Inleiding Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU
- 2444 reads
Inleiding Europees recht lijkt op het vorige vak, Inleiding internationaal recht. Echter is dit vak beperkt tot het recht van de Europese unie. De laatste tientallen jaren heeft de EU een enorme ontwikkeling doorgemaakt, van de Economische Gemeenschap, naar de Europese Unie.
Om dit vak te doorgronden moet men kennis hebben van zowel de historische context van de EU, als de economische en de politieke context. Het speciale van het Europese recht is dat het enorme veranderingen laat zien op korte termijn, het is dus erg divers. Het doel van dit vak is om inzicht te krijgen in hoe je naar de ontwikkeling moet kijken, vanuit een juridisch perspectief. Verder wordt er ook gekeken naar de verschillen en overeenkomsten met het nationale Nederlandse recht.
Er wordt in dit hoorcollege aandacht geschonken aan de volgende drie onderwerpen:
De Europese Unie en het recht
De aard van de Europese Unie
Institutionele structuur: Europese instellingen en besluitvormingsproces
Het hoofddoel van de Europese Unie is om de vrede, haar waarden en welzijn van haar burgers te bevorderen. Dit kan onder anderen terug gevonden worden in het verdrag Europese Unie. (Art. 3, lid 1)
Deze te bevorderen waarden kunnen gevonden worden in artikel 2 van het verdrag. Het zijn als het ware de kernwaarden van de EU. De bescherming van deze kernwaarden is niet altijd zo vanzelfsprekend. Een voorbeeld is bijvoorbeeld de humanitaire solidariteit, werkt dit namelijk ook horizontaal? Tussen landen onderling dus.
Een ander probleem is bijvoorbeeld het onderscheid tussen de EU en nationale landen. Om sommige problemen effectief op te lossen is er Europese samenwerking nodig, echter zeggen de meeste landen dan dat ze niet nóg meer bevoegdheden willen overdragen naar de EU. Dit is een andere factor die vaak voor moeilijkheden zorgt; de Eu heeft geen onbeperkte mogelijkheden en bevoegdheden.
Ook bij de financiële crisis zie je dit weer terug, maar daar gaat het vooral om de financiële solidariteit. Wat mag de Unie wel en wat mogen ze niet doen? De oplossing moet gevonden worden binnen de juridische kaders, de regeringsleiders kunnen alles bedenken, maar het unierecht moet daarbij altijd in acht genomen worden.
Dilemma’s binnen de EU:
Nationale soevereiniteit effectiviteit
Legitimiteit: via lidstaten en/of via EU?
Concreet: bevoegdheden, uitoefening daarvan en handhaving. In de krant staan dagelijks artikelen waarbij een van deze dilemma’s betrokken zijn.
Heel veel EU recht is rechtersrecht, er zullen in dit vak dus ook veel uitspraken gelezen moeten worden. Deze uitspraken zijn vaak in het Engels.
Uit art. 4, lid 3 VEU volgt dat er sprake is van een geïntegreerd rechtssysteem, omdat Europees recht pas effectief wort als het geïmplementeerd wordt in het nationale recht. Ook bestuurlijke instanties zijn in Nederland eraan gehouden om te handelen volgens internationaal recht. (Gemeentes bijvoorbeeld) Alle nationale instanties zijn verplicht om unierechtelijke verplichtingen na te leven.
Wat is de reden dat de Europese Unie zo bijzonder is?
De Europese Unie is intergouvernementeel van aard. Het cruciale verschil zit hem in de manier van besluitvorming. Hier wordt meer over verteld tijden het werkcollege.
Als we het hebben over de Europese verdragen, zijn dit er twee:
Basisverdrag: VEU
Uitwerking in werkingsverdrag: VWEU
Beide verdragen hebben dezelfde juridische status, dit blijkt uit art. 1 VEU jo. Art. 1 VWEU.
Er zijn 6 verdragen geweest, te weten:
Rome 1957 - EEG
Europese akte 1986 - EEG
Maastricht 1992 - EG + EU
Amsterdam 1997 - EG + EU
Nice 2001 - EG + EU
Lissabon 2009 - VWEU + VEU (tevens het einde van de pijlerstructuur)
Er moet in de Europese Unie steeds een afweging gemaakt worden tussen verschillende belangen. Bijvoorbeeld tussen de commissie (Europees niveau) en het Europees parlement. (Belang van de burger)
Europese wetten worden aangenomen door de Raad en het Europees Parlement samen.
