Image

Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Grondslagen van het recht, bulletpoints

Hoofdstuk 1: Wat is de betekenis en de functie van het recht?

  • In het dagelijks leven zijn we aan het recht onderworpen, bewust of onbewust. Zo stoppen we voor een rood verkeerslicht (verkeersrecht), kopen in de supermarkt twee pakken spaghetti en pastasaus (sluiten een koopovereenkomst), etc. Deze rechtsregels hebben een aantal functies. Ten eerste verschaffen ze informatie. Ze maken namelijk duidelijk welke rechten en plichten iemand heeft. Ten tweede maken ze duidelijk hoe we ons behoren te gedragen en wat we mogen verwachten van anderen. Ten derde  laten ze zien hoe ons leven gestuurd wordt door rechtsregels.
  • Het rechtssysteem, met haar juridische regels en instituten, stuurt en ordent de samenleving en het sociale leven. Het rechtssysteem heeft vijf functies:
    • Het scheppen van sociale orde.
    • Het bevorderen van niet-gewelddadige conflictbeslechting.
    • Het garanderen van de individuele ontplooiing en autonomie van burgers.
    • Het bewerkstelligen van een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van schaarse goederen in de samenleving, oftewel verdeling van lusten en lasten.
    • Het kanaliseren van sociale verandering.
  • Ter verwezenlijking van de doelstellingen van het rechtssysteem heeft de overheid verschillende organen met verschillende functies in het leven geroepen. De overheid heeft immers de belangrijkste taak bij het realiseren van de doelstellingen. De belangrijkste functies zijn wetgeving, bestuur en rechtspraak.
  • Gedragsnormen zijn rechtsregels die een gedraging gebieden, toestaan of verbieden. Een sanctienorm is een regel die aangeeft welke sanctie kan volgen op een overtreding van de gedragsnorm. Vaak zijn gedragsnorm en sanctienorm aan elkaar gekoppeld, maar zij kunnen ook afzonderlijk (in aparte wetten) van elkaar worden geformuleerd. Bevoegdheidsverlenende normen verlenen aan staatsorganen een bepaalde macht, bijvoorbeeld het verrichten van bepaalde handelingen of het vaststellen daarvan.
  • In het juridische spraakgebruik worden ten minste twee betekenissen gebruikt. Ten eerste het objectieve recht. Met objectief recht wordt het geheel van alle rechtsregels bedoeld. Ten tweede het subjectieve recht. Een subjectief recht doelt op een bevoegdheid of aanspraak. Een subjectief recht komt toe aan een of meer personen. Het geeft een ‘mogen’ aan.

Hoofdstuk 2: Hoe wordt het recht ingedeeld?

  • Het nationale recht kan in drie rechtsgebieden worden onderscheiden, namelijk het privaatrecht, het staats- en bestuursrecht en het strafrecht. Het strafrecht en staats- en bestuursrecht worden tot het publiekrecht gerekend, dat wordt onderscheiden van het privaatrecht.
  • De rechtsgebieden worden onderscheiden op verschillende manieren. Het privaatrecht regelt de juridische relaties tussen burgers, terwijl het publiekrecht betrekking heeft op de verhoudingen tussen overheidsorganen onderling en tussen overheidsorganen en burgers.
  • Een ander onderscheidend element tussen het privaat- en publiekrecht is de rechtsverhouding. De rechtsverhouding in het privaatrecht wordt gekenmerkt doordat betrokkenen dit recht gebruiken om hun eigen belang te behartigen, terwijl in het publiekrecht de overheid optreedt ter behartiging van het algemeen belang. In het privaatrecht zijn de betrokkenen gelijk. In het publiekrecht is er echter sprake van een gezagspositie ten opzichte van de burger. Anders is de rechtsverhouding tussen de overheidsorganen zelf. Er is sprake van een zekere hiërarchie, maar tegelijkertijd zijn aan provincies en gemeenten bevoegdheden toegekend om hun eigen territoir zelf te besturen. Nederland wordt ook wel een ‘gedecentraliseerde eenheidsstaat’ genoemd.
  • Ook de rol van de rechter is verschillend in het privaat- en publiekrecht. In het privaatrecht ligt het initiatief tot inschakeling van de burgerlijke rechter bij de partijen zelf. Ook kunnen partijen beslissen een einde te maken aan de gerechtelijke procedure. In het publiekrecht heeft de rechter een veel actievere rol. Aan de inschakeling van de bestuursrechter is reeds een besluitvormingsproces door het bestuur voorafgegaan. In het strafrecht – eveneens onderdeel van het publiekrecht - ligt de situatie weer anders: hier is het Openbaar Ministerie (OM) belast met het inschakelen van de rechter.
  • Klassieke grondrechten zijn rechten die de burgers een sfeer garanderen waarbinnen de overheid niet zonder overtuigende en wettelijk omschreven rechtvaardiging kan en mag optreden. De overheid heeft in beginsel de plicht om zich te onthouden van staatsbemoeienis. Klassieke grondrechten typeert men vaak als vrijheden. Veel bepalingen waarin grondrechten zijn opgenomen bevatten echter wel een beperkingsclausule waarin staat dat de grondrechten beperkt mogen worden. Sociale grondrechten zijn grondrechten die geen onthouding van staatsbemoeienis eisen, maar juist vragen van de overheid om op te treden. Deze rechten zijn in het algemeen niet rechtstreeks afdwingbaar. Als de overheid niets of onvoldoende doet om deze rechten te realiseren kan een burger niet naar de rechter stappen om de overheid te laten veroordelen om zijn inspanningsverplichting alsnog na te komen.

