Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Privaatrecht II deel 2

Hoorcollege aantekeningen van week 3 en 4. Gebaseerd op de colleges van 2014 - 2015.

Hoorcollege week 3

 

Programma:

1.      Vervolg (ver)nietig(baar)heid

De ongeoorloofde rechtshandeling

  1. Vorm
  2.  Inhoud

2.      Algemene voorwaarden, afd. 6.5.3 BW

  1. Totstandkoming
  2. Vernietigbaarheid

Pas in het volgende HC worden de onderwerpen met betrekking tot aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid etc behandeld.

 

(Ver)nietig(baar)heid

De ongeoorloofde of aantastbare rechtshandelingen kan op verschillende wijzen tot stand gekomen zijn:

  1. Door een handelingsonbevoegde
  2. Door een handelingsonbekwame
  3. Bij aanwezigheid van een wilsgebrek
  4. Door strijd met een vormvoorschrift
  5. Door actio Pauliana
  6. Bij strijd met wet, openbare orde of goede zede

Ten slotte met betrekking tot algemene voorwaarden: niet (op de juiste manier) ter hand gesteld of onredelijk bezwarend.

 

Strijd met vormvoorschrift

Uit art. 3:39 BW blijkt dat strijdigheid met vormvoorschriften leidt tot nietigheid (bijvoorbeeld de koopovereenkomst tav onroerend goed die niet volgens art. 7:2 BW schriftelijk is). In gevallen waarin slechts een van de partijen beschermd wordt, leidt dit tot vernietigbaarheid.

De professionele verkoper zal echter bij een beroep op dit vormvoorschrift sneller op de redelijkheid en billijkheid sluiten, waardoor dit beroep niet altijd op zal gaan.

Hoofdregel is echter dat rechtshandelingen in beginsel vormvrij zijn (art. 3:37 BW). Als de wet echter een vorm voorschrijft (zoals in art. 7:2 BW), bepaalt art. 3:39 BW dat deze rechtshandeling nietig is, tenzij de wet anders voorschrijft (dit is dus het geval als slechts een van beide partijen beschermd wordt).

 

Actio Pauliana

Wordt beschreven in art. 3:45 BW. Er zijn drie voorwaarden:

  1. Er is sprake van een onverplichte rechtshandeling door de schuldenaar (terugbetaling van een schuld (bijvoorbeeld eerst aan ouders en vervolgens aan de bank) valt hier dus niet onder);
  2. Daardoor wordt een schuldeiser benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden;
  3. En de schuldenaar wist dit of behoorde dit te weten.

 

Beperking contractvrijheid door de inhoud van de overeenkomst (zie ook het arrest Esmilo/Mediq m.nt. Lindenberg)

In dergelijke gevallen kan art. 3:40 BW uitkomst bieden. Dit artikel kan het beste worden toegepast volgens onderstaand stappenplan:

1.      Art. 3:40 lid 2 BW

a.     Is er sprake van dwingend recht? Slechts in gevallen waarin er sprake is van dwingend recht, is dit artikel van toepassing (dus geen regelend recht (veel regelend recht staat in boek 6)). Voorbeelden van dwingend recht zijn art. 7:6 BW, art. 6:246 BW, WvSr.

 

b.     Rechtsgevolgen?

                                                         i.           In sommige gevallen is strijd met dwingend recht opgenomen in de dwingendrechtelijke bepaling zelf (meestal vernietigbaarheid of nietigheid). De sanctie voor het vastleggen van een te lange proeftijd in een arbeidsovereenkomst is bijvoorbeeld nietigheid op dit punt. Er komt dan een overeenkomst tot stand zonder proeftijd (dus gewoon een volledige arbeidsovereenkomst).

                                                       ii.           Andere gevallen worden geregeld in art. 3:40 lid 2 BW. Hoofdregel is nietigheid bij strijd met dwingend recht. Als echter slechts een van beide partijen beschermd wordt, leidt dit tot vernietigbaarheid.

 

2.      Art. 3:40 lid 3 BW

a.     Illustratie aan de hand van winkeltijdenwet: in de winkeltijdenwet worden de openingstijden van winkels geregeld. Stel dat iemand in een winkel die op dat moment niet open zou mogen zijn een product koopt, komt de overeenkomst die aan deze koop ten grondslag ligt niet te vervallen door nietigheid. De winkeltijdenwet heeft namelijk niet de strekking om de overeenkomst aan te tasten.

 

b.     Strekking wetsbepaling: gekeken moet dus worden naar de strekking van de geschonden wetsbepaling.

 

Hoofdregel: schending dwingend recht leidt tot nietigheid. Gekeken moet worden naar de strekking van de bepaling: als deze slechts een partij beschermd is er sprake van vernietighbaarheid van de rechtshandeling. Als de bepaling uberhaupt niet de strekking heeft de rechtshandeling aan te tasten, zal de rechtshandeling gewoon geldig zijn.

 

Bereik art. 3:40 lid 2 en 3 BW

Het artikel heeft slechts betrekking op WFZ. In geval van strijd met een andere bepaling moet gekeken worden naar lid 1.

Daarnaast moet het verbod strekken tot een verbod tot het aangaan of het verrichten van een rechtshandeling (dit is het geval bij bijvoorbeeld harddrugs of bij heling). Indien de bepaling niet strekt tot verbod van aangaan of verrichten van de rechtshandeling, moiet gekeken worden naar lid 1 (het kopen van een mes is bijvoorbeeld niet verboden, en valt daardoor niet onder lid 2 en lid 3, het aangaan van de koopovereenkomst is namelijk niet in strijd met een wettelijke bepaling).

