou gaan zien als een indringer.

Density is de hoeveelheid mensen er op een vierkante meter staan. Dit is dus een objectief iets. Crowding is het gevoel van overbevolking, en dat is een subjectief gevoel.

Synormorfie

Synomorfie is het maken van een afstemming tussen fysieke en sociale context om een groepstaak zo goed mogelijk uit te voeren. Je creëert een ruimte die het beste past bij de taak. Dit kan bijvoorbeeld door de tafels in een lokaal in een andere opstelling te zetten, of de vergadervoorzitter op een bepaalde plek aan tafel te zetten. Synmorfie wordt bepaald door de mate van overeenstemming tussen de taak die gedaan moet worden, de fysieke omgeving en de sociale omgeving.

Dislocatie is wanneer iemand op een plek zit waar diegene niet zou moeten zitten.

Een sociopetale opstelling is een opstelling die interactie met anderen bevordert, zoals ronde vergadertafels. Een sociofugale opstelling is een opstelling die interactie met anderen juist ontmoedigt, zoals schotten tussen studeerplekken zetten.

Het Steinzor effect is de neiging van een groepslid om (direct) te reageren op iets wat wordt gezegd door de persoon die recht tegenover hem of haar zit. Dit gebeurt vaak binnen groepen waar geen leider aanwezig is. Het head of the table effect is een effect dat optreedt als de leider of voorzitter op een plek moet gaan zitten. Als er geen kop is aan een tafel, gaat de leider of voorzitter zitten aan de kant van de tafel waar de minste stoelen zijn, omdat hij of zij dan zoveel mogelijk gezichten kan aankijken. Als er geen kant van de tafel is waar de minste stoelen zijn gaat de leider waarschijnlijk in het midden zitten. Men heeft namelijk de neiging om de regels van symmetrie te volgen.

Mensen die met elkaar moeten samenwerken gaan sneller naast elkaar zitten. Mensen die competitief zijn ingesteld tegenover elkaar gaan sneller tegenover elkaar zitten.

Antisociaal en prosociaal gedrag

Als er teveel mensen zijn (te hoge density), de temperatuur niet optimaal is of als er teveel herrie is kan er crowding overload ontstaan. Dit zorgt voor een gevoel van controleverlies en verhoogde arousal. Hierdoor kan er antisociaal of prosociaal gedrag ontstaan is.

Deïndividuatie

Deïndividuatie is het gevoel dat je jezelf aan het verliezen bent. Er zijn verschillende theorieën die dit verschijnsel proberen te verklaren. De contagion theorie/besmettingstheorie beschrijft dat je eigen gedrag wordt besmet door anderen. Als jij jezelf verliest in een groep zullen anderen zichzelf ook verliezen. De convergence theorie is een Freudiaanse theorie. Het beschrijft dat mensen dezelfde belangen nastreven en dat mensen dezelfde motieven hebben die ze voor langere tijd onderdrukt hebben. Een massa gelijkgestemde mensen denken dat ze samen een doel kunnen behalen. De deïndividuation theory beschrijft dat het verliezen van jezelf in een groep positief kan zijn (liefkozen) of negatief kan zijn (vechten). Input variabelen zijn factoren die tot deïndividuatie leiden. Hierbij kan je denken aan een gevoel van anonimiteit, een verminderd verantwoordelijkheidsgevoel, veel prikkels om je heen hebben en middelen zoals alcohol of drugs. Subjectieve veranderingen zijn veranderingen die in je hoofd plaatsvinden, zoals het verliezen van controle en minder op jezelf letten. Output gedragingen zijn de gevolgen voor je gedrag, zoals het doen van dingen die je normaal gesproken niet zal doen.  De emergent norms theorie zegt dat het overnemen van de groepsnorm negatief en positief kan uitpakken. Als je de groepsnorm overneemt kan je dingen gaan doen die je als individu nooit zou (durven) doen. De social identity theorie zegt dat als je jezelf verliest in een groep je op zoek zal gaan naar je eigen identiteit.

Bystander effect

Het bystander effect is het effect dat zal optreden als er iemand is die hulp nodig heeft en er meerdere mensen om die persoon heen staan. Free riding is hierbij het verschijnsel dat je die persoon niet helpt omdat je denkt dat anderen het wel zullen doen. Het sucker effect is het verschijnsel dat je niet helpt omdat je denkt dat anderen het ook niet zullen doen.