Hoofdstuk 3: Welke rechtsbronnen kunnen worden onderscheiden?

  • De vraag is welke maatstaf in het recht gebruikt moet worden om uit te maken of een regel een rechtsregel is. Een van deze kenmerken is de soort rechtsregel. Een rechtsregel is namelijk een ander soort regel dan andere sociale regels.  Ook het onderwerp van een regel maakt deze niet tot een rechtsregel. De inhoud van rechtsregels kan die van sociale regels overlappen. Het kan echter wel een richtlijn vormen. Ten slotte kan er gekeken worden naar de herkomst van de regel. Een regel is een rechtsregel omdat hij afkomstig is van een bepaalde instantie. In Nederland behoort een regel tot het positieve recht als deze afkomstig is uit een van de formele rechtsbronnen.
  • Men kan de volgende formele rechtsbronnen onderscheiden:
    • Bronnen van nationale oorsprong: De wet, jurisprudentie en ongeschreven recht (ongeschreven rechtsbeginselen en gewoonterecht)
    • Bronnen van internationale oorsprong: Verdragen, besluiten van internationale organisaties, gewoonterecht, algemene rechtsbeginselen, internationale jurisprudentie en doctrine.
  • Er zijn drie belangrijke verschillen tussen jurisprudentie en wet:
    • ​​​​​​​Rechterlijke uitspraken zijn afkomstig van een orgaan dat (grond)wettelijk geen wetgevende taak heeft.
    • Rechterlijke uitspraken zijn in beginsel alleen bindend voor de partijen in dit concrete geval.
    • Rechterlijke uitspraken worden niet van overheidswege bekendgemaakt in een officieel blad, wetten wel.
  • Het gewoonterecht is het recht dat door justitiabelen zelf gevormd wordt en langzaam in het leven van alledag ontstaat. Wil er sprake zijn van gewoonterecht dan moet aan twee voorwaarden zijn voldaan: 1) Het moet om een gebruik gaan (materiële voorwaarde) en 2) Dit gebruik moet als juridisch bindend worden ervaren (intellectuele voorwaarde).
  • Een rechtsbeginsel is een beginsel waarin een waarde is geformuleerd die als maatstaf functioneert voor gedragingen. Rechtsbeginselen worden in het algemeen in twee groepen ingedeeld, namelijk geschreven rechtsbeginselen (in de wet opgenomen) en ongeschreven rechtsbeginselen.

Hoofdstuk 4: Hoe is de wetgevende en bestuurlijke bevoegdheid georganiseerd?