 

Stap 3: art. 3:40 lid 1 BW

Biedt uitkomst in bovengenoemde gevallen (niet het aangaan is verboden of er is geen sprake van strijd met WFZ).

Een rechtshandeling is eveneens nietig als de inhoud of strekking in strijd is met de wet, openbare orde en/of goede zede.

Inhoud: brengt de overeenkomst verboden verbintenissen met zich mee (verplicht hij tot verboden handelingen?).

Strekking: heeft betrekking op de over en weer kenbare motieven van partijen.

 

Algemene voorwaarden

De algemene voorwaarden worden geregeld in afd. 6.5.3. Deze bepalingen zijn dwingend recht.

Algemene voorwaarden worden vanwege het feit dat ze meerdere keren inzetbaar zijn over het algemeen opgesteld vanuit praktisch oogpunt.

De algemene voorwaarden-regeling is door de wetgever opgesteld om een balans te vinden tussen de belangen van de gebruiker van de voorwaarden (degene die ze opgesteld heeft) en zijn wederpartij.

In art. 6:231 BW wordt de definitie van algemene voorwaarden gegeven. Er zijn verschillende vereisten:

Bestemming: bestemd om voor meerdere overeenkomsten in te zetten (hoeft niet daadwerkelijk meerdere keren te worden ingezet, maar hoeft hier slechts toe bestemd te zijn).

Mag schriftelijk, elektronisch en mondeling;

Essentiële punten van de overeenkomst (kernbedingen, bijvoorbeeld mbt de prijs) zijn geen algemene voorwaarden.

 

Toepasselijkheid

Algemene voorwaarden worden net als de overeenkomst zelf van toepassing door aanbod en aanvaarding van het gebruik hiervan (ook de wilsvertrouwensleer van art. 3:33 en 3:35 BW is dus van toepassing). Uit art. 6:232 BW blijkt een uitwerking van art. 3:35 BW (het lezen van algemene voorwaarden is voor aanvaarding niet verplicht).

Art. 6:225 lid 3 BW geeft de regeling als er verschillende algemene voorwaarden van toepassing zijn.

ARt. 6:238 BW stelt dat bij onduidelijkheid over de uitleg van de algemene voorwaarden altijd de voor de wederpartij van de gebruiker meest gunstige uitleg gekozen moet worden.

 

Kenbaarheidscontrole

Om de algemene voorwaarden onderdeel te laten zijn van de overeenkomst hoeven ze niet kenbaar te zijn (ze hoeven dus niet ter hand gesteld te worden), maar dit vormt vervolgens wel een grond voor aantastbaarheid van de algemene voorwaarden. Art. 6:233 sub b jo. art. 6:234 BW bepaalt dat de wederpartij de redelijke mogelijkheid tot kennisneming moet krijgen. Dit moet gebeuren door terhandstelling. Indien dit niet mogelijk is (bijvoorbeeld bij vervoersovereenkomsten), moeten de algemene voorwaarden opvraagbaar zijn (art. 6:234 BW).

Getoetst wordt steeds of er een redelijke mogelijkheid bestaat tot kennisneming. Dit wordt in art. 6:234 BW uitgebreid uitgewerkt.

Indien hiervan geen sprake is, zijn de algemene voorwaarden vernietigbaar.

 

Uit HR: Geurtzen/Kampstaal blijkt dat de bescherming van afd. 6.5.3 niet geldt voor hele grote wederpartijen.

 

Inhoudscontrole

Art. 6::233 sub a BW geeft regelingen met betrekking tot de inhoud. Algemene voorwaarden mogen niet onredelijk bezwarend zijn. Bepalingen die dit wel zijn, zijn vernietigbaar.

De zwarte lijst van art. 6:236 BW geeft gevallen die in ieder geval onredelijk bezwarend zijn. Art. 6:237 BW geeft gevallen die worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn.

Deze lijsten zijn alleen door particulieren inroepbaar. Art. 6:233 BW is ook voor niet-particulieren inroepbaar (mits zij geen grote bedrijven zijn). Door de reflexwerking van de lijsten worden zij echter wel impliciet toegepast 

 

Hoorcollege week 4

Inhoud van een overeenkomst

Uit art. 6:248 BW blijkt dat niet alleen datgene wat door partijen overeengekomen is voortvloeit uit de overeenkomst, maar dat de redelijkheid en billijkheid een aanvullende werking hebben.

Omdat redelijkheid en billijkheid slechts een aanvullende werking hebben, moet eerst bepaald worden wat de kern van de overeenkomst is. Dit moet worden bepaald aan de hand van het zogenaamde Haviltex-criterium. In het Haviltex-arrest wordt bepaald dat voor de uitleg van een overeenkomst gekeken moet worden naar de bedoeling van partijen bij het sluiten van het contract. ‘Voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld (en dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld), komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten’.

 

Haviltex-criterium

Volgens het Haviltex criterium zijn er voor de uitleg van een contract zowel objectieve als subjectieve aanknopingspunten.

