College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Utrecht - 2022/2023

Hoorcollege 1

 

Ontwikkelingspsychologie voor:

  • Voorspellen volwassen functioneren
  • Begrijpen menselijke natuur
  • Begrijpen hoe gezond functioneren is te bevorderen

 

Ontwikkelingspsychologie: studie van verandering

  • Binnen individuen
  • Van conceptie tot dood
  • From womb to tomb (ei tot eind)

 

3 domeinen ontwikkelingspsychologie

  • Fysiologische ontwikkeling
  • Cognitieve ontwikkeling
  • Sociale en emotionele ontwikkeling

 

Stappen ontwikkelingspsychologie onderzoek

  • Beschrijven ontwikkeling: systematisch in kaart brengen van stabiliteit en verandering over tijd
  • Begrijpen ontwikkeling: aantonen ontwikkelingsmechanismen/oorzaken
  • Optimaliseren ontwikkeling: hoe ondersteunen voor algemene, klinische populatie

 

Nature: Ontwikkeling bepaald door genetische aanleg (nativisme). Thomas Hobbes “bij geboorte zijn er ‘predisposities’ vb egoïsme”. Rousseau: “mens is van nature goed”

Nurture: Ontwikkeling bepaald door omgeving (empirisme). John Locke “menselijke geest is onbeschreven bij geboorte, alle kennis is gevolg van ervaring”.

  • Er is sprake van wederzijdse beïnvloeding (interactie)

 

Vormen van interactie

  • X-vorm
  • V-vorm

 

Continue ontwikkeling: Ontwikkeling vindt geleidelijk plaats, zonder abrupte veranderingen Discontinue ontwikkeling: Ontwikkeling is opeenvolging van abrupte veranderingen (ontwikkeling verloopt in ‘stadia’)

 

Hoorcollege 2

 

Vier interactionistische theorieën voor nature, nurture

  • Ecologische theorie (Bronfenbrenner)
  • Psycho-sociale ontwikkelingstheorie (Erikson)
  • Evolutionaire psychologie (Darwin en co)
  • Zelf-determinatie theorie (Deci en Ryan)

 

 

 

Ecologische theorie (Bronfenbrenner)

  • 1.Kind: Aanleg, persoonlijkheid, biologische en genetische
  • factoren
  • 2.Microsysteem: Directe omgeving van het kind (school,
  • familie)
  • 3.Mesosysteem: Connecties tussen de microsystemen
  • 4.Exosysteem: Indirecte omgevingen (bijv.
  • werkomstandigheden van ouders)
  • 5.Macrosysteem: Culturele context
  • 6.Chronosysteem: Tijd

 

Psycho-sociale ontwikkelingstheorie (Erikson)

  • Ontwikkeling wordt bepaald door interactie van 3 systemen: biologie, psychologie, cultuur
  • Ontwikkeling bestaat uit 8 stadia (de 5 stadia van freud+ 3 extra=lifespan perspectief)
  • Elk ontwikkelingsstadium bestaat uit een conflict uit twee uitersten (bvb intimiteit vs isolement). Die de basis voor een ontwikkelngstaak vormt. Succesvolle oplossing leidt tot deugden (vb liefde). Niet oplossen (stagnatie) leidt tot pathologie

 

Evolutionaire psychologie (Darwin en co)

  • Maturation approach: universeel verloop van stadia en groei door evolutie (verschil tussen levensfases in biologische taken)
  • Evolutie ledit tot vastlegging van adaptieve conditionele ontwikkelingspaden

 

Zelf-determinatie theorie (Deci en Ryan)

  • Organisch perspectief: kinderen zijn van nature gedreven om te leren en zich te ontwikkelen
  • Omgeving kan natuurlijke ontwikkeling stimuleren/dwarsbomen. Base behoeften: competentie, autonomie, verbondenheid

 

Onderzoeksdesign

  • Zelfrapportage: vragenlijst, interview
  • Ouder/leerkracht/peer rapportage
  • Observatie: naturalistisch (alledaagse omgeving) of gestructureerd (geënsceneerde omgeving)
  • Cross-sectionele methode: vergelijkt groepen proefpersonen van verschillende leeftijd
  • Longitudinale methode: zelfde proefpersonen worden herhaaldelijk gemeten
  • Cohort-sequentieel design: verschillende controles over verschillende leeftijden over tijd
  • Experimentele methode: voor oorzakelijke verbanden

 

Hoorcollege 3

 

De Harris: ouders hebben geen controle (los van genetisch) over de ontwikkeling van hun kind

Doordat genetische overlap tussen kind en ouder zal de gedragsstijlen ook overlappen

 

Passieve gen-omgeving correlatie: bvb emotioneel instabiele mensen scheiden vaker. Deze eigenschap is erfelijk, waardoor het kind ook sneller zal scheiden.

 

 

 

Controleren nature vs nurture effect

  • Vergelijke adoptie en biologische families
  • Tweelingstudies

Good enough parenting (Sandra Scarr): meeste ouders bieden voldoende omstandigheden (average expectable environment). Er is pas sprake van grote gevolgen voor kinderen in extreme gevallen (damaging environment). Ouders kunnen dus fouten maken

 

Baumrind: opvoedingsstijlen op basis van dimensies warmte en controle

  • Autoritatieve: Hoge sociale competentie, weinig probleemgedrag, betere schoolprestaties
  • Verwaarlozende: Tegendeel van autoritatief
  • Autoritaire: Meer gehoorzaamheid en conformiteit, lagere zelf-waarde
  • Toegevende: Hogere zelf-waarde maar ook meer problemen met verdovende middelen en gedrag op school, minder inzet op school
  • Uitkomst is ook cultuurgebonden

 

warmte

controle

Hoog

Laag

Hoog

Autoriatief

Autoritair

Laag

Toegevend

verwaarlozend

 

 

Factoren die kunnen leiden tot temperament/agressie

  • Veel (lichamelijk) straffen
  • Ineffectie opvoedingsmaatregelen
  • Conflicten tussen beiden ouders
  • Lage socio-economische status