  • De trias politica, de leer van de drie politieke machten, is afkomstig van Montesquieu, een Franse filosoof. In deze leer is er sprake van een machtenscheiding, namelijk de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht die belast zijn met respectievelijk wetgeving, uitvoering en rechtspraak. Aan elke macht is dus maar één functie toegekend.
  • Bij decentralisatie worden door de wetgever wetgevende en bestuurlijke bevoegdheden opgedragen of overgedragen aan organen van lagere openbare lichamen. Deze bevoegdheden worden door de lagere organen in beginsel zelfstandig uitgeoefend. Zij zijn dus niet ondergeschikt of verantwoording verplicht aan de centrale overheid. Wel oefent de centrale overheid toezicht uit op de wijze waarop de gedecentraliseerde organen hun bevoegdheden uitoefent.
  • Bij deconcentratie worden door de wetgever bevoegdheden toegekend aan organen/ambten die hiërarchisch ondergeschikt zijn. Deze organen oefenen hun bevoegdheden op eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid uit. Het verschil is dat het gedeconcentreerde orgaan dus ondergeschikt is aan een hoger overheidsorgaan en daarmee verantwoording schuldig is aan dat orgaan. Deconcentratie geschiedt enkel door attributie.
  • De organen die tot de centrale overheid behoren zijn de Koning, de regering (Koning, ministers en staatssecretarissen) en de Staten-Generaal (parlement, bestaande uit een Eerste en Tweede Kamer).
  • De drie kenmerken van het Nederlandse parlementaire stelsel worden gevormd door het beginsel van ministeriële verantwoordelijkheid, de vertrouwensregel en het ontbindingsrecht.
  • Nederland is een ‘gedecentraliseerde eenheidsstaat’. De staat treedt op als eenheid, en tegelijkertijd moeten decentrale overheden zoals de provincies en gemeenten voldoende armslag en bevoegdheden hebben.
  • Er is ter wille van de eenheid controle door hogere overheidsorganen of de lagere publiekrechtelijke rechtsgemeenschappen. Ten eerste is er preventief toezicht. Bepaalde besluiten van gemeentelijke of provinciale bestuursorganen moeten aan de minister ter goedkeuring worden voorgelegd, alvorens ze in werking treden. Daarnaast is er repressief toezicht. De regering kan een besluit vernietigen of schorsen wanneer hij van mening is dat een besluit in strijd is met het recht of met het algemeen belang. Ook de rechter kan tot het oordeel komen dat een besluit niet deugdelijk is.

Hoofdstuk 5: Hoe is de rechterlijke macht georganiseerd?

  • In het trias politica-model is de rechterlijke macht een van de drie staatsfuncties. Artikel 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) bepaalt dat de tot de rechterlijke macht behorende gerechten zijn: de rechtbanken, de gerechtshoven en de Hoge Raad. De genoemde instanties worden ook wel de gewone rechterlijke macht genoemd.
  • Bij kwesties inzake de bevoegdheden of competenties van de verschillende instanties komen steeds twee vragen aan de orde. Ten eerste de vraag naar de absolute competentie, dus bij welk type rechterlijke instantie een bepaalde categorie van zaken moet worden aangebracht. Ten tweede de vraag naar de relatieve competentie, dus welke van de instanties is bevoegd om de zaak in concreto te behandelen.
  • Het aanknopingspunt voor de relatieve competentie is steeds het geografische rechtsgebied van de betreffende rechterlijke instantie. Bij de rechtbanken spreekt men van het ‘arrondissement’.
  • Rechtsmiddelen zijn voorzieningen die erop gericht zijn dat een zaak waarover een rechterlijke instantie zich reeds heeft uitgesproken, wordt heroverwogen door diezelfde of een andere rechterlijke instantie. Men onderscheidt twee soorten rechtsmiddelen, namelijk gewone en buitengewone rechtsmiddelen. De gewone rechtsmiddelen zijn verzet, hoger beroep en beroep in cassatie. De buitengewone rechtsmiddelen zijn herroeping (civiele zaken), derdenverzet (civiele zaken), herziening (strafzaken), en cassatie (in belang der wet).
  • Tegen een rechterlijke uitspraak kan in beginsel hoger beroep (appèl) worden ingesteld. Hoger beroep heeft devolutieve werking. Dit betekent dat de gehele zaak opnieuw wordt behandeld. Alle feitelijke en juridische aspecten kunnen opnieuw aan de orde komen.
  • Om de eenheid in de rechtspraak te waarborgen, is voorzien in de mogelijkheid van cassatie van rechterlijke uitspraken door de Hoge Raad. In cassatie komen alleen rechtsvragen aan de orde, want de Hoge Raad gaat uit van de feiten zoals die door de lagere rechter zijn vastgesteld (dit in tegenstelling tot het hoger beroep). Om deze reden wordt de Hoge Raad ook wel een feitelijke instantie genoemd. Beroep in cassatie kan pas worden ingesteld als het om zaken gaat waarin geen hoger beroep mogelijk is, of waarin reeds in hoger beroep een uitspraak is gedaan.
  • Buitengewone rechtsmiddelen kunnen, met uitzondering van het derdenverzet, alleen worden toegepast wanneer er geen gewone rechtsmiddelen meer openstaan, dus wanneer de uitspraak kracht van gewijsde heeft. Zij hebben, eveneens met uitzondering van het derdenverzet, geen schorsende werking.
  • De hoofdtaak van het OM betreft de opsporing en vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van strafvonnissen. Het OM heeft ook taken op het terrein van het privaatrecht. Zo kan het bij de rechter vorderen dat een ouder van het ouderlijk gezag wordt ontheven (art. 1:267 BW).