Voor verschillende gevallen wordt

 

CAO-norm (DSM/Fox)

Hoe meer rechtsgevolgen een overeenkomst heeft voor derden, hoe objectiever (en dus hoe tekstueler) de uitleg dient te zijn. Voor deze derden is de partijbedoeling namelijk helemaal niet zo relevant. Het gaat er bij hen om wat zij op basis van die overeenkomst hebben mogen afleiden wat er bedoeld is.

 

Levering onroerende zaken (akte, Eelder woningbouw)

Bij de levering van onroerende zaken, moeten de rechtsgevolgen worden afgeleid uit de inhoud van de notariële akte die naar objectieve maatstaven wordt vastgesteld (mede in het licht van de gehele inhoud van de akte).

De koopovereenkomst zelf mag echter wel volgens de partijbedoelingen worden uitgelegd (Haviltex-criterium), waardoor een fout in de akte (geen wilsovereenstemming bijvoorbeeld) niet tot een overdracht kan leiden.

 

Aanknopingspunten bij uitleg

  • Maatschappelijke kringen waartoe paritjen behoren
  • Welke rechtskennis kan van partijen worden gevergd?
  • Bewoordingen en detaillering van het contract? Hoe nauwkeurig is het contract?
  • Datgene wat partijen hebben laten blijken buiten de de schriftelijke vastlegging om.
  • Hoe gedragen partijen zich in de uitvoeringsfase?

 

Aavulling van de overeenkomst

Allereerst moet aan de hand van bovengenoemde criteria de overeenkomst worden uitgelegd (leemtes in de overeenkomst moeten worden opgevuld). Vervolgens biedt art. 6:248 lid 1 BW verdere aanvulling. Hiermee kunnen rechten, plichten en bevoegdheden worden aangevuld.

 

Beperkende werking redelijkheid en billijkheid

Op basis van art. 6:248 lid 2 BW kunnen de volgens de vorige stappen vastgestelde rechtsgevolgen van een overeenkomst worden ingeperkt.

Voorbeelden hiervan zijn te vinden in de rechtspraak met betrekking tot exoneratieclausules. Een exoneratieclausule die aansprakelijkheid uitsluit voor opzettelijk toegebrachte schade is bijvoorbeeld naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

Een bijzondere toepassing van de redelijkheid en billijkheid is te vinden in de constructie van de rechtsverwerking. Zie voor een voorbeeld hiervan het arrest HR: Van den Bos/Provincial. Uit dit arrest volgt dat louter tijdsverloop niet voldoende is voor het intreden van rechtverwerking.

Een andere bijzondere toepassing is art. 6:258 BW: onvoorziene omstandigheden.

 

Remedies bij niet nakoming:

Opschorting: wordt algemeen geregeld in art. 6:52 en verder BW.

  • Bijzondere opschortingsrechten:
    • Art. 6:262 BW (voor wederkerige overeenkomsten)
    • Art. 6:263 BW (nadere uitwerking van art. 6:262 BW)
    • Art. 6:37 BW (voor het geval waarin niet duidelijk is aan wie betaald moet worden).
    • Art. 3:290 BW (opschortingsrecht, goederenrechtelijk recht).
       
  • Nakoming in rechte: art. 3:296 ev.
    • Er moet sprake zijn van een opeisbare verbintenis;
    • Daarnaast moet nakoming nog mogelijk zijn (tenietgaan van een bepaalde zaak leidt bijvoorbeeld tot onmogelijkheid tot nakoming).
    • Relevant is het verschil tussen een resultaats- en een inspanningsverbintenis. Slechts bij een resultaatsverbintenis is het mogelijk om nakoming te vorderen als een bepaald resultaat niet behaald wordt.
       
  • Ontbinding: art. 6:265 BW
    • Er moet sprake zijn van een tekortkoming (toerekenbaarheid is niet relevant);
       
  • Verzuim is vereist voor de gevallen waarin nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is (art. 6:265 lid 2 BW).
    • Heeft geen terugwerkende kracht, ex art. 6:269 BW.
    • Art. 6:271 BW bepaalt dat er verbintennissen tot terugbetaling van reeds verrichte prestaties ontstaan (titel voor retro-overdracht).
       
  • Schadevergoeding: art. 6:74 BW.
    • Vereist is tekortkoming (art. 6:74 lid 1 BW);
    • De niet-nakoming moet toerekenbaar zijn (art. 6:74 lid 1 jo. 6:75 BW);
    • Er moet schade ontstaan zijn (art. 6:95 BW);
    • Er moet een causaal verband zijn tussen niet-nakoming en schade: art. 6:74 lid 1 jo. art. 6:98 BW;
    • Indien nakoming niet blijvend onmogelijk is, is verzuim vereist volgens de regels van art. 6:81 ev BW.
       

Verzuim

De definitie van verzuim is opgenomen in art. 6:81 BW. Verzuim is de tijd dat de prestatie opeisbaar is, maar dat deze uitblijft.

In principe is ingevolge art. 6:82 lid 1 BW een ingebrekestelling vereist voordat het verzuim kan intreden. In deze ingebrekestelling moet een redelijke termijn tot nakoming gegeven worden (uitzondering hierop in lid 2). Slechts in de in art. 6:83 BW beschreven gevallen is een ingebrekestelling niet vereist voor intreden van het verzuim.

Als verzuim vereist is, moet gekeken worden naar art. 6:81 en verder BW. Art. 6:82 lid 1 BW bepaalt dat een ingebrekestelling in principe vereist is voor het intreden van het verzuim.