 

Moeilijk temperamentà machtsstrijd reactiesà agressieà afwijzing leeftijdsgenotenà frustratieà verder agressief gedrag (repeat)

 

Hoorcollege 4

Peers: relaties met kinderen van dezelfde leeftijd/klas

 

Ontwikkeling van spel

  • 1-2 jaar: fantasiespel (poppen). Solitair
  • 2-3 jaar: rollen, om de beurt. Parallel
  • 2-7 jaar: meer complexe coördinatie. Duo’s
  • 7-9 jaar: gemeenschappelijke activiteiten. Groepen, hierbij mening sekse

 

Belang van intrinsieke motivatie

  • Activiteiten omdat ze plezierig zijn
  • Voorspeller van succes, welbevinden
  • Afname door verschuiving naar doelen/abstracties

 

 

 

Round Robin design: iedereen oordeelt over iedereen in een groep (bijv. schoolklas).

  • Nominaties: “noem 4 mensen die je leuk vindt”
  • Ratings: “geef van 1-10 aan hoe aardig je iedereen vindt”

 

Vier type kinderen

  • populair: veel positieve scores
  • controversieel: veel positieve én negatieve scores
  • genegeerd: weinig nominaties
  • afgewezen: veel negatieve scores

 

bi-strategics: twee soorten populariteit/hoge sociale status

  • kind is aardig, sensitief naar andere, toont prosociaal gedrag
  • kind is invloedrijk en zichtbaar, maar mix van prosociaal en dominant/aggressief

 

twee types afgewezen kinderen

  • gesloten (10-20%): trekken zich terug, verlegen en angstig
  • agressief (40-50%): neiging tot vijandig gedrag (bvb relationale agressie)

 

redenen voor pesten

  • agresseif temperament
  • anderen willen domineren
  • manier om concrete voordelen in de wacht te slepen

 

rollen binnen sociaal netwerk

  • pester (+ handlangers)
  • slachtoffer (+ verdedigers)
  • toeschouwers (peers, volwassenen)

 

wat kan school doen tegen pesten?

  • Actief veiligheidsbeleid invoeren
  • Persoon verantwoordelijk stellen voor coördineren pestbeleid en aanspreekpunt
  • Veiligheidsbeleving van leerlingen monitoren

 

Vriendschap: op wederkerig gebaseerde, positieve, niet seksuele relatie tussen twee mensen met een gelijke status

 

Ontwikkeling van vriendschap

  • 3-7 jaar: Meer complexe coördinatie van spel en plezier
  • 8-12 jaar: Sociale inclusie en uitsluiting (niet alleen “gossip!”)
  • 13-17 jaar: Jezelf uiten en ontdekken (met elkaar)

 

Factoren voor gelijkheid bij vriendschap

  • Selectie: aantrekking gelijke personen, afstoting ongelijke personen
  • Invloed: effect van vrienden hebben invloed op elkaar (empathie nadoen)
  • Homogene omgeving: sociale context is homogeen voor sommige eigenschappen

 

 

 

Hoorcollege 5

 

Persoonà triljoen cellenà elke cel nucleusà 46 chromsomen (seks cellen 1x 23)à 23 chromosoomparen (waarvan 22 autosomaal en 1 XY/XX)à genen (paren)

 

Sekscellen (gameten)

Sperma: geproduceerd gedurend leven

Eicel: aanwezig bij geboorte, neemt af over leven. Menopauze +/- 51 jaar

 

Conceptie: zaadcel+eicel à zygote

 

Patronen van genetische erfelijkheid

  • Dominant-recessief: 1 dominant gen nodig is om eigenschap te tonen
  • Recessieve overerving: bvb PKU (niet in staat phenylalanine af te breken)
  • Codominantie: vb Sicle Cell Anemia= vervorming van rode bloedcellen
  • X-linked overerving: vb Hemophilia (bloed stolt niet goed)
  • Genetische imprinting: plaatsing op chromosoom
  • Mutaties: permanente verandering in DNA. Leidt tot chromosomale abnormaliteiten
  • Polygenetica: vele genen bepalen één eigenschap. Lastig vast te stellen welke

 

Pasgeborene screening

  • Heelstick test: PKU, Congenitaal hypothyrodism (CHT), Adrenogenital Syndorme (AGS), Cystic Fibrosis (longen, darmstelsel), Sicle cell Disease (rode bloedcellen)
  • Hoortest

 

Prenatale screening

  • Bloedtest: voor infecties (hepatitis B, syphilis, HIV) en bloedgroep (Rhesus)
  • Down-syndroom: Bloedwerk na 9-14 weken en Ultrasound voor nekvouw 11-14 weken
  • Ultrasound na 20 weken: voor groei en structuren

 

Karyotype analyse

  • Zijn er 46 chromsomen?
  • Zijn er 22 indentieke paren en 2 sekschromosomen?
  • Zijn er herordeningen/grote deleties?

 

4 typen chromosomale abnormaliteiten

  • Teveel autosomen: vb trisomy 21 bij down syndroom
  • Te weinig seks chromosomen: vb Turner Syndroom X0 bij meisjes
  • Teveel seks chromsomen: vb klinefelter syndroom XXY
  • Deleties: bvb deel van chromosoom 5à cri du chat (ander soort huil)

 

 

 

Prenatale ontwikkeling

  • Zygote/germinale periode: begin conceptie-vestiging van zygote in baarmoeder (14 dagen)
  • Embryonale periode: vestiging baarmoeder,  cell differentiatie, organen zichtbaar (2-8 weken)
  • Fetale periode: botcellen, ontwikkeling en verfijning (veel differentiatie plaats)

 

Kritische periode: specifieke tijd waarin een gebeurtenis/aanwezigheid ervang de grootste impact heeft op de ontwikkeling

 

Differentiatie: proces tijdens de embryonale ontwikkeling waarbij cellen/weefsel gespecialiseerd worden voor specifieke functies en vervolgens verder groeien

 