Hoofdstuk 6: Hoe is de wetgeving geregeld in Nederland?

  • Bij een wet in formele zin kijken we naar het orgaan waarvan de wet afkomstig is. Het gaat dan om het hoogste wetgevende orgaan binnen onze nationale rechtsorde, de regering en Staten-Generaal. Elk besluit dat wordt vastgesteld door de regering en Staten-Generaal gezamenlijk, oftewel de formele wetgever, heet dan ook een wet in formele zin (art. 81 Gw).
  • Art. 82 e.v. Gw bepaalt de totstandkoming van een wet in formele zin. De wet in formele zin is van belang voor onze rechtsorde omdat de wetgevende bevoegdheid van de andere wetgevers gebaseerd moet zijn op een wet in formele zin, hun wetten moeten wijken als ze met een wet in formele zin in strijd komen en de regeling van bepaalde onderwerpen kan alleen bij wet in formele zin plaatsvinden.
  • Een wet in materiële zin is een besluit dat algemene regels bevat. Onder wet in materiële zin wordt verstaan een besluit dat: naar buiten werkt (extern), een algemene regels bevat en afkomstig is van het tot wetgeving bevoegde gezag.
  • Bij de besluiten die afkomstig zijn van de regering en Staten-Generaal gezamenlijk, is er sprake van een wet in materiële zin die tevens een wet in formele zin is. Alleen zo’n besluit wordt officieel als ‘wet’ aangeduid. Een besluit dat van de regering alleen afkomstig is, heet een koninklijk besluit (KB). Bevat het algemene regels dan wordt het een algemene maatregel van bestuur (AMvB) genoemd. Zie hierbij het arrest HR Meerenberg. Is het besluit dat algemene regels bevat afkomstig van de minister, dan wordt gewoonlijk van ministeriële regeling gesproken. De besluiten van provincies en gemeenten die algemene regels bevatten heten provinciale verordening en gemeentelijke verordening. Deze organen stellen echter niet alleen wetten in materiële zin (algemene regels) vast, maar ze nemen ook besluiten voor individuele gevallen (beschikkingen).
  • Bij attributie van wetgeving schept de (formele) wetgever een nieuwe bevoegdheid en kent die rechtstreeks toe aan een ander orgaan. Deze bevoegdheid kan de formele wetgever niet zelf uitoefenen, maar alleen het orgaan dat de bevoegdheid heeft verkregen. Bij delegatie van wetgevende bevoegdheid wordt daarentegen geen nieuwe bevoegdheid gecreëerd, maar een bestaande bevoegdheid overgedragen aan een ander orgaan. Het orgaan dat de bevoegdheid overdraagt, kan de bevoegdheid niet langer zelf uitoefenen. Als de verkregen bevoegdheid weer overgedragen wordt aan een ander orgaan spreekt men van subdelegatie.
  • Bepalingen in wetten kunnen tegenstrijdig zijn en de vraag is dan welke wetsbepaling moet worden toegepast. Daartoe bestaan er drie voorrangsregels of collisieregels (botsingsregels), namelijk dat de hogere wet boven een lagere wet gaat, dat een bijzondere wet boven een algemene wet gat en dat een jongere wet boven een oudere wet gaat.
  • Het toetsingsrecht van de rechter is echter niet onbeperkt, want het kent uitzonderingen. Zo mag de rechter de wetten in formele zin niet inhoudelijk toetsen aan de Grondwet (materieel toetsingsverbod, zie art. 120 Gw). De beoordeling hiervan moet aan de orde komen bij het advies dat de Raad van State uitbrengt of bij de parlementaire behandeling van een wetsontwerp. Naast dit materieel toetsingsverbod (toetsing van de inhoud van de wet door de rechter aan de Grondwet), omvat het toetsingsverbod ook een formele kant. De rechter mag namelijk niet toetsen of een wet wel op de in de Grondwet voorgeschreven wijze tot stand is gekomen. Ook mag niet worden getoetst aan ongeschreven recht. Art. 120 Gw verbiedt eveneens constitutionele toetsing en toetsing van een verdrag aan de Grondwet.
  • Naast de rechter oefenen ook hogere bestuursorganen vooraf (preventief) en achteraf (repressief) toezicht uit op besluiten die door lagere organen worden genomen. Deze bevoegdheid heeft zowel betrekking op wetten in materiële zin als op besluiten in individuele gevallen.