 

Hoorcollege week 5

 

De laatste weken zullen verbintenissen worden behandeld die niet voortvloeien uit een overeenkomst (buitencontractuele verbintenissen).

Allereerst zal deze week de (eigen) onrechtmatige daad behandeld worden.

 

Achtergrond

De vraag die verweven is met het gehele verbintenissenrecht is hoe risico’s verdeeld dienen te worden. Leidende beginselen zijn dat eenieder zijn eigen schade draagt en dat men anderen geen schade berokkend.

 

Vereisten voor aansprakelijkheid op grond van OD

  1. OD (6:162 lid 1 jo. lid 2 BW);

  2. Toerekenbaarheid (6:162 lid 1 jo. lid 3 BW);

  3. Schade (6:162 lid 1 en afd. 6.1.10): niet deze week;

  4. Causaal verband (6:162 lid 1 jo. 6:98 BW): niet deze week;

  5. Relativiteit (6:163 BW).

 

Ad 1: de onrechtmatigheid

Art. 6:162 lid 2 geeft met betrekking tot de onrechtmatigheid drie categorieën van onrechtmatigheid, die dus de grond voor aansprakelijkheid kunnen vormen.

Aansprakelijkheid is, volgens Keirse, afhankelijk van falend gedrag. Vereist is dus dat een mens of een ding niet voldoet aan een geldende rechtsnorm. De grondslag voor aansprakelijkheid is gelegen in de vermijdbaarheid van schade.

Datgene wat maatchappelijk zorgvuldig is is een open norm. Een van de invullingen hiervan wordt gegeven in het arrest HR: Staat/Shell (NJ 1996, 196).

Gevaltypen

  • OSVO: een ongelukkige samenloop van omstandigheden kan niet worden aangemerkt als onrechtmatig (zie ook de arresten HR: verhuizende zussen en HR: zwiepende tak).

  • Sport en spelsituaties: belangrijk is het verschil op te merken tussen deelnemers aan sportevenementen en organisators van sportevenementen. Tussen de deelnemers onderling geldt een verhoogde grens voor aansprakelijkheid: sporten brengt nu eenmaal een risico met zich mee. De organisatoren daarentegen hebben een grotere zorgplicht ten aanzien van de deelnemers, juist omdat zij deze sport- en spelsituatie die een groter risico met zich meebrengen georganiseerd hebben.

  • Gevaarzetting: van belang is hier het kelderluikarrest.

  • Groepsaansprakelijkheid: zie art. 6:166 BW.

  • Onrechtmatige overheidsdaad: wordt in de werkgroep behandeld. Ook de overheid kan voor eigen onrechtmatig handelen aansprakelijk gesteld worden.

  • Zuiver nalaten: naar Nederlands recht kan zuiver nalaten een onrechtmatige daad opleveren. Dit komt echter niet vaak voor. Er moet dan sprake zijn van een hele specifieke zorgplicht die geschonden wordt.

  • Staking: staking kan in bepaalde contexten onrechtmatig zijn.

  • Onrechtmatige uitingen: ook dit kan in bepaalde gevallen een OD opleveren.

  • Privacy-schending

  • Hinder: bijvoorbeeld burenhinder (geluidsoverlast etc);

  • Ongeoorloofde mededinging

  • Milieuaansprakelijkheid

  • Beroepsaansprakelijkheid: te denken valt aan termijnoverschrijdingen van advocaten etc.

  • Discriminatie

  • Misleidende reclame

  • Productaansprakelijkeid: wordt na de kerst behandeld.

  • Verkeersongevallen

  • Arbeidsongevallen en beroepsziekten.

 

Ad 2: toerekening

Art. 6:162 lid 3 BW geeft een drietal gronden voor toerekening. Dit criterium heeft geen betrekking op de daad (dus niet naar wat er gebeurd is), maar naar de dader (de actor). De vraag is dus niet of de daad onrechtmatig is, maar of die daad toegerekend kan worden aan de actor.

Een daad kan worden toegerekend op grond van schuld, op grond van de wet en op grond van de verkeersopvattingen. Verschil met contractenrecht is dat art. 6:75 BW ook mogelijkheid biedt tot toerekening op grond van rechtshandeling. Kenmerk van buitencontractuele aansprakelijkheid is nu juist dat er geen sprake is van een rechtshandeling.

Alle toerekeningsgronden kennen een vrij ruime toepassing (zie voor een voorbeeld het arrest HR: Meppelse ree).

 

Ad 5: relativiteit

Art. 6:163 BW bepaalt dat de gedraging onrechtmatig dient te zijn tegenover deze specifieke benadeelde.

Daarom is vereist dat de schade, die de benadeelde geleden heeft, onder de bescherming van de geschonden norm vallen. Van belang is dus tot bescherming van welk belang een bepaalde norm strekt.

Door toepassing van het vereiste van relativiteit wordt dus de mogelijkheid tot het claimen van geleden schade bemoeilijkt.

 

Belang van buitencontractueel verbintenissenrecht

Van belang is te bepalen welke schade en hoeveel van die schade verhaald kan worden op een ander. Het buitencontractuele verbintenissenrecht heeft daarmee dus zowel een kwalitatief als een kwantitatief aspect.

Het verbintenissenrecht is een instrument om de schade daar te leggen waar die zou moeten liggen.