Stages van ontwikkeling van het zenuwstelsel/brein

  • Proliferatie: 8-12 weken
  • Migratie
  • Differentiatie
  • Vervolgde differentiatie: 26-39 weken

 

Opbouw embryo (en ontwikkeling tijdens embryonale periode)

  • Edoderm (binnenste): ademhaling en spijsvertering
  • Ectoderm (buitenste): zenuwsstelstel, sensorische receptoren en huid
  • Mesoderm (middelste): spieren, botten, bloedvatenstelsel
  • Neurale tube wordt het primitieve brein en spinal cord

 

Neocortex en sensorische systemen

  • Oude brein: ontwikkeld vroeg in embryonale periode
  • Middenbrein: ontwikkeld later in embryonale periode
  • Neocortex: begint bij fetale periode
  • Sensorisch systeem: ontwikkeld tegelijk met neocortex

 

Gemiddelde baby: 50 cm, 3100-3400 gram

  • Preterm: meer dan 3 weken te vroeg geboren
  • Small for date: lichter gewicht dan verwacht bij gestaniale periode
  • 23-28 jaar is optimale leeftijd voor overleving van moeder en kind

 

Teratogen: chemische/fyische stof die kan leiden tot misvormingen van de fetus

Congenital defect: defect aanwezig bij geboorte door een teratogen

 

Categoriën teratogenen

  • Metabolische (ziektes, infecties): vb Rubella, mazelen
  • Omgeving (voeding, stress): calorieën inname moeder, ijzer, vitaminen
  • Chemicaliën: drugs, alcohol (fetal alcohol syndrome), heroine, nicotine, opitaten etc
  • Radiatie
  • Omgevingsfactoren (lood, vervuiling)

 

Term infants: dubbel gewicht na 4 maanden. 3x zoveel na 12 maanden. Ongeveer 3.3 kg

 

 

 

Puberteit

  • Ontwikkeling primaire sekskenmerken (testes, eierstokken)
  • Ontwikkeling secundaire sekskenmerken (haar, borsten etc)
  • Toename testosteron (10-20x), oestrogeen (8-10x)

 

Feedback systemen betrokken bij puberteit

  • HPG-as (Hypothalamus-Hypofyse-Gonadale): produceert LH, FSH
  • HPA-as (Hypothalamus-Hypofyse-Bijnier): produceert androgenen voor jongens, meisjes

 

Theorieën over invloed van timing puberteit op ontwikkeling

  • Off-time hypothese: vroege, late zijn risicogroep.
  • Maturiteit dispariteit hypothese: vroege zijn risicogroep (niet genoeg tijd gehad)
  • Amplificatie hypothese: interactie tussen individu, sociale processen, overgang naar puberteit bepalen risico

 

Invloed te vroege ontwikkeling meisjes

  • Slecht lichaamsbeeld
  • Meer kans op depressie, anxiety
  • Groter kans op middelmisbruik, vroegtijdige seks
  • Meer populair
  • Slechtere schoolprestaties

 

Invloed te vroege ontwikkeling jongens

  • Beter sociaal en emotioneel functioneren
  • Populairder bij leeftijdsgenoten
  • Meer kans op antisociaal gedrag, middelmisbruik

 

Hoorcollege 6

 

Staten van bewustzijn

  • diepe slaap: regelmatige ademhaling, geen (oog)-beweging (NREM), soms schrikreactie
  • lichte slaap: onregelmatige ademhaling soms zuigbewegingen, vaak oogbewegingen (REM) af en toe rustige bewegingen van armen en benen
  • slaperig (Brazelton): ogen kunnen (half)-open of dicht zijn, als ze open zijn kijkt het kind ook slaperig wat rustige bewegingen
  • alert: wakker met heldere blik, weinig motorische activiteit
  • mopperig (Prechtl, Brazelton): wakker met veel motorische activiteit, af en toe wat mopperige vocalisatie
  • huilen: intensief, echt huilen, vaak veel motorische activiteit. à huilbaby’s: 3 weken, 3 dagen, 3 uur per dag.

 

 

 

Reflexen

  • Opstap, sta en loop reflex
  • Oogknipperen (Glabella)
  • Rooting = zoeken ‘
  • Zuigen
  • Grijpreflex
  • Babinski reflex (tenen)
  • Moro =schrikreactie, vooral armen

 

Zintuigelijke waarnemingsvormen

  • Visus: gezichtsscherpte, diepte herkenning, patroon herkenning neemt toe
  • Auditief: stem moeder en eigen taal beter
  • Tactiel: aanraking en pijn
  • Geur
  • Smaak
  • leerprocessen zijn multi-sensorisch. Omstandigheden (affordances) van belang

 

leren: gedrag dat door ervaring gemodificeert wordt

  • klassieke conditionering: UCSà UCR. Maar erna neutrale (gepaarde)stimulusà UCR
  • operante conditionering: gevolgen leiden tot afname of reinforcement van gedrag
  • habituatie: wennen aan een stimulus. Novelty preference (intresse voor nieuws), familarity preferece (voorkeur voor bekende). Cognitieve ontwikkeling speelt hierbij een rol
  • observeren/imiteren: spelen spiegelneuronen hierbij een rol?

 

Intuitieve parenting

  • Adequate afstand
  • Stem modulatie: motherese
  • Hogere stem ‘
  • Repetitief praten
  • Duidelijk herkenbare gezichtsuitdrukkingen

 

Biomechanische theorie: motorische ontwikkeling leidt ertoe dat kind steeds voor nieuwe uitdagingen bieden, waardoor kind een actieve probleem-oplosser wordt

 

Invloed hechtingsrelatie

  • Groei en gezondheid
  • Neuromotorische ontwikkeling
  • Cognitieve ontwikkeling
  • Sociaal-emotionele ontwikkeling

 

Kritieke periode: beperkte periode ontwikkeling waarin extrinsieke invloeden permanente veranderingen in structuur en functie kunnen veroorzaken

 

 

 

Hoorcollege 7

 

Persoonlijke feedback systeem (emoties)