Hoofdstuk 7: Wat houdt het bestuursrecht in?

  • Door de opkomst van de verzorgingsstaat en vanwege het feit dat de overheid op sociaaleconomisch terrein (be)sturend ingrijpt, is het bestuursrecht na de Tweede Wereldoorlog sterk in omvang toegenomen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) vormt de rode draad in het bestuursrecht en zorgt voor uniformiteit.
  • Naast feitelijke handelingen verricht het bestuur op grote schaal rechtshandelingen. Deze rechtshandelingen kunnen in twee hoofdtypen worden onderscheiden, namelijk privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtshandelingen.
  • Besluiten vormen een ruime categorie en daarom wordt er een onderscheid gemaakt tussen besluiten met een abstract, algemeen karakter en besluiten die een individueel, concreet geval betreffen.
  • Bestuursorganen kunnen – in reactie op een schending door de burger van bestuursrechtelijke voorschriften – sancties toepassen. De sancties worden onderscheiden in bestuursrechtelijke sancties, herstelsancties en bestraffende sancties.
  • In een rechtsstaat is het van belang dat de bestuursbevoegdheid van het bestuursorgaan berust op de wet. Dikwijls berust de bevoegdheid op een uitdrukkelijke basis in een wettelijk voorschrift. Het is niet altijd makkelijk om de wettelijke grondslag op te sporen vanwege het stelsel van gelede (of getrapte) normstelling. Men treft in de betreffende (bestuursrechtelijke) wet (de wet in formele zin) alleen het algemene kader aan. Dit algemene raamwerk wordt in lagere regelgeving toegespitst en uitgewerkt. Bestuursbevoegdheden zijn doorgaans tamelijk ruim omschreven, al zijn er ook bestuursbevoegdheden die zo precies mogelijk zijn bepaald. Men spreekt dan van ‘gebonden bestuursbevoegdheid’.
  • Bij de uitoefening van de bestuursbevoegdheid moet het bestuursorgaan zich houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (de a.b.b.b.). De a.b.b.b. zijn in de rechtspraak ontwikkeld, maar inmiddels voor een belangrijk deel in de Awb gecodificeerd.

Hoofdstuk 8: Welke rechtsbescherming is er tegen de overheid en bestuursorganen?