Als je een incident ziet, stel je volgens Latané en Darley jezelf de volgende vragen:

  1. Is er iets aan de hand?
  2. Moet iemand daar iets aan doen?
  3. Moet ik iets doen?
  4. Kan ik iets doen?
  5. Ga ik dit doen?
  6. Ik ga het doen

Als je een vraag met ‘nee’ beantwoord zullen de daaropvolgende vragen niet gesteld worden en zal je de persoon in nood niet helpen.

Coördinatieproblemen die hierbij zullen optreden hebben te maken met de onduidelijk over wie van alle mensen wat zal gaan doen, wanneer en met wie. Een motivatieprobleem dat hierbij optreedt is de vraag of je (n)iets doet omdat je denkt dat anderen het wel of ook niet zullen doen.

Persoonlijke verantwoordelijkheid

Je voelt je meer persoonlijk verantwoordelijk als je identificeerbaar en evalueerbaar. Je voelt je meer persoonlijk verantwoordleijk als je bijvoorbeeld de enige bent in de ruimte, je een rol toegewezen krijgt, je een (vage) bekende bent van het slachtoffer, je wordt aangesproken door het slachtoffer of als je over vaardigheden beschikt die belangrijk zijn (BHV of EHBO diploma).

Hoorcollege 8: Thema's binnen groepsdynamica

Belangrijke thema’s binnen groepsdynamica

  • Sociale invloed

    • Communicatienetwerken
    • Sociale exclusie
    • Pesten
    • Reclame
    • Consumentengedrag
  • Intragroepsconflict
    • Taakgerichte vs. relatiegerichte conflicten
    • Afdingen, strategisch onderhandelen
    • Verdeelregels
    • Culturele verschillen in het oplossen van conflicten
  • Intergroepsverschijnselen
    • Stereotypering
    • Vooroordelen
    • Discriminatie
    • Culturele verschillen
    • Diversiteit
  • Macht en leiderschap
    • Keuze maken voor bepaalde machtstechnieken
    • Behoefte aan leiderschap
    • Sekseverschillen in leiderschap
  • Taakuitvoer
    • Mixed motives
    • Free riding
    • Sucker effect
    • Vrijwilligerswerk
  • Omgevingspsychologie
    • Controle
    • Crowding
    • Opstellingen van stoelen en tafels
    • Restoratieve omgevingen
  • Besluitvorming
    • Besluiten maken als individu en als groep
    • Besluiten maken in de economie
    • Risico’s die kunnen ontstaan bij besluiten maken

Onderzoek in het veld

Een masterstudent aan de Universiteit Leiden heeft onderzoek gedaan naar groepen in grotere groepen (Quak, 2012). Quak had een parttime baan in het maken van machines voor de bouwkunde. Binnen dit bedrijf waren verschillende teams, zoals de sales, rentals en service. Quak heeft onderzoek gedaan naar nested groepen binnen het bedrijf. Hij kon hier goed terechtkomen omdat hij hier al werkte.

Een groep is genest als er binnen die groep meerdere groepen zitten. Er zijn meerdere manieren waarop groepen binnen groepen kunnen voorkomen. Entitativity is de eigenschap om een geheel te zijn. Kenmerken die de entitivaty van een groep bepalen zijn hieronder aangegeven

  • Nabijheid/proximity: hoe nabijer de groepsleden, hoe eerder en groepsvorming zal plaatsvinden
  • Gelijkheid/similarity: hoe meer gelijkheid tussen groepsleden, hoe meer groepsvorming er zal optreden
  • Uitbreiding/elaboration: de neiging van groepen om zich uit te breiden. Door steeds niet-leden bij een groep te betrekken wordt de groep steeds groter
  • Common fate: als meerdere individuen een gemeenschappelijk doel hebben, zullen ze eerder geneigd zijn om een groep te vormen

Als heel erg de nadruk wordt gelegd op het zijn van een collectief denken we in collectieve categorisatie. Er is vaker sprake van subgroep categorisatie, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen twee subgroepen. Men wil graag het beste voor de eigen subgroep.

Het is gebleken dat wanneer teams binnen een bedrijven spreken in een ‘wij’ vorm positiever worden beoordeeld. Dit bleek uit een vragenlijst waarin werknemers de teams moesten indelen in de categorieën ‘us’ of ‘them’ op verschillende aspecten, zoals samenwerking, verantwoordelijkheidsgevoel en de bereidheid om te helpen.