  • Sommigen systemen scherper afgesteld. Bvb temperament (aanleg)
  • Sommigen systemen anders geprogrammeerd. Bvb hechting (ervaring)
  • We zijn in staat ons systeem te ontwikkelen/te leren gebruiken

 

Temperatament

  • Kagan: reactiviteit op nieuwigheid (inhibitie vs activatie)
  • Rotbart: reactiviteit: wekbaarheid van het gedrags- en fysiologische systeem

Zelf-regulatie: neurale en gedragsprocessen betrokken bij het moduleren van de reactiviteit

  • Van Gray (2 vormen van zelf-regulatie): behavioral activation system (approach) en behavioral inhibition system (avoidance)
  • Ego-controle (Block&Block): de drempel van een individu om zijn emoties, impulsen, wensen, gevoelens, etc., binnen te houden of juist te uiten. Hierbij inhibitie en activatie
  • Ego veerkracht (Block&Block): de capaciteit van een individu om zijn 'modale' niveau van ego-controle aan te passen aan de omstandigheden, aan eisen vanuit de omgeving. Hierbij flexibiliteit. Meer veerkracht bij makkelijke omstandigheden en lage reactiviteit

 

3 universele categorieën temperamenten (Block&Block, Thomas&Chess)

  • Veerkrachigen | easy child
  • Overcontrollers | slow-to-warm up child. Ookwel internaliserende uiting
  • Undercontrollers | difficult child. Ookwel externaliserende uiting

 

Sensitief ouderschap: luisteren naar en inspelen op kind. Dus alles behalve: onbeschikbaar, afwijzend, intrusive, inconsequent. Zorgt voor zelf-ander differentiatie, vertrouwen, veilige basis voor exploratie

 

3 vormen van onveilige hechting (Bowlby, Ainsworth)

  • Onveilig-vermijden: ouder is afwijzend/zakelijk/insensitief. Kind wordt sterk en zelfstandig
  • Onveilig-ambivalent: ouder is incosequent, onvoorspelbaar is sensitiviteit/aanwezigheid. Kind hangt aan ouder, angstig, gepreoccupeerd
  • Gedesorganiseerd (onveilig en amblivant): ouder is incosequent, onvoorspelbaar (evt traumatische ervaringen). Toenadering tot ouder geeft kind stress en angst

 

Invloed van hechtingsstijl bij “strange situation” (Ainsworth)

  • Veilig: zoekt ouder na scheiding. Voorkeur ouder over vreemde
  • Vermijdend: zoekt ouder niet, geen stress bij scheiding. Geen voorkeur ouder/vreemde
  • Amblivant: moet wennen na scheiding en probeert contact vast te houden
  • Gedesorganiseerd: inconsequente reactie

 

Beschermende factoren voor hecthinngsstijl

  • Extended family, community, vriendschappen, schoolklimaat
  • Mutual gaze
  • Mutal joy
  • Imitatie en spiegelen

 

 

 

Emoties

  • Frijda: Een actietendens die volgt op de inschatting van een situatie als gunstig of schadelijk voor iets wat belangrijk voor je is 
  • Lazarus: Een logische reactie op een subjectieve interpretatie van een situatie
  • Basisemoties: verdriet, angst, boosheid, schrikken, walging, distress, blijdschap
  • Secundaire/zelfbewuste emoties: na 18 maanden. Jaloezie, trots, schaamte, gene, schuld. Hiervoor meer cognitieve representaties nodig (besef eigen en anderen, besef slagen ten opzichte van een norm)
  • Stranger Anxiety na 7 maanden. Seperation potest na 15 maanden
  • 3 aspecten van emotieregulatie
  • Voelen: ervaren, expressie
  • Identificeren (cognitie): herkennen, begrijpen
  • Controleren/reguleren (executief functioneren)

 

Leren herkennen van emoties door

  • Blootstelling, observatie
  • Mimicry, imitatie
  • Social referencing in onduidelijke situaties
  • Labelen door verzorgers
  • Eerlijke antwoorden op vragen
  • Rollenspel met leeftijdsgenoten

 

Ontwikkeling emoties (Susan Harter)

  • 4-6 jaar               1 emotie tegelijk
  • 6-8 jaar               2 emoties van hetzelfde type t.o.v. 1 situatie
  • 8-9 jaar               2 emoties t.o.v. 2 verschillende situaties
  • 10 jaar                2 tegengestelde emoties t.o.v. (2 aspecten van) 1 situatie
  • 11-12 jaar          1 situatie kan tegengestelde emoties oproepen

 

Mixed feelings: meervoudige emoties en conflicterende emoties

 

Hoorcollege 8

 

Taal als communicatiemiddel

  • Productieve taal: ik vertel
  • Receptieve taal: ik begrijp

 

TOS (taalontwikkelingsstoornis): (primair net zoals Dyslexie) atypische taalontwikkeling. Is vaak erfelijk, maar er is wel sprake van een normaal non-verbaal IQ. Komt dus niet door neurologische afwijking etc

Secundaire taalontwikkelingsstoornis: als gevolg van bvb autisme, down syndroom etc

 

Taal

  • Fonemen: klanken. Is universeel, maar grenzen zijn cultuur/taal afhankelijk
  • Syntax/grammatica: zinsbouw
  • Mentale lexicon/semantiek: woorden
  • Bredere context: taalgebruik zoals narratief (pragmatiek)

 

Taalontwikkeling

  • Herkennen tunes: lage frequenties, ritme-prosodie, mogelijk klinken, vooral eigen moeder na 2-4 dagen oud
  • Telegramstijl: 2e, 3e jaar toename begrip en productie. Inhoudsvormen worden gecombineerd, maar nog geen vervoegingen, lidwoorden/voorzetsels. Geleidelijk komt er meer morfologie
  • 3-4 jaar simpele zinnen van 3-5 woorden, met voorzetsels, lidwoorden, werkwoordvervoegingen
  • Globale stadia: 4-5 jaar. Taalsysteem is ruwweg klaar, maar wordt nog verfijnd. Vnml pragmatiek (vertel, gespreksvaardigheid, woordenschat, passieve/complexere zinnen

