Hoorcollegeaantekeningen Perspectieven op recht - UU - B1

Hoorcollege 1: Normatieve vragen en gelijkwaardigheid

Conceptuele en normatieve vragen

Wij als aankomend juristen worden getraind in het oplossen van juridische casussen waardoor er van ons verwacht wordt dat we een rechts interpretatieve houding innemen. Naast dat wij alles vanuit een juridische blik moeten bekijken is het ook van belang dat we het vanuit andere perspectieven kunnen bekijken. In de juridische literatuur zoals handboeken en proefschriften zal er dan ook altijd naar andere disciplines verwezen worden. Er zijn verschillende soorten vragen die men kan stellen. Wanneer je je afvraagt wat een bepaald begrip betekent dan spreek je over een conceptuele vraag. Als je bijvoorbeeld een begrip als vrijheid van meningsuiting neemt en je vraagt wat vrijheid van meningsuiting inhoudt dan stel je een conceptuele vraag. Een conceptuele vraag kan heel snel over gaan in een normatieve vraag, bijvoorbeeld: wat zou vrijheid van meningsuiting in moeten houden? Normatieve vragen horen thuis in de rechtsfilosofie.

Gelijkwaardigheid

Hirsch Ballin laat in haar tekst zien dat het beginsel van gelijkwaardigheid kan gezien worden als de basis voor onze samenleving. In de tekst van Jack Donellie wordt het idee van gelijkwaardigheid als een voorwerp van een overlappende consensus gezien. Alle ideeën configureren in een gelijk punt namelijk de beschrijving van menselijke gelijkheid. Het standpunt van Donnellie lijkt onderbouwd te worden door de achtergrond van de Universele verklaring van de rechten van de mens.

De commissie onder leiding van Eleanor Roosevelt die de universele verklaring van de rechten van de mens heeft gemaakt had een zeer diverse samenstelling. Als je kijkt naar de personen in die commissie en hun ideologische achtergronden wordt het duidelijk dat die mensen nooit een volledige consensus zouden bereiken. Gelukkig waren ze daar ook niet op uit en wouden ze gewoon praktisch werk verrichten waar iedereen zich in kon vinden.

Ook heeft Unesco een committee de taak gegeven om te bedenken of er wel een reden was om te denken dat er iets bestaat als universele mensenrechten

Unesco committee of the theoretical basis of human rights kreeg de taak om te bedenken of er wel een reden was om te denken dat iets als universele mensenrechten bestaan. Ze kwamen tot de conclusie dat er een lijst met fundamentele rechten samen gesteld kon worden waar iedereen het mee eens was en dat bepaalde dingen zo slecht zijn dat ze verboden moeten worden en dat bepaalde dingen zo goed zijn dat ze bevorderd moeten worden. We zijn het dus eens over mensrechten maar op de voorwaarden dat niemand ons precies vraagt waarom.

De gelijkheidsideologie van de universele verklaring van de rechten van de mens is:

  • Onverenigbaar met racistische ideologieën.
  • Onverenigbaar met onbegrensd marktkapitalisme
  • Onverenigbaar met ideologieën die de morele prioriteit van het individu ontkennen en vormen van collectivisme en totalitarisme verdedigen, er moet ruimte zijn voor persoonlijke ontwikkeling
  • Onverenigbaar met theocratische doctrines de overheid is er niet om het ware geloof te vinden.

Het is bepalend voor hoe je met mensenrechten omgaat om te weten wat menselijke waardigheid nou eigenlijk is. Kant vindt dat waardigheid niet gebonden is aan status en je positie maar dat het inherent is aan de mens. Bij Kant gaat het niet zozeer om de waardigheid van ieder individu maar om de waardigheid van de mensheid die in ieder persoon zit. Het hoogste morele gebod volgens Kant is dat je moet handelen zodat je de mens als doel gebruikt en nooit louter als middel. Dit vereist respect voor de menselijke waardigheid en morele onafhankelijkheid van het menselijk individu.

Ligt het beginsel van menselijke waardigheid ten grondslag aan ons recht

Nederland heeft de UVRM onderschreven dat verplicht ons om de rechten van iedereen te erkennen maar het geldt niet voor iedereen in gelijke mate. Vol is vol en eigen volk eerst was vroeger beledigend en zijn nu aanvaarde beginselen van wetgeving en beleid in ons land. Er is vooral meer burgerlijke gelijkheid wat betekent dat de overheid al haar burgers als gelijken moet behandelen.

Utilisme

Utilisme ontstond eind 18e eeuw en werd beroemd gemaakt door Benthem. Bij het utilisme wordt rechtvaardigheid vergeleken met het maximale welzijn. Het gaat bij het regeren om het geluk van de onderdanen. Het utilisme wil het algemeen welzijn bevorderen en de overheid moet gericht zijn op het creëren van maximaal geluk. De mensen moeten in zo'n groot mogelijke mate krijgen waar ze voorkeur voor hebben. Utilisme gaat uit van het geluk als het hoogste goed en als er iets van waarde is moet je altijd meer hebben want dan is het beter en daarom moet je geluk maximaliseren. Ieder individu is belangrijk en daarom moet de overheid het gemiddelde geluk maximaliseren en zoveel mogelijk voorkeuren bevredigen. Dat kan resulteren in de opoffering van het geluk van bepaalde personen.

Hoorcollege 2: Concepten

Wat zijn concepten

Er wordt in het recht veel gebruikt gemaakt van concepten. Concepten zijn eigenlijk gewoon begrippen maar achter die begrippen zit een hele betekenis wereld. Het bedenken en gebruiken van juridische concepten, dus concepten die met het recht te maken hebben, is eigenlijk een soort vertalen van de normatieve abstracte wereld van de rechtsfilosofie naar de meer praktische en concrete wereld van het recht.

