Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
- Hoorcollege 1: Geschiedenis van het jeugdrecht
- Hoorcollege 2: Mensenrechten
- Hoorcollege 3: Soorten recht
- Hoorcollege 4: Instellingen en filosofie achter het recht
- Hoorcollege 5: Aanloop naar de jeugdwet
- Hoorcollege 6: Jeugdbescherming
- Hoorcollege 7: Rechtspositie van de ouders
- Hoorcollege 8: Leeftijdsgrenzen
- Hoorcollege 9: Gesloten jeugdzorg
- Hoorcollege 10: Internationaal perspectief
- Bron
Hoorcollege 1: Geschiedenis van het jeugdrecht
Heropvoeding (19e eeuw)
Er zijn twee belangrijke ontwikkelingen voor wat er in de 20e eeuw aan modernisering op gang komt. In de 19e eeuw zie je voor het eerst dat op grote schaal zorg wordt besteed aan scholen en om de verpaupering van de lagere klassen tegen te gaan.
Veel mensen trokken naar de grote stad tijdens de urbanisering. Daardoor dreigde enorme verpaupering te ontstaan. Het idee was dat vooral de kinderen van de gezinnen die het moeilijk hadden zouden verpauperen. Die kinderen moesten geholpen worden om aan die armoede te ontsnappen en moesten scholing krijgen.
In de loop van de 19e eeuw ontstaat een concentratie van aandacht voor de ouders. Ouders schieten te kort, dus die moeten geholpen worden. Het idee was dat armoede zorgde dat ouders te weinig oog hadden voor de kinderen. Ook kregen ze onvoldoende voeding en nachtrust en komen ze te vroeg in aanraking met drank. Het mogelijk tekortschieten van de ouders vraagt om overheidsingrijpen.
In de loop van de 19e eeuw werd de aandacht voor ouders vooral door de filantropie en de liefdadigheid gedaan. Dit was dus privaat. Het idee dat ook de overheid daar een taak in had ontstond in de loop van de 19e eeuw. De overheid was verantwoordelijk voor de jeugd, omdat de jeugd de toekomst is. De overheid was dus verantwoordelijk voor de ontwikkeling en de scholing van de jeugd.
In de hele geschiedenis waren de ouders degene die over de opvoeding gingen, die konden doen met de kinderen wat ze wilden. De vader besliste over de kinderen in zaken van leven en dood. Mishandeling werd meestal binnen het gezin voltrokken en had daardoor zelden een juridisch gevolg. Overheidsingrijpen kwam pas vanaf de 19e eeuw.
Ook ontstond het idee van de leerplicht, dat kinderen naar school moeten. In de loop van de 19e eeuw neemt de schoolgang van kinderen toe. In de eeuwwisseling van de 20e eeuw werd scholing daadwerkelijk verplicht gesteld. Dat speelt zich af tegen een achtergrond waarin onderwijs door de overheid gestuurd wordt. Zo ontstond er klassikaal onderwijs, met zittenblijvers. De vorm van het onderwijs werd centraal georganiseerd, er ontstonden onder andere centrale examens.
Waar het met kinderen niet goed ging in het onderwijs, moest bijgestuurd worden in de heropvoeding. Bij ouders die tekort schieten in het voldoen aan de leerplicht werd ingegrepen. In de loop van de 19e eeuw worden wel particuliere internaten opgericht, maar hierbij kijkt de overheid alleen toe.
Al deze stappen spelen in het kader van de verlichting. Het kind wordt niet meer als kleine volwassene voorgesteld, maar het kind wordt gezien vanuit een ontwikkelingsperspectief. Kinderen moeten klaargemaakt worden richting volwassenheid.
In het strafrecht ontstaat de notie van straf naar de mate van schuld. Ook komen de menswetenschappen op en ontstaan de psychiatrie en de pedagogiek. Dit zorgt voor andere ideeën over opvoeding, kinderen en het jeugdstrafrecht.
De instanties die van belang waren bij het heropvoeden waren de maatschappij tot het nut van het algemeen (Het ‘Nut’). Dit was een verzameling notabelen door het land, die een organisatie vormden om in allerlei vormen te pleiten voor het nieuwe leven.
Een van die genootschappen was het genootschap tot zedelijke verbetering van gevangenen. Zij trokken zich het lot van gevangenen aan. Door deze betrokkenheid ontstond een ontwikkeling van kennis. De afschuwelijke omstandigheden in de gevangenis werden onder ogen gezien. De cellulaire gevangenisstraffen hadden voor mensen fatale gevolgen, vooral voor mensen die niet stevig in hun schoenen staan. Door de betrokkenheid gingen mensen de gevangenis bezoeken, waardoor duidelijk werd dat kinderen tussen de volwassenen zaten. Gedacht werd dat dit verschrikkelijke gevolgen had. Daardoor ontstond een subgroep die opkwam voor de jeugd.
Door de enorme inspanningen voor het lot van de jeugdigen kwamen aparte gevangenissen. Eerste was voor jongens in Rotterdam, later ook een meisjesgevangenis. Het idee was dat kinderen een kindwaardig perspectief geboden moet worden. Je moet een kindvriendelijke context bieden. Dit betekent dat terughoudend gewerkt werd met fysieke straffen en strengheid. Je moet het kind de mogelijkheden bieden, het kind leidt uit zichzelf naar het goede.
De tegenbeweging van de verlichting is de Reveil, welke uit orthodox-christelijke hoek komt. Hierin wordt ervanuit gegaan dat ieder mens neigt naar het slechte. Het slechte eruit krijgen kon alleen door straffen.
Beide initiatieven zorgden voor de oprichting van jeugdinstituten.
Verwaarlozing van het gezin was de crux van het verlichte denken. Het idee was dat een kind in gevaar, een kind dat verwaarloosd wordt, de kans loopt een gevaarlijk kind te worden.
Strafrecht
Rond 1900 ontstaan 2 stromingen in het strafrecht. De klassieke richting draait om persoonlijke schuld en individuele verantwoordelijkheid. Deze richting verzette zich tegen de oude willekeur, je kan alleen verantwoordelijk gehouden worden voor het eigen handelen. Je kan dus alleen verantwoordelijk gehouden worden voor wat je zelf gedaan hebt.
Ook komt er een moderne richting op. Die zegt dat je niet iedereen volledig verantwoordelijk kunt houden, door maatschappelijke processen. Dit heeft invloed op de groep die geestelijke problemen heeft en de groep die nog niet zo ver is, de jeugd.
De ideeën over heropvoeding en strafrecht monden uit in de Kinderwetten in 1901.
In Nederland lopen we hiermee erg vooruit, de VS was ons iets voor.
De Kinderwetten zijn:
De Burgerlijke Kinderwet. Hierin speelt het punt van verwaarlozing. Het gaat om wat de overheid moet doen als ouders het kind verwaarlozen. Waar het leven tekort schiet moet de overheid een taak vervullen.
Dit was voor het eerst dat ingegrepen werd in het gezag van de ouders, vooral de vader. De overheid neemt een overkoepelende taak op zich, de parens patriae.
Er komen twee maatregelen. Ouders kunnen worden ontheven uit de ouderlijke macht. Dit is het geval als zij tekort schieten maar hier niets aan kunnen doen. Dit kan ook weer teruggedraaid worden.
Ook kunnen ouders worden ontzet uit de ouderlijke macht. Dit was een straf en kon niet teruggedraaid worden. Het tekortschieten werd gezien als onwil.
Hierbij verloor je ook je stemrecht, je verspeelde je positie als burger.
Deze maatregelen moesten genomen worden door de rechter.
De voogdijvereniging draagt deze zaak aan en adviseert hierover.
De voogdijvereniging bestaat uit sociaal bewogen notabelen, deze mensen hadden geen speciale opleiding.
De Strafrechtelijke Kinderwet. Er kwamen aparte sancties en aparte regels voor de zitting bij de rechtbank. Het idee was dat jeugdigen anders aangepakt moesten worden.
De sancties konden alleen opgelegd worden door de rechter.
Er kwamen verschillende soorten sancties, namelijk de teruggave van het kind aan de ouders zonder straf, berisping, de lichte geldboete, de tuchtschool en de dwangopvoeding. De tuchtschool was een detentie van maximaal een half jaar en vond plaats in aparte gebouwen. Dwangopvoeding had geen limiet, dit kon doorgaan tot het eind van de minderjarigheid.
De sancties traden pas in 1905 in werking, omdat de tuchtscholen eerst gebouwd moesten worden.
De aparte regels in de rechtbank waren dat de deuren gesloten moesten zijn. De privacy van het kind werd hiermee veiliggesteld. De uitspraak moest wel openbaar zijn.
Het kind heeft het recht op de bijstand van een advocaat.
De ouders worden uitgenodigd voor de zitting. Sinds 2 jaar is de bijwoning ook verplicht.
De zitting kan niet worden gestart zonder onderzoek naar de persoon en de levensomstandigheden.
De Kinderbeginselenwet. Midden jaren 60 ontstaat de juridisering. Hierin krijgen we voor het eerst een ondergrens en een kinderbeschermingsmaatregel. Kinderen hebben een enorm tekort aan rechten, ze kunnen zich niet verdedigen, ze kunnen geen getuigen horen en ze hebben onvoldoende mogelijkheden hun recht te laten gelden. Het idee is dat er te veel over de hoofden van kinderen besloten wordt.
In het rapport kinderbeschermingsrecht zegt men dat de maatregelen die gegeven kunnen worden preciezer gegeven moeten worden. Dit wordt in wetten gegoten.
De wet op jeugdhulpverlening: de rechten van de jongeren
De beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen: Vastlegging van de rechten van de criminele jeugd.
De zwakte is dat kinderen geen weet hebben van deze rechten.
In het begin van het strafrecht was de bovengrens 18 jaar, maar er was geen ondergrens. De ondergrens is in 1965 ingesteld.
De overdracht van minderjarigen naar het gewone strafrecht was in uitzonderlijke gevallen ook mogelijk.
Het proces van psychologisering;
Er kwam kritiek op de harde manier waarop ingegrepen kon worden op de gezinsverhouding.
Het kritiek op de rechterlijke macht is dat er behoefte is aan een kinderrechter, die zich speciaal met kinderen bezighoudt. De aparte kinderrechters die toentertijd aangesteld werden hadden geen opleiding, maar hadden wel hart voor de zaak. De laatste jaren is hiervoor pas een opleiding gekomen.
Een aparte kinderrechter kwam in 1921. Er werd ook nog maar 1 rechter gebruikt. In het normale strafrecht zijn er 3 rechters. 1 rechter is intiemer en minder bedreigend.
Het advies moest gegeven worden door een gezinsvoogd, iemand die bijhoudt hoe de ontwikkeling in het gezin is. Deze mensen besteden een deel van hun week aan bemoeienis met de gezinnen.
Die kinderrechter is voor het strafrecht en voor het civielrecht.
De voordelen waren dat kinderrechters veel weten over een gezin, de rechter heeft dan al wat voorkennis. Toen vond men dat een voordeel, tegenwoordig niet meer.
De gezinsvoogd heeft intensieve bemoeienis met het kind en die rapporteert of de gezinssituatie verbeterd is, waardoor ontheffing eventueel zou kunnen worden opgeheven.
Al snel werd de behoefte gevoeld voor een tussenweg, door mensen de gelegenheid te geven tot verbetering. Dit leidde tot ondertoezichtstelling. Het gezin krijgt dan begeleiding van een gezinsvoogd om dingen te verbeteren. Hier krijgen ze een bepaalde periode de tijd voor. Dit is om te voorkomen dat overgegaan moet worden naar ontheffing of ontzetting.
De ontheffing en ontzetting zijn hierdoor enorm gedaald. Nu is de ondertoezichtstelling de grootste maatregel van kinderbescherming.
Er kwam kritiek op de behandeling. Kinderen hadden geen positief resultaat van de plaatsing in een instelling.
Kort na de 2e wereldoorlog kwam een cursus voor kinderbescherming, dit was de eerste vorm van opleiding.
In opvangtehuizen werden alle kinderen kaalgeschoren tegen luizen, uniforme kleding was vanzelfsprekend. Hiermee kon je het karakter van het kind niet meer tot zijn recht laten komen. Daarom werd dit in de loop van de jaren 30/40 afgeschaft.
In het begin van de 19e eeuw had men in een inrichting een gemeenschappelijke slaapzaal. Er was geen vorm van eigen ruimte. Door de psychologisering ontstond een opkomst van een eigen plek. Ze mochten deze eigen plek ook zelf aankleden.
In de jaren 90 zien we een aanmerkelijke verharding. Het jeugdstrafrecht moet meer uniformiteit krijgen met het gewone strafrecht en moet efficiënter worden.
Het pedagogisch perspectief moet hierin wel behouden worden.
In 1995 leidt dit tot de vernieuwing van het jeugdstrafrecht. Er is sprake van een verhoging van de maximumstraf. De overdracht naar het commune strafrecht is gemakkelijker gemaakt. Ondanks dat is er sprake van een afname van deze overdacht.
Te zien is dat er een enorme toename is in de sanctionering, er wordt zwaarder gestraft in de zwaardere delicten. Taakstraffen en haltstraffen die bedoeld waren om minder zware straffen op te leggen, zijn er aan de onderkant als sanctie bij gekomen.
Grondslagen van het jeugdstrafrecht
Jeugdstrafrecht is strafrecht. In België is er geen jeugdstrafrecht maar een jeugdbeschermingsrecht. In Nederland staat het delict centraal, maar is er wel oog voor de dader. In België gaat het niet zozeer om het delict, maar over hoe gezorgd kan worden dat het beter gaat. Pas de laatste jaren komt ook in het Belgisch systeem een strafelement.
De proportionaliteit staat in Nederland in principe voorop. De sanctie wordt bepaald op basis van de mate waarin je verantwoordelijk bent.
Tegenwoordig mag de rechter kiezen uit maatregelen waarmee ook rekening gehouden wordt met eerdere delicten. De rechter kan daardoor een verdergaande maatregel opleggen. Dit wordt ingegeven door welzijn, maatschappelijke onrust en de behoefte van veiligheid van de maatschappij.
Beperkte verantwoordelijkheid voor minderjarigen
Minderjarigen zijn lichamelijk en geestelijk onrijp. Daarom is er maar beperkte mogelijkheid om minderjarigen verantwoordelijk te stellen voor hun misdrijf.
In de Verenigde Staten wordt 1/5 van de jongeren behandeld volgens het volwassenenstrafrecht. In Nederland is de overplaatsing naar het commune strafrecht sinds 1995 gemakkelijker gemaakt. Desondanks ligt het aantal nu onder de 100 per jaar.
De leeftijd waarop je zelfstandig bent ligt niet allemaal globaal op hetzelfde niveau. Je wordt volwassen geacht rond je 18e, maar strafrechtelijk kan je op jongere leeftijd al volledig verantwoordelijk gehouden worden.
In de Verenigde Staten is de functie van de rechter marginaal geworden. De rechter kan niet meer individualiseren, waardoor jonge kinderen volwassen straffen opgelegd krijgen. Wel is de doodstraf tegenwoordig uitgesloten voor minderjarigen.
In Nederland leggen we deze beslissingen bij de rechter neer. De rechter bepaalt de verantwoordelijkheid van het kind.
Hoorcollege 2: Mensenrechten
Kinderrechten moet je altijd zien in de context van het ontstaan van de mensenrechten.
De opkomst van de mensenrechten
Het eerste moment waar uitgesproken aandacht is voor mensenrechten is in de 13e eeuw, wanneer de magna charta opgesteld wordt. Hierin worden mensenrechten geformuleerd, maar voor een belangrijk deel ook de rechten van de kerk.
Mensenrechten bieden bescherming tegen de overmachtige overheid. Het komt op tegen het absolutisme, een regime dat absolute zeggenschap heeft over mensen.
Tot deze mensenrechten hoort vooral in het begin het recht op een eigen geloof en de bescherming van de kerk tegen de bemoeienis van de overheid.
Het recht van de vrije burgers: vrije burgers hebben recht op bezit en op erfenis. Dit staat in contrast tot mensen die niet als burgers beschouwd werden, zoals slaven en lijfeigenen.
Volgens het principe van een eerlijk proces en gelijke behandeling moet het proces transparant zijn en moeten mensen als gelijke voor de wet behandeld worden. Dit gaat in tegen de absolute macht.
In de 17e eeuw ontstaat het natuurrecht denken en het begin van het verlichtingsdenken.
Mensenrechten worden volgens deze beweging door de natuur gegeven. Ze worden beargumenteerd met typisch verlichte argumenten. Centraal stond de vrijheid van eigendom, het recht op vrijheid en het recht op vrije meningsuiting centraal.
In de 18e eeuw vond de onafhankelijkheidsverklaring van de VS plaats. In de Bilthrights worden de rechten op bezit, vrijheid en vrije meningsuiting genoemd. Omdat toentertijd 20% van de bevolking slaaf was, bracht dit veel discussie teweeg.
In het midden van de 19e eeuw was de officiële afschaffing van de slavernij. De praktijk hiervan kwam maar moeizaam op gang.
Vlak na de tweede wereldoorlog werden de Verenigde Naties opgericht als antwoord op de verschrikkingen van de oorlog. Het doel van de VN was het voorkomen van wereldoorlogen. Door de VN zijn verklaringen opgesteld waar veel landen zich aan gebonden hebben.
Een belangrijk verdrag was dat van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Als je als land een verdrag ondertekent moet je je hieraan houden.
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
Dit verdrag heeft een directe werking, het heeft directe betekenis voor alle juridische besluiten in Nederland.
Wanneer een besluit genomen wordt dat in strijd is met een verdrag, kun je dit aanvechten bij de Hoge Raad. Wanneer dit wordt afgewezen kun je terecht bij het Europese Hof.
In dit verdrag staat het recht op een eerlijk proces en de bescherming van de privésfeer. In het jeugdrecht grijp je in in die privésfeer.
Ook staat het verbod op Tournement de Pouvoir hierin beschreven, het verbod op het misbruik maken van de macht. Op dit moment komen veel verantwoordelijkheden bij de gemeente. De gemeente mag hierbij geen koppelingen maken tussen verschillende soorten informatie.
De opkomst van de kinderrechten
Door het kindbeeld zijn de kinderrechten pas laat opgekomen.
Tot het begin van de 20e eeuw werden kinderen als kleine volwassenen gezien, daarna werd dit pas een aparte categorie.
Na de tweede wereldoorlog is de Verklaring van de Rechten van het Kind opgesteld.
In 1985 is in Bejing Rules aangegeven dat kinderen in het hele recht een eigen plek moeten krijgen. Hierin is het recht op participatie, het hoorrecht heel belangrijk.
In 1989 is het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind aangenomen.
Voor de tenuitvoerlegging van dit verdrag bestaat het comité Convention of the Rise of the Child. Dit comite geeft ook verdere inhoud aan het IVRK.
Het IVRK is het verdrag met de meeste consensus van de leden. Er zijn maar 2 landen die dit niet hebben ondertekend. De VS wilde zich niet binden aan de consequenties.
Nederland heeft het verdrag met een aantal voorbehouden ondertekend.
Het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind
The best interests of the child shall be a primary consideration
De Nederlandse vertaling zorgt voor misverstanden, doordat de engelse term stelliger is, maar ook doordat niet alleen gekeken wordt naar de belangen van het kind, maar dat het een belangrijk punt is om naar te kijken.
