Burgerlijk Recht - Recht - RUG - B2 - Sheetnotes & Collegeaantekeningen
- 1719 reads
Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege? Maak (desgwenst) verwijzingen naar de literatuur.
Dit hoorcollege betreft de bevrijdende verjaring. Dit is een van de mogelijke obstakels van een schuldeiser ex art. 3:306 e.v. BW.
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur? Vat deze kort samen.
Er is geen sprake van onderwerpen die niet worden behandeld in de literatuur.
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Er is geen sprake van onderwerpen die niet worden behandeld in de literatuur.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Geen sprake van uitdrukkelijke opmerkingen t.a.v. het tentamen.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen? Neem deze op en vermeld ook het antwoord
Wat zijn de verschillen tussen verjaring en verval?
Verjaring zorgt ervoor dat je bepaalde bevoegdheden niet meer kan uitoefenen. Op een gegeven moment stopt de mogelijkheid om iets te vorderen. Dat kan gebeuren door verjaring en door verval. De ratio hierachter is ten eerste rechtszekerheid, en dan wel voor de schuldeiser. Ten tweede gaan bewijsmiddelen verloren, waardoor na verloop van lange tijd niet meer duidelijk is wat de situatie precies was.
Denkbare manieren om ervoor te zorgen dat een vordering niet meer uitgeoefend kan worden. Een van de opties is dat er geen regels over zijn. Ook kan je kiezen om een hele harde termijn te stellen. Tot slot kan je kiezen voor een genuanceerde benadering. In het Nederlands recht is voor die laatste manier gekozen. Ook al zijn er soms termijnen gegeven, betekent dit niet dat daar altijd van afgeweken kan worden.
Er zijn een aantal belangrijke verschillen tussen verjaringstermijnen en vervaltermijnen.
Bij verjaringstermijnen gaat de rechtsvordering teniet en blijft het vorderingsrecht bestaan (zwakke werking). Hierbij kan je de vordering dus niet meer afdwingen bij de rechter, maar bestaat deze nog wel. Als een schuldenaar na verjaringstermijn alsnog betaalt, is dat dus geen onverschuldigde betaling. Bij vervaltermijnen gaan het vorderingsrecht teniet (sterke werking) en vervalt dus ook het recht op de bevoegdheid zelf.
Bij verjaringstermijnen is afstand hiervan doen mogelijk, bij vervaltermijnen niet.
Verder is er bij de verjaringstermijn geen ambtshalve toepassing (3:322 lid 1) en bij vervaltermijnen wel (let op: 6:89/7:23). Bij de laatste kijkt de rechter dus uit zichzelf naar de vervaltermijn, op de uitzonderingen na zoals bij de klachtplicht.
Bij verjaringstermijnen is stuiting (3:316-319) en verlening (3:320-321). Bij vervaltermijnen zijn stuiting en verlenging niet mogelijk (let op: 3:86 lid 4).
Tot slot zijn vervaltermijnen doorgaans veel korter dan verjaringstermijnen.
Er zijn twee soorten verjaringen te onderscheiden.
Ten eerste is er de verkrijgende verjaring. Deze wordt ook wel extinctieve verjaring genoemd. Dit gaat om gevallen waarbij een vorderingsrecht niet meer uitgeoefend kan worden omdat het te lang geleden was. Meestal bij situaties waarbij de een een goed kan verkrijgen en de ander deze kan verliezen.
Dit college gaat over de bevrijdende verjaring. Sommige vorderingen zijn niet aan verjaring onderhevig, zoals in art. 3:178 lid 1 BW wordt geregeld. In beginsel zijn de meeste vorderingen dus onderhevig aan verjaring. De twee belangrijkste vragen van bevrijdende verjaring zijn de volgende.
Volgens art. 3:306 BW is deze termijn 20 jaar. Dit is echter een algemeen uitgangspunt en er zijn veel specifieke regelingen die iets anders bepalen. Die specifieke regelingen zijn hier op een rijtje gezet.
Nakoming verbintenis uit overeenkomst (3:307)
Periodieke betalingen (3:308)
Onverschuldigde betaling (3:309)
Schadevergoeding en boete (3:310)
Cultuurgoederen en beschermde voorwerpen (3:310a-310b)
Ontbinding (3:311)
Tekortkoming in de nakoming, rente, vruchten (3:312)
Tenuitvoerlegging rechterlijke of arbitrale uitspraak (3:324)
Art. 3:306 is nog van toepassing op een aantal andere situaties die staan opgesomd in die bepaling.
Dan zijn er ook nog een aantal bepalingen die dubbele verjaringstermijnen hanteren. Dat houdt in dat er een korte en een langere termijn in de bepaling staan. De langere (objectieve) termijn is een vast aanvangsmoment, de kortere (subjectieve) termijn hangt van de omstandigheden af. Een vordering is altijd verjaard als de eerste van deze twee termijnen is verlopen.