Ook deze week wordt er weer terug gegaan naar de noties van gelijkheid en discriminatie. De verschillende perspectieven en visies op gelijkheid en discriminatie hangen heel nauw samen met de betekenis en het gebruik van bepaalde concepten.

Tekst Aaltman

Aaltman probeert in zijn tekst te vatten wat het begrip discriminatie inhoudt en om dat te doen breekt hij het concept op in allemaal onderdelen. Het kernaspect is het element van vergelijking oftewel een comparatief element dus. Een hele boel zaken en activiteiten kan je in zichzelf beschrijven, bijvoorbeeld Piet is 1 meter 82. Je kunt die dingen ook in relatie tot andere zaken beschrijven in een meer vergelijkende of relatieve zin dus, je zegt dan niet piet is 1 meter 82 maar piet is langer dan jan. Dat element van vergelijking maakt gelijkheid tot een bijzonder concept het hele concept draait erom het te kunnen zeggen dat iets anders beter of juist slechter is, dat is al een belangrijk concept van discriminatie. Maar dit comparatieve element geeft nog geen antwoord op de vraag waarom gelijkheid en ongelijkheid iets anders is dan discriminatie. Dit heeft te maken met morele noties en redelijkheid dit zit dicht tegen de wereld van de rechtsfilosofie. We hebben soms een gevoel bij bepaalde situaties dat we het oneerlijk vinden. Aaltman probeert dit gevoel te vangen in nieuwe concepten zoals waardeoordelen, ideeën over inferioriteit, ideeën over buiten sluiten, noties van rationaliteit en vooroordelen. Door die concepten in combinatie nemen ontstaat het da we een bepaalde behandeling onrechtvaardig vinden en dat noemen we discriminatie. Discriminatie is dus een ongelijke behandeling van de een ten opzichte van de andere op grond van een groepskenmerk of een persoonskenmerk dat we moreel afkeuringswaardig vinden. Hij gaat alleen dus nog meer concepten in acht te nemen zo maakt hij een onderscheid tussen directe en indirecte discriminatie.

Artikel 14 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens heeft een verbod van discriminatie, het artikel zegt: “The enjoyment of the rights and freedoms set forth in this Convention shall be secured without discrimination on any ground such as sex, race, colour, language, religion, political or other opinion, national or social origin, association with a national minority, property, birth or other status.”

Het artikel maakt duidelijk dat discriminatie verboden is, maar het is niet duidelijk wanneer discriminatie plaatsvind. Op grond van deze vertaling kan je zo’n beetje procederen over alles, artikel 14 heeft dus een heel open systeem van discriminatie. Naast het open systeem van discriminatie bestaan er ook gesloten systemen van discriminatie. Een voorbeeld van een gesloten systeem van discriminatie is de wet gelijke behandeling op grond van geslacht op de werkvloer, die wetgeving verbeid alle vormen van discriminatie op grond van geslacht. De wet gelijke behandeling gebruikt echter niet de term discriminatie maar onderscheid. Zo’n gesloten systeem timmert de zaak dus helemaal dicht, voor de praktijk is dat dus heel erg praktisch omdat iedereen weet waar hij aan toe is.

Door discriminatie te verbieden proberen we maatschappelijke misstanden aan te pakken. Aaltman zegt dat juist doordat ongelijke behandeling zo diep geworteld in de samenleving is kunnen allerlei besluiten die niet direct discrimineren wel neerkomen op discriminatie. Het besluit dat heel neutraal lijkt heeft dan dus een bijwerking die discriminerend is. Van die vorm indirecte discriminatie zijn heel veel manieren te bedenken wat niet goed past in een gesloten systeem. Onze wetgever heeft dat opgelost door een verbod van indirect onderscheid in ons wetgeving op te nemen en door een open systeem van uitzondering te creëren. Onderscheid is alleen maar verboden als er geen goede objectieve gronden voor zijn te geven.

Neutraliteit

In de tekst die van den Burg heeft geschreven gebruikt hij een aantal verschillende concepten over neutraliteit, hij illustreert dat we voortdurend allemaal maatschappelijke en filosofische discussies voeren. En stelt dat die discussies anders kunnen uitpakken en tot andere beslissingen kunnen leiden als je er andere concepten op plakt.

Hoorcollege 3: Rechtssociologie

Instrumentele functie van het recht.

Vandaag gaan we het hebben over de instrumentele functie van het recht. Wat is rechtssociologie? De vragen die hierbij horen vragen niet wat het recht is en of het rechtvaardig is. Rechtssociologen stellen vragen over de functies en de werking van het recht. Het gaat over de invloed van het recht op de samenleving, dat is de sociale werking van het recht en de invloed van de samenleving op het recht is de sociale genese van het recht.

Sociale gelijkheid wordt op twee manieren gedefinieerd. Het wordt gedefinieerd als ongelijke verdeling van schaarse goederen dan gaat het om bezit. Zo bezitten mannen meer dan vrouwen, hoogopgeleiden meer dan laagopgeleiden etc.

Een andere manier is ongelijke verdeling van zeggenschap dan gaat het om macht. Er is een samenhang tussen bezit en macht maar macht vloeit ook voort uit het hebben van een bepaalde identiteit. Over het algemeen hebben blanke heteroseksuele mannen de top functies in de samenleving.

Marx was kritisch over het rol van het recht, hij vond dat recht een middel van machthebbers was om de situatie zoals hij op dat moment is te handhaven. Instrumentalisten vinden dat het recht het doel heeft om sociale gelijkheid te verwezenlijken en om sociale verandering teweeg te brengen.