Geen discriminatie, recht op leven, een naam en nationaliteit
Het recht op leven gaat om de survival en de ontwikkeling. Kinderen moeten ruimte hebben voor de maximale ontwikkeling. Het is niet duidelijk waar dit maximum ligt.
Het recht op naam en nationaliteit houdt in; het recht om te weten wie je ouders zijn en door je ouders te worden opgevoed. Voor het weghalen van kinderen bij hun ouders zijn zwaarwegende argumenten nodig.
Recht op onderwijs, geneeskundige verzorging, sociale zekerheid en een toereikende levensstandaard.
Nederland heeft een voorwaarde gekoppeld aan de Sociale Zekerheid.
Voor het IVRK zijn mensen onder de 18 jaar kind. Als in een land de minderjarigheidsgrens lager ligt, vallen kinderen tot deze minderjarigheidsgrens onder het verdrag.
De minimumleeftijd is 12 jaar.
Vanaf 18 jaar kan het kind in principe volledig verantwoordelijk gesteld worden voor het eigen handelen.
Het kind heeft zelfstandige rechten en kan in principe zelf zaken aanspannen.
Family life; kinderen kunnen niet los gezien worden van de gezinssituatie.
Er zijn drie principes met betrekking tot de positie van de ouders:
Het kind heeft recht op contact met beide ouders. Ouders kunnen hieraan afgeleide rechten ontlenen.
Het recht op Privacy. Kinderen hebben het recht op privacy en een privéleven. Hiermee wordt het kind beschermd tegen het ingrijpen in de privésfeer. De grondslag hiervan is dat de toekomst van het kind in gevaar komt als je het recht op privacy doorbreekt.
De verantwoordelijkheid van ouders. Ouders hebben rechten en plichten als het gaat om de opvoeding en de verzorging van het kind. Hierdoor kan corrigerend ten opzichte van ouders opgetreden worden.
Kinderen worden primair opgevoegd door de ouders, maar als ouders die verantwoordelijkheid niet aankunnen, komt de overheid op het toneel (parens patriae).
Overheidsverantwoordelijkheid
De overheidsverantwoordelijkheid bestaat uit 3 dimensies:
Algemene uitspraken, zoals de moderne regelgeving. Deze regelgeving ligt op grondslag van dat de overheid zich overal verantwoordelijk gaat voelen voor wat er met het kind gebeurt.
De overheid is algemeen genomen verantwoordelijk voor de bescherming tegen geweld, misbruik en verwaarlozing. De algemene regels staan tegenover de bescherming van de privacy, het recht op een gezinsleven en de primaire verantwoordelijkheid van de ouders. De rechter maakt de afweging over hoe de algemene overheidsverantwoordelijkheid in balans wordt gebracht met de bescherming van de privacy.
Bijzondere groepen hebben bijzondere rechten, zoals verpleegkinderen, adoptiekinderen, gehandicapten en vluchtelingen.
Recht op participatie, het hoorrecht van kinderen.
Participatie in het kinderrecht
Bij alle beslissingen in het kader van een mogelijke beschermingsmaatregel die aan de ouders opgelegd wordt, moet het kind gehoord worden. Hierbij is een advocaat nodig, om te verzekeren dat kinderen daadwerkelijk gehoord worden.
Datzelfde hoorrecht heeft een plek in het jeugdstrafrecht. Het proces is niet eerlijk als kinderen niet gehoord zijn. als de Raad van de Kinderbescherming een rapport uitbrengt over het kind, moet het kind gehoord zijn.
In de praktijk kan nog wel tekort gedaan worden aan het hoorrecht, door kinderen wel te horen maar niet naar de inbreng te luisteren.
Het wordt expliciet verboden om gebruik te maken van foltering, doodstraf, levenslange gevangenisstraf en willekeurige vrijheidsberoving.
De doodstraf is in veel landen tot voor kort gebruikelijk geweest. In de VS mogen kinderen nog wel levenslang krijgen.
Op dit punt heeft Nederland een voorbehoud gemaakt. Gezegd is dat kinderen altijd apart gedetineerd moeten worden. Nederland heeft ook de mogelijkheid om kinderen volgens het commune strafrecht te vervolgen. Nederland kon dus niet garanderen kinderen niet in een gewone gevangenisstraf te zetten.
Bij de vervolging van een strafbaar feit mag je er niet op uit zijn kinderen te denigreren. Er moet rekening gehouden worden met het gevoel van waardigheid en reintegratie.
Je mag kinderen ook niet dwingen tot een bekentenis.
De Verenigde Naties Committee zorgt voor de tenuitvoerlegging van het verdrag. Zij monitoren de kinderrechtensituatie van alle landen. Eens in de zoveel tijd worden de landen ter verantwoording geroepen, dan moeten zij uitleggen hoe ver zij zijn gekomen met de tenuitvoerlegging van de regels.
Rapporten over Nederland worden voorgelegd door de regering, de kinderombudsman en andere instanties. Op basis daarvan krijgt een land een rapportcijfer.
Het Commitee schrijft geregeld uitgebreide commentaren, general comments op de artikelen van het IVRK. Ze geven uitleg aan de regeringen over hoe ze de artikelen moeten interpreteren. Aan het IVRK wordt steeds verder gewerkt. Het wordt voortdurend geüpdatet. De minimumgrens is bijvoorbeeld op 12 jaar gesteld, omdat de norm zonder minimumgrens te vaag werd.
Het IVRK heeft officieel geen directe werking. Het EVRM heeft dit wel. Het Commitee dat toezicht houdt, heeft niet dezelfde functie als het Europees hof, je kan daar geen zaken voorleggen.
Toch zie je in toenemende mate dat kinderrechters zich bij hun beslissingen beroepen op het IVRK (met name art. 3 en 40)
April dit jaar heet de Raad van State gezegd dat bij asielprocedures de belangen van het kind worden betrokken. Dit hebben zij gedaan met een rechtstreekse verwijzing naar het IVRK. Voor deze uitspraak heeft de Raad van State zich nooit beroepen op het IVRK.
Je ziet in de jurisprudentie dat de IVRK gaat leven. Het IVRK werkt niet alleen meer verticaal, maar ook horizontaal.
Als het verticaal werkt wordt het dwingend aangegeven dat de overheden zich daaraan moeten houden. Het werkt ook horizontaal; ook bij gelijkwaardige partijen wordt het IVRK als referentiekader gebruikt.
Hoorcollege 3: Soorten recht
In dit college wordt duidelijk dat er een dynamisch beeld van het kind bestaat. De minimumleeftijden van kinderen om inspraak te hebben in bepaalde gebieden verschilt per regeling.
Het jeugdrecht en de rechtsgebieden.
We onderscheiden 4 rechtsgebieden.
Het staatsrecht
Het bestuursrecht
Het strafrecht
Het burgerlijk recht.
Staatsrecht gaat over de grondwet, de gemeentewet. Dit heeft geen rechtstreekse betekenis voor het jeugdrecht. De andere rechtsgebieden hebben dit wel. Allemaal hebben ze belangrijke wetgeving die van belang is voor het jeugdrecht.
Bestuursrecht geeft aan hoe de overheid moet optreden op bepaalde gebieden, zoals het onderwijs en in de jeugdhulpverlening.
Het strafrecht heeft 2 wetboeken, het Wetboek van Strafrecht (Sr) en het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het strafrecht bestaat uit alles wat te maken heeft met het materieel strafrecht. Het gaat om de sancties die staan op bepaalde gedragingen en de condities waaronder die straffen opgelegd kunnen worden. Art. 77 gaat alleen over jeugdigen
In Nederland bestaat er geen apart wetboek voor jeugdstrafrecht, maar wel een aparte wetgeving binnen het strafrecht.
Het formeel strafrecht gaat over de strafrechtelijke procedures. Er zijn 2 delen met speciale artikelen over de jeugdigen. In het formeel strafrecht staat ook vastgelegd wanneer jeugdigen onder het commune strafrecht kunnen wordt berecht.
Het burgerlijk recht is alles wat in het Burgerlijk Wetboek staat. Hierin staat het materieel burgerlijk recht. Het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering bevat het formele deel van het burgerlijkrecht. Het Burgerlijk wetboek begint met het personen en familierecht.
Sectoren van de rechtbank
Bij alle rechtbanken in Nederland hebben we verschillende sectoren.
De jeugdigen komen we in principe tegen in de sector strafrecht. Er zijn diverse rechtbanken waar kinderrechters zitten die deel uitmaken van de sector strafrecht.
Bij de sector kanton worden ook jeugdzaken afgehandeld. Dit is een tamelijk lage rechter, die handelt onder andere leerplichtzaken af. Voor de kantonrechter worden de ouders en het kind opgeroepen. In principe moeten deze beide aanwezig zijn en kunnen beide een sanctie krijgen.
Bij de sector familie-jeugdrecht worden echtscheidingszaken en de beschermingszaken behandeld. Op de rechtbanken heb je verschillende organisaties. Op sommige rechtbanken bepalen de kinderrechters hiervan het gezicht. Op sommige rechtbanken worden ook de strafzaken in de sector familie-jeugdrecht afgedaan. Amsterdam heeft bijvoorbeeld besloten om alle rechtszaken over de jeugd door de sector familie- en jeugdrecht te laten afdoen.
Personen- en familierecht:
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Er is een voortdurende dynamiek in het idee over jongeren. Je ziet een onderscheid tussen kinderen tot 12, tussen 12 en 14/15 tussen 14-18 jarigen en de 18-21 of 18-23 jaar.
Ouderschap en afstamming:
Hierbij is het heel belangrijk goed te bedenken dat de positie van de moeder fundamenteel verschillend is van de positie van de vader. Dat brengt met zich mee dat moederschap verworven wordt door de geboorte van een kind en door adoptie.
Bij vaders ligt dat fundamenteel verschillend.
Vaders kunnen het vaderschap op vier manieren verwerven.
De geboorte van een kind leidt bij vaders alleen tot vaderschap als het een geboorte is binnen een huwelijk of een officieel geregistreerd partnerschap. Als de ouders van een kind dat geboren wordt niet getrouwd zijn of geen geregistreerd partnerschap hebben, dan moet worden gezorgd dat de vader het kind officieel erkent. Er is ook een mogelijkheid van gerechtelijke vaststelling van de vaderschap. De laatste mogelijkheid is adoptie.
Het vaderschap bij de geboorte uit huwelijk:
De echtgenoten (getrouwde ouders) zijn altijd ook de juridische ouders, de ouders voor de wet. Daar zitten allerlei implicaties aan vast, zoals financiële implicaties en erfenisrecht. Getrouwde ouders zijn altijd juridische ouders, zelfs als de vader niet de verwekker is.
Het kan ook zo zijn dat binnen die situatie, de echtgenoot beweert de vader niet te zijn. Om het vaderschap te ontkennen dient hij een verzoek in bij de rechter. Dit moet binnen een jaar nadat hij vernomen heeft dat hij niet de biologische vader is.
De moeder kan ook protest aantekenen tegen vaderschap van haar echtgenoot.
Het kind kan dat ook doen. Het kind heeft daar 3 jaar de tijd voor vanaf het moment dat hij vernomen heeft dat degene die hij voor vader aanzag, niet de biologische vader is. Dit gaat pas in vanaf de meerderjarigheid.
Vaderschap via erkenning buiten huwelijk.
Dit heb je nodig als je niet getrouwd bent. Hiervoor heb je een akte van erkenning nodig bij de gemeente of de notaris. Je krijgt hiermee niet het gezag over het kind.
Als een kind onder de 12 jaar is, is alleen schriftelijke toestemming van de moeder nodig.
Als het kind tussen de 12-15 jaar is moet je toestemming hebben van moeder en kind.
Vanaf 16 is alleen toestemming van het kind nodig.
Hier is echt nagedacht over wanneer we de toestemming van het kind serieus gaan nemen. 16/17 jaar is hier een typische bijna-volwassenheid.
Vaderschap na gerechtelijke vaststelling.
Dit is de onvrijwillige variant. Moeder geeft aan dat de verwekker de vader is, maar de verwekker is of overleden of wil het kind niet erkennen. Dit moet via de rechter verlopen.
Met DNA onderzoek van tegenwoordig is dat veel gemakkelijker. De rechter verbindt consequenties aan het vaderschap. De consequenties zijn een onderhoudsplicht voor de kinderen en erfrecht van het kind. De onderhoudsplicht kan ook terugwerkende kracht hebben.
De vaderschapsactie is een activiteit gericht op het afdwingen van de onderhoudsplicht. Een andere implicatie is dat je de naam mag voeren van de verwekker.
De adoptieprocedure
Een adoptieprocedure duurt gemiddeld 3-7 jaar. Het is een lang proces.
Je moet een adoptieverzoek indienen bij de advocaat van de rechtbank.
Er moet een onderzoek gedaan worden door de Raad van de Kinderbescherming. Die moeten toestemming geven om toegelaten te worden als mogelijke adoptieouder.
Je moet deelnemen aan een verplichte voorlichting.
Op de beginseltoestemming kan daarna een beroep ingesteld worden door de Raad voor Strafrechttoepassing en de jeugdbescherming.
Dan is er een bemiddeling, waarin een officiële vergunninghouder moet bemiddelen voor die adoptie.
Er moet afstand gedaan worden door de ouders van het kind.
Er moet een adoptie toegewezen worden door de rechtbank. Dat gebeurt pas als het kind al een tijdje bij de ouders gewoond heeft, tot die tijd zijn de adoptieouders nog aspirant-ouders.
Het kind heeft hierbij ook hoorrecht Vanaf 12 jaar is het van belang dat het kind geen bezwaar maakt.
De voorwaarde voor adoptie is dat de adoptie in het belang van het kind is. Het moet duidelijk zijn dat adoptie niet tegen het belang van het kind ingaat.
Een kind moet er geen bezwaar tegen hebben als het kind 12 jaar of ouder is.
Er moet ook geen bezwaar zijn van de biologische ouders. De biologische moeder moet minstens 16 jaar zijn en die moet geen gezag hebben.
Als het kind 2 adoptieouders heeft, hoeft het kind maar 1 jaar bij de ouders te worden, als het maar om 1 adoptieouder gaat, moet het kind er 3 jaar gewoond hebben voordat het officieel het eigen kind is.
Meestal is de adoptie interlandelijk. Er zijn hele strenge regels voor. Adoptief ouders moeten minstens 18 jaar ouder zijn dan dat het kind is, maar ze moeten tegelijk jonger zijn dan 42 jaar. Deze marge is dus helemaal niet ruim.
Het kind moet jonger zijn dan 6 jaar en de ouders dus tussen de 19 en 42.
Het leeftijdsverschil tussen ouder en het kind mag niet meer dan 40 jaar.
Het gezag over minderjarige kinderen.
Volgens het burgerlijk wetboek houdt het gezag drie dingen in:
De opvoeding en verzorging van kinderen
Het beheer van vermogen van kinderen
De vertegenwoordiging in het rechtsverkeer.
De zakelijke belangen van het kind behoor je te behartigen. Dit heeft het meest concreet de weerslag op de woonplaats. De ouders met het gezag hebben het recht te bepalen waar het kind moet wonen. Ze hebben het recht de schoolkeuze te bepalen (los van de vraag of ze hiervoor worden toegelaten). Het gaat hierbij o.a. om de religieuze grondslag. Dit gaat ook om de medische hulp.
De opvoeding en verzorging
De plicht en het recht van de ouders om het kind te verzorgen en op te voeden. De plicht van de ouders betekent dat de overheid je daarop kan aanspreken. Als jij je kind niet goed opvoedt, heeft de staat daarmee een reden om in te grijpen en tussen beide te komen. De plicht wordt uitgewerkt in 3 aspecten.
Zorgen en verantwoordelijkheid voor geestelijk en lichamelijk welzijn en veiligheid van het kind. Als je niet voldoende zorg draagt voor de veiligheid van het kind, kun je daarop aangesproken worden en kan de overheid maatregelen nemen.
Bevordering van de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Dit is het subjectieve element. De kosten van het levensonderhoud en de studie. Dit gaat om kinderen tot 21 jaar.
0-18 jaar is minderjarig. Dat wil zeggen dat je niet volledig zelfstandig bent voor het recht. Dat brengt voor kinderen ook een plicht met zich mee, namelijk om rekening te houden met de bevoegdheden van de ouder of voogd en om rekening te houden met de overige leden van het gezin. Je kan je dus niet als geïsoleerd individu gedragen. Tot je 18e moet je op schoolkeuze en de keuze van de woonplaats de ouders volgen.
Ouderlijk gezag
Voor ouderlijk gezag is de basis de afstamming. Er zijn 4 variaties:
Beide ouders binnen een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Dit blijft doorlopen ook na de scheiding. Dit kan veel problemen opleveren (vechtscheiding). Het feit dat beide partners gezag houden, betekent dat ze allebei inbreng hebben over wat er met de kinderen gaat gebeuren.
Als beide ouders ongehuwd zijn, kunnen de ouders een verzoek indienen bij de kantonrechter. Dan komt er een aantekening bij de gezag register.
Het voordeel van het gehuwd zijn is dat je geen aparte omwegen hoeft te organiseren om een verzoek in te dienen bij de kantonrechter. Het nadeel is dat als het tot een scheiding komt, dat het gedeeld ouderlijk gezag een problematische verworvenheid kan zijn.
Ook kan 1 ouder het gezag hebben. Dat gaat vaak op voor de moeder. Dit is meestal een eenoudergezin waarbij de moeder een kind heeft gekregen waarbij de vader onbekend is.
Een ouder met een ander dan ouder, met een latere vriend of vriendin. Die moeten dan een gezamenlijk verzoek indienen bij de rechtbank. Een kind van 12 moet hiervoor gehoord worden, die moet instemming geven.
Als ouders onenigheid hebben, wat je in de vechtscheiding voortdurend ziet, dan moet je naar de rechter gaan om de rechter daar een beslissing over te laten nemen.
Als de moeder getrouwd is en blijft met een andere man dan de vader, heeft de biologische vader helemaal geen rechten. Het kind kan dat aanvechten, de moeder kan dit aankaarten, maar degene die het kind heeft verwekt, heeft geen rechten. Het is eigenlijk heel eenvoudig voor de moeder om de vader buiten spel te houden.
Een voogd is als je geen afstammingsrelatie hebt (in principe). Er zit wel een uitzondering bij, grootouders kunnen ook voogd worden.
Het kan een natuurlijk persoon zijn, gewoon iemand die daarvoor aangewezen zijn. Het kan ook een rechtspersoon zijn. Dit kan het Bureau Jeugdzorg of het Nidos zijn.
Er zijn twee variaties in de voogdij, de datieve voogdij, die door de rechter is opgedragen. Hierbij heb je vaak te maken met een rechtspersoon. Bij een testamentaire voogdij staat in het testament aangegeven dat bij overlijden een bepaald persoon aangewezen is om de voogdij op zich te nemen.
Een bijzonder curator is iemand die ingeschakeld wordt bij een conflict. Die wordt aangesteld door de rechtbank om daarin te bemiddelen. Dit is iemand die helpt conflictueuze situaties te boven te komen.
Het gezagsregister is een openbaar register bij de rechtbank. Dat is een belangrijk register voor allerlei instanties die met een gezin te maken krijgen. Hier worden aantekeningen verzameld over wie het gezag hebben. Dit is voor iedereen toegankelijk.
Hier kun je vinden wie het gezag heeft, hoe dat ligt. De voogdij wordt daar geregistreerd. Ook de mogelijke meerderjarigheidsverklaring van een 16 of 17 jarige moeder. Hier wordt ook bijgehouden in hoeverre en sinds wanneer een kinderbeschermingsmaatregel loopt en of er mogelijk geadopteerd is.