Het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht neemt een grote vlucht en het aantal claims neemt de laatste jaren steeds meer toe. In het kader van beperking van het aantal claims ontstaan er steeds meer verplichtingen tot het platasen van waarschuwingen op producten. Uit het Jetblast-arrest blijkt echter dat een waarschuwing niet steeds vrijwaart voor alle aansprakelijkheid. Of een waarschuwing voldoende is, is mede afhankelijk van de vraag of die waarschuwing zal leiden tot een specifiek doen- of nalaten dat niet leidt tot het ontstaan van de schade.

Het het arrest Waterschap/Royal blijkt daarentegen dat waarschuwen niet altijd noodzakelijk is, met name niet wanneer het gevaar ook voor niet steeds oplettende en voorzichtige personen onmiddellijk kenbaar is.

 

Hoorcollege week 6

 

Dit HC gaat over aansprakelijkheid voor iets anders dan voor eigen gedrag, dus zowel risico-aansprakelijkheid als kwalitatieve aansprakelijkheid.

De aard van deze aansprakelijkheden is steeds buitencontractueel. Uitgangspunt in het aansprakelijkheidsrecht is steeds dat de schade gedragen wordt door degene waar deze valt. Toch zijn er situaties waarin er redenen zijn om naast de schadeveroorzakende persoon een ander aansprakelijk te stellen. Een van de redenen kan zijn dat er sprake is van een bijzondere betrekking tussen een schadeveroorzakende persoon en een ander, terwijl die andere persoon wel voordeel heeft van de gedragingen van de eerste persoon. Dit is bijvoorbeeld het geval bij werknemers en werkgevers. Een ander argument is dat door bepaalde verhoudingen (bijvoorbeeld werkgever-werknemer) de actieradius van het risico vrijwillig vergroot wordt.

Dit is dan ook aan te wijzen als de overkoepelende grond voor het aansprakelijk stellen van een ander: door het aangaan van bepaalde betrekkingen wordt de actieradius van het risico vrijwillig vergroot.

Voor het vestigen van aansprakelijkheid gelden in dergelijke cases verschillende voorwaarden. Allereerst moet er sprake zijn van een rechtsverhouding (met een persoon/zaak, met uitzondering van kinderen ex art. 6:164 BW) en van een fout (bij personen) of een gebrek/gevaar (bij zaken).

 

Risico- en foutaansprakelijkheid

Foutaansprakelijkheid wordt gevestigd op grond van een toerekenbare onrechtmatige daad van een persoon (art. 6:162 BW). Er wordt dus gekeken naar het eigen onrechtmatige gedrag van de persoon zelf.

Bij risicoaansprakelijkheid echter bestaat aansprakelijkheid op basis van gedrag ten aanzien van wie aansprakelijkheid of de constellatie van de zaak ten aanzien waarvoor aansprakelijkheid bestaat.

 

Aansprakelijkheid onstaat op grond van falend gedrag. Vereist is dus dat een mens of een ding niet voldoet aan een geldende rechtsnorm. De grondslag is vermijdbaarheid van de schade.

 

Aansprakelijkheid voor gedragingen van anderen

  • Aansprakelijkheid voor kinderen (art. 6:196 BW)

  • Aansprakelijkheid voor werknemers (art. 6:170 BW)

Een voorbeeld hiervan is te vinden in het arrest Groot Kievitsdal. In dit geval was er sprake van verschillende onrechtmatige daden van werknemers, die ertoe leidden dat een partycentrum afbrandde. Vanwege de band tussen werknemers en werkgevers en op grond van bovengenoemde overwegingen van uitbreiding van risicoactieradius etc, werd de werkgever kwalitatief aansprakelijk geacht.

  • Aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikte hulppersonen (art. 6:171 BW)

  • Aansprakelijkheid voor vertegenwoordigers (art. 6:172 BW)

 

Aansprakelijkheid voor zaken, opstallen, dieren, producten

  • Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken (art. 6:173 BW)

  • Aansprakelijkheid voor opstallen (art. 6:174 BW);

  • Aansprakelijkheid voor gebrekkige producten (Art. 6:185 BW)

  • Aansprakelijkheid voor motorrijtuigen (art. 185 WVW).

 

Aansprakelijkheid voor motorrijtuigen

Grondslag hiervoor is art. 185 WVW, maar daarnaast is ook art. 6:162 BW toepasselijk.

Voor art. 185 WVW is vereist dat er sprake is van betrokkenheid van een motorrijtuig bij een verkeersongeval waarbij schade toegebracht wordt aan niet-gemotoriseerde weggebruikers.

In dergelijke gevallen is de eigenaar of de houder van het voortuig verplicht die schade te vergoeden, behalve als er sprake is van overmacht.

Overmacht wordt over het algemeen niet snel aangenomen. Met betrekking tot kinderen jonger dan 14 jaar geldt dat er slechts sprake is van overmacht als er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid (HR: De Backer/Van Uitregt)

Met betrekking tot ouderen van 14 jaar geldt slechts overmacht als de bestuurder van het motorrijtuig rechtens geen enkel verwijt gemaakt kan worden. Een dergelijke situatie doet zich echter vrijwel nooit voor (HR: Staat/Royal Nederland). Er moet dan sprake zijn van fouten van de ongemotoriseerde verkeersdeelnemer die dusdanig onvoorzienbaar zijn dan de gemotoriseerde verkeersdeelnemer hier in het geheel geen rekening mee hoeft te houden.