Er zijn verschillende soorten gelijkheid zo heb je formele gelijkheid, procedurele gelijkheid en materiele gelijkheid.

  • Procedurele gelijkheid betekent gelijke toegang tot de rechter en gelijke positie tijdens de procedure. (equality of arm). 
  • Materiele gelijkheid betekent dat de uitkomsten gelijk zijn, de weg ernaar toe maakt niet uit.

Procedurele gelijkheid.

Procedurele gelijkheid betekent gelijkheid tijdens de procedure maar ook daarvoor en daaraan. Er zijn problemen bij het starten van de procedure, tijdens de procedure en na de procedure.
Een conflict moet je omzetten in een juridisch geschil en daar heb je 3 stappen voor nodig, naming, blaming en claiming.

Naming: Je moet je realiseren dat er sprake is van ongelijke behandeling en je moet het handelen als zodanig benoemen. Je moet dus weten dat er een wet gelijke behandeling is en wat die ongeveer inhoud. Het is ook lastig om te bepalen wanneer er sprake is van ongelijke behandeling. Je moet in staat zijn om de situatie te vergelijken met de situatie van anderen, want ongelijke behandeling is altijd in vergelijking tot anderen. Het gaat hier dus om kennis van de situatie, context en feiten. Dilemma of difference: Je moet aantonen dat je om iets anders behandelt wordt terwijl je zelf denkt dat het niet relevant is.

Blaming: Je stelt de wederpartij verantwoordelijk voor de ongelijke behandeling. Je moet weten wie precies verantwoordelijk is, soms zit het gewoon in het systeem. Je moet ook weten wie er verantwoordelijk kan worden gehouden voor de wet. Niet iedereen behoort perse tot wie de norm is gericht. Zo kan je bij de wet gelijke behandeling niet een klacht richten tot je collega’s maar moet het tegen je werkgever zijn.

Claiming: Het starten van de procedure. Naarmate de relation distance kleiner is, hoe dichter je bij elkaar staat, is het moeilijker om een procedure te starten. Je wilt namelijk een relatie in stand houden. Ook is er angst voor victimisatie, je bent dan bang dat dat de situatie door het procederen alleen maar erger wordt.

Problemen tijdens de procedure

Onderscheid tussen repeat players en one shotters. Repeat players zijn mensen die ervaring hebben met het procederen, bijvoorbeeld een organisaties die al vaak heeft geprocedeerd. One shotters zijn mensen die eenmalig procederen zonder enige ervaring. Je ziet dat het slachtoffer van ongelijke behandeling zich bijna altijd bevind in de positie als one shotter. Dus er is bijna altijd sprake van een onervaren procespartij die tegenover een ervaren procespartij staat. De repeat player heeft meer middelen, kennis, geld, ervaring en beter toegang tot deskundigen terwijl dat voor de one shotter veel moeilijker is. Ook kan de repeat player strategisch handelen door bijvoorbeeld te schikken, er verandert dan niets structureels. In andere zaken kan hij gewoon weer doorgaan.

Bewijslast

De bewijslast ligt bij de gene die klaagt, die stelt het bewijs en dat is een belangrijke drempel. Het is ontzettend moeilijk om beledigingen te bewijzen. In de richtlijn gelijke behandeling is een verlichte bewijslast regel opgenomen. De gene die vermoeden kan wekken dat er onderscheid is gemaakt kan daarmee volstaan en dan is het aan de tegenpartij om te bewijzen dat die niet gediscrimineerd heeft. Dit is opgenomen in artikel 10 wet gelijke behandeling. Het is een verlichting maar nog steeds is het lastig om met feiten te kunnen komen.

Initiatief voor de werking van het recht ligt bij de burger. Mensen hebben verschillende keuzes op het moment dat ze in een conflict verwikkeld zijn, ze hoeven niet perse een juridische weg te kiezen. Rechtssociologen verrichten empirisch onderzoek, ze kijken naar de maatschappij en verzamelen daarover gegevens.

Legal Iceberg, klacht piramide

Van het geheel van conflicten komt er maar een klein gedeelte voor de rechter.

Miller en Sarat onderzochten wat er met klachten kon gebeuren. Een klacht kan de volgende fases doorlopen:

  1. grief – ongenoegen ( lijkt op naming )

  2. Klacht - uiten ten opzichte van de tegenpartij. Niet elke grief leid tot een daadwerkelijke klacht. Uit het onderzoek blijkt dat de meerderheid van de grieven tot een klacht leid. Dit geldt voor alle soorten behalve discriminatie.

  3. Conflict – als de tegenpartij de claim afwijst 2 op de 3 klachten stuitte op verzet van de tegenpartij 1 op de 3 daarvan komt er gedeeltelijk aan te moet en 1 op de drie wijst het helemaal af. Hier ontstond verschil tussen verschillende soorten zaken.

  4. Inschakelen van een advocaat, het winnen van juridisch advies

  5. Conflict voorleggen bij de rechter, slechts 1 op de 10 van de grieven leidde uiteindelijk tot de rechter.

Dit werd gevisualiseerd in de vorm van een piramide. Maar de vorm is afhankelijk van de soort zaak. Je kan niet zien wat er met de grieven gebeurt die niet tot een claim komen. De soorten claims hebben meer invloed dan de capaciteiten van de klager. Van belang is of er sprake is van meer of minder geinstutionaliseerde vormen van conflictoplossingen, dat zijn vaste systemen die werken bij het oplossen van bepaalde soorten conflicten. Het voordeel van die vaste systemen is dat het wordt erkend en dat het heel gewoon en gebruikelijk is. Voor discriminatie is er niet een algemeen geaccepteerde definitie die door iedereen goed begrepen word. Het is allemaal niet zo duidelijk waar je naar toe kan gaan en het is een controversieel onderwerp, niet iedereen denkt er hetzelfde over. Belangrijk is dat institutionaliseren van oplossingsstrategieën de waarneming beïnvloedt van grieven op drie manieren:

  1. Iets word eerder erkend als het geinstutionaliseerd is

  2. He legitimeert het ondernemen van actie, mensen vinden het eerder terecht als je tot actie overgaat.

  3. De kans op succes kan veel beter worden ingeschat.

Materiele gelijkheid.