 

Onderzoek naar babytaalontwikkeling

  • Zuigpatroon: welke voorkeur
  • Kijkgedrag: welke voorkeur, relatieve kijktijd. Bvb dmv habituatie
  • Hersenactiviteit: is pure-waarneming, vereist dus geen voorkeur

 

3 belangrijke ontwikkeling in het eerste jaar

  • Categorische perceptie voor klanken in moedertaal: stimuli die op een continuüm kunnen worden geplaats worden in aparte discrete categoriën geplaatst. Mensen hebben het sneller door als item van verschillende categoriën komen. 2 gelijkwaardige dingen worden als minder opvallend gezien
  • Woordvormen herkennen in gesproken taal: subtiele verschillen dus kunnen negeren
  • Begin van woordbegrip: 5-9 nieuwe woorden per dag tot 6e jaar. Geleidelijk proces

 

Mapping probleem: leren welk woordje hoort bij welk concept

  • Mutual exclusivity assumption: Op basis van omliggende items wordt onderscheidt gemaakt
  • Whole object assumption: nieuw woord verwijst naar het gehele object ipv een deel ervan. Door mutual exclusivity leren ze vervolgens onderdelen en eigenschappen van het object
  • Taxonomic assumption: aanname dat nieuw woord verwijst naar object in dezelfde semantische categorie. Dus niet hond-hondenhok-hondenvoer, maar hond-kat. Al op 18 maanden

 

Bootstrapping: kennis van het ene domein helpt bij kennis van een ander domein

  • Prosodic: prosodie-ritmeà woordvormen
  • Semantic: betekenis-semanticsà grammaticale categoriën (zn, ww etc)
  • Syntactic: synax-vormà betekenis (semantics)

 

  • Nativisme (Chomsky, Pinker): linguïstisch- principes zoals universele kenmerken van taal zijn aangeboren (LAD/UG); veronderstelt echt kennis van ww, zelfstnw, lidwoorden etc
  • Poverty of the stimulus-argument (snel, moeiteloos): corrigeren helpt niet. Ik loopte-liep je?
  • Biologisch – language instinct (alleen mensen)
  • Kritische periode: bewijs bvb Nieuwe talen kunnen ontstaan, maar alleen als ze geleerd worden vanaf de kindertijd; nieuwe generaties maken de taal complexer qua regels

 

 

 

Sociaal interactionism (Bates, Tomasello): Taal ontstaat langzaam uit de input; wordt geleidelijk complexer (‘emergentism’)

  • Input= interactie. (sociale interacitie-taal= communcicatie, begrip anderen)
  • Scaffolding: taalspecifieke klankcontrastenà woordenà woordzinnen (telegramstijl)à complexere zinnenà pragmatiek (bewust van context)
  • IDS/CDS (infant/child directed speech): langzaam, duidelijk gearticuleerd, hoger, meer herhalingen, belangrijke woorden aan begin van de zin

 

Tweeltaligheid

  • Simultaan: twee talen tegelijk. Taalontwikkeling gaat met zelfde stadia maar iets trager. Snelheid van de dominante taal is afhankelijk van het aanbod
  • Sequentiëel: eerst 1 taal en daarna een omgevingsstaal. Woordenschat kan verschillen tussen talen.

 

5 stadia van leesvaardigheid (visual word form area)

  • Voor, tijdens kleutertijd: verschillen tussen letters herkennen
  • Kleuterschool/groep 3: letters omzetten naar klanken en woorden
  • Group 4,5: vloeiend leren lezen, weinig begrip van tekst als geheel
  • Group 6-middelbare: leren lezen om te leren van de andere vakken
  • Middelbare schooltijd: vloeiend lezen, inferenties maken van leesstof
  • Matteüseffect: over tijd wordt het verschil tussen goede en slechte lezers steeds groter. Vooral problemen in foneemewustzijn, benoemsnelheid. Kan komen door genetische basis (dyslexie), maar ook andere problematiek (ADHD, TOS)

 

Voorspellers van geletterdheid

  • Kennis van letters: handig bij leren lezen
  • Foneembewustzijn: Woorden bestaan uit klanken (rijmen bv)
  • Snel automatisch benoemen: Snel plaatjes, letters of cijfers kunnen benoemen
  • Fonologisch (her)coderen: Grafeem-foneem (letter-klank) correspondentie. Verschil voor diepe versus oppervlakkige orthografie
  • Werkgeheugen: Woorden tijdelijk opslaan om met de rest te integreren

 

Hoorcollege 10

 

Moraal: ik (mijn groep) ten opzichte van de ander (andere groepen) in interdependentie situaties (uitkomsten van actoren hangen van elkaar af/belangenconflict)

 

Social value orientation: hoeveelheid mate die wordt gehecht aan:

  • Uitkomsten voor jezelf
  • Uitkomst voor anderen
  • Verschil daartussen (perceptie van sociale verschillen)

 

 

 

Filosofen over moreel

  • Kant: je mag de ander nooit behandelen als een middel. Ieder mens is een doel in zichzelf
  • Hobbes (klassiek): menselijke natuur is kwaad. De mens kan geen goed onderscheidt maken tussen kwaad en goed. Civilisatie (staat) is nodig om conflict en oorlog te voorkomen
  • Rousseau (modern): mens is van nature moreel ‘goed’. Civilisatie corrumpeert, het beïnvloed mensen om slecht te doen

 

Onderzoek naar molariteit

  • Baby’s kiezen hulpvolle karakters boven niet-hulpvolle
  • Na 14-18 maanden is spontaan (intrinsiek gemotiveerd) hupgedrag waarneembaar
  • Baby’s hebben ook al neiging om in groepen te denken en voorkeur te hebben voor in-group

 

Anti-sociaal gedrag: gedrag dat schadelijk is voor anderen (bvb agressie) en/of tegen sociale normen indruist (bvb deliquentie)

  • Moreel domein
  • Conventioneel domein
  • Privé domein

 

Morele stadia van kohlberg

  • Heteronome moraal: Staf en gehoorzaamheid. Pre-conventioneel (directe gevolgen)
  • Homo calculus: kosten-baten analyse. Pre-conventioneel (directe gevolgen)
  • Geweten/eer: sociale verwachtingen. Conventioneel
  • Recht, orde: sociaal systeem en geweten. Conventioneel
  • Utilitarisme, grondrechten: sociaal contract en individuele rechten. Post-conventioneel
  • Moraal volgens kant: universele ethische principes. Post-conventioneel

 

Leeftijd-misdaad curve: in begin van de pubertijd stijft het aantal vergrijpen dramatisch. Vervolgens daalt het geleidelijk met leeftijd. Zelfde met risico-gedrag.