De rechtspositie van minderjarigen.
De handelingsonbekwaamheid:
In principe zijn minderjarigen handelingsonbekwaam. Ze zijn niet bevoegd zelfstandig handelingen in rechten te verrichten. Dat wil niet zeggen dat kinderen dat niet af en toe doen, maar ouders moeten er wel mee instemmen. Het kan om alle mogelijke aankopen gaan. Ouders kunnen dan teruggaan naar de verkoper en de verkoop terugdraaien. Dit betekent ook dat verkopers bij de rechtstreekse verkoop moeten weten dat er grenzen zijn. Zodra de aankoop wat duurder wordt, komen deze grenzen in beeld.
Deze handelsonbekwaamheid eindigt met een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Kinderen onder de 18 kunnen alleen trouwen met instemming van de ouders. Vanaf dat moment ben je niet meer handelingsonbekwaam.
Je kan ook als 16 jarige moeder meerderjarig verklaard worden door de rechter. De Raad van de Kinderbescherming doet dan onderzoek naar de moeder en haar ouders. De meerderjarigheidsverklaring moet in het belang zijn van de moeder en het kind. Dit komt in Nederland weinig voor.
Als je die meerderjarigheidsverklaring eenmaal gekregen hebt, kun je ook zelf gaan besluiten over bepaalde dingen, zoals dingen die je kind betreffen. Vaak nemen de ouders wel een groot deel van de opvang over, maar juridisch heb je vanaf dat moment de mogelijkheid rechtshandelingen die betrekking hebben op het kind te verrichten.
Incidenteel kan je die handelingsonbekwaamheid opheffen door handlichting. Dit kan als de ouders een bedrijf niet meer kunnen voortzetten (overleiden of ziekte). Dan kan een minderjarige het bedrijf overnemen. Daarvoor moet toestemming van de ouders voor gegeven worden en daarover moet de kantonrechter beslissen.
Ook bij de arbeidsovereenkomst wordt de handelingsonbekwaamheid opgeheven. Je verwerft dan een vorm van handelingsonbekwaamheid. Onder de 16 kan dit alleen met de machtiging van de ouders (voor bijvoorbeeld een krantenwijk).
Hoorrecht:
In talloze procedures over het ouderlijk gezag, de voogdij en de echtscheiding hebben kinderen hoorrecht. Het kind heeft het recht op participatie of het recht om gehoord te worden over wat de visie van het kind is. Dit is ook internationaal vastgelegd.
Kinderen van 12 jaar en ouder moeten gehoord worden. Zonder het kind gehoord te hebben, worden de besluiten nietig verklaard. Kinderen onder de 12 kunnen gehoord worden.
Aansprakelijkheid:
Voor kinderen onder de 14 jaar zijn de ouders aansprakelijk.
Op de leeftijd van 14 en 15 jaar zijn de ouders en het kind aansprakelijk.
Kinderen vanaf 16 jaar kunnen zelf aansprakelijk worden gesteld. Er ligt een wetsvoorstel waarin geprobeerd wordt ouders verantwoordelijk te stellen voor de hele periode van minderjarigheid. Dan gaan we toe naar een situatie waarin de dynamiek uit het kindbeeld verdwijnt.
Het weglopen:
In de jaren 60/70 heeft het recht van kinderen om weg te lopen, omdat ze zich thuis ongelukkig voelden, een enorme dynamiek gekregen. Daarbij is op een gegeven moment vastgesteld dat het in principe strafbaar is, vroeger was dat absoluut strafbaar. Dat had als gevolg dat mensen en stichtingen het kind niet gingen melden, waardoor ouders en politie eindeloos in onzekerheid zaten. Dat is bijgesteld, je mag minderjarigen onderdak bieden, als je onmiddellijk de verblijfplaats aan de Raad van de Kinderbescherming meldt. Dan volgt er meestal een gesprek over de motieven.
Je kan ook melding doen bij de ouders over de naam en het adres van de opvanger.
Leerplicht:
Kinderen zijn leerplichtig van hun 5e tot hun 16e jaar.
Als je geen startkwalificatie hebt, houdt je leerplicht tot je 18e jaar, dit is nieuw.
Bij spijbelen zijn ouders en het kind strafbaar. De kantonrechter beslist hierover.
De ouders kan een boete opgelegd worden. Het kind kan een diversiteit aan maatregelen krijgen. Daarom is ook gezegd dat kinderen tussen de 13 en 15 max 12 uur per week mogen werken. Vanaf 16 mogen ze volledig werken, tenzij ze geen startkwalificatie hebben.
Voor jongeren die heel veel moeite hebben met school, bestaat de mogelijkheid waarbij je werkt en naar school gaat.
Medische behandeling:
Een kind onder de 12 jaar hoeft geen toestemming te geven over een medische behandeling. De ouders wel, in naam van het kind. Hierin is 1 uitzondering, bij een levensbedreigende situatie kunnen medici zelf ingrijpen, zonder toestemming van de ouders.
Bij kinderen tussen de 12 en de 15 heb je toestemming van de ouders of het voogd nodig en het kind. Ook hierbij beslist de arts. Het medisch belang domineert boven het religieuze inzicht. Dit is waar de spanning meestal om draait.
Bij kinderen van 16 en 17 jaar volstaat de toestemming van het kind. Kinderen hebben het recht te beslissen over hun medische behandeling. Naar de mening van de ouders wordt wel altijd geluisterd.
Geheimhoudingsplicht
Onder de geheimhoudingsplicht valt alles wat met medisch geheim te maken heeft.
Informatie over de behandeling mag alleen aan derden worden verstrekt als ouders van een kind tot 12 jaar toestemming geven. Boven de 12 jaar is de toestemming van het kind vereist, tenzij het kind een verstandelijke beperking heeft, dan beslist de ouder.
Uitzonderingen zijn het geven van informatie aan een medebehandelaar, de ouders van kinderen tot 16 jaar en de melding aan het AMK.
Dwangopname:
Dwangopname wordt geregeld bij de wet BOPZ, Bijzondere Opname Psychiatrische Ziekenhuizen.
Een kind kan tegen zijn wens worden opgenomen.
Je hebt de inbewaringstelling. Hierover beslist de burgemeester indien het kind een gevaar vormt voor de omgeving of de openbare orde.
De rechtelijke machtiging gaat het ook om gevaar voor zichzelf. Dan kan de rechter op advies van deskundigen besluiten een kind gedwongen te laten opnemen in een inrichting.
Als het gaat om kinderen onder de 12 jaar, dan moeten de ouders toestemming geven. Als de ouders toestemmen is geen dwangopname nodig. Als ouders geen toestemming geven gaat het toch via de rechter.
Hoorcollege 4: Instellingen en filosofie achter het recht
Carlo Dronkers: Officier van de Rechtbank van Almelo.
Het merendeel van de Officieren van Justitie zijn repressief ingesteld. Het jeugdstrafrecht is de enige tak waarin repressie niet de belangrijkste factor is. Het jeugdstrafrecht is het enige atypische deel van het strafrecht met een eigen sanctiestel. Dat leidt tot kansen, maar ook tot problemen. Kansen zijn dat delicten op een andere manier dan gebruikelijk afgedaan kunnen worden.
De Officier van Justitie is de poortwachter voor de rechter. Die bepaalt of een zaak naar de rechter gaat of niet. Als er een zaak bij de Officier van justitie binnenkomt, heeft die de bevoegdheid om een zaak te seponeren of om er een vervolg aan te geven.
In Duitsland bijvoorbeeld wordt het legaliteitsbeginsel gehanteerd. Daar moet de Officier van Justitie aan een zaak een strafrechtelijk gevolg geven. Die is meer een doorgeefluik.
Opportuniteitsbeginsel: in Nederland bepaalt de Officier van Justitie of het nodig is een zaak te vervolgen.
De Officier van Justitie moet aan de Hoofdofficier van Justitie uit kunnen leggen waarom hij een zaak wel of niet doorgeeft aan de rechter. Hierbij mag geen sprake zijn van vooroordelen.
Voor burgers is het heel prettig dat wanneer ze naar iets beladens moeten, zoals de rechtbank, dat ze daar een bekend gezicht zien. Dit is het geval als kinderrechters lange tijd op dezelfde plek blijven zitten.
De Officier van Justitie is de leider onderzoek voor de politie. Als er bijzondere opsporingsmethoden ingezet moeten worden, mogen die alleen plaatsvinden als de Officier van Justitie dat gerechtvaardigd vindt. De Officier van Justitie is magistraat, onderdeel van de rechterlijke macht.
Jeugdstrafrecht
Strafrecht in zijn algemeenheid heeft een bepaalde filosofie. Het is om strafbare feiten te voorkomen.
Materieel strafrecht staat in wat niet mag. Formeel strafrecht is hoe het strafrecht verhaald kan worden.
Het jeugdstrafrecht is heel specifiek, het heeft een pedagogische grondslag. Het houdt rekening met de leeftijd van degene die fouten maakt. Daarin moeten steeds afwegingen gemaakt worden. Er moet gekeken worden of het leeftijdsadequaat gedrag is.
Kennis van de pedagogiek kan helpen betekenis te geven aan de beslissingen die jongeren nemen. Daardoor kun je handelingen in het dagelijks leven beter begrijpen en plaatsen en ze niet alleen maar afstraffen.
De maatschappij is gegroeid in de richting van repressie. In de jaren 60 was het idee dat alles moest kunnen. Nu wil men het liefst hard optreden, maar aan de andere kant willen we dat als het het eigen kind is, dat die bekeken wordt vanuit het perspectief van dat kind.
Ouders vragen vooral begrip. Dit dilemma wordt de veiligheidsparadox genoemd. Aan de ene kant willen we zo veel mogelijk beveiligen, het ongeluk uitsluiten, aan de andere kant willen we vrijheid voor het individu.
In individuele strafzaken is het bijna nooit zo dat er herhaling optreedt van delicten. Jeugdigen recidiveren niet heel frequent. Het aantal recidieven is de afgelopen jaren gedaald. Dat komt onder andere door de demografie, we hebben minder jeugd. Maar dat komt ook doordat we bepaalde zaken effectiever aanpakken.
Een bepaalde groep mensen gaat met elkaar samenklitten. Daar ontstaat iets dat uitnodigt tot overschrijdend gedrag. Als dat binnen de grenzen blijft, is dat tot daar aan toe.
First offenders, mensen die voor het eerst een strafbaar feit plegen, die voor het eerst met politie in aanraking komen, komen met ernstigere delicten binnen dan vroeger.
De impact die strafbare feiten hadden op gezinnen was enorm. Iedere minderjarige en iedere ouder moet daarom serieus genomen worden wanneer gezegd wordt dat het first offenders zijn. In elke specifieke situatie wordt anders opgetreden.
De extreme zaken verwringen het beeld over hoe het gaat met de jeugd. Met de jeugd gaat het eigenlijk best goed.
Bij de rechter legt de Officier van Justitie de rechter en de ouders uit waarom bepaalde beslissingen genomen zijn.
Voorlopige hechtenis wordt bij minderjarigen zo min mogelijk toegepast.
Artikel 493 Sv: de rechter moet bij jeugdige verdachten besluiten of iemand langer vast moet zitten of niet. Kom je dus als minderjarige bij een rechter, dan moet die rechter als eerste kijken naar dit artikel. Daarvan hangt af of iemand vast blijft zitten of niet. Boven de 18 bestaat dit niet. Dan blijf je standaard 3 maanden vast zitten. Dat is omdat bij jeugdigen de pedagogische grondslag heel duidelijk vorm gekregen heeft.
Volgens artikel 493 Sv kan de rechter besluiten de jeugdige naar huis te sturen, maar wel onder hele strikte voorwaarden. Die voorwaarden worden strikt gecontroleerd.
Een verschil tussen oost en west Nederland is dat in Oost-Nederland het artikel 493 zo veel mogelijk gehandhaafd moet worden. De Officier van Justitie beredeneert dat je in de gevangenis niet veel wijzer wordt. De Nederlandse gevangenis heeft een enorme impact op het leven van een jongeren.
In het Oosten van Nederland kan de Officier van Justitie iemand die een strafbaar feit pleegt vasthouden. De politie mag iemand 3 dagen vasthouden. De Officier van Justitie kan dit langer laten duren, maar alleen als er toestemming is van de rechter. De rechter moet dan toetsen of er voldoende verdenking is en of het klopt wat de Officier van Justitie zegt.
De ernst van het strafbare feit is relatieve ernst. Dit kan al zijn vanaf een winkeldiefstal.
Er moet ook sprake zijn van een gevaar voor herhaling. Dit is een subjectief criterium.
Meestal wordt iemand op heterdaad gepakt. Als iemand in verzekering gesteld wordt, weet men vaak al wie de dader is. Dan kan de dader drie dagen vastgezet worden.
In de eerste drie dagen moet de politie vaak ook informatie verzamelen over hoe het op school en thuis gaat. De Officier van Justitie vraagt de Raad van de Kinderbescherming informatie te geven, op basis waarvan bepaald wordt of er gevaar voor herhaling is.
De makkelijkste herhalingsgrond is als iemand al een keer eerder gepakt is.
Het strafrecht kan pedagogisch gebruikt worden om hulp in te zetten waar nodig is. Als er sprake is van veel problematiek, en dit naar voren komt uit het advies van de Raad van de Kinderbescherming, kan die informatie gebruikt worden voor maatregelen.
In het Oosten wordt de tijd genomen om te bekijken wat er gebeurt als er niks gedaan wordt.
In het Westen wordt hier geen tijd voor genomen. Hier hangt het vaak af van je achtergrond hoe er naar je strafzaak gekeken wordt.
Onderzoek heeft uitgewezen dat het niet uitmaakt wie ingrijpt tegen een jongeren bij grensoverschrijdend gedrag, als er maar ingegrepen wordt.
Dat betekent dat als je iemand betrapt, het beter is om er direct iets van te zeggen, dan te hopen dat die persoon ooit betrapt wordt.
Op het moment dat de rechter besluit dat de jongeren wel moet vast blijven zitten kan die geschorst worden met strenge voorwaarden, of nachtdetentie krijgen.
Om redenen zoals de ernst van het feit kan iemand nachtdetentie krijgt. Dat wordt iemand ’s avonds ingesloten, maar die mag ’s ochtends gewoon naar school.
Dat betekent dat een jongere ’s ochtends iedere dag zo goed moet gedragen, zodat hij ’s ochtends weer naar school mag.
Na enkele maanden komen zij bij de rechter om zich te verantwoorden. Hierbij kunnen jongeren die nachtdetentie hebben gehad vertellen dat ze naar school gegaan zijn. Dit wordt als heel zwaar ervaren. Ze moeten in de buitenwereld gewoon functioneren, maar moeten zich in detentie ook goed gedragen. Dit lukt ook niet altijd. Als het wel lukt, hebben zij echt laten zien dat ze willen veranderen.
Als ze bij de rechter betuigen dat ze spijt hebben, en de Officier van Justitie denkt dat het echt is, dan benoemt hij dit.
Het begrip echtheid is iets wat je herkent in de communicatie.
Opgroeien is fouten maken. Het is alleen toeval of die fout wel of niet binnen het strafrecht valt. Dit komt onder andere doordat de pakkans in Nederland niet groot is.
De jeugd kan de consequenties van de daden niet overzien.
Als iemand een heel eenvoudig strafbaar feit pleegt, moeten we proberen die zo veel mogelijk buiten het strafrecht te houden.
Je hebt tegenwoordig voor veel stageplekken en werkplekken een Verklaring omtrent Gedrag nodig. Een strafbaar feit heeft hele lange verstrekkende gevolgen.
Als delicten uit het strafrecht gehaald worden, heeft dit geen gevolgen voor de toekomst.
Op het moment dat iemand gedagvaard wordt, komt die bij de kinderrechter. Daarna krijg je geen Verklaring omtrent Gedrag. Er was geen goede regeling voor jongeren. Het idee in het jeugdstrafrecht is dat jongeren een kans krijgen nadat ze een fout gemaakt hebben.
De rechters zijn totaal onafhankelijk. De rechterlijke macht bestaat uit de Zittende Magistratuur en het OM, het Openbaar Ministerie. De Zittende Magistratuur is totaal onafhankelijk, die zijn voor het leven benoemd. Het Openbaar Ministerie staat onder de Minister van Veiligheid en Justitie. Het Openbaar Ministerie is dus niet onafhankelijk.
Hoorcollege 5: Aanloop naar de jeugdwet
In 2010 zou er een nieuwe Jeugdwet aankomen.
In 1989 was er al een wet op jeugdhulpverlening. Toen ging de jeugdzorg al richting de provincies. In 2005 is die opgevolgd door de Wet op de Jeugdzorg. Die is op dit moment van toepassing.
Toen was er alle aanleiding om de Wet op de Jeugdzorg te wijzigen. De redenen hiervoor waren:
Ze vonden dat de jeugdzorg een warboel was van financieringsmogelijkheden. Men wilde toe naar 1 financiering van de jeugdzorg. Dat komt straks allemaal in het gemeentefonds.
Men vond dat de jeugdzorg in een aantal opzichten faalde. Er waren heel veel zaken in de pers waar dingen fout gegaan zouden zijn. Dat moest anders.
Mensen stappen veel te snel naar een specialist, dit moest genormaliseerd worden.
Demi-medicalisering moet minder. Kinderen moeten minder snel een stikker opgeplakt krijgen.
Het moet allemaal goedkoper, het budget is de afgelopen jaren te veel gestegen.
In 2010 is er een werkgroep van de Eerste en Tweede Kamer geweest die gingen kijken hoe de Jeugdzorg eruit moest zien.
In 2012 is er een conceptwetsvoorstel gedaan.
1 juni dit jaar lag het wetsvoorstel er. Op 17 oktober is het aangenomen door de Tweede Kamer. Dat is ingediend bij de Eerste Kamer. De Eerste Kamer heeft het nu aangehouden en die gaat er 28 januari over beslissen. Eerst komt een hoorzitting waarin ze mensen uit het veld gaan horen.
De transitie van de jeugdzorg is het overhevelen van de jeugdzorg naar de gemeenten. Dit moet in 2015 gerealiseerd zijn.
De ambitie van de jeugdzorg is dat ouders versterkt worden in wat ze zelf kunnen. Als er meer nodig is, is er een hulpverlener die de ouders helpt.
De transformatie gaat iedereen aan, alle instellingen, de ouders en het kind.
De uitgangspunten van het nieuwe jeugdstelsel is dat alle jeugdhulp naar de gemeenten gaat. Het is dan niet meer verdeeld over het rijk, de provincies en de gemeenten.
De bedoeling is dat er meer morgelijkheden zijn voor integrale hulpverlening. Daar moet effectievere hulp bij komen.
Er moeten meer verbindingen worden gelegd tussen de zorg.
Er komt een lokaal gezondheidsbeleid.
Er worden verbindingen gelegd richting het onderwijs.
Dat alles onder de noemer 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur.
De gemeente kan veel makkelijker aansluiten op de behoeften van de kinderen en de gezinnen. Het beroep op jeugdzorg kan minder worden, waardoor de kosten naar beneden kunnen.
Het idee is dat ouders hun problemen zo veel mogelijk zelf leren oplossen of met de mensen die om hen heen staan.