Leidt gelijke behandeling ertoe dat je in een gelijke positie komt? Onderzoek van Malsch en Koppen “hoe de verliezer wint”. Zij onderzochten hoe een gewonnen procedure leidt tot uiteindelijke winst. Zij lieten zien dat in heel veel gevallen het niet tot uiteindelijke winst leidt. Bij discriminatie geldt dat ook.

  1. De zaak kan vaak niet meer worden teruggedraaid, het gaat heel veel om een baan niet krijgen, een huis verhuren enz.

  2. De oordelen van het college van de rechten van de mens zijn niet bindend. Het college heeft wel gezag waardoor een hoog percentage wel word opgevolgd. En het heeft een heel actief follow up beleid, ze vraagt na afloop wat ermee gedaan wordt en dat blijven ze doen. Ook heb je nog het middel van naming and shaming als pressiemiddel. Je kunt ook naar de rechter maar die kijkt er anders naar, de rechtbank is niet specifiek gericht op discriminatie.

  3. Wat maakt nou eigenlijk dat mensen de wet gehoorzamen. Onderzoek van Tailor: Uit zijn onderzoek concludeert hij dat het niet komt door een oordeel van de rechter of handhavingsorganisaties. De meest belangrijkste reden is dat mensen er mee eens zijn. Bij discriminatie is dat helaas niet zonder meer zo. Gedrag wijzigen is makkelijker dan visies veranderen. En bij discriminatie gaat het om het wijzigen van visies.

Sociale werking van de gelijke behandelingswetgeving

Je kan je afvragen of de wetgeving effectief is, wetgeving is effectief als het doel wordt bereikt. Algemene sociale werking is of de wet werkt binnen een bepaald sociaal veld, het is preventief zonder dat je nog überhaupt een conflict hebt en procedures start.

Specifieke sociale werking gaat om de werking in individuele conflictsituaties waarin op de wetgeving een beroep wordt gedaan.

4 problemen van algemene sociale werking:

  • Gebrek aan kennis over de regels en wat zij betekenen voor de organisaties

  • Discriminatie als zodanig herkennen, organisaties stellen altijd dat ze al aan de gestelde vereisten voldoen.

  • Het is moeilijk om bestaande routines en werkwijzen te veranderen.

  • Kosten van naleving, het kost bijna altijd geld om tot meer gelijke behandeling te komen. Salaris mannen en vrouwen.

4 Problemen specifieke sociale werking:

  • Beperkingen formele werking.

  • Beperking procedurele werking.

  • Beperking materiele werking, winnen is niet perse recht krijgen.

  • Alleen oplossingen voor individueel geval niet per se een gedragswijziging van de norm adresstaat.

Hoorcollege 4: Sociale psychologie

Sociale beïnvloeding

Sociale beïnvloeding is afhankelijk van verschillende dingen:

het aantal anderen dat druk uitoefent: hoe meer mensen druk uitoefenen hoe groter de sociale beïnvloeding is. Een voorbeeld hiervan is het omstanderseffect, op het moment dat iemand in nood is en we zien een aantal omstaanders die niet helpen dan zijn wij geneigd om ook niet te gaan helpen. Terwijl je dat op het moment dat er geen omstaanders zijn, of de omstaanders waren die persoon al aan het helpen dan zouden we de persoon wel zou gaan helpen. In dit soort situaties is één persoon meestal voldoende om de norm te veranderen.

de waarde die gehecht wordt aan de bron van de sociale druk: aan sommige personen hecht je meer waarde waardoor je sneller beïnvloed wordt.

De nabijheid van de bron: hoeft niet alleen fysiek maar kan ook in gedachten.

We worden heel sterk beïnvloed door hoe anderen reageren. Dit heeft vaak te maken met schroom, je wilt niet voor gek staan.

Vooroordelen, stereotypen en discriminatie

Het indelen van mensen in bepaalde categorieën begint al heel vroeg bijvoorbeeld met de sekse van baby’s. een jongetje krijgt een blauwe kamer en blauwe kleertjes en een meisje krijgt een roze kamer en roze kleertjes. Het geslacht heeft gevolgen voor hoe we met baby’s omgaan. Er was een onderzoek naar hoe ouders het huilgedrag van hun kind interpreteren en bij een jongetje was het omdat hij boos is en bij het meisje omdat zij bang is.

Van sommige stereotypen zijn we ons heel bewust en van andere niet. Stereotype threat is als je wordt bedreigd door het feit dat je denkt dat anderen stereotypische gedachten over je hebt. Je hebt het idee dat anderen negatief over je denken. Stereotype threat kan tot self-fulfilling prophecy leiden. Een vrouw die een wiskunde toets maakt en die van te voor op haar vrouw zijn wordt aangesproken denkt dat het stereotypen vrouw zijn is dat zij minder goed in exacte vakken zijn. Dat zal haar erg bezighouden waardoor haar gedachtes worden beïnvloed en zal ze zich minder goed op de toets kunnen concentreren. Ze zal dus minder gaan presteren daardoor.