  • Het is mogelijk dat bestuursorganen fouten maken. Daarom is het nodig dat burgers of instellingen een beslissing die zij als onjuist, onzorgvuldig of onrechtvaardig ervaren, kunnen aanvechten.
  • Het kenmerkende van een bestuursrechtelijke procedure is dat er al een besluit (meestal een beschikking) door een bestuursorgaan is genomen. De inzet van de procedure is dat degene die door deze beslissing in zijn belangen wordt geraakt de juistheid van het besluit van het bestuursorgaan aanvecht, omdat het niet in overeenstemming is met het bestuursrecht. Het gaat dus om toetsing van het bestreden bestuursbesluit.
  • Art. 8:1 Awb bepaalt dat beroep op de rechter alleen openstaat voor belanghebbenden. Onder belanghebbenden vallen degenen die een aanvraag voor een beschikking hebben ingediend of die met een aan hem of haar persoonlijk gerichte beschikking worden geconfronteerd, anderen die direct door een beschikking worden geraakt en organisaties die een bepaalde doelstelling nastreven.
  • Het besluit wordt tijdens de bezwaarschrift- en administratieve beroepsprocedure in volle omvang getoetst. Dit houdt in dat zowel de doelmatigheid als de rechtmatigheid van het bestreden besluit opnieuw wordt bekeken. In de administratieve rechtspraak gaat het uitsluitend om een rechtmatigheidstoetsing, waarbij de vraag aan de orde is of er strijd is met het geschreven en of ongeschreven recht.
  • Wanneer een belanghebbende het niet eens is met de uitkomst van de voorprocedure kan hij beroep instellen bij de bestuursrechter. In dat geval moet hij een beroepschrift sturen naar de sector bestuursrecht van de rechtbank.
  • Daarom kent het bestuursrecht een speciale spoedprocedure (art. 8:81 Awb). Vereist is dat degene die een spoedvoorziening vraagt, al de bezwaarschrift- of beroepsprocedure heeft gestart. De spoedprocedure kan dus niet los van de hoofdzaak worden behandeld (anders dan in het civielrechtelijk kort geding).
  • De burgerlijke rechter vult de leemtes in de bestuursrechtelijke rechtsbescherming en heeft dus een reservefunctie.
  • De ombudsman is geen rechter, maar behandelt klachten over het feitelijk optreden door bestuursorganen en bij die organen werkzame ambtenaren.  De Nationale ombudsman onderzoekt of het optreden ‘behoorlijk’ of juist ‘niet behoorlijk’ is geweest. Het oordeel van de Nationale ombudsman heeft niet de status van een bindende rechterlijke beslissing, maar moet gezien worden als een (gezaghebbend) advies.

Hoofdstuk 9: Wat houdt het privaatrecht en in het specifiek het vermogensrecht in?