Alle jeugdhulp gaat naar de gemeenten. Alle zorg aan jeugdigen gaat de gemeente mee aan de gang, maar ook met de psychische problemen en met de uitvoering van de jeugdbescherming. Dan gaat het om de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en de reclasseringsmaatregelen.
Ook de jeugd-GGZ komt bij de gemeenten terecht, hetzelfde geldt voor de zorg voor kinderen met een licht verstandelijke handicap.
In Nederland zijn 408 gemeenten. Die hebben zich wel verenigd in regio’s (41). Die gemeenten gaan allemaal een beleidsplan opstellen over wat ze gaan doen. Ze moeten zorg dragen voor voorzieningen en ze doen zorginkopen.
Op dit moment is het idee dat die operatie in januari 2015 vorm krijgt. Dit is een hele operatie, de jongeren die nu al in zorg zijn moeten ook overgaan en in de zorg blijven. Dit plan moest voor 31 oktober ingeleverd worden. Daarover is een rapportage gemaakt.
Op dit moment zijn er 11 regio’s die op groen staan, ze weten alleen nog niet wat het budget is. In 28 regio’s moet nog wat gebeuren. Er zijn 2 regio’s die het niet gaan redden.
Het lastige voor de regio’s is dat het budget niet bekend is. In december wordt een tussenstand gegeven over wat het budget gaat worden. Het verdeelmodel komt dan nog niet.
Wat gaat er veranderen?
Nu hebben we een recht op zorg. Straks verliezen we dit recht, maar er komt een jeugdhulpplicht. De gemeente moet zorgen dat de jongeren wel geholpen worden, maar hoe dat gebeurt, staat er niet in. Dat bepaalt de gemeente.
De vergoeding zit nu in het basispakket van de Zorgverzekering. Straks komt er een beleidsplan van de gemeente, die gaat bepalen hoe het moet. Het moet goedgekeurd worden door de gemeenteraad. Die gaat straks kijken of het goed gaat in de gemeente.
Nu kun je met een indicatiebesluit of een verwijzing van de huisarts naar de jeugdzorg. Straks is een verleningsbeslissing van de gemeente of een verwijzing van de huisarts of jeugdarts mogelijk. Er komen dan 3 ingangspoorten.
De jeugd-GGZ was altijd een privaatrechtelijk domein. Het wordt straks een publiekrechtelijk domein. De gemeente gaat het financieren.
Het AMK en het steunpunt Huiselijk Geweld komen straks samen in de gemeente terecht. Dat wordt het Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling.
Psychofarmaca zit nu nog in de zorgverzekeringswet. Dat gaat eruit. Kinderen die op een polikliniek komen vallen er nog wel onder. Praten met een psychiater valt onder de jeugdwet, maar de medicatie valt nog wel onder de zorgverzekeringswet.
De GGZ wordt verdeeld in de basis en de specialistische GGZ. In 2015 hangt het af van de eisen die de gemeente stelt aan de GGZ.
Ingangen Jeugdhulp
Je kan in de jeugdhulp terecht komen via de gemeentewet, je kan bij de gemeente binnenstappen met de problemen. Dit kan laagdrempelig zijn of dat je meer zorg nodig hebt. Dan komt er eerst een keukentafelgesprek. Dan gaat de gemeente eerst bekijken of je het allemaal zelf thuis kan oplossen. De ouders, de gemeente en belangrijke contacten in de omgeving gaan kijken hoe de jeugdhulp het beste kan worden ingezet. Dit is de vrij toegankelijke jeugdhulp.
Als je eigen kracht op is, kun je door naar de beoordeling door een deskundige. Welke kwalificaties deze deskundige moet hebben is nog niet bekend. Die deskundige gaat adviseren aan de gemeenten welke jeugdhulp je nodig hebt. Vervolgens gaat de gemeente daar een verleningsbeslissing over nemen. De gemeente kan in theorie dus nog afwijken van wat de deskundige zegt. Met die verleningsbeslissing kan je naar de niet vrij toegankelijke zorg.
De rechtstreekse verwijzing kan je krijgen door de huisarts of de jeugdarts of een medisch specialist. De jeugdarts zit vaak bij de consultatiebureaus. Eerder zat daar de onduidelijkheid van de verleningsbeslissing tussen. De gemeente mag in het besluit niet meer afwijken van de verlening van de huisarts. Daarbij moeten ze dus de professionele standaard van de arts accepteren. Er zijn nog wel wat problemen. Alleen de zorg van een gecontracteerde zorgverlening wordt vergoed. De gemeente moet dus een contract gesloten hebben met de zorgverlener.
Als je geen gecontracteerde jeugdzorgaanbieder hebt moet je het helemaal zelf betalen.
De jeugdhulpverlener moet zich houden aan een contract dat met de gemeente is gesloten. De gemeente kan hierin meerdere voorwaarden vaststellen. In theorie kan elke gemeente met een ander plan komen.
Er kunnen ook afspraken gemaakt worden tussen gemeenten en de huisarts over de verwijsstroom. Als er sprake is van multi-problematiek, mag de huisarts niet naar de Jeugd-GGZ verwijzen, maar die moet dan naar de gemeente verwijzen.
Je kunt ook via het gedwongen kader toegang krijgen. Dan bepaalt de rechter dat je gedwongen jeugdhulp nodig hebt.
De hele jeugdbescherming wordt straks uitgevoerd door gecertificeerde instellingen. Dat zit nu heel erg bij de Bureaus Jeugdzorg en de landelijke instellingen. Dat worden straks gecertificeerde instellingen. De gezinsvoogd en de jeugdreclasseerder worden alleen nog regisseur van de jeugdhulp. Die mag zelf geen jeugdhulp meer uitvoeren.
Dat houdt ook een leveringsplicht is van de gemeente. De gemeente moet jeugdzorg leveren die nodig is.
De gemeente kan je zien als de zakelijk leider van het concertgebouw.
Voordelen van de Jeugdwet
Er komt straks maar 1 financieringsstroom. Ook worden de kwaliteitseisen voor de jeugdhulpaanbieders aangescherpt. Die komen met name uit de gezondheidswet, die zijn overgezet naar de Jeugdwet.
Met de aankondiging van de Jeugdwet is de sector flink opgeschut. Daardoor heeft veel meer overleg plaatsgevonden. De vraag is of daarvoor een transitie nodig is.
De aanpalende sectoren zoals het maatschappelijk werk kunnen elkaar hierdoor makkelijk vinden. Dit gebeurt nu ook al in de zogenaamde FAC-teams.
De norm wordt dat er verantwoorde hulpverlening moet worden verleend. Dat betekent dat er gekwalificeerde jeugdhulpverleners ingezet moeten worden. Als je andere mensen inzet, moet je dat verantwoorden. Dan moet je uitleggen waarom de kwaliteit daar niet minder van wordt.
Iedereen moet straks beschikken over een Verklaring omtrent Gedrag
Het klachtenrecht en de medezeggenschap worden hierin geregeld en er moet een vertrouwenspersoon in de gemeente komen.
Risico’s van de Jeugdwet
De rechtspositie van ouders en jongeren wordt verminderd.
Het recht op keuzevrijheid wordt beperkt. Je mag niet meer alle zorgaanbieders kiezen.
Je hebt nu nog recht op een second opinion, maar dat is in het wetsvoorstel niet meer geregeld. Het wordt aan de gemeente overgelaten of je dit recht wel of niet hebt. Als dat via bezwarenprocedures moet aanvechten, kan dit een heel lang proces worden.
Er kan discriminatie ontstaan tussen kinderen met een lichamelijke stoornissen en kinderen met psychische stoornissen. Kinderen met lichamelijke stoornissen hebben gewoon recht op zorg, bij psychische stoornissen is dit afhankelijk van de gemeente.
Er is een risico dat er niet gelegitimeerd dwang kan worden toegepast. Er wordt nu al gezien dat gezinscoaches al gaan dreigen met maatregelen. De gemeente die beslist straks over heel veel dingen, zoals de uitkeringen en verzoeken tot ondertoezichtstelling.
Er ontstaat ook onduidelijkheid over het wettelijk kader. Dat kan opgelost worden met jurisprudentie, maar daarmee komen wel kinderen in de knel te zitten.
Een risico is ook dat verkeerde behandeling of onder diagnostiek kan ontstaan. De gemeente heeft een jeugdhulpplicht. Er wordt niet gezegd wat er moet gebeuren. Je moet niet willen dat dit getrapt gaat, het gaat dan te lang duren voordat ze de goede zorg krijgen.
Het is niet in overeenstemming met het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind. Het gaat dan om het recht op zorg en gezondheidszorg, het non-discriminatiebeginsel, het recht op leven en ontwikkeling, het recht op bescherming van privacy en dat het belang van het kind een eerste overweging is.
Over de privacy risico’s is net een artikel verschenen. Dat zegt 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur, geen privacy. De gemeente beschikt straks over enorm veel gegevens over de burgers.
Ze krijgen vanuit de gezondheidszorg, de jeugdhulp, de rechtbank etc informatie. Ze hebben dus informatie over sociale, financiële, medische en justitiële gegevens. Er wordt wel gezegd dat gegevens alleen worden gebruikt voor een bepaald doel. Dit gebeurt nog niet strikt.
Er is ook nog geen privacy impact analyse gemaakt, terwijl de voorstellen wel al bij de Eerste Kamer liggen.
Beroepsgeheim
Onder het beroepsgeheim valt alle informatie die je in het kader van de uitoefening van het beroep hebt verkregen. Dit geldt voor alle informatie, ook hoe hij heet, hoe hij eruit ziet etc. Je kent iemand vanuit je werk als hulpverlener, dus valt het onder beroepsgeheim.
Elke medewerker in de GGZ en de jeugdzorg heeft een beroepsgeheim. Dat is geregeld in het Wetboek van Strafrecht en andere regelingen, de CAO en de beroepscodes.
De sancties bij het doorbreken van het beroepsgeheim zijn:
klacht bij de klachtencommissie
tuchtklacht
klacht bij de verleningen tuchtrechter
een civiele klacht
een strafrechtelijke procedure als je het echt met opzet doet (een gevangenisstraf van maximaal een jaar)
arbeidsrechtelijke maatregelen zoals ontslag.
Het beroepsgeheim is van de behandelaar, maar vooral van de patiënt. De waarde van het beroepsgeheim is dat de cliënt beschermd wordt, maar ook een bescherming van de samenleving. Als we geen beroepsgeheim zouden hebben, zouden mensen minder snel bij een hulpverlener komen. Als we deze mensen allemaal onbehandeld in de samenleving laten, wordt de samenleving daar niet beter van.
Informatie mag alleen gedeeld worden met toestemming van de patiënt. Onder de 12 jaar moeten de ouders met gezag daarvoor toestemming geven. Vanaf 12 jaar beslist de jongere daar zelf over.
Bij een wettelijke verplichting hoef je geen toestemming te vragen.
Bij een meldrecht, zoals van kindermishandeling kan je het melden. Dit is niet verplicht. Je moet zelf de overweging maken waarom je moet melden.
Een conflict van plichten is het leerstuk waarvoor enkele voorwaarden zijn. Je mag dan alleen de relevante informatie geven. Dit is wanneer iemand anders gevaar loopt.
Er mag wel informatie gegeven worden aan degene die toestemming moet geven voor de zorg.
Wanneer iemand een moord gepleegd heeft, geldt het beroepsgeheim weer, want het gevaar is al geweken. Er is op het moment niemand meer in gevaar, dus mag je dit niet melden bij de politie.
Ook nieuw in het wetsvoorstel is een Wetherziening Kinderbeschermingsmaatregelen. Daarin zit ook een informatierecht voor de gezinsvoogd. Dit betekent de informatieverplichting voor de hulpverlener aan de voogd over alles wat noodzakelijk kan worden geacht voor de uitvoering van de Onder Toezichtstelling. Dat is wel een ingrijpende maatregel. We moeten veel meer informatie geven dan voorheen. Dit geldt dus ook voor de volwassenenzorg.
Verwijsindex risicojongeren
Dit bestaat nu al, is een soort ICT Tool waarin hulpverleners elkaar kunnen vinden. Dit geldt als je je zorgen maakt over een kind en andere minder ingrijpende middelen hebben de bedreiging niet weggenomen en als er sprake is van een meldcriterium. Dan wordt er Dat-informatie verzameld. Als iemand anders zich ook zorgen maakt, macht dat systeem en dan kun je met toestemming van de jongere elkaar overleggen.
In de Jeugdwet gaan we daar een gezinsfunctionaliteit aan hangen. Alle hulpverleners die aan het gezin hangen komen met elkaar in contact. Er zijn dan veel meer hulpverleners die met elkaar in contact komen. Dat is een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Registratie en Tuchtrecht
In de gezondheidszorg is dat al heel lang van toepassing. Er was voor de jeugdzorg nooit sprake van tuchtrecht, maar dit komt wel.
Hoorcollege 6: Jeugdbescherming
Grondslagen van Jeugdbescherming
Als we het over de jeugdbescherming hebben, gaat het altijd om de opvoedingsrelatie tussen ouders en kind, waar de overheid als derde instantie op een gegeven moment van vindt dat ze daar verantwoordelijkheid voor moet nemen, dat ze eventueel moet ingrijpen.
De overheid moet goede redenen hebben om tussen beide te willen komen.
De kinderbeschermingsmaatregelen
Alle beschermingsmaatregelen moeten uiteindelijk door de rechter worden geaccordeerd. De rechter legt een maatregel op, maar die maatregel worden voorgedragen door iemand uit de jeugdbescherming.
Alleen de Machtiging Uit Huis Plaatsing wordt niet door de rechter opgelegd.
De Ondertoezichtstelling is de meest gebruikte maatregel. Die is in de plaats gekomen van ontheffing en de ontzegging van het gezag. De ondertoezichtstelling laat de ouders in het gezag. De grond daarvoor vindt je in het BW: ’ Indien een minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd’
Er is in de politiek een stroming die vindt dat de mogelijkheden om in te grijpen in het gezin niet afhankelijk moeten zijn van ernstige bedreiging, dit moet ook kunnen bij een minder ernstige bedreiging. Dat heeft er eerst toe geleid dat die term werd versoepeld. Op dit moment is er wel nog steeds het criterium dat er sprake moet zijn van een ernstige bedreiging.
De doelen van een Ondertoezichtstelling zijn ‘dat aan de minderjarige en de met het gezag belaste ouder hulp en steun wordt geboden teneinde de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige af te wenden.’
En zo mogelijk nog belangrijker is dat het erop gericht is de met de gezag belaste ouder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding zoveel mogelijk te doen behouden.
Hier zit het cruciale verschil met ontheffen en ontzetten. De maatregel is erop gericht dat de ouders ondersteuning krijgen maar dat ze wel zo veel mogelijk in het gezag blijven. Het is niet de bedoeling het ouderlijk gezag uiteindelijk af te nemen, het is de bedoeling ze te helpen dat ze het beter gaan doen.
De VOTS is de voorlopige ondertoezichtstelling. Dat doe je in een crisissituatie. De VOTS leidt ertoe dat binnen 14 dagen de kinderrechter de ouders moet hebben gehoord. VOTS duurt maar maximaal 3 maanden. Het gaat dan om een dusdanige crisissituaties waarbij VOTS opgelegd wordt tezamen met een uithuisplaatsing.
De Machtiging Uit Huis Plaatsing kan onder de noemer van de VOTS of de gewone Ondertoezichtstelling geplaatst worden. Ongeveer de helft van de Ondertoezichtstellingen resulteert in een uithuisplaatsing. In de wet staat ‘indien noodzakelijk tbv verzorging & opvoeding’. Dit is een heel wijd criterium. De wet is hierin niet scherp afgebakend, wat ertoe heeft bijgedragen dat we in Nederland enorm hoog scoren met uithuisplaatsingen. Als het kind en de ouders instemmen is het mogelijk vrijwillig te kiezen voor uithuisplaatsing, anders moet een machtiging gevraagd worden door de rechter. De vrijwillige basis is in de praktijk heel moeizaam.
Ontheffing en ontzetting
Ontheffing is bedoeld bij onmacht van de ouders, zoals ouders die langdurig ziek zijn. Ontheffing kan gemakkelijk teruggedraaid worden.
Bij ontzetting is er een wettelijke basis. Er moet sprake zijn van verwijtbaar gedrag van de ouders. Er is dan sprake van ‘misbruik van het gezag, bij grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding, bij slecht leven schuldig of een onherroepelijke veroordeling.’
Het hele jeugdbeschermingsstelsel wordt op dit moment herzien.
Criteria voor overheidsingrijpen
Het overheidsingrijpen moet in het belang zijn van het kind.
Er moet sprake zijn van een dreiging met ernstige schade.
Overheidsingrijpen met dwang moet een ultimum remedium zijn, het moet een allerlaatst alternatief zijn, alles in het vrijwillige kader is geprobeerd.
Er zijn nog een aantal andere dingen waar we rekening mee moeten houden. Ouders met gezag hebben namelijk het recht op opvoeding, verzorging en omgang. Ouders en kind hebben ook recht op privacy. Dat is een bescherming tegenover de claim dat transparant gemaakt moet worden wat er in het gezin gebeurt.
Aanscherping van wetsvoorstellen zijn veroorzaakt door zaken de afgelopen tijd.
De prudente overheid
Het idee van de overheid is dat ze goed moeten letten op de volgende principes;
Laten we ons niet schuldig maken aan paternalisme, dat we niet goed luisteren naar wat het kind vindt. Dat we weinig doen met het dynamische kind concept. Paternalistisch gedrag is dat wij denken te weten wat goed is voor het kind, dat we weinig luisteren naar de inbreng van kinderen.
Het niet schuldig worden aan perfectionisme, dat wij beter weten hoe opvoeding moet dan ouders. De overheid wil eigenlijk de opvoedingsstijl die als ideaal wordt gezien opdringen aan de ouders.
Preventionisme, het gevaar dat we ons zo veel zorgen maken over wat er mogelijk mis kan gaan, waardoor we allerlei maatregelen nemen. We weten niet of ze het beoogde effect hebben. We gaan te weinig terughoudend om met allerlei gegevens, wat een inbreuk kan zijn op de privacy. De privacy van burgers is hierin onvoldoende verzekerd.
Preventionisme probeert de gedrevenheid om te voorkomen dat het mis kan gaan uit te drukken.
Casus 1
Obesitas (overgewicht) tegenover anorexia (ondergewicht).
Jeugdbescherming vindt in toenemende mate dat ze daar wat mee moeten.
Obesitas en anorexia kunnen psychische en fysieke problemen veroorzaken. Hulp in dit kader wordt vooral gegeven in het vrijwillig kader.
Deze casus is onderhevig aan veel discussie. Het kan categorisch of casuïstiek bekeken worden. Wanneer je uitgaat van een casuïstiek benadering, is het afhankelijk van het individuele geval of ingegrepen moet worden. Bij een categorische benadering wordt een algemene maatstaf gegeven.
Het belang van het kind: wat is bij een kind dat overgewicht heeft het belang van het kind? Bij ernstig over gewicht is er wel sprake van een belang voor het kind, er moet iets gebeuren.
Ernstige schade kan je categorisch of per geval bekeken worden. Er moet dan gekeken worden naar de oorzaken en naar de opvoeding.
Ook hierbij moet sprake zijn van een ultimum remedium, dat je alles in het vrijwillig kader uit de kast hebt gehaald.
Casus 2
De vechtscheiding.