 

Twee fasen bij verkeersaansprakelijkheid

  1. Vestiging aansprakelijkheid

Bij deze fase gaat het om het vaststellen van aansprakelijkheid. De vraag is dus of er sprake is van overmacht.

  1. Omvang aansprakelijkheid

De omvang van de aansprakelijkheid moet worden vastgesteld aan de hand van art. 6:101 BW. Gekeken dient te worden of ook het slachtoffer een bijdrage geleverd heeft aan het ontstaan van de schade. Indien dit het geval is zal de schade naar causaliteit verdeeld worden. Als deze verdeling echter niet bevredigend uitpakt biedt de billijkheid nog een uitkomst.

Al met al zijn er dus vier stappen te onderscheiden:

  1. Is er sprake van een causaal verband tussen een gedraging van het slachtoffer en de schade?

  2. Kan die gedraging dan ook worden toegerekend aan het slachtoffer?

  3. Indien voldaan is aan 1 en 2 is, is er sprake van eigen schuld en zal aan de hand van de causaliteit een verdeling van de kosten gemaakt worden.

  4. Ten slotte biedt de billijkheid een laatste correctie.

 

Er is dus sprake van een tweeledige verdelingsmaatstaf. Primair wordt de schade verdeeld naar causaliteit en secundair naar billijkheid. Zolang het rechtvaardig is, zal degene die zichzelf schade berokkent deze zelf moeten dragen.

Deze laatste billijkheidscorrectie is door de HR verder uitgewerkt. Voor slachtoffers onder veertien jaar geldt dat er sprake is van een verplichting tot vergoeding van honderd procent van de schade van het slachtoffer. Dit blijkt uit het arrest HR: Ingrid Kolkman.

Voor slachtoffers van veertien jaar en ouder geldt dat tenminste 50% van de schade voor rekening dient te komen van de dader, tenzij er bij het slachtoffer sprake is van opzet of daaraan grenzende roekeloosheid.

Van belang is dat deze billijke verdeling slechts geldt voor onverzekerde verkeersslachtoffers.

Indien er sprake is van een situatie waarin het kind verzekerd is, geldt de 50% en 100% regel niet. Dan dient gekeken te worden naar art. 6:101 BW.

 

Gemotoriseerde claimt schade van ongemotoriseerde

In dergelijke gevallen biedt art. 185 WVW geen uitkomst, aangezien deze bepaling slechts geldt voor gevallen waarin sprake is van een gemotoriseerde dader en een ongemotoriseerd slachtoffer.

Er moet dan dus gekeken worden naar art. 6:162 BW. Bij de toepassing van art. 6:101 BW heeft art. 185 WVW wel reflexwerking, wat ertoe leidt dat niet alleen eigen fouten van de gemotoriseerde (dus de claimende partij) aan hem worden toegerekend, maar ook het enkele feit dat hij gemotoriseerd is en de wederpartij niet (betriebsgefahr). De vijftig- en honderprocent regel zijn echter niet van toepassing. Zie hiervoor ook het arrest HR CHan a Hung/Maalste 2001.  

 

Hoorcollege week 7

 

Het schadevergoedingsrecht is geregeld in afdeling 6.1.10 BW. Deze afdeling is uitsluitend van toepassing op wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding (bijvoorbeeld schadevergoeding uit OD, maar niet vordering op grond van art. 6:74 BW (niet nakoming)). Deze afdeling heeft slechts betrekking op de omvang van schadevergoeding; de fase van vestiging is dus voorbij.

 

Het doel van het schadevergoedingsrecht is de lijdende partij zoveel mogelijk te brengen in de situatie waarin deze zonder de normschending zou hebben verkeerd.

Vereist is dus een vergelijking tussen de situatie na de normschending en de situatie zoals die er zonder normschending zou zijn geweest. Er wordt dus gezocht naar een adequatie reactie van het recht op de wijziing in positie van de benadeelde die het gevolg is van normschending door de dader.

Uitgangspunt is de volledige vergoeding van de schade. Dit beginsel wordt echter begrensd door verschillende leerstukken:

1.      Causaliteit

2.      Voordeelstoerekening

3.      Eigen schuld

4.      Matiging

5.      limitering

 

Causaliteit (6:98 BW)

De vaststelling van causaliteit gaat in twee stappen. Allereerst moet er sprake zijn van een condicio sine qua non-verband. Vervolgens is ook een tweede normatieve toets vereist om de kring van gevolgen in te perken: de toerekening naar redelijkheid. Bij deze toerekening zijn verschillende factoren van belang (factoren van Brunner):

  • Aard van de aansprakelijkheid (schuldaansprakelijkheid (wordt sneller toegerekend) of risicoaansprakelijkheid)
  • Aard van de schade (letselschade wordt eerder toegerekend dan zaakschade)
  • Aard van de geschonden norm
  • Voorzienbaarheid
  • Lengte van de causale keten

 

DES-arrest

Dochters van moeders die DES slikten tijdens de zwangerschap hebben een verhoogde kans op kanker. Voor deze gevolgen worden de DES-fabrikanten aansprakelijk gesteld. Probleem is echter dat de slachtoffers niet weten welke fabrikant de producent van de DES is die door haar moeder gebruikt is.