 

2 soorten antisociaal gedrag (theorie van Moffit)

  • Levenslang antisociaal gedrag: 5% mannelijke bevolking. Neuro-cognitieve beperkingen. Hoge lang-termijn stabiliteit (recidivisme). Vaak opgegroeid in moeilijke gezinnen
  • Pubertijd-beperkt antisociaal gedrag: meerderheid pubers (normatief), verdwijnt na pubertijd. Komt door rijpingskloof: allerlei verlangens (volgroeid lichaam, seksuele verlangen, verlangen naar autonomie, behoefte aan status in peer group) vs maatschappelijke beperkingen (financiële afhankelijkheid, supervisie ouders, gebrek aan status, leeftijdsbeperkingen)

 

Bevorderen van pro-sociaal gedrag

  • schaamtegevoelens contra-productief: “wat ben je toch een waardeloos jong”
  • pro-sociaal gedrag als deel van de persoonlijkheid prijzen: “wat ben je toch een lieve meid”
  • empathiesteigeren”:“hoe denk je dat Peter zich voelt als jij niet met hem wilt spelen?”

 

kenmerken ouders en agressiviteit van kind

  • veel straffen (lichamelijk)
  • ineffectieve opvoedingsmaatregelen (inconsequent, afwezigheid)
  • conflicten tussen ouders
  • lage socio-economische status (stress)

 

Hoorcollege 11

 

definities intelligentie

  • Wechsler: Het overkoepelend vermogen van iemand om de wereld te kunnen begrijpen en ermee om te kunnen gaan
  • Sternberg: Set vaardigheden waarmee je succesvol door het leven gaat, die zich ontwikkelen gedurende het leven
  • Resing&Drenth: Is conglomeraat van verstandelijke vermogens, processen en vaardigheden
  • Gardner: De bekwaamheid om te leren en om problemen op te lossen

 

Structuren intelligentie

  • factor analytic approach (Spearman): 1 algemene factor (g), meerdere specifieke factoren (s)
  • Cattell: 2 typen: Fluide en gekristalliseerde intelligentie
  • Thurstone: 7 primaire vaardigheden: verbale betekenis, perceptuele snelheid, redenering, cijfers, route herinnering, wordfluency, spatiale visualisatie
  • Sternberg: 3 componenten van belang: informatieverwerking skills, ervaring met de taak, mogelijkheid tot tail or demand

 

Meervoudige intelligenties (Gardner)

  • Lichamelijke intelligentie
  • Taalslim
  • Zelfinzicht
  • Natuurslim
  • Muzikaliteit
  • Wiskundige intelligentie
  • Beeldslim
  • Sociale intelligentie

 

CHC-model van intelligentie

  • Gf: vloeiende intelligentie (Gf), kwantitatieve intelligentie (Gq)
  • Gc: gekristalliseerde intelligentie (Gc), Schoolvorderingen (Grw). Subonderdelen: algemene kennis, taalontwikkeling, lexicale kennis
  • Gsm: korte termijn geheugen
  • Gv: visuele informatie verwerking
  • Ga: auditieve informatie verwerking
  • Glr: lange termijn geheugen
  • Gs: verwerkingssnelheid
  • Gt: reactiesnelheid

 

Wechsler Intelligenge Scale for Children (WISC)

  • Totaal IQ
  • Verbaal IQ
  • Perfomaal IQ

 

 

 

4 factoren voor WISC

  • Verbaal begrip: Overeenkomsten, Woordenschat, Begrijpen, Informatie, Word Reasoning.
  • Perceptuele redeneerfactor: Blokpatronen, Picture concepts, Matrix Redeneren, Onvolledige tekeningen.
  • Werkgeheugen: Cijferreeksen, Letter-NumberSequencing, Rekenen.
  • Verwerkingssnelheid: Substitutie, Symbolen Vergelijken,Cancellation

 

Andere intelligentietests

  • Raven’s Standard Progressive Matrices + Raven Advanced
  • WPPSI
  • RAKIT
  • CAS
  • Bayley Sclaes of Infant Development
  • Son-R

 

IQ

  • Normaal verdeeld
  • (on)stabiel gedurende de levensloop
  • Voorspeelt (school)prestaties
  • Niet vrij van systematische (bias) en meetfouten
  • Omgevingsfactoren hebben invloed: thuisomgeving, opvoeding, schoolomgeving, vrienden, socio-economische status, optelsom van de factoren

 

Creativiteit: Het vermogen om problemen op te lossen, producten te creëren of vragen te stellen die verschillen (of vernieuwend zijn) t.o.v. wat de meeste mensen doen

  • Geen directe link met IQ
  • Divergent (ideeën) vs Convergent (probleemoplossend)
  • Wordt gestimuleerd door spelen

 

Dweck et al

  • Helpless children: hebben prestatiedoelen en opvatting Entity (intelligentie staat vast)
  • Mastery oriented children: leerdoelen,opvatting Incremental (intelligentie kan groeien)

Redenen om iets te doen

  • Amotivatie
  • Externe regulatie
  • Geintrojecteerde regulatie
  • Geidentificeerde regulatie
  • Geintergreerde regulatie
  • Intrinsieke regulatie

 

Psychologische basisbehoeften (Ryan&Deci)

  • Autonomie
  • Competentie
  • Verwantschap

 

 

 