Bij de vechtscheiding krijgt men de omgangsregeling vaak niet goed gestald. Problemen tussen ouders worden uitgevochten over de rug van de kinderen. Meestal krijgt 1 ouder meer tijd met het kind en er is dan een omgangsregeling met de ex-partner. Soms zie je gebeuren dat degene die het merendeel van de tijd met de kinderen doorbrengt, zorgt dat er voortdurend excuses zijn waardoor die omgangsregeling voor het kind gefrustreerd wordt.
In deze casus was de moeder in het vrijwillig kader niet tot rede te brengen. De vader werd niet tot recht gedaan, waardoor de belangen van het kind niet gewaarborgd werden.
Het voorstel was een jeugdbeschermingsmaatregel.
Reden hiervoor was het recht op omgang van het kind met beide ouders.
Als men met een jeugdbeschermingsmaatregel zou komen, zou het alleen om de belangen van de vader gaan, met de belangen van het kind wordt dan geen rekening gehouden. De belangen van een kind waren een afgeleide van de vader, maar dit moet je beter onderzoeken. Dit gaat naar het paternalisme.
De leeftijd van het kind is hierbij een belangrijk gegeven. De ruimte voor autonomie van het kind is belangrijk.
Een rechter heeft geen instrumentarium om in te grijpen, wanneer ouders zich niet aan de omgangsregeling houden. Uiteindelijk kan de rechter daar dwingend mee optreden, maar de rechter probeert dat te voorkomen om zo veel mogelijk in het belang van het kind te werken.
Beschermingsmaatregelen veronderstellen dat je iets doet wat zorgt voor schade van het kind, dat is in dit geval niet zo, alleen de rechten van de vader worden geschonden.
Ook hier moet sprake zijn van het ultimum remedium principe, zo veel mogelijk moet in het vrijwillig kader gewerkt worden. Je zou een mediator (professional) in kunnen zetten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de eigen kracht van het gezin. Het idee is dat mensen uit de omgeving van het gezin ingeschakeld kunnen worden om de moeder over te halen dat het handelen niet kan.
Casus 3
Omgangsregeling
Er was een gezin met twee jonge ouders en een kind. De vader was agressief, als hij gedronken had. De vrouw had aangifte gedaan tegen haar man en ze zijn gescheiden. De man kreeg een gebiedsverbod. De ex ging precies buiten dat gebiedsverbod wonen, maar wel zo dat de afstand tussen beide huis beloopbaar was.
De gezinsvoogd kwam met het voorstel dat de moeder verhuist, omdat de afstand tussen haar en de ex te klein is. De gezinsvoogd vreest toch voor herhaling, dat het gebiedsverbod wordt doorbroken.
In het kader van de OTS kan de gezinsvoogd een schriftelijke aanwijzing geven, om de moeder te dwingen.
De vader en moeder zijn het erover eens dat de vader geen gevaar meer oplevert, alleen de gezinsvoogd maakte zich hier druk over.
Er mag geen verzoek gedaan worden zonder helder doel.
Jegens het kind was hier geen sprake was van schade voor het kind. Het was wel indirecte schade, wat een slechte uitwerking kan hebben voor het kind. Je moet bij het verzoek altijd een inschatting maken van het effect van de maatregel. Dit is op casuïstisch niveau.
Casus 4
Het zeilmeisje Laura Dekker.
Nergens mocht zij de zee op, alleen in Gibraltar.
Kenmerkend is dat er geen onderzoek gedaan was. Er was noch met de vader noch met Laura gepraat. Zonder met haar gesproken te hebben, werd geconcludeerd dat er iets mis was in de opvoedingssituatie.
“Een 13 jarige hoort niet alleen op zee.” Dit is een typisch categorische uitspraak. Voorzien van een aantal hele strenge eisen mocht ze wel de zee op.
Hier was sprake van perfectionisme
Casus 5
De rauwkostmoeder
Een moeder voedt haar 2 zoons op door ze niets anders dan rauwkost te geven (rauwkost drankjes en rauwkost eten). De oudste broer had er op 15 jarige leeftijd genoeg van. Het jongere broertje bleef wel bij de moeder wonen. In een vrij vroeg stadium zijn mensen van jeugdzorg zich hiermee gaan bemoeien. Die zagen dat in de opvoedingsrelatie niks mis was. Ze konden niet direct gezondheidsperikelen vinden.
Later is toch gezegd dat die jongen achterblijft in groei, de jongen is naar de kinderarts gestuurd. De arts beoordeelde dat het een groot gezondheidsrisico met zich mee bracht, maar er was geen hard bewijs. De kinderarts had geen harde indicatie. Er waren geen indicaties dat de beperkte groei een gezondheidsrisico waren.
De jongen voelde zich zo onbehagelijk op school, waardoor hij stopte met naar school gaan. Toen is de jeugdzorg gaan ingrijpen, om te zorgen dat de jongen naar school ging of dat hij thuisonderwijs kreeg.
Met een mediator is geregeld dat de omgeving erbij geholpen heeft te zorgen dat thuisonderwijs mogelijk werd.
Deze kwestie geeft aanleiding om te zeggen dat geconcretiseerd moet worden of het wel echt in het belang van het kind is. Voor ernstige schade was geen onderbouwing. Het doel was ook niet duidelijk.
Het ultimum remedium principe is hierbij onvoldoende uitgewerkt.
Het vindt tegenwoordig in meerdere gezinnen plaats.
Casus 6
Baby Hendrikus staat model voor het onderwerp wat de laatste jaren dringender is geworden. Er waren licht verstandelijk beperkte ouders met een kinderwens.
Direct na de geboorte is Hendrikus bij de ouders weggehaald, zonder dat dit voor de ouders duidelijk was. De ouders werden in staat gesteld Hendrikus zelf op te voeden, maar wel onder hele strikte voorwaarden. Op het moment dat het kind bij de ouders was, stond het kind onder cameratoezicht.
Een groot deel van de week was Hendrikus niet bij de ouders, maar bij professionele hulp.
De ouders zijn zelf tijdens de zwangerschap naar jeugdzorg gegaan om hulp te vragen. Het openstaan voor hulp is tegenwoordig een heel belangrijk criterium om mee te kunnen denken en te zorgen dat zij zelf het kind kunnen opvoeden.
Het is uitgesloten om mensen te gaan verbieden om kinderen te krijgen. Ontmoedigen is een tussenweg waar de regering voor gekozen heeft.
Mensen met een laag IQ zijn uitgesloten van de AWBZ, ze moeten bijzondere voorzieningen gaan regelen.
Hoorcollege 7: Rechtspositie van de ouders
De rechtspositie van de ouders.
Tussen het kind, de ouder en de staat is er sprake van een driehoeksverhouding. Dit is terug te vinden in het IVRK. Het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind is een verdrag dat verplichtingen voor de staat en rechten voor het kind oplevert. Het verdrag zegt iets over hoe je de relatie tussen kind ouder en staat kunt zien.
De staat kan ingrijpen in de relatie tussen de ouders en het kind.
Het kind heeft zelf recht op inspraak in onder andere de opvoeding. Ouders moeten het kind helpen bij het uitoefenen van zijn rechten. De staat moet respecteren dat de ouders de kinderen begeleiden. De begeleiding moet wel passend zijn, de ouder moet rekening houden met de vermogens van het kind.
De staat heeft een verplichting om het welzijn van het kind te verzekeren.
Aan de ene kant zie je dat ouders de eerste verantwoordelijkheid hebben, maar de staat moet het kind beschermen als dat nodig is. De staat mag als het nodig is voor het welzijn van het kind ingrijpen. Het belang van het kind is ten alle tijden de eerste overweging voor de ouders en voor de staat.
In het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat minderjarigen onder gezag staan. Dat kan een voogd of een ouder zijn. Het ouderlijk gezag is de plicht en het recht om als ouder het minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Ter bescherming van het kind kan je een inbreuk maken op dat gezag. Dan kan het kind onder toezicht gesteld worden of de ouders kunnen ontheven of ontzet worden uit het gezag.
Bij kinderbeschermingsmaatregelen moet je je beseffen dat het een inbreuk is op het gezinsleven als de staat ingrijpt. Als anderen dan ouders een verzoek indienen bij de rechtbank voor Ondertoezichtstelling, is het voor ouders van belang dat ze daar iets tegen kunnen doen. Ouders zijn belanghebbende. Een belanghebbende moet een afschrift van het verzoekschrift krijgen en moet een oproep ontvangen van de zitting.
Een minderjarige mag eigenlijk geen rechtshandelingen verrichten in het civiele recht. Dat is het beginsel. In dat geval mogen ouders dat voor de minderjarige doen. Bij kinderbeschermingsmaatregelen zijn de ouders dan een procespartij. Een uitzondering is bij de gesloten jeugdzorg. Dit is vrijheidsbeneming, dan mag het kind zelf meer doen. In beginsel is een minderjarige niet bekwaam om als procespartij op te treden.
In een procespartij heb je recht op hoor en wederhoor. Bij spoedsituaties wordt een uitzondering gemaakt. De ouders hebben het recht de rechter te wraken, als ze denken dat de rechter partijdig is.
Belanghebbenden hebben verschillende rechten:
Belanghebbenden kunnen worden bijgestaan, dit kan door een advocaat. Dit is niet automatisch toegevoegd door de rechtbank, dat moeten ouders zelf regelen.
Belanghebbenden mogen verweer voeren tegen het verzoekschrift.
Ze hebben recht op inzage van stukken.
Ze hebben recht op de beschikking en ze kunnen in hoger beroep gaan.
Alleen ouders hebben het recht om in zaken van de kinderbeschermingsmaatregelen de rechter te verzoeken om benoeming van een eigen deskundige. Hier gaat het om een kind waarvan men denkt dat het verwaarloosd wordt, er wordt ingegrepen om het kind te beschermen.
Als kinderen zich antisociaal of strafbaar gedragen, zijn er verschillende reacties nodig.
Punitieve reacties zijn bestraffende reacties, het is dan een sanctie, je verwijt de ouders iets. Als ouder heb je de plicht om op te voeden en ben je verantwoordelijk voor het gedrag. Het doel kan vergelding zijn, maar ook voor preventie is het mogelijk.
De andere variant is beschermend optreden. Het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind zegt dat de staat de ouders moet helpen bij het opvoeden. Dat betekent dat je de ouders moet betrekken bij een strafproces. Ze moeten ondersteund worden, betrokken worden bij de uitvoering van de sancties en ze kunnen een opvoedcursus volgen. Dat is eigenlijk vooral ter preventie.
Vaak wordt een combinatie gebruikt. Je begint eerst te helpen, maar voor als dat niet helpt, kan je gebruik maken van een stok achter de deur.
Ouders moeten een zekere rechtspositie hebben, ze moeten bezwaar kunnen maken. Het moet ook goed gecommuniceerd worden naar ouders.
Je moet een aantal afwegingen maken om te kijken wat je met de ouders moet doen.
Je kunt je afvragen of het van belang is dat de ouders iets te verwijten valt. Als de ouders hebben meegewerkt aan het feit, mag je de ouders ook straffen. Als ouders er alles aan gedaan hebben om het te voorkomen dat het kind strafbare feiten is gaan plegen, kunnen de ouders niet gestraft worden. Ze hebben het over de verwijtbaarheid van de ouders.
Er zijn meerdere oorzaken voor het gedrag van het kind. Mag je ouders eigenlijk de schuld geven als ze niet de enige invloed zijn op het kind? Deze vraag speelt vooral bij oudere kinderen.
Uit onderzoek blijkt dat hoe ernstiger de problemen bij het kind, hoe minder invloed de ouders hebben op het kind. De invloed van ouders blijkt ook afhankelijk van de relatie tussen ouders en kind en de leeftijd van het kind.
Als ouders zelf de oorzaak zijn, ze het kind aansporen, moet je denken aan een andere reactie dan bij ouders die het kind proberen te weerhouden van criminaliteit.
Chantagedilemma wordt vaak genoemd in deze afweging. Als de ouders opdraaien voor de schade, kan de jongere de ouders ermee chanteren. Het kind kan de problemen doorschuiven naar de ouders.
Als ouders worden getroffen met een boete, kan dat spanningen opleveren tussen de ouder-kind relatie. Er zit ook een motivatieprobleem in. Als je ouders verplicht tot een opvoedcursus is het de vraag of de cursus ook effectief is.
Tegenwoordig werken we met erkende interventie, maar bij een OTS is het nog lang niet altijd het geval dat de behandeling snel start. Daarom is het van belang dat wat je doet, dat dat nut heeft.
Ethische dilemma’s zijn of je rekening moet houden moet het feit of het een eenoudergezin is, maar ook de draagkracht van ouders, of het uitmaakt hoeveel ze verdienen. De laatste vraag is hoever de vrijheid van ouders gaat en in hoeverre de staat mag inmengen.
Dit is allemaal relevant als je moet bedenken wat je met ouders gaat doen als het kind strafbaar gedrag vertoont.
Wettelijke regelingen
Schadeveroorzakend gedrag van het kind (civielrechtelijk)
Als een kind bepaald gedrag vertoont waardoor schade wordt geleden, een onrechtmatige daad, is op dit moment in de wet de regel dat het kind vanaf 14 jaar voor die schade moet opdraaien. Ouders zijn ook aansprakelijk maar dat is een getrapt systeem. Ouders zijn algeheel risicoaansprakelijk tot 14 jaar. Als het kind 14 of 15 is, dan zijn ouders ook aansprakelijk, tenzij ze kunnen aantonen dat het hen niet te verwijten is dat het feit gebeurd is. Dan mogen zij niet opdraaien voor de schade. Vanaf 16 jaar zijn de ouders geheel niet meer aansprakelijk.
Op dit moment ligt er een wetsvoorstel bij de eerste kamer, waarin wordt voorgesteld dat de ouders volledig risicoaansprakelijk zijn voor het gedrag van minderjarige kinderen, dus kinderen tot 18 jaar. Hierin maakt het niet uit of de ouders iets aan het gedrag kunnen doen. Het maakt niet uit wat de ouders zelf deden, ongeacht hun eigen gedrag zijn ouders aansprakelijk voor het gedrag van het kind tot 18 jaar.
Het doel van het wetsvoorstel is het verruimen van de verhaalsmogelijkheid voor het slachtoffer. Op dit moment als je slachtoffer bent, kun je naar het kind zelf of naar de ouders. Het kind heeft vaak geen geld, de ouders zijn vaak niet verwijtbaar. Met dit wetsvoorstel kunnen de ouders zich niet meer disculperen, het slachtoffer heeft meer kans de schade vergoed te krijgen.
Het tweede doel is dat ze verwachten dat het voorstel bijdraagt aan de toename van verantwoordelijkheidsbesef. Daardoor zouden ze preventiever moeten gaan werken. Dit geldt voor alle ouders, ook de ouders die juist heel goed proberen op te voeden en er alles aan gedaan hebben om te voorkomen dat het gedrag vertoond werd. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen onmachtig en onwillige ouders. Dat is de grootste kritiek.
Tevens wordt de causaliteit genegeerd.
In de eerste kamer wordt ook genoemd dat het niet duidelijk is of het wel nodig is. Het is niet duidelijk hoe vaak strafbare feiten met schade wordt gepleegd door bepaalde leeftijdsgroepen.
Een andere vorm is leerplicht. Er is dan geen extern slachtoffer dat schade lijdt. Hier zie je ook een reactie naar ouders toe. De leerplicht is het feit dat je als kind verplicht bent naar school te gaan tot een bepaalde leeftijd. Vanaf 12 jaar kunnen de ouders en het kind aangesproken worden. Ouders hebben een bepaalde verplichting, namelijk om te zorgen dat de jongere de school geregeld bezoekt. Hiervoor kunnen ze aansprakelijk gehouden worden tenzij ze kunnen aantonen dat ze daar niet verantwoordelijk voor gehouden kunnen worden.
Als het kind niet naar school gaat, is er sprake van een overtreding. Er wordt daarbij rekening gehouden met het handelen van de ouders. De ouders zullen niet vervolgd worden tenzij gevonden wordt dat de ouders iets te verwijten valt.
De verwijtbaarheid is hierbij wel relevant.
Het kind kan pas vanaf 12 jaar aangesproken worden op het niet regelmatig bezoeken van school.
In het bestuursrecht vindt je ook aansprakelijkheid van ouders. Dit gaat alleen over 12 minners. Dit is geïntroduceerd in 2010. Het ging dan om de wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en overlast. Hiermee heeft de burgemeester bevoegdheden gekregen om te zorgen dat er iets tegen de groepsoverlast gedaan wordt. Bij een 12 minner is de bevoegdheid opgenomen om een zorgbevel te geven aan ouders. Ouders moeten tot 12 jaar ervoor zorgen dat een kind zich niet op een bepaalde plaats bevindt, of zich op een bepaald tijdstip niet in het openbaar bevindt. De burgemeester mag dat bevel geven als er vrees is voor herhaling van groepsoverlast. Dit duurt maximaal 3 maanden.
Er is een uitzondering. Een jongere mag wel in een gebied komen waarop een verbod staat in het zorgbevel als de ouder of een andere aangewezen persoon meegaat.
Als ouders zich niet houden aan het zorgbevel, houden ze zich niet aan een bevoegd gegeven bevel, en dat is strafbaar. Het gaat dan om het woord ‘opzettelijk’. Ouders moeten opzettelijk het zorgbevel hebben genegeerd.
Toen deze wet werd ingevoerd, was er al commentaar. Men vond het onnodig. Destijds is de belofte gemaakt dat bij de evaluatie gekeken zou worden naar de bevoegdheid van de burgemeester, de bevoegdheid is tot de evaluatie nooit gebruikt. Het fungeert als stok achter de deur, daarom wordt de wet niet geschrapt.
Strafrecht
Ouders kunnen zelf strafbaar zijn voor hun eigen gedragingen, daarnaast kunnen zij aansprakelijk gehouden worden voor een feit dat de jeugdige pleegt.
Het strafrecht kent geen algehele aansprakelijkheid voor de ouders.
In dit geval wil de staat de minderjarige gestraft zien. Ouders hebben hierbij ook een straffende rol, het zijn nog steeds de opvoeders.
Het comité van de rechten van het kind vaardigt algemene commentaren uit waarin ze artikelen uitleggen.
Ouders zouden aanwezig moeten zijn bij de procedures. Dit dient als algemene ondersteuning voor het kind. Ouders kunnen geweerd worden als dat niet in het belang van het kind is.
Het comité zegt ook dat de lidstaten ernaar moeten streven de ouders maximaal moeten laten participeren in het proces met de gedachte dat het zou bijdrage aan een effectieve reactie op het wat het kind heeft gedaan.
Van het strafbaar stellen van ouders zijn ze geen voorstander, want dat zal niet bijdragen aan de rol die ouders zouden moeten hebben. De ouders kunnen dan het kind niet meer helpen bij de re-integratie.
De Beijing Rules zijn niet bindend, daardoor zijn ze veel specifieker. In de Beijing Rules gaat het ook om de rechten van de ouders, bij het IVRK gaat het alleen om de rechten van het kind.
Zowel het IVRK als de Beijing Rules gaat ervan uit dat de jongere zelf het recht heeft op de hoogte gesteld te worden van de beschuldigingen. Dat zou indien nodig middels ouders kunnen.
Alleen in de Beijing Rules staat dat het wenselijk is dat voor de uitvoering van voorlopige hechtenis alternatieven komen. Er wordt gesuggereerd dat je hechtenis ook kan uitvoeren bij de ouders thuis.
De aanwezigheid van ouders in de voorfase wordt in het Beijing Rules gezien als een proceswaarborg waar het kind recht op heeft.