  • Het privaatrecht bestaat uit materieel en formeel privaatrecht. Binnen het materiële privaatrecht bestaat een onderscheid tussen burgerlijk recht aan de ene kant en het handelsrecht (economisch privaatrecht) aan de andere kant. Het handelsrecht bevat regelingen over - onder andere - het voeren van een bedrijf (boekhouding), vervoer (vervoersrecht), verzekeringen (verzekeringsrecht), faillissement (faillissementsrecht). Het burgerlijk recht wordt onderverdeeld in het personen- en familierecht en het vermogensrecht.
  • Het vermogensrecht heeft betrekking op het vermogen van personen. Het vermogen is het geheel van op geld waardeerbare subjectieve rechten en verplichtingen. Dit vermogen omvat goederen (art. 3:1 BW). Dit worde ook wel vermogensbestanddelen genoemd. Goederen zijn zowel vermogensrechten als zaken.
  • Vermogensrechten maken deel uit van het vermogen. Vermogensrechten zijn op geld waardeerbare rechten (art. 3:6 BW). Vermogensrechten worden allereerst onderverdeeld in absolute en relatieve rechten. Absolute rechten worden weer onderverdeeld in volledige en beperkte rechten.
  • De absolute rechten kan men onderverdelen in volledige en beperkte rechten. Een volledig recht is het meest omvattende recht dat men op een goed kan hebben, zoals het eigendomsrecht. Eigendomsrecht wordt omschreven als het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (art. 5:1 lid 1 BW). Een beperkt recht is een recht dat is afgeleid van een meer omvattend recht. Het recht waarvan een beperkt recht is afgeleid noemt men moederrecht. Het beperkte recht noemt men dochterrecht. De beperkte rechten kunnen in gebruiksrechten (erfdienstbaarheid, vruchtgebruik, opstal en erfpacht) en zekerheidsrechten (pand en hypotheek) worden onderscheiden.
  • In het vermogensrecht is een onderscheid tussen twee typen betrekkingen, namelijk die tussen personen en goederen en die tussen personen onderling. Het onderscheid tussen beide typen betrekkingen is bepalend voor het onderscheid dat in het vermogensrecht wordt gemaakt tussen goederenrecht en verbintenissenrecht.
  • Het goederenrecht geeft regels omtrent vermogensbestanddelen oftewel goederen. Het heeft betrekking op de rechtsverhouding tussen een persoon en een goed. Het goederenrecht bevat regels omtrent de wijze waarop men goederen kan verkrijgen en verliezen en over de bevoegdheden die men als eigenaar of beperkt gerechtigde met betrekking tot goederen kan doen gelden.
  • Het verbintenissenrecht geeft regels over vermogensbestanddelen. Het verbintenissenrecht regelt echter de rechtsverhouding van mens tot mens, tussen schuldeisers (crediteuren) en schuldenaars (debiteuren). In zo’n rechtsbetrekking heeft de crediteur een recht en de debiteur een verplichting. Het recht van de crediteur is een relatief recht, omdat het alleen geldt ten opzichte van de debiteur.
  • Rechtsfeiten zijn een voorwaarde voor het ontstaan en het tenietgaan van rechten en verplichtingen. Rechtsfeiten zijn feiten die rechtsgevolgen hebben.
  • Rechtsfeiten worden verdeeld in feiten met rechtsgevolg die geen gedragingen zijn van personen (blote rechtsfeiten) en feiten met rechtsgevolg die bestaan uit handelingen van personen. De blote rechtsfeiten kunnen weer worden onderverdeeld in gebeurtenissen, toestanden of tijdsverloop.

Hoofdstuk 10: Wat is de verbintenisscheppende overeenkomst?

  • Art. 6:213 lid 1 BW omschrijft de verbintenisscheppende overeenkomst als ‘een meerzijdige rechtshandeling waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan’. Een verbintenis kan men omschrijven als een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee of meer personen krachtens welk de één (debiteur, schuldenaar) tot een prestatie is verplicht en de ander (crediteur, schuldeiser) tot die prestatie is gerechtigd.
  • Art. 6:217 BW bepaalt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Een aanbod is een eenzijdige rechtshandeling, welke gericht is op een rechtsgevolg. Er wordt een voorstel gedaan om een overeenkomst te sluiten.
  • De rechtshandeling zoals een overeenkomst onderscheidt zich van feitelijke handelingen doordat zij is gericht op een rechtsgevolg. Het rechtsgevolg treedt niet slechts in, maar is ook gewild. De wil van partijen is voor het tot stand komen van een overeenkomst niet voldoende. De wil moet door een verklaring kenbaar worden gemaakt of geopenbaard. Art. 3:33 BW bepaalt dat een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist, die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Ook hier kunnen zich problemen voordoen doordat de wil en de verklaring van partijen niet steeds samenvallen. De oplossingen worden geboden door de wilsleer of de verklaringsleer. De wilsleer komt erop neer dat er slechts sprake is van een contractuele gebondenheid voor zover de gegeven verklaring steunt op een daarmee corresponderende wil. De verklaringsleer betekent dat iemand gebonden is aan wat hij heeft verklaard.
  • Hoofdregel is dat van een rechtshandeling sprake is wanneer met de handeling een rechtsgevolg wordt beoogd. Een eerste uitzondering op deze hoofdregel doet zich voor in gevallen waarin de wil ontbreekt, maar de tegenpartij de handeling desondanks mocht opvatten als uiting van de wil. Een tweede uitzondering doet zich voor in gevallen waarin de wil om een bepaald rechtsgevolg te bereiken wel degelijk aanwezig is en tevens in overeenstemming is met de uiting of verklaring van die wil, maar berust op verkeerde veronderstellingen of door manipulaties of onder onoorbare druk tot stand is gekomen. Men spreekt dan van dwaling, bedrog en bedreiging (of dwang), oftewel gezamenlijk ‘de wilsgebreken’. Een vierde wilsgebrek is ‘misbruik van omstandigheden’.
  • Art. 6:228 BW bevat de twee vereisten voor dwaling, namelijk een causaal verband tussen de dwaling en de totstandkoming van de overeenkomst en het kenbaarheidsvereiste. Dit houdt dus in dat de eigenschappen waarover de verkeerde voorstelling bestond voor de dwalende partij essentieel waren voor het sluiten van de overeenkomst. En, dat de wederpartij wist of behoorde te weten dat de eigenschappen essentieel waren voor het sluiten van de overeenkomst.
  • Het beginsel van contractsvrijheid houdt in dat partijen vrij zijn om zelf te bepalen wat de inhoud van een overeenkomst zal zijn. Dit dient echter gerelativeerd worden, omdat in vele gevallen de inhoud van een overeenkomst niet uitsluitend bepaald wordt door de afspraken van partijen. Ook worden de mogelijkheden om bepaalde rechtsgeldige afspraken te maken beperkt.
  • Voor een antwoord op de vraag of in een bepaald geval sprake is van een tekortkoming is het van belang te bepalen welke prestatie er mocht worden verwacht. Men dient namelijk onderscheid te maken tussen overeenkomsten waarbij een resultaatsverbintenis is ontstaan en overeenkomsten die de grondslag vormen voor een inspanningsverbintenis. In geval een resultaatsverbintenis is sprake van een tekortkoming wanneer het afgesproken resultaat niet wordt gerealiseerd. In geval van een inspanningsverbintenis is er sprake van een tekortkoming wanneer de toegezegde inspanning niet wordt gerealiseerd.
  • Wanneer sprake is van een tekortkoming die aan de schuldenaar kan worden toegerekend, kan de schuldeiser nog niet in alle gevallen schadevergoeding eisen. Schadevergoeding is vaak pas mogelijk indien de schuldenaar in verzuim is (art. 6:74 lid 2 BW). De schuldenaar komt in de regel in verzuim na ingebrekestelling (art. 6:82 BW). Alleen wanneer nakoming onmogelijk is, kan onmiddellijk schadevergoeding worden geëist.