Dat speelt ook een rol in onze samenleving, dit kan gelden voor allochtonen die een stage zoeken maar ook voor wetenschappelijk personeel aan de UU. In Nederland wordt er nog heel veel waarde gehecht aan interviews. Mannen doen het vaak beter op interviews omdat door die heimelijke stereotypen mannelijke eigenschappen positiever worden gezien dan vrouwelijke eigenschappen.

We categoriseren mensen vaak omdat het essentieel is voor het proberen te begrijpen van de wereld om ons heen. Het verschaft ons snel bruikbare informatie en het helpt ons nutteloze informatie te negeren. Het heeft ook negatieve effecten.

  • Outgroup derogation is het positief denken over de groep waar jij lid van bent en het negatief denken over andere groepen.
  • Outgroup homogeniteit is het zien van alle mensen die niet lid zijn van jouw groep als een bepaalde homogene groep. Je ziet ze als een grote homogene klont van mensen en in je eigen groep maak je allemaal onderscheid.

Welke definities geven sociale psychologen hieraan

Vooroordelen: affectieve component (wat je voelt). Positieve of negatieve evaluatie over leden van een bepaalde groep louter en alleen gebaseerd op het feit dat die mensen lid zijn van die groep.
Voorbeeld: vrouwen zijn slecht in leiding geven zij is een vrouw dus zij is slecht in leiding geven.

Stereotypen: cognitieve component (wat je denkt). Stereotypen zijn cognitieve raamwerken die bestaan uit gedachtes over bepaalde sociale groepen.
Voorbeeld: vrouwen zijn emotioneel, mannen zijn agressief

Discriminatie: gedragscomponent (wat je doet). Discriminatie is het gedrag meestal negatief naar leden van een groep toe alleen vanwege het feit dat die mensen lid zijn van die groep.
Voorbeeld: Vrouwen zijn slecht in leidinggeven dus zij krijgt die leidinggevende baan niet want ze is een vrouw.

Hoe stel je het vast? Expliciet meten werkt vaak niet omdat men het niet wil toegeven of men is zichzelf er niet van bewust. Het moet dus onopvallend impliciet gemeten worden.

Discriminatie is moeilijk op te lossen. Vaak wordt er voorgesteld om gemotiveerd te zijn om zo egalitair mogelijk te zijn en om andere aardig te vinden: als je het maar wilt dan verdwijnt het vanzelf.

Het onderdrukken van vooroordelen is erg moeilijk. Zo was er een onderzoek dat heette Ironic Effects of Thought Suppression wat het volgende aantoonde: het is moeilijk om vooroordelen te onderdrukken omdat ons geheugen zo werkt da je het eerst moet signaleren. Doordat je eraan denkt wordt de categorie opvallend waardoor het moeilijk wordt om het te onderdrukken. Omdat we ons best gaan doen om er niet aan te denken, word het alleen maar lastiger om er niet aan te denken.

Niet iedereen denkt er hetzelfde over of dit soort processen controleerbaar zijn of niet:

  • John Bargh is pessimistisch: dit soort processen gaan heel snel en zijn niet goed controleerbaar
  • Trish Devine is optimistisch: activatie is automatisch, maar of de gedachtes en gevoelens zich in het gedrag gaan vertalen is controleerbaar.

De contact hypothese laat zien dat alleen het in contact brengen van elkaar niet voldoende is. Dit komt door het weg verklaren van inconsistente informatie: inconsistentie als uitzondering op de regels. Ook worden er subtypes gemaakt. Niet alleen meer vrouwen maar huisvrouwen carrièrevrouwen.

Contact kan wel werken als je met herhaalde inconsistentie te maken krijgt en wijdverspreide inconsistenties. Ook helpen persoonlijke relaties en overkoepelende doelen hebt die je niet alleen kan verwezenlijken.

Hoorcollege 7: Alle perspectieven samen

Casus: de Rotterdamwet

In de tijd van Pim Fortuyn en leefbaar Rotterdam was er sprake van een maatschappelijk beleid om van Rotterdam een betere stad te maken. Het actieprogramma ‘Rotterdam zet door’. In dat actieprogramma ligt een probleemanalyse gepresenteerd waarin werd aangetoond dat er een hele sterke verschuiving van de samenleving is waardoor er uiteindelijk een meerderheid van niet autochtone inwoners in Rotterdam ontstaat. Het probleem lijkt voornamelijk bij sociaaleconomisch kansarme inwoners te liggen. De consequentie daarvan is dat er een concentratie van kansarme groepen in bepaalde wijken komt wat zorgt voor een opeenstapeling van onaangepast gedrag, overlast en criminaliteit.

De doelstellingen van het beleid was het reduceren en beheersen van de instroom van kansarme groepen. Dit wouden ze bereiken door te zorgen voor een betere spreiding van kansarme groepen over de stad door in bepaalde wijken een vergunningsmodel bij woningtoewijzing te hanteren. Door bepaalde vereisten aan woningzoekende mensen te stellen wouden ze ervoor zorgen dat mensen met een te lage sociaaleconomische status bepaalde wijken niet meer inkwamen. De vereisten die voorgesteld worden waren een vereiste van inkomen uit werk en een huishoudinkomen van tenminste 120% van het wettelijke minimumloon.

In de wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek werd in artikel 5 lid 1 en artikel 8 uiteindelijk bepaald dat men een zekerheidsuitkering of een inkomen uit arbeid zou moeten hebben. Een inkomen uit bijstaan voldeed niet. Waardoor er een groot nadeel was voor werklozen en mensen in de bijstand. De vraag is wat we hiervan moeten vinden vanuit het gelijkheidsbeginsel. Je kan dit vanuit verschillende soorten vragen doen.