De HR oordeelt dat er verschillende mogelijke schadeveroorzakers zijn. In dit soort gevallen is art. 6:99 BW analoog van toepassing, waardoor alle DES-fabrikanten hoofdelijk aansprakelijk gesteld kunnen worden.

 

 

 

Omkeringsregel

Een voortvloeisel uit de DES-rechtspraak is de omkeringsregel. Deze door de HR vastgestelde regel houdt in dat als er een norm geschonden is die strekt tot bescherming tegen een specifike gevaar en dat gevaar zich vervolgens verwezenlijkt, is het causaal verband tussen de normschending en het ongeval gegeven. Voorgaande behoudens tegenbewijs. Er is dus sprake van een omkering van de bewijslast.

Van belang is dus aan te tonen wat de toedracht is van het ongeval, omdat anders niet duidelijk geworden is of het specifieke risico zich heeft verwezenlijkt, waardoor de omkeringsregel dus niet van toepassing is.

 

Nefalit/Karamus

Dit arrest had betrekking op kanker die mogelijk ontstaan was door blootstelling aan asbest. De HR wees een deskundige aan die de kans moest bepalen dat de kanker door de asbest was ontstaan en hoe groot de kans was dat de kanker veroorzaakt was door omgevingsfactoren.

Door de deskundige werd de kans op asbestkanker geschat op 55%. Hierop nam de HR een proportionele aansprakeliijkheid aan. Dit houdt in dat in geval van een onzeker causaal verband de dader kan worden verplicht tot vergoeding van de gehele schade met vermindering van de vergoedingsplicht in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin de aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.

 

Verlies van een kans

In dergelijke cases is er wel sprake van een csqn-verband, maar wordt door de HR wel proportionele aansprakelijkheid aangenomen. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de uitspraak in Delotte Belastingsadviseurs/H&H Beheer. Er was sprake van verkeerde voorlichting, waardoor er sprake was van mislopen van waarschijnlijk belastingvoordeel. De vraag was echter of deze schade zich in andere gevallen niet ook voorgedaan zou hebben aangezien niet duidelijk was dat het advies van de belastingadviseur wel opgevolgd zou worden.

Niet duidelijk is dus welke schade opgetreden zou zijn in andere gevallen. Wel duidelijk is dat er sprake is van een causaal verband, aangezien een bepaalde gedraging ertoe leidt dat een kans ontnomen wordt. De vraag is alleen welke schade verhaald kan worden. In een dergelijk geval moet door de rechter de schade begroot worden (de waarde van de kans moet geschat worden).

 

Er zijn drie gevallen te onderscheiden

Onzeker daderschap: onzeker welke dader schade heeft veroorzaakt of hoeveel schade door wie is veroorzaakt: hoofdelijke aansprakelijkheid (op grond van art. 6:99 BW of op grond van DES-jurisprudentie).

Onzeker csqn zoals het geval is in Nefalit/Karamus. In dergelijke gevallen wordt proportionele aansprakelijkheid toegepast.

CSQN tussen aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis en verlies van een kans: maar onzeker is wat de waarde is van de verloren kans (die dus schade is). De verloren kans wordt dan gecompenseerd.

 

Voordeelsterekening

Op grond van art. 6:100 BW kan in de schadebegroting rekening gehouden worden met voordeel dat ontstaat door de schadegebeurtenis. Vereist is een causaal verband tussen dit voordeel en de gebeurtenis. Daarnaast moet het voordeel genoten zijn en kan de rechter een billijkheidstoets toepassen.

 

Eigen schuld

Op grond van art.6:101 BW zijn er vier criteria te onderscheiden, bij vervulling waarvan het slachtoffer een deel van de schade zou moeten dragen.

1.      Er moet sprake zijn van een causaal verband

2.      De handeling moet kunnen worden toegerekend aan het slachtoffer

3.      Onderzocht moet worden in hoeverre bepaalde gedragingen van het slachtoffer bijgedragen hebben aan het ontstaan van de schade (causaliteitsmaatstaf)

4.      Ten slotte kan de rechter gebruik maken van de billijkheid om eventuele onwenselijke gevolgen weg te nemen.

 

Matiging

De rechter heeft ex art. 6:109 BW de bevoegdheid om de schadevergoedingsplicht te matigen als er sprake is van kennelijk onaanvaardbare gevolgen. De rechter maakt niet vaak gebruik van deze bevoegdheid.

 

Limitering

Limitering is ex art. 6:110 BW in tegenstelling tot art. 6:109 BW geen rechtelijke bevoegdheid, maar een bevoegdheid van de AMvB-wetgever. Van deze bevoegdheid is eigenlijk alleen gebruik gemaakt op het gebied van vervoer.

 

Schadesoorten

Er is een onderscheid te maken tussen materiële schade en immateriele schade. Op grond van art. 6:95 BW komt materiële schade voor vergoeding in aanmerking (vermogensschade).

Art. 6:106 BW bepaalt dat immateriele schade slechts voor vergoeding in aanmerking komt als er sprake is van een in dat artikel genoemde situatie:

  • Oogmerk om zodanig nadeel toe te brengen
  • Als er sprake is van lichamelijk letsel
  • Als het slachtoffer in zijn eer of goede naam is geschaad
  • Als er sprake is van aantasting in de persoon
  • Als er sprake is van aantasting in de nagedachtenis.