Hoofdstuk 11: Wat houdt de onrechtmatige daad in?

  • Art. 6:162 BW noemt vier voorwaarden waaraan voldaan moet worden, wil een vordering uit onrechtmatige daad kunnen slagen:

    • Er moet sprake zijn van een onrechtmatige gedraging.
    • Deze daad moet aan de dader kunnen worden toegerekend.
    • De eiser moet schade geleden hebben.
    • Er moet causaal verband zijn tussen de gedraging en schade.
  • Art. 6:162 lid 2 BW bepaalt wanneer een daad onrechtmatig is. Het artikel onderscheidt drie categorieën gedragingen (met inbegrip van nalaten) die onrechtmatig zijn:
    • Inbreuk op een recht: Het gaat om een subjectief recht van degene die schade lijdt.
    • Strijd met een wettelijke plicht: Wie in strijd handelt met een gebods- of verbodsbepaling handelt onrechtmatig. Alle handelingen die strafbaar zijn, zijn ook onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW.
    • Strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt: Sinds het arrest Lindenbaum-Cohen hanteert de Hoge Raad een ruime omschrijving van ‘onrechtmatig’ en kan in twee groepen worden onderscheiden (zie ook art. 6:162 lid 2 BW), namelijk het scheppen of in stand houden van voor anderen of andermans goederen gevaarlijke situaties en het niet voldoende rekening houden met andermans belangen.
  • Het tweede vereiste voor onrechtmatigheid is de toerekenbaarheid, welke is uitgewerkt in art. 6:162 lid 3 BW. Het onderscheidt drie mogelijkheden:
    • De dader heeft schuld aan de daad: De dader kan een verwijt worden gemaakt.
    • De oorzaak van de daad komt op grond van de wet voor rekening van de dader (zie art. 6:165 lid 1 BW).
    • De oorzaak van de daad komt op grond van de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van de dader: Deze categorie moet beperkt worden opgevat.

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Image

Follow the author: YaraBerghe
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Statistics
705