Veel mensen zagen dit als indirecte discriminatie. Het is dan ook voor zowel de nationale rechter als het EVRM getoetst.

Verschillende soorten vragen:

Rechtsinterpretatieve vragen: casus oplossen aan de hand van een wettelijke bepaling.

  • is er naast de discriminatie bepaling nog een van de andere EVRM-rechten in het geding?
  • is het onderscheid gebaseerd op een van de genoemde gronden in de bepalingen?
  • is er sprake van ‘discriminatie’?

Conceptuele vraag: wat is discriminatie?
Aaltman zag discriminatie als de benadeling van het ene geval ten opzichte van een ander vergelijkbaar geval, zonder rechtvaardiging, gebaseerd op een persoonskenmerk dat specifiek is voor een bepaalde groep.

Rechtvaardiging voor ongelijke behandeling

Wanneer is ongelijke behandeling gerechtvaardigd? Ongelijke behandeling is rechtvaardig als aan de volgende vereisten worden voldaan:

  • Het moet een legitieme doelstelling hebben
  • De maatregel moet geschikt zijn, effectief om het doel te bereiken.
  • De maatregel moet noodzakelijk zijn.
  • Er moet een redelijk evenwicht zijn tussen het belang van het nagestreefde doel en het belang van degenen die door de maatregel worden benadeeld.

Is hier sprake van een legitiem doel?
Om dit te beantwoorden moet je eerst een recht interpretatieve vraag stellen namelijk: wat is het doel? 
Deze vraag kan je beantwoorden door naar het actieprogramma te kijken. Maar wat nou op het moment dat er nog een andere doelstelling is wat niet in het actieprogramma of in de beleidsnota staat? Zou de rechter dat dan in zijn afweging mogen meenemen? Dat is een normatieve vraag: mag een rechter afwijken van wat er in de beleidsnota staat of dat juist aanvullen?
Nu je erachter bent wat het doel is moet je nog een normatieve vraag stellen namelijk is het doel legitiem?  Om deze vraag te beantwoorden zou de rechter een mening over het doel moeten hebben.

De vraag of de maatregelen die in het spreidingsbeleid zijn opgenomen nou echt effectief zijn is een empirische vraag. Waar je sociologisch onderzoek voor moet doen. Ook voor de vraag of er misschien een andere maatregel zou kunnen zijn die minder ingrijpend is maar hetzelfde effect kan geven is sociologisch onderzoek voor nodig.

Hoorcollege 8: Oefenvragen

Dit hoorcollege bestond uit een oefentoets. De echte toets zal vier vragen bevatten.

Vraag 1 (week 3)

Andrew Altman schreef het artikel ‘Discrimination’ voor de Stanford Encyclopedia of Philosophy.

A Het artikel begint met de vraag “What is discrimination?” Hoe is het type vraag dat Altman in zijn artikel stelt onder te brengen op het ‘landkaartje van de typen vragen’? Geef een korte toelichting.

Het is een conceptuele vraag. Er wordt nagegaan wat de betekenis is van het concept discriminatie. In het landkaartje van vragen heb je allemaal vragen en die zijn vaak verbonden aan andere soorten vragen. Hier gaat het om een rechtstheoretische en een rechtsfilosofische vraag.

B Waarom is discriminatie volgens Altman geen neutraal, maar een moreel begrip?

Het is niet zomaar een concept dat neutraal is maar het is een gemoraliseerd concept. Het heeft te maken met iets wat we moreel vinden. Het is niet zomaar de benadeling van een sociale groep. Het wordt past discriminatie als het gaat om ongerechtvaardigde discriminatie. Hij benadrukt hetzelfde als Hirsh Ballin. Er moet iets bij dat het benadrukt dat het moreel verwerpelijk is.

C Altman bespreekt verschillende redenen waarom directe discriminatie verkeerd is. Bespreek twee van die redenen die van toepassing kunnen zijn op directe discriminatie van Marokkaans-Nederlandse jongeren bij het vinden van een stageplek.

Sommige mensen vinden directe discriminatie verkeerd omdat het gaat om kenmerken die je niet kan veranderen. Marokkaans Nederlandse jongens worden afgewezen omdat ze een Marokkaans uiterlijk hebben en dat kunnen ze niet veranderen.

Het is verkeerd omdat het op een negatief vooroordeel gebaseerd is, wat er voor zorgt dat je een bepaalde groep mensen behandelt alsof zij minder respect verdienen. Het is denigrerend voor Marokkaans- Nederlandse jongeren omdat je ze behandelt alsof ze inferieur zijn.

Vraag 2 (week 5)

In het vonnis Aangereden meisje beoordeelt de rechtbank van Den Haag de omvang van de schade die Reaal Verzekeringen dient te vergoeden aan het aangereden meisje.

A Leg uit van welk stereotype er sprake is in het vonnis van de rechtbank.

Stereotypen is het toeschrijven van kenmerken aan een bepaalde sociale groep. Het gaat hier om stereotypen ten aanzien van vrouwen. En dan specifiek wat ze doen na de geboorte van hun eerste kind. Ook verwijst de rechtbank naar haar culturele achtergrond.

B Meertens meent dat als men (de neiging tot) discriminatie wil verminderen, men zich niet altijd moet focussen op de bestrijding van stereotypen. Hij verwacht meer effect van het beïnvloeden van het gedrag. Leg uit wat hij hiermee bedoelt.