 

Schadevergoeding voor derden

Volgens het systeem van de wet is dit voor bepaalde gevallen mogelijk. Zie hiervoor art. 6:107; 6:107a en 6:108 BW. 

 

Responsiecollege

 

Het college stond in het teken van de bespreking van oefenopgaven.

 

Mogelijke aansprakelijkheidsgronden voor schadevergoeding

  • Art. 6:74 BW: wanprestatie
  • Art. 6:162 BW: onrechtmatige daad
  • Art. 6:169 e.v. BW: Kwalitatieve aansprakelijkheden
  • Art. 185 WVW: Gemotoriseerden. Dit artikel geldt niet ter bescherming van de inzittenden.
  • Art. 6:185 BW: Producent

 

Overmacht bij art. 185 WVW

Allereerst is de leeftijd van belang. Indien het slachtoffer 14 jaar of ouder is, kan overmacht slechts worden aangenomen als het slachtoffer rechtens geen enkel verwijt gemaakt kan worden. Een beroep op overmacht slaagt slechts als er sprake is van gedragingen waarmee de gemotoriseerde op geen enkele wijze rekening mee hoeft te houden (HR: Staat/Royaal).

 

Te vergoeden schade

Als iemand aansprakelijk gesteld kan worden, zal bepaald moeten worden hoeveel van de schade vergoed dient te worden. Van belang is art. 6:95 ev BW.

Voor situaties waarin het slachtoffer 14 jaar of ouder is, gaat volgens HR: Anja Kellenaers en HR: IZA/Verink de 50%-regel op. In ieder geval 50% van de schade van het slachtoffer, tenzij er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid. Dit heeft zich in de jurisprudentie nog nooit voorgedaan. In het kader van een extra-billijkheidscorrectie kan ook een deel van de tweede 50% nog voor rekening komen van de bestuurder.

 

Aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW)

1.      Onrechtmatigheid (lid 2)

a.     Inbreuk op een recht (moet rechtstreeks en/of opzettelijk zijn);

b.     Onrechtmatigheid op grond van ongeschreven recht;

c.     Handelen in strijd met zorgvuldigheidsnormen.

2.      Schade

3.      Causaal verband (csqn)

4.      Toerekenbaar

a.     Schuld

b.     Wet

c.     Verkeersopvatting

5.      Relativititeit (wordt bij categorie 1b en 1c automatisch aan voldaan).

 

Reflexwerking van art. 185 WVW

De reflexwerking van art. 185 WVW is van belang bij situaties waarin een niet-gemotoriseerde schade toebrengt aan een gemotoriseerde (HR: Chan-A-Hung)

Deze reflexwerking houdt in dat in ieder geval een gedeelte van de schade voor rekening van de gemotoriseerde blijft, tenzij aan hem rechtens geen verwijt gemaakt kan worden. Over de aanwezigheid van een 50%-regel oid, heeft de HR geen uitspraken gedaan.

 

Aansprakelijkheid op grond van art. 6:74 BW

1.      Tekortkoming

2.      Schade

3.      Schade ontstaat door tekortkoming (causaal verband)

4.      Toerekenbaarheid

a.     Schuld

b.     Wet

c.     Rechtshandeling

d.     Verkeersopvatting

5.      In het geval dat nakoming niet blijvend onmogelijk is moet schuldenaar in verzuim zijn (lid 2), zie ook art. 6:81 BW

 

Aansprakelijkheid op grond van art. 6:173 BW

Deze aansprakelijkheid geldt voor de bezitter van een gebrekkige zaak, tenzij aansprakelijkheid zou hebben ontbroken als hij het gevaar op het moment van ontstaan kende.

Volgens lid 2 bestaat geen aansprakelijkheid als de producent op grond van art. 6:185 (jo. 6:186) BW aansprakelijk is.

 

Aansprakelijkheid verkoper via art. 7:24 BW

Geldt slechts bij consumentenkoop (art. 7:5 BW), als er een non-conform product geleverd is (non conformiteit (art. 6:74 BW)). Tenzij lid 2 -> aansprakelijkheid producent op grond van 6:185 BW.

 

Algemene voorwaarden

1.      Zijn algemene voorwaarden van toepassing? Aangeboden en aanvaard ex art. 6:217 BW, dus onderdeel van de overeenkomst?

2.      Zijn de algemene voorwaarden vernietigbaar?

a.      Allereerst art. 6:233 sub b jo. 6:234 BW, zijn de algemene voorwaarden op de juiste manier ter hand gesteld?

b.     Dan art. 6:233 sub a BW: zijn de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend?

i.           Bedingen genoemd op de zwarte lijst (art. 6:236 BW): worden aangemerkt als onredelijk bezwarend;

ii.           Bedingen genoemd op de grijze lijst (art. 6:237 BW): worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn.

 

Vertegenwoordiging: volmacht

Omschrijving in art. 3:60 BW. Uit art. 3:66 BW volgt a contrario dat de pseudovolmachtgever niet getroffen wordt door de gevolgen van een rechtshandeling van iemand die buiten de grenzen van zijn volmacht handelt.

Het handelen buiten de volmacht kan worden gerepareerd door art. 3:61 lid 2 BW: toerekenbare schijn van volmachtverlening. Vereist is in ieder geval dat de pseudovolmachtgever (achterman) bepaalde handelingen heeft verricht op basis waarvan dit vertrouwen is ontstaan.

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
This content is used in:

Privaatrecht bundel

Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2551