In het IVRK wordt alleen de aanwezigheid van ouders bij de terechtzitting genoemd.
Ook moet het kind contact kunnen houden met familie als hij in detentie zit. Dit staat in het IVRK en in de Havana Rules. Volgens de Havana Rules moet dit contact minimaal 1x per week plaats kunnen vinden.
De ouders moeten ook op de hoogte gesteld worden van de beschuldigingen, ouders moeten aanwezig zijn en zo veel mogelijk betrokken zijn bij het proces.
Dergelijke elementen vindt je ook terug in de resolutie van de Europese Unie. Het is niet duidelijk wat de participatie van de ouders moet inhouden.
Vooral het kind heeft recht op de aanwezigheid en het contact met de ouders. Ook de lidstaten van de EU worden door het comité aangespoord om ouders te betrekken bij de hele procedure.
Het strafprocesrecht bestaat uit meerdere fases
Politie, waardoor de aanhouding gedaan wordt, het verhoor afgenomen wordt en de Inverzekeringstelling vervuld wordt. Ouders hebben hier geen zelfstandige rechten, behalve de rechten op vrij verkeer met het kind. De politie heeft de plicht om de insluiting van een minderjarige te melden aan huisgenoten of familieleden van de minderjarige. Dit is dus geen recht van het kind of de ouders.
De minderjarige zelf heeft recht op consultatiebijstand vooraf aan het eerste verhoor. Er mag ook iemand aanwezig zijn bij het verhoor, namelijk een raadsman of een vertrouwenspersoon. Er mag maar 1 iemand aanwezig zijn.
Het recht op vrij verkeer met een raadsman en ouders is het contact als een kind wordt ingesloten. Dit is wel aan huisregels gebonden, er zijn regels voor bezoekmomenten.
Raad van de Kinderbescherming zorgt voor het basisonderzoek en strafadvies. Ouders worden bij dit onderzoek betrokken als informant. Bij de uitvoering van het onderzoek wordt met de ouders gesproken. Ouders worden geïnformeerd als ze in het verslag worden opgenomen. Of het wel of niet in het rapport wordt opgenomen bepaalt de Raad van de Kinderbescherming uiteindelijk zelf. De informatie die de Raad krijgt wordt gebruikt voor een risicoanalyse.
Het OM bepaalt over inbewaringstellingen en een afdoeningen. Ouders hebben geen zelfstandig recht op het ontvangen of inzien van processtukken, wel op het ontvangen van afschriften van bepaalde rechtstukken. Ze hebben ook het recht om te zwijgen, omdat ze bloedverwant zijn.
In de rechtbank vindt de terechtzitting plaats. In de wet is niet geregeld of ouders een oproep moeten krijgen voor het komen naar de zitting, in de praktijk wordt dit wel gedaan. Ouders hebben het spreekrecht tijdens de zitting. Ze mogen op de zitting zeggen wat ter verdediging van de jeugdige kan dienen. In de praktijk mag hun vragen gesteld worden en kunnen ze reageren.
Als de raadsman iets doet waar de ouders het niet mee eens zijn, kunnen zij bezwaar indienen tegen een besluit van de raadsman. Het recht op vrij verkeer geldt hier natuurlijk ook.
Het geheel laten participeren van de ouders in de procedure wordt niet voldoende gewaarborgd.
In sommige rechtbanken is het gebruikelijk ouders naast de jeugdige te zetten. Ouders zouden ook achterin de zaal geplaatst kunnen worden.
De aanwezigheidsplicht
Voor januari 2011 werden ouders opgeroepen om de zitting bij te wonen, nu hebben ze een plicht. Als er iets heel persoonlijks wordt besproken of als de jongere ergens niet over wil praten waar de ouders bij zijn, kunnen ze tijdelijk uit de rechtszaal gezet worden. Ouders mochten en mogen iets zeggen, ze mogen verweer voeren.
Als ouders niet aanwezig zijn bij de zitting, dient de rechter de zaak aan te houden en een nieuwe datum te geven voor het vervolgen van de zitting. Dit moet dan met een bevel meegebracht worden. Dan worden de ouders ’s ochtends opgehaald door de politie. Dit hoeft niet als het niet in het belang van het kind wordt geacht als de ouders aanwezig zijn.
Bij de invoering van de wet was het niet duidelijk of het wel echt nodig was.
Na de invoering van deze wet was een stijgende lijn in aanwezigheid te zien. Moeders zijn vaker aanwezig dan vaders.
Er worden een aantal redenen gegeven voor het niet aanwezig zijn van de ouders, namelijk onmacht (gezondheidsproblemen of verplichtingen), onduidelijkheid (niet weten wat de rol is) onwil (boos zijn op de kinderen of ‘zittingsmoe’) onnodig dat ze allebei komen of bijvoorbeeld geen contact meer tussen ouder en kind en overlijden van de ouder. Het is maar de vraag of je de onwillige ouders op een zitting wil hebben.
Hoorcollege 8: Leeftijdsgrenzen
Leeftijdsgrenzen, verhoor en verdediging
De leeftijdsgrenzen zijn twee afgrenzingen, de ondergrens, vanaf welke leeftijd worden minderjarigen strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden?
We gaan ook kijken naar de bovengrens. Wanneer geldt het jeugdstrafrecht en wanneer geldt het commune strafrecht?
Bij de ondergrens hebben we een aantal internationaal vastgelegde richtlijnen. In het IVRK staat dat het belangrijk is dat landen een ondergrens hanteren, een leeftijdsgrens waaronder minderjarigen niet voor de rechtbank mogen verschijnen. Dat is niet overal zo. Als je het over de ondergrens hebt is het in de meeste landen gebruikelijk dat als jongeren bij het begin van het jeugdstrafrecht iets gebeurt, er niks strafrechtelijk gebeurt. Dan wordt gebruik gemaakt van een beschermingsmaatregel. Het is dus niet zo, dat er niks gebeurt als de ondergrens heel hoog ligt. Er kan dan gebruik gemaakt worden van het jeugdbeschermingskader.
In het belangrijkste land dat het IVRK niet heeft aangenomen, de VS, ontbreekt in best veel staten een ondergrens in de leeftijd voor de rechtsvervolging. In 2007 is er een General Comment verschenen, door het comité dat het naleven van het IVRK controleert.
In 2007 is voor het eerst een minimumleeftijd genoemd voor het IVRK. Onder de 12 jaar mag iemand niet strafrechtelijk veroordeeld wordt. Voor Nederland heeft dat dus geen strafrechtelijke implicaties gehad.
De ondergrenzen lopen enorm uiteen. Schotland heeft een ondergrens van 8 jaar, België heeft een ondergrens van 16 jaar. De meerderheid in Europa heeft een hogere ondergrens dan in Nederland.
In Europees perspectief zitten we aan de onderkant, maar op wereldniveau zitten wij aan de bovenkant van de leeftijdsgrenzen. De rest van de wereld heeft een gemiddeld lagere leeftijdsgrens dan in Europa, die heeft 13,5 jaar. Australië is het enige werelddeel waar alle staten dezelfde minimum leeftijd hebben, namelijk 10 jaar. Dat is pasgeleden ingevoerd.
Er is een tamelijk verwarrende praktijk op dit punt. 12 jaar is de ondergrens, dat betekent dat kinderen die een strafbaar feit plegen, vanaf 12 jaar ook daadwerkelijk vervolgd kunnen worden. Dat gebeurt ook, ze worden opgepakt door de politie, het OM kan eraan te pas komen en 1/5 komt bij de rechter terecht.
Er zijn ook landen die de vervolging jaren later laten gebeuren. De feitelijke vervolging ligt in Europa tegen de 14 jaar.
Schotland heeft als minimumleeftijd 8 jaar, maar in de praktijk worden minderjarigen pas tegen 14 jaar daadwerkelijk vervolgd.
De algemene tendens is dat de minimumleeftijdsgrens omhoog gaat. In Spanje was de discussie van 12-14 jaar. De tegenstanders zeiden; wat doen we dan met de 12 jarigen die delicten plegen? De andere landen reageerden daarop met een mogelijkheid tot een kinderbeschermingsmaatregel.
Een daling van de leeftijdsgrens komt ook voor.
Tegenwoordig kan je in Frankrijk vanaf 10 jaar een sanctie opleggen, je kan alleen geen vrijheidsbeneming opleggen. Een leerstraf kan bijvoorbeeld dus wel.
De sociale wetenschappen
Het is belangrijk om iets te weten over ontwikkeling van kinderen in het kader van het strafrecht.
Gemiddeld zijn kinderen rond de 16 jaar cognitief vergelijkbaar met de volwassenen. Dat zijn laboratoriumuitkomsten. Dan krijgen jongeren en mensen van oudere leeftijd een soort examen, vragenformulieren. Uit dat soort onderzoeken komt een gemiddelde leeftijd van 16 jaar naar voren. Daar zijn natuurlijk uitzonderingen op.
De wijze waarop dat getoetst is, staat natuurlijk helemaal los van de realiteit waarom jongeren bij de rechter terecht komen, namelijk dat het in hectiek gebeurt. Een rol spelen onder andere de groepsdruk, het systematisch onderschatten van risico’s en een gebrekkige impulsbeheersing.
Jongeren die bij de strafrechter moeten verschijnen, zijn jongeren die niet tot de top behoren qua IQ en in ontwikkeling achter zijn. 18 is dus vaak al te vroeg om te zeggen dat deze jongeren al volledig ontwikkeld zijn.
Ook naar de participatie in de rechtbank is uitvoerig onderzoek gedaan. Snappen ze eigenlijk wat in een zitting speelt? Basisschoolleerlingen hebben de grootste moeite met abstract denken.
Het abstractievermogen van minderjarigen is er nog nauwelijks, dat begint vaak pas bij 12/13 jaar. Als ze abstract gaan denken gaat dat ineens in sneltreinvaart.
Uit een laboratoriumonderzoek blijkt dat ze pas vanaf 14 jaar begrijpen wat er in een zitting speelt. De kinderen die tot de rechter moeten komen lopen meestal achter, die behoren niet tot dit gemiddelde.
De cruciale factor waar kinderen de grootste moeite mee hebben, is dat we bij een rechtbank zitten te wachten op een begrip van schuldbesef. Kinderen die achter zijn in de ontwikkeling, snappen langzamerhand wel dat ze bij een rechtbank zitten en dat dat belangrijk is. De rechter vertegenwoordigt al die abstractie. Moeilijker is te begrijpen dat we wachten op iets van schuld. Daar heb je empathisch vermogen voor nodig. Dat ontwikkelt zich, net als impulsbeheersing, als laatste. Dit wordt gelokaliseerd in de prefrontale cortex en die zijn pas laat in ontwikkeling. Rond 14 jaar speelt dit pas op z’n vroegst af. Voordat dit volgroeid is, kan iemand niet volwaardig deelnemen aan het strafproces. Kinderen hebben dus altijd hulp nodig om zo volwaardig mogelijk in een strafproces te kunnen participeren.
Met onze 12 jaar zitten we daarom dus echt aan de lage kant, want dan heb je eigenlijk met kinderen te maken die nog niet helemaal goed kunnen participeren.
Bovengrens leeftijden
De bovengrens is op dit moment flexibel in Nederland. De Ondergrens is strikt. Dat was eerst niet zo, vroeger hadden we bij de ondergrens een STOP-reactie. Dat was een strafrechtelijke reactie op een strafbaar feit van 12 minners. Dat wordt niet meer gebruikt, omdat je dan onder de ondergrens uitkomt.
De bovengrens is in Nederland niet strikt. Die beweegt in 2 richtingen. we kunnen jongvolwassenen (18-21 jarigen) berechten via het jeugdstrafrecht. Dat gebeurt een aantal keer per jaar. Het gaat dan om gevallen met kinderen met lichtverstandelijke beperkingen. De gewone rechter heeft er dan geen moeite mee de jongvolwassene door te geleiden naar de kinderrechter. Dat kan als de persoonlijkheid of de omstandigheden daar aanleiding toe geven.
Aritkel 77b Sr maakt het mogelijk om 16 en 17 jarigen te berechten volgens het commune strafrecht. Dat was in het verleden gekoppeld aan 2 redenen: het moest gaan om een stoornis en een om ernstig feit. Tegenwoordig is de koppeling van die factoren losgelaten. Slechts een van de volgende 3 factoren moet naar verwezen worden:
De ernst van het feit
De persoonlijkheid van de dader
De omstandigheden, in de verantwoording is het glashelder dat het om de situatie gaat waarbij een minderjarige samen met meerderjarigen een strafbaar feit pleegt. Men vindt het enorm wringen dat een minderjarige met een veel lichtere sanctie kan wegkomen dan de meerderjarige. Het gaat dan om kleine leeftijdsverschillen tussen de verschillende daders.
Dat de pers erbij kan zijn is bij het commune strafrecht gebruikelijk, dat is een principe van openbaarheid, dat is een garantie dat iedereen kan controleren hoe de rechterlijke beslissing tot stand is gekomen. Bij jongeren is vanaf de invoering van een apart jeugdstrafrecht bepaald dat de deuren dichtgaan voor de privacy en de bescherming van de jongere.
De rechter kan altijd een beroep doen op het belang van de openbaarheid en de deuren toch open laten. Dat is bij veel omstreden rechtszaken vaak het geval geweest. Dan ligt juist de privacybescherming ernstig in het geding. Er worden dan wel vaak voorwaarden gesteld aan het bijzijn (bijvoorbeeld maar een beperkte groep of beperkte onderdelen van de zitting waar de groep bij mag zijn).
Argumenten voor en tegen 77b Wetboek van Strafrecht
Artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk om minderjarigen volgens het commune strafrecht te berechten.
Ten eerste hebben we natuurlijk een internationale regel, namelijk het IVRK. Dat zegt dat de bovengrens bij 18 jaar moet liggen en dat die definitief moet zijn. De gedachte hierachter is dat het IVRK zegt dat het kind een kind blijft, ongeacht het delict. De ernst van het misdrijf rechtvaardigt niet om eromheen te gaan dat het een kind blijft.
Uit de ontwikkelingspsychologie kun je zien dat je kinderen gewoon niet op een volwassen wijze verantwoordelijk kunt te stellen. Binnen het volwassen strafrecht kunnen we daders alleen niet 100% verantwoordelijk houden als er blijkt dat er sprake is van een stoornis.
Het derde argument is dat er wel iets moet zijn als conformiteit, dit is een juridisch argument. Dat is dat je het niet kunt maken om kinderen op een lage leeftijd strafrechtelijk al verantwoordelijk te houden en ze tegelijkertijd pas op een veel latere leeftijd in het civiele strafrecht verantwoordelijk te stellen. Je kan niet opportunistisch stellen dat je iemand al eerder verantwoordelijk kan houden in het strafrecht.
Het criminologisch argument is dat uit onderzoek blijkt dat (in de VS) als je jongeren die je als reactie op het strafbaar feit een sanctie uit het volwassen strafrecht oplegt, dat die meer recidiveren en ernstigere delicten gaan plegen.
De argumenten zijn heel verschillend, maar het is goed om ze in discussies allemaal in beschikking te hebben.
Er zijn 2 argumenten waar je dan wel rekening mee moet houden.
De ernst van het delict en de maatschappelijke geschoktheid zijn wel een factor die je niet zomaar weg kan schuiven. De zaken moeten wel goed worden afgewogen. Als er sprake is van een groepsdelict, kan er binnen de groep in zekere zin gecalculeerd dat er een minderjarige bij zit, waardoor je een minderjarige een ernstigere rollen kan geven bij het plegen van het strafbaar feit, maar deze minder ernstige straffen kan krijgen.
Het kan zo zijn dat alle deskundigen zeggen dat de jongere ernstig getoupeerd is, en dat als die vrijkomt over een paar jaar na een straf binnen het jeugdstrafrecht, dat de deskundigen niet kunnen garanderen dat het een veilige situatie is.
Als we niet kunnen garanderen dat een persoon in het kader van het jeugdstrafrecht voldoende uitbehandeld is, en een TBS eigenlijk noodzakelijk is, is het een belangrijk argument om iemand te berechten volgens het commune strafrecht. Iemand mag pas terug naar de maatschappij als dat veilig is.
We hebben een flexibel model en een strikt model binnen Europa. Een flexibel model heeft een standaard voor de doorsnee jeugdigen, daarbij hebben we hele lage maximum sancties. Om dat model te kunnen handhaven hebben we wel een veiligheidsklep nodig. Daardoor is het mogelijk om in de zeer uitzonderlijke gevallen een overgang naar het commune strafrecht te realiseren.
In andere landen is er sprake van een strikt model. Als je die veiligheidsklep niet hebt, zie je dat de gewone strafmaat omhoog gaat. Alle sancties worden alleen mogelijk binnen dat jeugdstrafrechtelijk systeem. Dat betekent dus dat je daar zwaardere sancties moet kunnen opleggen. Het voordeel van dit model is dat ze formeel voldoen aan de eisen van het IVRK. Het nadeel is dat je met een ernstig delict, dat je een veel hogere sanctie opgelegd kan krijgen dan bij een flexibel model.
Met ingang van 2015 krijgen we met een nieuw fenomeen te maken, namelijk het adolescentenstrafrecht. Dat maakt het mogelijk om jongeren tussen de 16 en 23 jaar alle straffen, ook uit het volwassen strafrecht op te leggen. Dat kan gaan betekenen dat we het Duitse voorbeeld gaan volgen. Daar wordt 2/3 van de jongvolwassenen berecht volgens het jeugdstrafrecht. Het gaat dan om de niet volwassen jongvolwassenen. Andersom is dan ook mogelijk, daar zit het grootste risico. Jongeren kunnen nog makkelijker in het volwassen strafrecht komen.
Het verhoor
Bij een verdachte hebben we te maken met dwangmiddelen en met rechten. Als verdachte kan je dus tot zaken worden gedwongen, maar je hebt ook een bescherming tegen te vergaande dwang. Dwangmiddelen dienen een doelmatigheid, in het belang van het onderzoek.
Maar je hebt dus ook rechtsbescherming, de dwangmiddelen worden grenzen aan gesteld. Die grenzen kunnen ook afgedwongen worden, daar heb je een advocaat voor nodig.
De rechtsbescherming is het beste verzekerd bij een advocaat die weet waar hij op moet letten bij jeugdzaken.
Er zijn twee dingen die je goed in de gaten moet houden als rechten voor de verdachten.
Het pressieverbod is dat het bij kinderen er nog veel strikter op aan komt dat een kind niet onder druk mag worden gezet om een verklaring af te leggen.
De cautieplicht is iets dat te weinig serieus wordt genomen. Dat is dat iedere persoon die verhoord wordt erop gewezen moet worden dat hij het recht heeft om te zwijgen. Advocaten maken daar steeds meer in het vroege verhoor gebruik van. Dat is heel lastig, een jongere blijft vaak zwijgen.
Het is dus zelfs zo, dat als blijkt dat niet uitdrukkelijk de cautie gegeven is, dat de zaak van tafel kan gaan. Als niet gezegd is dat ze niet hoeven spreken, kun je je eigen zaak daarmee verpesten.