Dit is een van de moeilijkere bepalingen over verjaring en gaat over vorderingen tot schadevergoeding.
Lid 1 is het algemene deel. Deze geeft een subjectieve termijn van 5 jaar en een objectieve termijn van 20 jaar.
De 5 jaar begint te lopen als de schuldeiser bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon. Het is moeilijk precies te bepalen wanneer dat moment is. Volgens de Hoge Raad is het vermoeden van het bestaan van schade niet voldoende om aan te nemen dat de schade ook daadwerkelijk bekend is. Het kan pas duidelijk worden wanneer de bekendheid is ontstaan als met voldoende mate zekerheid is vastgesteld waardoor de klachten zijn ontstaan. In een andere zaak heeft de Hoge Raad bepaald dat de vereiste mate van zekerheid in het algemeen pas aanwezig zal zijn als de oorzaak is vastgesteld door deskundige artsen.
Verder is nog bepaald dat de korte termijn pas begint te lopen op de dag nadat de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de schade in te stellen. Het komt er allemaal op neer dat een vermoeden niet genoeg is, maar er voldoende zekerheid moet zijn. Deze subjectieve termijn is er voor zowel de rechtszekerheid als de redelijkheid en billijkheid.
Ook moet er gekeken worden wanneer de objectieve termijn aanvangt. De genoemde problemen hierboven hadden allemaal te maken met de toepassing van de redelijkheid en billijkheid bij de korte termijn van verjaring. Bij de objectieve termijn spelen die niet, of in ieder geval nauwelijks, een rol. Sinds kort kunnen ze soms ook een rol spelen, naar aanleiding van de asbest zaken.
Lid 2 geeft een objectieve termijn bij milieuschade van 30 jaar. Lid 4 geeft een verjaring bij misdrijven, gekoppeld aan verjaring in de strafvordering. Dan geeft lid 5 nog een subjectieve verjaringstermijn van 5 jaar bij letsel en overlijden.
Buiten 3.11 zijn er bepalingen over verjaring. Bijvoorbeeld bij rechtsvorderingen tot vernietigen van een rechtshandeling (zoals door dwaling of bedrog). Daarvoor geldt een termijn van 3 jaar (3:52 lid 1). Art. 3:52 lid 2 zegt nog dat als verzoek tot vernietiging in rechte niet meer kan, dit ook niet meer is toegestaan buiten rechte. Verweer tegen vernietiging kan altijd (3:51 lid 3).
Op grond van art, 6:191 lid 1 geeft dat de termijn 3 jaar is bij productenaansprakelijkheid. Dat is langer dan de termijn van 5 jaar die er is bij schadevergoeding. Dus als je een gebrekkig product hebt dat schade heeft opgeleverd kan je niet meer op grond van productenaansprakelijkheid vorderen, maar wel schadevergoeding vorderen. Die kan je dan bijvoorbeeld baseren op onrechtmatige daad.
Op grond van art. 7:23 lid 2 is de termijn bij koop 2 jaar.
Bij dwangsommen is de termijn 6 maanden op grond van art. 611g Rv.
Stuiting is het “afbreken” van de verjaring. Dat houdt in dat er een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen. Dat kan op een aantal manieren.
Instellen van een eis in rechte (3:316) - als een proces aanhangig wordt gemaakt stuit de verjaring dus automatisch.
Aanmaning (3:317) - Lid 1 gaat specifiek over de stuiting van een vordering tot nakoming. Dit kan door ondubbelzinnig een aanmaning te sturen of een mededeling te doen. In lid 2 staan andere situaties waarin dit een mogelijkheid is.
Erkenning (3:319) - zou expliciet kunnen, maar ook impliciet door bijvoorbeeld rente te betalen.
Het gevolg van stuiting is dat de lopende verjaring definitief wordt afgebroken. Uit 3:319 lid 2 blijkt dat er een nieuwe termijn begint te lopen, die niet langer is dan 5 jaar. Ook treedt verjaring niet eerder op dan het tijdstip waarop de oorspronkelijke termijn zonder stuiting zou zijn verstreken.
Een andere manier dan stuiting is verlenging. Hierbij begint niet een nieuwe termijn, maar wordt de huidige termijn verlengd. Dat kan op grond van door een paar wettelijke verleningsgronden. De termijn loopt in die gevallen 6 maanden door.
Die wettelijke verlengingsgronden worden opgesomd in art. 3:321.
In beginsel zijn ook contractuele verjaringstermijnen mogelijk. Hierbij moet wel gelet worden op art. 3:322 lid 3 en art. 6:236 sub g.
Je kan pas afstand doen van verjaring op het moment dat de verjaring is verlopen.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2376 |
Add new contribution