Als je stereotypen bestrijdt betekent dat niet perse dat je daarmee discriminerend gedrag vermijdt. Meertens vindt dat er een vrij zwak verband is tussen een vooroordeel en gedrag. Je zou je juist moeten focussen op de intentie van verdrag. Dat is de theorie van geredeneerd gedrag. Gedrag is afhankelijk van persoonlijke afwegingen van voor en nadelen van het gedrag, dat is de persoonlijke determinant. Er is ook een sociale determinant, dan kijk je naar wat relevante anderen zouden vinden wat jij zou moeten doen. Als je discriminatie zou willen verminderen zou je  ofwel de persoonlijke determinant moeten beïnvloeden of de sociale determinant door de sociale norm sterker te maken. 

C Bespreek de verhouding tussen de twee procespartijen in de zaak Aangereden meisje. Maak daarbij gebruik van de tekst van Giesen (literatuur week 5) die aangeeft dat sommige partijen ‘more equal than others’ zijn.

Het gaat om een zaak waarin REAAL verzekeringen een rol speelt, de andere partij zijn de ouders van het aangereden meisje. Het lijkt erg op wat er gebeurde in het artikel van Giesen. Het gaat om een particulier persoon tegenover een organisatie. De tabaksindustrie is wel veel groter dan de verzekeringsmaatschappij. Maar je zou alsnog kunnen zeggen dat de ouders van het aangereden meisje als one shotter aangemerkt kunnen worden en de verzekeringsmaatschappij als repeat player. De one shotter zit vaak in een mindere positie. Procesrechtelijk zijn ze gelijk maar de maatschappelijke kenmerken maakt ze toch niet helemaal gelijk. De One shotter wil resultaat, in dit geval schadevergoeding. Repeat players willen voornamelijk een uitspraak krijgen die ook van belang is voor de toekomst. Zij procederen dus wegens een precedent. De One shotter heeft weinig ervaring terwijl de repeat player veel meer ervaring heeft ook heeft de repeat player vaak veel meer vermogen.

D De rechtbank maakte gebruik van statistisch onderzoek. Bespreek of dit soort onderzoek

I kwalitatief of kwantitatief van aard is, 

II past in de of positivistische of interpretatieve traditie in de sociale en gedragswetenschappen.

Een vraag over de methode van empirisch onderzoek heeft betrekking op de tekst van Rossum en Baars. Bij de positivistische traditie gaat om het leggen van verbanden. Omdat het betrekking heeft op cijfers zal van kwantitatieve aard zijn. De statistiek past heel goed in het doel van generaliseerde uitspraken en is cijfermatisch van aard waardoor het dus goed in de positivistische traditie past.

Vraag 3 (week 2)

In het eerste hoorcollege van dit vak, is het aan UNESCO gerelateerde Committee on the theoretical basis of human rights besproken. Dit comité (specifiek Jacques Maritain) stelde in een enquête aan diverse respondenten de navolgende vraag:
How is an agreement conceivable among men who come from the four corners of the earth and who belong not only to different cultures and civilizations, but to different spiritual families and antagonistic schools of thought?”

A Hoe zou Donnelly deze vraag beantwoorden, gelet op zijn tekst “Human rights and Human  Dignity” (literatuur week 2).

Het gaat hier om de fundering van mensenrechten. Hoe kunnen we overeenstemming bereiken terwijl mensen zo verschillend zijn in opvattingen. Waar komt het idee van menselijke waardigheid vandaan? Dat behandelt Donnelly. Hij komt tot de conclusie dat we met het idee van Kant de fundering voor mensenrechten hebben. Mensenrechten hebben we om de menselijke waardigheid te beschermen. Iedereen heeft een zekere notie van menselijke waardigheid ongeacht zijn of haar levensopvattingen. Heel veel levensovertuigingen zeggen iets verschillende dingen over mensenrechten maar ze hebben allemaal wel iets gemeenschappelijk, een soort van overlappende consensus. Menselijke waardigheid is een soort van brug tussen mensenrechten en alomvattende opvattingen over wat belangrijk is voor de mens of de samenleving.

B Laat aan de hand van twee elementen van de Romeinse notie van waardigheid zien dat deze notie niet goed kan dienen als fundering van mensenrechten.

De Romeinse notie van waardigheid brengt een soort van hiërarchisch onderscheid met zich mee. Sommige mensen hebben een hogere rang hebben dan anderen. Dat is in strijd met de notie van gelijkheid waarvan wij uitgaan. In de romeinse notie zijn mensenrechten weggelegd voor enkelen, je moet mensenrechten verdienen op basis van persoonlijke prestaties, of die van je voorouders. In de moderne notie van mensenrechten is het inherent van iedereen. Je wordt geboren met mensenrechten. De Romeinse notie kan niet dienen als de fundering van mensenrechten omdat ze niet universeel en niet inherent zijn.  

Vraag 4 (week 4)

In de tekst 'Draagt wetgeving bij aan gelijkheid' en in het hoorcollege van week 4 zijn de algemene sociale werking (of algemene effecten) en de specifieke sociale werking (of speciale of specifieke effecten) van de gelijkebehandelingswetgeving besproken.

A Leg uit wat bedoeld wordt met algemene en specifieke sociale werking van recht.

Algemene sociale werking is de toepassing van het recht in een niet conflictueuze situatie. Het gaat om de werking van het recht in de alledaagse praktijk. Het is de preventieve werking van het recht binnen een bepaald sociaal recht.

Specifieke sociale werking is het inroepen van het recht in een individueel geval, in een individuele conflictsituatie.

B Staat in Jonkers’ tekst over de werking van de Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen (Wet BEAA) de algemene of de specifieke werking van die wet centraal? Licht toe.

Het gaat om algemene werking. In de tekst van Jonkers wordt behandeld hoeveel werkgevers de verplichtingen van die wet hebben uitgevoerd, wat de norm adressanten gedaan hebben en hoe die wet tot stand is gekomen.  