Invloeden op schools presteren: Schoolprestaties en Sociaal-emotioneel functioneren

  • Intelligentie
  • Motiatie&Attributie
  • Gedrag
  • Sociaal-emotioneel welbevinden
  • Sociale omgeving

 

Soorten problemen

  • Internaliserend (m>j): Angst, Depressiviteit
  • Externaliserend (j>m): Oppositioneel opstandig gedrag, Hyperactiviteit, Gedragsstoornis

 

Leerlingvolgsystemen

  • Sociale Competentie Observatie Lijst (SCOL)
  • Strenghts and Difficulaties Questionaire (SDQ-T)
  • School Vragenlijst (SVL)

 

Developmental Systems Theory (Ford&Lerner)

  • In de omgeving zijn constant interacties tussen systemen
  • Kind is in constante interactie met omgeving
  • Dynamische transactionele processen: omgeving lokt bepaald gedrag uit op kind en andersom

 

Leerkrachtvaardigheden (CLASS)

  • Emotionele support
  • Klaslokaal organisatie
  • Instructionele support

 

Leerkracht-leeringrelatie (Sabol&Pinta)

  • Leerkracht en leerling eigenschappen
  • Mentale representatie van de relatie
  • Leerkracht-leerling interactie
  • Omgevingskenmerken

 

Pijlers voor de kwaliteit van een relatie

  • Conflict
  • Nabijheid
  • Afhankelijkheid

 

hoorcollege 12

 

taken ontwikkelingspsycholoog

  • stimuleren gezonde ontwikkeling
  • preventie van problemen
  • risicofactoren en vroege voorlopers erkennen

 

 

 

klinsiche ontwikkelingspsychologie: onderzoek naar de oorsprong, het verloop, de veranderingen en de continuïteiten in ongeordend of onaangepast gedrag gedurende de levensduur van de persoon en ontwikkelingsprocessen die bijdragen aan de vorming van, weerstand tegen, psychopathologie

  • pathologie: ontwikkeling die ergens misloopt, problemen in de ontwikkeling

 

intake & klachtenanalyse

  • in beeld brengen van het probleemgedrag volgens cliëntsysteem (kind zelf, ouders, omgeving en specifieke contexten)
  • behandelen hulpvraag & wensen cliëntsysteem
  • probleemanalayse: klachten concretiseren, omzetten, ‘vertalen’ naar bekende probleemgedrag clusters. Ernsttaxatie inschatten en indien nodig DSM-5 stoornis

 

ernsttaxatie criteria

  • bij leeftijdpassend?
  • Mate van frequentie, duur
  • Hardnekkigheid
  • Verstoring van functioneren: sociale beperkingen, schoolprestaties, belemmering/verstoring ontwikkeling
  • Situatiegebonden of algemen
  • Voor wie: kind, gezin, maatschappij
  • Alleen voorkomend bij bepaalde stoornis

 

DSM-5 Depressieve Stemmingstoornis: minimaal 2 weken lang 5 symptomen en in elk geval depressieve stemming en vermindering intresses/motivaitie

  • Bepaalde symptomen: Gewichtsvermindering/toename, problemen eetlust, Insomniaof hypersomnia, Psychomotorische agitatie of remming, Moeheid, Gevoel van waardeloosheid, extreme schuld, Verminderd nadenken/concentratie, besluiteloos, Gedachten aan de dood
  • Gen x omgeving interactie: 1-2 korte allelen 5-HTT: heropname serotonine
  • Eerdere ‘timing’ pubertijd meisjes verhoogt risico, bij jongens lager (ivm waardering lichaamsverandering)
  • Rol leeftijdsgenoten. Meisjes meer 1-1 relaties met hoge mate van intimiteit, vertrouwelijkheid

 

Verschil van depressie per leeftijdsfase

  • Baby/peuter: verlies van verworven functies (bv zindelijkheid)
  • Kleuter: verlies/terugval cognitieve en taalvaardigheden
  • Bassischool: ontwikkelingsachterstand, geen concentratie
  • (pre-)adolescentie: zie DSM-5

 

Probleemgedrag verklaren

  • Factoren die belangrijk zijn voor normale ontwikkelingstransities zijn van belang
  • Complexe interactie tussen biologische factoren (genen, neurologie, hormonen), persoonskarakteristieken, diverse niveaus van omgevingsvariabelen
  • Ontstaan vaak in transities: periodes van relatief snelle veranderingen
  • Ontwikkelingsfases: stemming-eetproblematiek in pubertijd, ADH(d) duidelijk in schoolcontext
  • Risico afhankelijk van sekse: externaliserend/vroeg vs internaliserend/pubertijd

 

Formeel-operationele stadium (11+)

  • Abstract denken
  • Hypothetisch deductief denken
  • Propositie logica
  • Formeel operationeel egocentrisme
  • Identiteitsontwikkeling: sociale steun, acceptatie van belang
  • Ontwikkelen negatieve cognities: zelfbeeld, zelfwaardering, attributies (intern, globaal, stabiel)

 

Transactioneel model: Interacties over de tijd waardoor verklarende factoren elkaar kunnen versterken, waardoor de kans op een ernstigere problematiek toeneemt

  • Attributies
  • Gedrag
  • Omgeving

à Hammen’s Depressie Model kijkt hier ook naar

 

Cognitieve (gedrags)therapie

  • Uitdagen/vervangen van negatieve cognities: niet helpende gedachtes vervangen, denkfouten ontdekken en inwerken op negatief zelfbeeld
  • Sociaal gedrag aanpassen: Interpersoonlijke psychotherapie (omgaan met veranderingen in relaties), SOVA training (communicatie vaardigheden), Sociale omgeving aanpakken (bv anti-pest programma)

 

Hoorcollege 13

 

Voordelen sociale categorisatie

  • Snelle(automatische) informatieverwerking
  • Zelfwaardering(reflected glory)

 

Nadelen sociale categorisatie

  • Sturende functie van schema’s
  • Ingroup-outgroup effecten: Ingroup favoritism, Outgroup derogation, Stereotypen en vooroordelen, Outgroup als bedreigend zien