De rechtsgrond van deze rechten is het respect voor de verdachte. Dit wordt aangeduid met fair trial, eerlijk proces. Dat is een juridisch beginsel. Maar er is ook een criminologisch argument, het belang van waarheidsvinding, crime control. Psychologen is een aantal dingen hierbij duidelijk geworden. Kinderen hebben een bepaald kinderlijk geloof dat er een juist antwoord zal zijn. Daardoor komt het heel gemakkelijk voor dat een verhoorder iets vraagt, het kind het antwoord niet weet maar denkt wel met een antwoord te moeten komen. Het kind is dan geneigd een antwoord te geven waarvan hij denk dat dat het goede antwoord zou kunnen zijn. Als je met te veel nadruk de vraag naar een kind pusht, denkt het kind dat het niet om de waarheid gaat, maar dat het gaat om het zo goed mogelijk beantwoorden van de vraag.
Voor suggestibiliteit moet je heel erg oppassen. Je ziet vaak dat niet goed getrainde verhoorders de meest grove fouten veroorzaken, omdat mensen in de vraag iets suggereren. Daardoor wil het kind met de suggestie de vraag beantwoorden.
Er zijn speciaal getrainde rechercheurs die verhoren bij jeugdigen afnemen. De kundigheid is van levensbelang.
Kinderen hebben moeite met abstractie en met moeilijke zinnen. Bij de officieren en zeker bij de rechter worden vaak lange zinnen gebruikt met abstracte termen. Kinderen kunnen dingen niet meer volgen en zeggen ja tegen dingen die ze niet snappen.
Het kinderlijk perspectief op het delict is heel anders dan hoe volwassenen ernaar kijken.
Kortom een speciale opleiding moet er eigenlijk voor alle verhoorders zijn, ook bij het OM en bij de kinderrechter. Eigenlijk zou je daar veel serieuzer werk van moeten maken dan nu gebeurt.
Belangrijk is de opdracht om aan alle mensen die zich met het verhoor bezig houden, duidelijk te maken dat er maar een heel betrekkelijk belang is van een bekentenis. Juist bij kinderen moet je je niet focussen op een bekentenis. Je moet zorgen dat je een precieze feitenreconstructie krijgt. Het doel is helemaal niet dat iets bekend wordt, maar dat men weet hoe het eigenlijk is gegaan.
Als je al het belang bij de bekentenis legt, ontstaat een tunnelvisie.
Uit onderzoek blijkt dat bijna alle ontkenners volhouden. De helft van de zwijgers wordt ook veroordeeld. Het veroordelen hangt niet af van het zwijgen, maar van hoe sterk het dossier is. Zwijgen leidt juist tot een heel negatieve beoordeling.
Een laag IQ geeft een grote kans op een valse bekentenis. Dat betekent dat, omdat veel van onze jeugdige veelplegers een laag IQ hebben, je bekentenissen krijgt die helemaal niks waard zijn.
Een jeugdige heeft nu recht op een advocaat, op rechtsbijstand. Het is belangrijk dat het een gespecialiseerde jeugdadvocaat is, die weet wat er op het spel staat.
Een goede jeugdadvocaat heeft ook kennis van de risico’s van het zwijgen.
Verdediging
Jongeren zijn heel kritisch over de eigen advocaat. Ze vinden dat die hen vaak te weinig verteld heeft over wat er zou gebeuren en wat de gang van zaken zou zijn. Een groot deel vindt ook dat de eigen bedoelingen niet goed wordt verwoord door de advocaat.
De verschillende fasen
Inverzekeringstelling, de eerste fase, daarbij moet de advocaat beginnen met alle informatie over het feit vinden.
Hij moet de cliënt adviseren over de proceshouding, hoe de cliënt erin moet gaan staan. Hiervoor moet je ook weten waar je cliënt mee bezig is. Je moet de daad objectief en subjectief in de gaten houden.
Daarnaast moet je je cliënt ook voorlichten over de procedure, hoe lang kun je verwachten dat je moet zitten etc.
Het recht op contact met de ouders en welke voorwaarden daarin gesteld worden moet de advocaat ook duidelijk maken.
Voorbereiden van de voorgeleiding aan de Rechter Commissaris.
In deze fase moet de advocaat het dossier met de cliënt doornemen. De schorsingsvoorwaarden moeten besproken worden en er moet contact geweest zijn met de Raad van de Kinderbescherming. Het is belangrijk dat de cliënt voorgelicht wordt over de mogelijke implicaties van handelingen.
Voorbereiding op de zitting.
Het moet de cliënt duidelijk worden hoe de zitting verloopt, wie waar zit, hoe hij zicht behoort te gedragen en welke strategieën hij moet gebruiken. De cliënt moet ingelicht worden over de implicaties van het betuigen van schuld, spijt en empathie. Hij moet een positief gebaar maken richting het slachtoffer.
Tijdens de zitting
De zitting moet besloten zijn. De advocaat moet erop toezien dat deze ook inderdaad besloten is. Hij moet alert zijn op pijnlijke situaties. Bij bepaalde onderdelen tijdens de zitting kunnen de ouders of kan de jeugdige naar de gang gestuurd worden.
De advocaat wordt geacht kritisch te kijken naar de rapportage en suggesties geven voor geschikte sancties. Samen met de ouders moeten mogelijke schadeclaims afgestemd worden.
Belangrijk is dat zijn pleidooi expliciet onderbouwd wordt.
Hoorcollege 9: Gesloten jeugdzorg
De rechtspositie van jongeren in geslotenheid, in gesloten vormen van jeugdzorg of wanneer ze geplaatst in het kader van strafrecht.
Gesloten Jeugdzorg is ook wel bekend als Jeugdzorg +, maar de wet spreekt van Gesloten Jeugdzorg.
De justitiële jeugdinrichtingen (jji’s) worden in de media ook wel jeugdgevangenissen genoemd. Zelf zijn ze van mening dat ze geen jeugdgevangenis zijn, die term is te negatief en past niet bij het inhoudelijke werk dat zij doen.
De rechtspositie van de jongeren is neergelegd in twee aparte regelingen. De locatie van de plaatsing is bepalend voor de regeling waar je onder valt. Als de jongere van de ene zetting naar de andere zetting overgeplaatst wordt, krijgt hij met een andere regeling te maken.
Justitiële Jeugdinrichting
De jji’s kennen een vrij lange historie. De eerste jji’s heetten toen nog niet zo, maar die dateerden uit de tijd van de Kinderwetten (1905). Dat zijn lang niet altijd staatsinrichtingen geweest, aanvankelijk waren dat particuliere inrichtingen.
Rijksinrichting en Particuliere inrichting is nog steeds een onderscheid dat je tegenkomt. Ze hebben een andere relatie.
Werk je in een rijksinrichting, dan ben je rijksambtenaar. Werk je voor een particuliere inrichting, dan val je formeel onder een stichting die zo’n instelling in stand houdt, je wordt wel gefinancierd door de staat.
Er zijn beperkt en normaal beveiligde inrichtingen. Normaal beveiligde inrichtingen zijn gesloten inrichtingen, met een hek eromheen. Beperkt beveiligde inrichtingen zijn half open, dan ga je vaak naar school in de omgeving. Je zit daar alleen als je om kunt gaan met de verantwoordelijkheid van meer vrijheid.
Soms heb je een gesloten inrichting met een afdeling die beperkt beveiligd zijn. Daar zitten vooral jongeren met nachtdetentie. Dan gaan ze overdag naar school en moeten ze ’s avonds weer binnen zijn. Dat betekent dat je makkelijker weg kunt, maar niet dat je weg mag.
Verblijf in een justitiële jeugdinrichting is vrijheidsbeneming. Het is juridisch gezien een vrijheidsbenemend verblijf. Je bent dus beperkt in je persoonlijke vrijheid. Dat maakt dat er zware eisen worden gesteld aan de vraag voor de rechtswaarborgen en inhoudelijke eisen aan het verblijf, zoals de rechtspositie en de voorzieningen.
Vrijheidsbeneming is dat je niet weg kunt van waar je moet verblijven. Dat is natuurlijk het geval in een gesloten inrichting. Dat zijn de klassieke vormen van opsluiting. Het wordt wat minder duidelijk bij de beperkt beveiligde inrichtingen. Ben je dan nog wel van je vrijheid beroofd?
De jongere zal dit anders ervaren, maar juridisch gezien zal dit nog steeds vallen onder vrijheidsbeneming. Bepalend is de vraag of je weg mag. Als je weg gaat, zal je waarschijnlijk meteen worden opgespoord, teruggeplaatst en waarschijnlijk in een strenger regime.
Als je niet weg mag ben je in beginsel van je vrijheid beroofd.
Havana Rules: Vrijheidsbeneming is de plaatsing op grond van een publieke order, die leidt tot plaatsing in een verblijf waarin je niet mag gaan wanneer je wilt.
Je valt onder de beginselenwet Justitiele Jeugdinrichtingen.
Er is geen onderscheid tussen opvang en behandeling meer. Vroeger had je opvanginrichtingen, daar zat je puur voor de opvang, zoals bij voorarrest. De behandelinrichting was voor de behandeling, dus voor een maatregel. Dat onderscheid kennen we niet meer. Alle jji’s worden geacht behandelinrichting te zijn. Bij jongens die in voorarrest zitten, heb je nog geen grondslag om te behandelen, maar toch zitten ze in een behandelinrichting. Het idee is dat we veel meer vanaf dag 1 moeten kijken naar de ontwikkeling van de jongeren.
Vroeger was er nog wel onderscheid, daardoor kon het zijn dat als je in een behandelinrichting geplaatst moest worden je voorlopig in een opvanginrichting geplaatst werd als er geen ruimte was. Dan werd je dus niet behandeld.
Wel heb je afdelingen voor kort en voor lang verblijf.
Kort verblijf is vooral voor het voorarrest of de jeugddetentie bedoeld.
Er zijn op dit moment 800 plaatsen in JJI’s, dat wordt op termijn teruggebracht naar 650 plaatsen.
Jongeren wonen in wat ze noemen kamers, maar het zijn eigenlijk cellen. Overdag verblijven de jongeren in groepen en doen ze mee aan groepsactiviteiten.
De directeur wijst aan elke jongere een kamer toe. Je mag in je kamer persoonlijke bezittingen hebben, het een beetje persoonlijk maken. De wet geeft wel de mogelijkheid dat de directeur de kamer weer leeg kan halen als dat nodig is in het belang van de veiligheid.
Per 1 april komt het adolescentenstrafrecht eraan. Er komen bepalingen bij die betrekking hebben op jongvolwassenen. Dat heeft ook gevolgen voor de jji. Die zijn voor jeugdigen bedoeld, maar er zijn wel mogelijkheden om er geplaatst te worden als je ouder dan 18 bent.
Je kan op verschillende manieren in een jji terechtkomen. Dit kan door jeugddetentie, een PIJ-maatregel, voorlopige hechtenis, vervangende jeugddetentie en een maatregel.
Voorlopige hechtenis bestaat uit twee verschillende soorten; in bewaringstelling (14 dagen) en inverzekeringstelling. Door voorlopige hechtenis is het onduidelijk wat de rechter gaat doen. Na de inbewaringstelling kan je geschorst worden. Dat is voor de jji heel lastig, je weet daardoor niet hoe lang iemand in de jji blijft. Dat zorgt voor onzekerheid bij de JJI en bij de jongeren.
Nieuw is dat je met de GM en een nachtdetentiebevel of een tijdelijke terugplaatsing ook in de jji geplaatst kan worden. In de toekomst kunnen ook jongvolwassenen zo geplaatst worden.
We hebben het hier niet alleen over jeugdigen. Bepalend voor de vraag of het jeugdstrafrecht van toepassing is, is de leeftijd ten tijde van het plegen van het delict. De plaatsingstitel blijft jeugdstrafrechtelijk, in beginsel kun je dus aanspraak maken op een verblijf in de jji. Feitelijk zijn het vaak 16-17 jarigen en met dat adolescentenstrafrecht zullen waarschijnlijk meer 18-25 jarigen hierin geplaatst worden. Belangrijk is dat er dus onderscheid gemaakt gaat worden in leeftijd, niet alleen kort/lang verblijf. Het namelijk is niet toegestaan om minderjarigen bij minderjarigen te plaatsen.
Als je al strafrechtelijk in een jji zit, de strafrechtelijke titel al af is, maar de behandeling eigenlijk nog niet afgelopen is, kun je vanuit een gesloten machtiging een jeugdige in de jji houden. Dit kan alleen als de jeugdige hiermee akkoord gaat.
Wet BOPZ: als iemand een gevaar is voor zichzelf en de samenleving, en er geen capaciteit is in een andere instelling, kan de jeugdige voorlopig in de jji geplaatst worden.
Gijzeling is als iemand niet wil getuigen, dan kan hij in een jji gezet worden.
Gesloten Jeugdzorg
Als we het hebben over gesloten jeugdzorg is er een bepaalde grondslag in de wet te vinden, die maakt dat je geplaatst kan worden. Het moet gaan om 2 elementen:
Ernstige opgroei of opvoedingsproblemen die ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren.
De hulp die bedacht wordt, die moet in een gesloten kader plaatsvinden. Het moet noodzakelijk zijn voor het wegnemen van de bedreiging dat de jongere gesloten wordt geplaatst
Je ziet in toenemende mate dat rechters daar heel kritisch op zijn. Als er goede argumenten worden aangedragen zal de rechter er snel in meegaan om een voorlopige uithuisplaatsing toe te kennen. Als bij verlenging onduidelijk is of de behandeling helpt en of iemand op de goede plek zit, worden de rechters heel kritisch in de vraag of de geboden hulp wel effectief is.
De rechtspositie van de jeugdigen
De locatie is bepalend, in welke instelling je zit, bepaalt welke rechtspositie van toepassing is.
De echte basis ligt in de BW, de kinderbeschermingsmaatregelen.
Jongeren hebben niet altijd dezelfde rechten als volwassenen. Sommigen zijn wel gelijk, zoals het recht om getuigen te horen.
Ook is het belangrijk om machtsmisbruik te voorkomen. Jongeren weten heel vaak niet wat ze wel en niet mogen. Jongeren hebben een kwetsbare positie, doordat ze opgesloten zitten. Daardoor is er veel ruimte voor machtsmisbruik. Ze zijn overgeheveld aan de instelling en daarmee de daar geldende regime. Dat maakt dat we na moeten denken over de vraag hoe het dan met hun rechten zit. Ook moet gekeken worden naar hoe ze van hun rechten op de hoogte gesteld moeten worden.
Instellingen worden gekenmerkt door geslotenheid, gebrek aan transparantie. Dat is ook van belang voor de ouders. Als een kind in een jji zit, is het niet vanzelfsprekend om grip te krijgen op hoe het feitelijk met jouw kind gaat. Dat maakt dat we jongeren daar niet te lang willen hebben, het is niet goed voor de ontwikkeling.
Jongeren hebben een klachtrecht, om ze een stem te geven. Mensenrechten zijn hier vaak in het geding, daarom moet je het recht hebben om bij een onafhankelijke commissie je klacht neer te leggen.
Jeugdigen hebben het recht op rechtsbijstand, tijdens het politieverhoor, maar ook bij de zaken over het vrijheidsbenemende verblijf. Dat is niet noodzakelijk het geval. Advocaten zijn vaak nauwelijks betrokken bij het verblijf in de jji. Je hebt als verdachte recht op rechtsbijstand, maar omdat je van je vrijheid bent beroofd heb je volgens het kinderrechtenverdrag ook recht op rechtsbijstand en andere bijstand tijdens je verblijf. Het kan gaan om vragen of je rechtmatig in afzondering geplaatst bent, of de vraag of je al met verlof gaat etc.
In Nederland is het recht op rechtsbijstand beperkt tot klachtrecht.
Je hebt recht op contact met je ouders. Dit staat in artikel C van het kinderrechtenverdrag. Dit kan door middel van bezoek of correspondentie. Bezoek is niet altijd mogelijk, maar in Nederland over het algemeen wel. Als ouders geen gebruik kunnen maken van het bezoekrecht, moet dat contact op een andere manier behouden kunnen worden.
Jeugdigen hebben recht op privacy. Het gaat dan om de privacy in de inrichting. Vroeger was het idee dat als van je vrijheid beroofd bent, inherent daaraan staat dat je grondrechten beperkt worden. Nu geldt de leer van de minimale beperkingen. Je behoudt dus in beginsel al je rechten. Je kan wel worden beperkt in de uitoefening van je rechten, maar je behoudt je rechten wel. De beperkingen van rechten moeten goed geregeld worden, daar moet een wettelijke grondslag aan liggen. Het moet alleen toegestaan worden als het noodzakelijk is voor een goed verloop van het verblijf.
Voor jongeren is het belangrijk dat je het recht hebt om gehoord te worden. Dat betekent dat als aan jou een beperking wordt opgelegd, dat jij daar ook je zegje over mag doen. Dat moet de besluitvorming kunnen beïnvloeden.
De jongere heeft zelf het recht te bepalen of hij/zij gebruik wil maken van de bovenstaande rechten.
Kernpunten Beginselenwet
Als je wordt geplaatst in een jji, zit je daar omdat je onderworpen bent aan een maatregel. Dat betekent dat je je moet houden aan de regels.
Iedereen die werkt in de jji moet opvoeding zien als centraal doel. Dat is het pedagogische klimaat in de jji.
Je vindt gedetailleerde normen in de wet. Daar worden minimumnormen in gegeven over bijvoorbeeld het recht op bezoek of het recht op deelname aan activiteiten. Heel veel inrichtingen zitten op dat minimum, maar er kunnen wel verschillen ontstaan tussen inrichtingen.
Ouders hebben een uurtje extra waarin ze op bezoek kunnen komen. Dit geldt vooral als ze niet in staat zijn langs te komen tijdens de bezoekuren.
Inmiddels werken alle jji’s met dezelfde basismethodiek.
In de wet zit het beginsel van minimale beperkingen. Daar zitten ook de beperkingsgronden algemeen in.
Beperkingsgronden zijn de handhaving van de orde of de veiligheid in de jji. Als je bezoek van je ouders krijgt moet je gevisiteerd worden voor en na het bezoek.
Als er geen enkele reden is om te verwachten dat er drugs gesmokkeld wordt, is visiteren eigenlijk niet nodig. Er is geen redelijk vermoeden van schuld. Er wordt in een jji gestandaardiseerd gewerkt. Er mogen daarom geen uitsluitingen gemaakt worden, je kan niet individueel bepalen of er een vermoeden van schuld is. Voor de leer van de minimale beperking is het niet de bedoeling, het is niet proportioneel en subsidiair, maar individuele beslissingen leidt tot onzekerheid, het is niet altijd even werkbaar. Juridisch gezien heb je wel een argument tegen zo’n standaard werkwijze.
De wet dwingt tot toetsbare, individuele gemotiveerde beslissingen door de directie. Straffen en andere vergaande beslissingen liggen bij de directie, waardoor objectiviteit wordt ingebouwd. In de praktijk is dat lastig, want daarmee krijgt de groepsleiding het idee dat ze niet zo veel meer konden. Dat leidde tot een starre houding. Maar vanwege het gebrek aan transparantie moet er een objectieve beslissing genomen worden. Soms moet dat heel snel, maar dat is niet voor niks.
Hoorcollege 10: Internationaal perspectief
Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief
Het onderzoek
Het onderzoek gaat om een vergelijking van de rol van jeugdige verdachten tijdens een zitting. Het is een vergelijking tussen 11 Europese landen. De zaken vonden plaats in rechtszalen en op het kantoor van de kinderrechter.
De observaties zijn gedaan aan de hand van gestandaardiseerde observatielijsten.
Het verschil tussen de behandeling van zaken op kantoor en in de rechtszaal zit in het feit dat er verschillende zaken behandeld werden. In Nederland zijn voorgeleidingen bij de rechter-commissaris geobserveerd, dat zijn beslissingen over de verlenging van de voorlopige hechtenis. Die worden in het kantoor van de rechter-commissaris gehouden.