Het artikel noemt enkele problemen van de sociale werking van gelijkebehandelingswetgeving, namelijk: gebrekkige kennis over de regels en wat zij betekenen voor de organisatie, het niet herkennen van discriminatie als zodanig, het niet willen wijzigen van routines en werkwijzen, en bezwaren tegen de kosten van  naleving.

C Welke van deze problemen deden zich ook voor bij de uitvoering van de Wet BEAA? Licht toe.

De tekst van Jonker hoef je niet in detail te kennen maar wel een beeld hebben van wat er met die wet gebeurde. Er was sprake van gebrekkige kennis, ze hadden geen idee hoeveel allochtonen ze nou daadwerkelijk zouden moeten aannemen. Ook vonden de werkgevers dat ze niet discrimineerde, de allochtonen hadden gewoon niet voldoende kwalificaties. Het herkennen was dus ook problematisch. Ook Het niet willen wijzigen van routines en werkwijzen was problematisch, zo gebeurde het registreren maar half.

Vraag 5 (week 7)

In het artikel ‘Wat de rechtsvergelijking vermag’  wordt betogen dat om vragen naar de verschijningsvorm van het recht (in verschillende rechtsstelsels) te beantwoorden (a) een interdisciplinair perspectief noodzakelijk is, terwijl (b) bij die interdisciplinariteit het juridische perspectief wel dominant behoort te blijven.

Beargumenteer of de tekst ‘A Tale of Two Boys’ (over de vergelijking van de Maimonides- en JFS-zaken), al dan niet voldoet aan beide voorwaarden.

A Tale of Two Boys’ vergelijkt 2 rechtszaken, de auteur van het artikel kijkt daarbij naar de verschijningsvormen van het recht in verschillende landen. Omdat hij naar rechtszaken kijkt heeft hij al een dominant juridisch perspectief. Hij ziet dat het om dezelfde feiten gaat maar dat de zaken verschillende uitkomsten hebben. Hij vergelijkt de zaken op een dominant juridische manier, waarbij hij kijkt naar de rechtsvragen. De vraag kwam er in beide zaken op neer of het toelatingsbeleid van de school rechtmatig was. De juridisch perspectieven werden anders ingekleed. In Nederland ging het vooral om een afweging van grondrechten. In de Engelse zaak stond een rechtsbron centraal. Hoe kijkt oog naar de rechtsgang. In de beschrijving en de vergelijking is het juridisch perspectief dominant. Hij gaat vervolgens voor de verschillen verklaringen zoeken. Eerst ging hij de verklaring vanuit een juridisch oogpunt zoeken, dit kon echter geen goede verklaring volgens hem zijn. Als tweede zoekt hij de verklaring meer binnen de verhouding tussen politiek en religie in beide landen. Zijn derde verklaring is dat er meer dan 20 jaar tussen de zaken zit, dit splitst hij uit is twee ontwikkelingen namelijk het secularisme en zijn indruk dat gelijkheid als waarde boven vrijheid komt te staan. Hij zoekt zijn verklaringen dus meer in een politiek filosofische sfeer. Het juridische perspectief komt ook hier weer terug omdat hij zijn beweringen onderbouwd met voorbeelden vanuit het recht.

Vraag 6 (week 1)

Artikel 1 van de Grondwet bepaalt:

‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.’

A Volgens Hirsch Ballin (literatuur week 1) is de tweede volzin van artikel 1 een begin van een precisering van wat ook al in de eerste zin staat. Daarom moet volgens hem in de tweede zin van 'discriminatie' worden gesproken en niet van 'onderscheid maken'. Waarom is dat volgens hem zo?      

De Eerste zin betekent dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden in een relevante zin. Als je onderscheid maakt moet dat dus op een gerechtvaardigde relevante manier gebeuren. In de tweede zin wordt een vermoeden geschept dat de gronden die daarin genoemd zijn waarschijnlijk niet horen tot gerechtvaardigde redenen om onderscheid te maken. Daarom moet er gesproken worden over discriminatie. Gerechtvaardigd onderscheid is namelijk wel toegestaan, denk hierbij aan zwangerschapsverlof voor vrouwen. In discriminatie komt echt dat ongerechtvaardigd onderscheid terug, dus dat het negatief is.

B Laat aan de hand van het volgende voorbeeld  zien wat Hirsch Ballin bedoelt met de ‘intolerantieparadox’.

De Commissie gelijke behandeling (nu: College voor de rechten van de mens) heeft in het verleden geoordeeld dat het niet in strijd met de Awgb is, wanneer een school een sollicitant afwijst die vanwege godsdienstige redenen vrouwen geen hand geeft. Een werkgever moet immers zorgen voor een discriminatievrije werkomgeving.

HB p. 203-204/Rp. 27-28

Met de intolerantieparadox bedoelen ze dat mensen verplichtingen hebben tot neutraal tolerant gedrag om tegen te gaan dat er onderscheid wordt gemaakt op grond van identiteitscriteria. Maar dat kan met zich meebrengen dat sommige identiteitscriteria niet worden getolereerd. Bepaald onderscheid mag niet gemaakt worden dus daarom categoriseer je die mensen die dat onderscheid maken. Er is een neutrale verplichting nodig voor de werkgever dat hij moet er voor zorgen dat de werkgevers neutraal met elkaar omgaan. Dat betekent dat iemand die die neutraliteit niet kan opbrengen moet worden uitgesloten.

Verbod op onderscheid is dus nodig voor tolerantie maar daarmee ondermijn je bepaalde groepen om hun identiteit te uiten. Hierbij kun je denken aan gelovige trouwambtenaren die weigeren om mensen van het zelfde geslacht te trouwen.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:
This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2703