De extended contact hypothesis beschrijft dat hoe meer teamleden goede relaties hebben met de leden van andere teams, hoe minder faultlines (scheidingen) er zullen zijn tussen de teams. Om relaties tussen teams te stimuleren/te bevorderen zijn er enkele aanbevelingen:

  • Maak gemixte teams en voorkom verschillen in statussen. Benadruk dus dat elk team even veel waard is en dat er geen verschil in status is tussen de teams.
  • Stimuleer samenwerking door ze te laten werken aan doelen die goed kunnen worden bereikt door samen te werken
  • Stimuleer open uitwisseling en hulp vragen aan mensen uit andere teams
  • Stimuleer leiders om het goede voorbeeld te geven

Onderzoek in het lab

Bij het uitvoeren van een experiment gaat het om het toetsen van hypothesen, en dus niet het namaken van de werkelijkheid. Experimenteel onderzoek kan worden gedaan naar het voorspelde positieve effect van gemengde, samengestelde groepen op samenwerkend gedrag wanneer ze moeten samenwerken naar een doel. Dit wordt dan vergeleken met homogeen samengestelde groepen.

Bij een experiment spelen mixed motives een belangrijke rol. Er moeten keuzes worden gemaakt tussen het nastreven van het persoonlijk belang of het nastreven van het gezamenlijk belang. De groepssamenstelling is hierbij ook van belang: wie zijn de andere leden? Een binnen-proefpersoon onderzoeksopzet is een onderzoeksopzet waarbij een proefpersoon lid is van twee groepen. Dan zal er hoogstwaarschijnlijk sprake zijn van een warme en een koude kant.

De Sociale Waarde Oriëntatie Theorie stelt dat pro-socialen meer onderscheid zullen maken tussen ingroup en outgroup dan individualisten. Pro-socialen zijn meer geneigd samen te werken met de leden van de ingroup dan met leden van de outgroup dan individualisten. Individualisten zijn sowieso minder geneigd om samen te werken.

Experiment 1: homogene groepen

Het groepslid is lid van twee homogene groepen die allebei uit 10 personen bestaan. De ene groep bestaat uit 9 mensen uit Rotterdam, de andere groep bestaat uit 9 mensen uit Leiden. De persoon moet het Prisoners Dilemma invullen voor beide groepen. Parochiale kiezers zijn mensen die dan kiezen om coöperatief te zijn naar de ingroup en niet-coöperatief naar de outgroup. Het blijkt dat pro-socialen meer onderscheid maken dan individualisten (en zullen in dit geval voor Leiden kiezen). Individualisten zouden geen onderscheid maken tussen Leidenaren en Rotterdammers.

Experiment 2: heterogene groepen

Het groepslid zit in twee heterogene teams, namelijk een groep met meer Leidenaren dan Rotterdam, en een groep met meer Rotterdammers dan Leidenaren. Pro-socialen zijn ook in deze situatie meer coöperatief dan individualisten. Er wordt nu wel minder onderscheid gemaakt tussen Rotterdammers en Leidenaren.

Ethiek en onderzoek

Het is erg belangrijk dat men zich houdt aan de ethische normen bij het uitvoeren van onderzoek. Wanneer je een onderzoeksvoorstel wilt gaan uitvoeren wordt het eerst beoordeeld op de volgende punten:

  • Eindverantwoordelijkheid bij een gepromoveerd staflid
  • Risico voor de deelnemers
  • Fysiologische metingen/hygiënisch handelen
  • Vergoeding aan de deelnemers
  • Informed consent: als de deelnemer jonger dan 18 jaar is, is een handtekening van de ouders/verzorgers nodig
  • Debriefing, afhandeling van eventuele klachten en nazorg
  • Wetenschappelijke integriteit

Bron

Deze college-aantekeningen zijn gebaseerd op 2018/2019
Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Studiegids met college-aantekeningen voor Psychologie Bachelor 2 aan de Universiteit Leiden

College-aantekeningen bij Psychologie Bachelor 2 aan de Universiteit Leiden

Inhoudsopgave

  • College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychopathologie - 2016/2017
  • College-aantekeningen bij Psychometrie - 2018/2019
  • College-aantekeningen bij Psychometrie - 2016/2017
  • College-aantekeningen bij Psychometrie - 2015/2016
  • College-aantekeningen bij Bewustzijn - 2016/2017
  • College-aantekeningen bij Groepsdynamica - 2018/2019
  • College-aantekeningen bij Groepsdynamica - 2016/2017
  • Werkgroepaantekeningen bij Groepsdynamica - 2018/2019
  • College-aantekeningen bij Psychodiagnostiek - 2016/2017
  • College-aantekeningen bij Multivariate data-analyse (MVDA) - 2015/2016
  • Werkgroepaantekeningen bij Multivariate data-analyse (MVDA) - 2018/2019
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
817