In andere landen zijn het minder ernstige zaken die in het kantoor worden afgehandeld.
Het internationaal kinderrechtelijk kader
De Beijing Rules zijn van belang geweest voor het onderzoek naar het kinderrechtelijk kader. Dit is het document dat expliciet aanwijzingen geeft over het strafrecht. Het zijn aanwijzingen, het zijn geen regels. Ze hebben een belangrijke invloed gehad op de formulering van de bepalingen van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK).
Artikel 12 van het IVRK gaat over het recht om gehoord te worden. In Regel 14 van de Beijing Rules wordt gezegd dat jeugdstrafrechtprocedures in een atmosfeer van begrip moet plaatsvinden en dat de jongeren daarin moeten participeren en zich vrij moet kunnen uiten.
Naast de Beijing Rules is het IVRK een belangrijk document waarin allerlei rechten opgenomen zijn voor minderjarigen. Het is een van de belangrijkste mensenrechtenverdragen specifiek voor kinderen. Kinderen zijn dragers van bepaalde rechten en kunnen zelfstandig aanspraak maken op de rechten die daarin opgenomen zijn. Participatie is daar een onderdeel van.
Kinderen kunnen op basis van dit verdrag aanspraak maken op bescherming en een speciale behandeling van een zaak, omdat zij minderjarig zijn. Dat is heel duidelijk zichtbaar in het strafrecht, doordat er een minimumleeftijd is voor strafrechtelijke verantwoordelijkheid. De bepalingen van het IVRK zijn wel bindend, in tegenstelling tot de Beijing Rules.
Artikel 12 bepaalt dat de mening van het kind in ieder geval meegenomen moet worden in de beslissing die de volwassene neemt. De mening van het kind hoeft dus niet de doorslag te zijn
Lid 2 bepaalt dat kinderen in iedere gerechtelijke procedure gehoord moeten worden. Dit geldt ook voor civiele procedures. Artikel 12 veronderstelt dat die procedures van besluitvorming toegankelijk moeten zijn voor kinderen.
Het IVRK is een belangrijk verdrag. Een aantal bepalingen is vrij breed geformuleerd. Het VN Comite inzake de rechten van het kind geeft algemene commentaren uit, waarin bepalingen verder uitgelegd worden. Dit doen zij zodat landen handvaten hebben om bepalingen in de praktijk te brengen. Ook houden ze toezicht op de toepassing van de regels van het IVRK.
Het VN Comite maakt in comment nummer 10 een koppeling tussen een eerlijk proces en de participatie van de verdachte. Een eerlijk proces houdt volgens hen in dat een jongere moet kunnen participeren. De jongere moet de aanklacht begrijpen en informatie over de aanklacht ontvangen. Hij moet ook informatie krijgen over de consequenties van de terechtzitting. De informatie moet rechtstreeks van de professionals aan de jongere doorgegeven worden. De professionals moeten hiervoor gespecialiseerd zijn in de omgang met jongeren.
Comment nummer 12 is een uitwerking van artikel 12, het recht om gehoord te worden. Zij noemen dat jongeren aangemoedigd moeten worden om hun mening te geven, dat die mening serieus overwogen moet worden en dat professionals getraind moeten zijn in communicatie met minderjarigen.
Het horen van een minderjarige verdachten moet de vorm van een dialoog hebben. Dit kan het beste gebeuren door de zittingen achter gesloten deuren te laten plaatsvinden. De rechtszaal moet op een kindvriendelijke manier ingericht zijn, met aparte wachtruimten zodat jongeren niet gezamenlijk met volwassen verdachten moeten wachten.
Het recht om gehoord te worden moet gedurende het hele proces gewaarborgd worden.
Naast de VN verdragen en bepalingen zijn er op Europees niveau ook veel belangrijke bepalingen tot stand gekomen.
De Bulger case is daar een hele belangrijke zaak in. Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) worden procedurele rechtswaarborgen voor de verdachten (alle verdachten) genoemd.
De Bulger Case ging over twee 10jarige Engelse jongens die in 1993 een peuter van 2 jaar ontvoerd en om het leven gebracht hebben. Die jongens zijn aangehouden en in staat van beschuldiging gesteld. Zij moesten voorkomen in een volwassen rechtbank. In Engeland is de minimumleeftijd voor rechtsvervolging 10 en bij ernstige zaken kunnen kinderen volgens het volwassen strafrecht veroordeeld worden.
Er is een groot openbaar proces geweest, volgens de regels van het volwassenstrafrecht.
Ook de namen van de jongens zijn bekend gemaakt. Ze zijn veroordeeld tot plaatsing in een justitiele jeugdinrichting.
De jongens hebben een klacht ingediend bij het Europees Hof, omdat ze geen eerlijk proces hebben gehad. Het Europees Hof is daarin meegegaan, die heeft gezegd dat deze kinderen geen eerlijk proces hebben gekregen. De zitting heeft in het openbaar plaatsgevonden en er is geen rekening gehouden met hun leeftijd en hun ontwikkelingsniveau. Ook konden zij maar heel weinig begrijpen van de inhoud van de zitting en het doel van de procedures. Doordat ze zo weinig ervan begrepen hebben ze niet goed kunnen participeren.
Deze uitspraak laat zien dat verdachten een bepaald basisniveau moeten hebben van het begrip waarom ze voor de rechter staan. In 2004 is een vergelijkbare uitspraak gedaan. Daarin is in de uitspraak van het Europees Hof gezegd dat ze een algemeen begrip moeten hebben van wat besproken is, maar niet dat ze ieder detail hoeven te kennen. De uitspraak van de Bulger Case is hierin dus genuanceerd. De verdachte moet aan de advocaat duidelijk kunnen maken wat zijn standpunt is. De advocaat kan dat dan in de rechtbank vertalen.
Voor minderjarigen moet sprake zijn van een gespecialiseerde jeugdrechtbank en met aangepast proces.
Inquisitoire en accusatoir procestraditie
Er zijn verschillende tradities in het voeren van een strafrechtelijk proces. West Europa heeft een inquisitoire procestraditie. Landen met een Engelse Common Law hebben een accusatoir procestraditie. Dit beïnvloedt hoe het strafrechtelijk proces plaatsvindt.
Onderzoekers zeggen dat er niet echt een duidelijke tweedeling gemaakt kan worden, maar dat er sprake is van een continuüm.
Bij het voeren van het strafrechtelijk proces, wanneer iemand verdacht wordt van een strafbaar feit, is het doel in beide tradities hetzelfde, namelijk waarheidsvinding.
In de inquisitoire traditie is de staat belast met het onderzoek naar het strafbaar feit. Dat is de Officier van Justitie en de onderzoeksrechter. Dat onderzoek wordt normaal gedaan in samenwerking met de politie. Zij hebben dus een actieve rol. Een belangrijk kenmerk is dat vooraf een dossier wordt opgebouwd met daarin al het bewijs en de getuigenverklaringen. Dat dossier is voor alle partijen voorafgaand aan de zitting openbaar. Omdat er een dossier is, is het niet noodzakelijk dat al het bewijs op de zitting aan de rechter wordt gepresenteerd. Het is wel gebruikelijk dat foto’s etc aan de verdachte getoond worden bij de zitting. Dat is veel makkelijker dan het oproepen van getuigen.
De rechter speelt een heel actieve rol, die hoort de verdachte over het delict, over wat er gebeurd is en over zijn persoonlijke omstandigheden.
De jongere heeft hier natuurlijk het recht om te zwijgen, maar kan in dialoog treden met de kinderrechter om uit te leggen wat de omstandigheden zijn. Tijdens zo’n zitting speelt de interactie tussen de verdachte en de rechter de belangrijkste rol. Vaak brengt de jongere zelf zijn verhaal naar voren, niet zo zeer de advocaat. De Officier van Justitie leest alleen de aanklacht voor.
Dit proces is parallel met artikel 12 van het IVRK.
Accusatoir procestraditie.
Men gaat bij deze traditie uit van twee gelijke partijen die tegenover een onafhankelijke rechter staan. De partijen zijn de aanklager, de Officier van Justitie en de verdachte. Er is hier geen dossier dat door de staat is opgemaakt. Beide partijen stellen hun eigen dossier samen. De Officier moet wel alles delen uit zijn dossier met de advocaat en de verdachte. Het dossier van de verdachte hoeft niet bekend gemaakt te worden aan de Officier van Justitie. Het bewijsmateriaal wordt live gepresenteerd aan de rechter.
De rechter houdt toezicht op het volgen van de juiste procedures van beide partijen. Hij stelt dus zelf geen vragen. De rechter grijpt alleen in wanneer er dingen gedaan worden die niet volgens de procesregels zijn.
Tijdens de terechtzitting staat de interactie tussen de aanklager en de verdediging centraal.
Nederland is gematigd inquisitoir.
In Schotland wordt veel gebruik gemaakt van een Child Hearing Systeem. Kinderen tussen 8 en 16 jaar worden via dit systeem gehoord over justitiële zaken. Vanaf 16 worden jeugdigen volgens het volwassen strafrecht vervolgd.
In Spanje is Plea Bargaining normaal, er wordt dan door de jongere een afspraak gemaakt met de Officier van Justitie. Hij bekent dat hij het feit heeft gepleegd en de Officier van Justitie bepaalt waarmee de zaak afgedaan kan worden.
Er wordt daar dus niet meer gekeken naar de waarheidsvinding en de persoonlijke omstandigheden. Als aan de voorwaarden van de Officier van Justitie voldaan is, hoeft de jongere niet meer voor te komen.
België heeft geen jeugdstrafrecht, tot 18 jaar kan aan de jongeren alleen een maatregel opgelegd worden.
Strafrecht vs kinderbescherming
In Artikel 40 van het IVRK worden verwijzingen gedaan naar de pedagogische doelen van het jeugdstrafrecht. Bijvoorbeeld dat er een apart jeugdstrafrechtsysteem moet zijn voor minderjarigen. Er moeten aparte wetten en procedures zijn en ook aparte instanties specifiek voor minderjarigen. Daarnaast wordt genoemd dat het doel van het jeugdstrafrecht moet zijn dat het kind re-integreert in de samenleving. Dit is een link naar de civiele kinderbescherming.
Verschil tussen welzijnssystemen en juridische systemen.
In een welzijnssysteem, waarvan sprake is in België en Schotland, ligt de nadruk op bescherming en hulpverlening, wanneer de jongere een strafbaar feit heeft gepleegd. In zo’n systeem wordt er vanuit gegaan dat delinquentie dezelfde onderliggende oorzaken kent als jongeren die op een andere manier in aanraking komen met hulpverlening, zoals spijbelen of verwaarlozing. Delinquentie zien ze als symptoom van een situatie waar hulpverlening nodig is en dus geen sanctie. Dat is zo ver doorgevoerd dat er alleen beschermingsmaatregelen opgelegd kunnen worden en geen straffen.
Het juridisch model is juist helemaal de andere kant. Daar ligt de nadruk juist op het strafbaar feit en op het feit dat er een straf moet volgen op het delict. Er wordt dus een nadruk gelegd op vergelding en niet zozeer op de bescherming of hulpverlening. Van bescherming is alleen sprake van in de civielrechtelijke rechtspraak.
Er bestaan ook mixvormen.
De rol van de kinderrechter in het strafproces wordt door dit systeem beïnvloed. Er zijn kinderrechters die alleen maar jeugdstrafrechtzaken behandelen. Dat zie je in het juridisch model. Aan de andere kant zie je dat jeugdrechters beide soorten zaken behandelt, strafrechtelijk en civiel. Hier komt de jeugdige voor verschillende soorten zaken steeds bij dezelfde rechter terecht.
Nederland zit daar een beetje tussenin. In Nederland behandelen kinderrechters alleen strafzaken, maar dat kan per rechtbank verschillen. Het is niet zo dat als een jongere bij 1 kinderrechter is gekomen, dat hij steeds bij dezelfde kinderrechter terugkomt. In België is dat wel, kinderen die bekend zijn bij de jeugdrechtbank komen steeds bij dezelfde rechter terecht. Daar zitten ook nadelen aan, er is geen onafhankelijke rechter meer, maar de kinderrechter heeft wel heel veel informatie over het gezin.
In Engeland zie je dat die twee rechtsgebieden gescheiden zijn. Strafrecht wordt alleen in youth court behandeld. Civiele zaken worden alleen in family court behandeld.
Participatie
Participatie is aangeduid aan de hand van 2 concepten, het horen van minderjarige verdachten en de bijdrage aan het begrip van de jongere. Die vormen het hele idee van het kunnen participeren tijdens de terechtzitting.
De zetting waarin de zitting plaatsvindt, is van belang voor de mate van participatie.
Er zijn zittingen die in een kantoor plaatsvinden en zittingen die in een klassieke grotere rechtzaal plaatsvinden.
De kantoorzetting zien we in het Child Hearing System in Schotland. Als een jongere in Schotland met de politie in aanraking komt, gaat de Children’s reporter kijken of er aanwijzingen zijn dat er meer aan de hand is dan alleen het delict. Als dat het geval is, komt er een Children’s Hearing. De panel members nemen de beslissing. Dat zijn leken rechters, mensen uit de lokale gemeenschap die de zitting vrijwillig leiden. Die nemen uiteindelijk de beslissing. Die mensen worden daar wel toe opgeleid, ze krijgen allerlei cursussen.
De Children’s Reporter is de professional die bij de zitting aanwezig is en die alle regels in de gaten houdt.
Zo’n zitting vindt plaats aan een ronde tafel, iedereen zit dicht bij elkaar en er vindt directe communicatie plaats. Er is duidelijk een setting waarin het dialoog goed naar voren kan komen.
Er zitten best veel mensen aan die tafel, want de ouder mag een vriend meenemen. Leraren mogen ook gevraagd worden.
Een maatschappelijk werker die onderzoek heeft verricht naar de jongere moet altijd aanwezig zijn.
Er is geen advocaat aanwezig. Een advocaat kan wel toegevoegd worden, maar dat is alleen wettelijk geregeld wanneer een gesloten plaatsing overwogen wordt.
Er is veel ruimte voor de eigen mening van de jongere tijdens zo’n zitting. Er wordt echt een gesprek gevoerd over hoe de jongere vindt dat het gaat. De leken die zitten daar in normale kleding en er wordt heel weinig terminologie gebruikt.
Wat de participatie ten goede komt is dat de jongere de meeste mensen in het kantoor kent. Er wordt ook veel uitleg gegeven en er zijn sociaal en fysiek weinig grote afstanden.
Een zitting die op het kantoor van de kinderrechter plaatsvindt, in Belgie en Frankrijk lijkt hier erg op. Dat kantoor is wel in het gerechtsgebouw, maar het is ook een kleine ruimte en er zijn weinig mensen aanwezig. Er is geen Officier van Justitie aanwezig, wel een griffier van de rechter. De jongere komt met zijn ouders en een advocaat. De informele setting wijst uit het feit dat de rechter geen toga draagt op kantoor en dat het het persoonlijke kantoor van de rechter is. We zien dat de jongere heel duidelijk gehoord wordt door de rechter. In Frankrijk wordt iedere jongere gehoord op het kantoor van de rechter voorafgaand aan de zitting. De verklaringen van de verdachte jongeren worden dus opgenomen. Pas na het horen van de verdachte beslist de rechter of er een hele terechtzitting moet komen of dat er een afdoening op het kantoor gedaan kan worden.
Op het kantoor is er dus al een eerste kennismaking met de rechter.
Het afdoen op kantoor is alleen mogelijk voor minder ernstige zaken.
In Schotland komt het punt van waarheidsvinding eigenlijk niet naar voren. Er wordt heel weinig gekeken naar wat het delict was, er wordt alleen gekeken naar of er hulpverlening nodig is.
Aan de andere kant heb je de setting van een officiële rechtszaal waar de terechtzittingen plaatsvinden. In sommige landen vindt de terechtzitting altijd hier plaats.
De jongere zit op grote afstand van de rechter of de jury. In zo’n zaal zijn veel meer personen aanwezig. De verdachte kan achter een glazen wand geplaatst worden bij bijvoorbeeld een geweldsdelict.
Al die punten maken dat het voor de jongere steeds moeilijker wordt te participeren tijdens de zitting en direct open te zijn en zijn mening te geven in een open sfeer. Vaak voelt de verdachte zich een beetje geïntimideerd en dingen die hij niet begrijpt gaan vaak langs hem heen.
In Nederland ziet de rechtszaal er per rechtbank anders uit. De rechter zit in Nederland achter een verhoogd bureau. Het is iets minder groot en imposant dan in Engeland en voor 16 en 17 jarigen in Schotland. Het is iets minder groot en iets meer besloten. Het is nog wel formeel.
Opvallend is dat de Officier van Justitie achter een computerscherm zit. Microfoons zijn in dit soort zalen niet echt nodig.
Gehoord worden
De dialoog is een belangrijk hulpmiddel om jongeren zo goed mogelijk te horen in een zaak. Het is belangrijk dat die dialoog plaatsvindt direct met de jongere, niet met tussenkomst van de advocaat. In de inquisitoir traditie is dat gebruikelijk. Vaak wordt de eigen visie over het delict van de jongeren gevraagd. Er moet ook aandacht zijn voor de persoonlijke omstandigheden.
Naast het kunnen vertellen van het eigen verhaal is de serieuze reactie van de rechter belangrijk. De rechter moet vragen stellen en interesse tonen. Belangrijk is dat de rechter aan de hand van het dossier geïnformeerd is over de situatie.
Jongeren vinden het heel prettig als oogcontact gemaakt kan worden. Dat is in een kleine ruimte makkelijker dan in een grote ruimte.
Het VN comité zegt dat het horen niet alleen als formaliteit moet plaatsvinden, maar dat de visie van de jongere serieus in overweging genomen moet worden. Dat kan door het terugkomen op het verhaal van de jongeren tijdens de uitspraak. Dan laat de rechter blijken dat hij het verhaal van de jongere in overweging neemt.
Begrip van de jongere
Wat bijdraagt aan het begrip van de jongere is dat voorafgaand aan de zitting de personen worden voorgesteld en dat een introductie wordt gegeven over het verloop van de zitting. Dat maakt het voor jongeren veel transparanter wat er gaat gebeuren. Daardoor voelt de verdachte zich minder een buitenstaander.
De taal waarin gesproken wordt moet aangepast zijn aan het niveau van de jongeren. Er moet zo min mogelijk gebruik gemaakt worden van termen en als je die gebruikt moeten de termen uitgelegd worden.
Er zijn natuurlijk meer manieren om het begrip van de jongere te toetsen. Je kan hem bijvoorbeeld vragen in eigen woorden te herhalen waar het over ging.
Vaak wordt de uitspraak op een heel formele manier beschreven. Dat gaat voor de jongere vaak veel te snel. Tijdens de zitting is het van belang meer uitleg te geven over wat de sanctie precies inhoudt, waarom is gekozen voor een sanctie en hoe het in zijn werk gaat.
De ouders
Als de ouders vragen gesteld worden tijdens de zitting, is dat voor de jongere een indicatie dat ze serieus genomen worden. Ouders worden erkent door de kinderrechter. In Nederland moeten ouders verplicht aanwezig zijn.
In Ierland zitten de ouders achterin de zaal en is er geen interactie tussen de ouders en de kinderrechter.
Bron
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2730 | 1 |
Add new contribution