 

Interactieve specialisatie

  • Lokalisatie: hoe groot het deel van de cortex is dat geactiveerd wordt voor de taak
  • Specialisatie: hoe de finetuning van de functionaliteit in dat gebied van de cortex is

 

Loftu’s Theory of Spreading Activation

  • In geheugen zijn associatieve neetwerken
  • Informatieverwerkingen: meer activatie, toegankelijkheid, complexiteit van associatieà eerdere activatie
  • Expliciete geheugen: je kennis, datgene waar je over na kunt denken
  • Impliciete geheugen: niet langer bewuste gewoontes, automatismen

 

 

 

4 fasen Social identity development theory (SIDT) Nesdale

  • Ongedifferentieerd
  • Bewust (aware)
  • Voorkeur: novelty, familiarity preference
  • Vooroordeel (prejudice)

 

Ontwikkeling

  • Vroege ontwikkeling: differentiatie, stabilisatie
  • Kindertijd: sociale vergelijking (contact, nuancering)
  • Adolescentie: complexiteit en persoonlijke integratie

à van heteronomie naar autonomie: steeds minder afhankelijk van anderen/meer zelfbepaling

 

2 motieven existentieel spanningsveld

  • Erbij horen, mee tellen: ‘mattering’, hechting, inclusie, sociale identiteit, sociale steun, collectieve zelfwaardering, persoonlijke zelfwaardering
  • Uniek en authentiek zijn: ‘agency’, exploratie, autonomie, competentie, persoonlijke zelfwaardering, zelf-besturing

 

Differentiatie & specialisatie

  • Synaptic pruning: de dispositie van de hersenen van de axonen, dendrieten van een neuron die niet gestimuleerd worden
  • In eerste jaar vindt specialisatie voor gezichtsherkenning plaats
  • Na 4 maanden lijken baby ’s al mensen te herkennen
  • Stranger distress: na 7-9 maanden

 

Orthogenetische principe (Werner): globale ontwikkelingà differentiatieà articulatieà hiërarchische integratie

 

Sociale vergelijking

  • Self-recognition: herkenning spiegelbeeld 1.5 jaar. Fysiek zelf-schema (concreet, zichtbaar)
  • Gender schema’s: vanaf 2 jaar
  • Zelf-categorisatie: (4 jaar). Grotere uncertainty avoidance in culture-à sterke in-group bias
  • Theory of mind (4 jaar). Stabilisatie van zelf-categorisatie. Sociale acceptatie, lichamelijke competentie, academische competentie, globale zelfwaarde
  • Vergelijking voor (zelf-) evaluatie: vanaf 7-8 jaar
  • Sociale vergelijking leidt tot categorisatie, bewustzijn van contexten, meer differentiatie

 

Differentiatie en integratie van sociale categorieën

  • Meer rollen
  • Meer ervaring (herhaling maakt instabiele reacties zeker (constancy)/stabiel)
  • Differentiatie en hiërarchische integratie
  • Toenemende abstractie
  • Toenemende complexiteit
  • Toenemend realisme

 

Complexiteit en persoonlijke integratie

  • Meerdere in-groups en out-groups: bvb nationaliteit, werkstatus, geslacht
  • Zelf-discrepanties
  • Differentiatie in belief systems over interpersoonlijke relaties: perspectief van 3e persoon innemen

 

Ontwikkeling van zelf-representaties (Harter)

  • Geïsoleerde representaties (2-4): onrealistisch positief. anticipatie voor lofen/kritiek van volwassenen
  • All-or-none thinking (5-7): positief, onnauwkeurigheden. Andermans normen volgen
  • Hogere orde generalisaties (8-11): positief+negatief, onnauwkeurigheden. Geïnternaliseerde normen van anderen
  • All-or-none thinking (12-14): afwisselende valentie, over-generalisaties. Andere standaarden in verschillende contexten
  • Cognitief conflict (15-16): erkenning van positieve, negatieve attributies. Bewustzijn van conflicterende zelfgidsen van anderen. Verwarring over zelf evaluatie/gedrag
  • Hogere orde abstracties/integraties (16+): balans positieve, negatieve attributies. Eigen standaarden hanteren (persoonlijke keuzes)

 

 

 

 

 

..

 

 

 

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Studiegids met college-aantekeningen voor Psychologie Bachelor 1 aan de Universiteit Utrecht

College-aantekeningen bij Psychologie Bachelor 1 aan de Universiteit Utrecht

Inhoudsopgave

  • College-aantekeningen bij Hersenen en Gedrag - 2015/2016
  • College-aantekeningen bij Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek (KOM)
  • College-aantekeningen bij Cognitie en Gedrag - 2016/2017
  • College-aantekeningen bij Sociale Psychologie - 2016/2017
  • College-aantekeningen bij Sociale Psychologie - 2012/2013
  • College-aantekeningen voor Toepassing van Onderzoeksmethoden en Statistiek
  • Studiehulp Ontwikkelingspsychologie - UU (2022-2023) - Psychologie
  • College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie - 2022/2023
  • College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie
  • Studiehulp Klinische Psychologie - UU (2022-2023) - Psychologie
  • Hoorcolleges bij Klinische psychologie - 2020
  • Studiehulp Psychologie als Wetenschap - UU (2022-2023) - Psychologie
  • College-aantekeningen hoorcolleges Psychologie als Wetenschap 2023 UU
  • College-aantekeningen bij Psychologie als Wetenschap - 2016/2017
Access: 
Public

Studiegids met college-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Utrecht

Studiegids met college-aantekeningen

College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie

  • Voor 3+ college-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie van voorgaande jaren
  • Zie de supporting content van deze studiegids

Inhoudsopgave

  • Studiehulp Ontwikkelingspsychologie - 2022/2023
  • Aantekeningen hoorcolleges Ontwikkelingspsychologie 2023
  • College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychologie

Gerelateerde samenvattingen en studiehulp

Access: 
Public
Follow the author: Yara Claassen
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Countries and regions:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2047 1