In de Europese Unie hebben we zoals eerder gezegd te maken met verschillende belangen, waardoor er ook verschillende instellingen bestaan. We spreken in de EU dus niet van een duidelijke scheiding van machten, maar meer van een soort evenwicht die in stand gehouden moet worden. De Europese Commissie, de Raad van ministers en het Europese Parlement spelen hier een belangrijke rol in. De wetgevende macht is dus verdeeld over deze drie instellingen, die drie verschillende belangen vertegenwoordigen. De Europese Raad staat hierboven. Het Europese hof is ook duidelijk apart, de rechtsprekende macht. Dan is er verder ook nog de rekenkamer, de rekenkamer zorgt voor de financiële controle.
Is het Europees Parlement (EP) een echt parlement? De vraag is of ze echt wetgevende macht heeft en of er ook controlerende macht is. Het EP kan wel een voorstel doen aan de commissie, er is dus wel een mogelijkheid om iets op de agenda te krijgen. Verder heeft het EP in gevallen waar van de gewone wetgevingsprocedure sprake is, een belangrijke stem. (art. 294 Wv)
Het EP kan een motie indienen om bepaalde mensen af te laten treden, er wordt dus weldegelijk ook controle uitgeoefend door het Parlement. Conclusie is dus dat het EP steeds meer echte Parlementaire bevoegdheden krijgt.
De Europese Commissie: de Europese regering?
Samenstelling en benoeming wordt geregeld in art. 17, lid 6 VEU, dit gebeurt niet op basis van politieke kleur, maar op basis van nationaliteit. Elke lidstaat heeft dus de mogelijkheid om een eigen commissaris te benoemen. De uitvoerende macht ligt bij de commissie. Op het terrein van de wetgevende macht heeft de commissie het recht van initiatief.
De Europese Raad is het belangrijkste politieke orgaan, want de in de ER zitten de staatshoofden en regeringsleiders. Artikelen: art. 15 VEU jo. Art. 16 VEU.
Als men het over ‘de Raad’ heeft, gaat het over de Raad van ministers. De Raad heeft expliciet wél een wetgevingstaak.
Er is een standaardwetgevingsprocedure die is vastgelegd in art. 294 Wv. Het EP en de ER moeten het echter eerst eens worden. Beide organen hebben recht van amendement en vetorecht.
De Inhoudsopgave van Internationale publiekrechtelijke verdragen kan handig zijn om bepaalde onderwerpen snel te kunnen vinden. Een voorbeeld is de beleidsterreinen van de EU, deze zijn bijvoorbeeld:
Milieu
Landbouw
Consumentenbescherming
Volksgezondheid
Veiligheid
Er zijn twee afkortingen voor verdragen van de EU, deze zijn VEU en VWEU.
Ze staan voor het Unieverdrag respectievelijk het werkingsverdrag. (Wv)
In 1992 is de pijlerstructuur opgericht door het verdrag van Maastricht. Er zijn drie pijlers, die tezamen het huis van de Unie heten. Inmiddels bestaan de pijlers niet meer, maar het is een goed voorbeeld om de stof uit te leggen.
EU Huis:
Pijler 2 | Pijler 1: vier vrijheden | Pijler 3: home and justice affairs. |
Gemeenschappelijk Buitenland en Veiligheid Beleid (GBVB) | Interne markt + mededingingsrecht |
|
De komende 7 weken zullen vooral gaan over Pijler 1, hierbinnen vallen ook de meeste bevoegdheden van de EU. Inwoners van landen die lid zijn van de EU zijn automatisch ook zelf lid van de EU.
De belangrijkste instellingen van de EU, inclusief de artikelen waarin ze staan geregeld, zijn als volgt:
Het Europees Parlement art. 14 VEU jo. 223 Wv : controle
De Europese Raad art. 15 VEU jo. 235 Wv : uitvoerende macht
De Raad (van ministers) art. 16 VEU jo. 237 Wv : soms uitvoerend
De Commissie art. 17 VEU jo. 244 Wv : recht van initiatief
Hof van Justitie art. 19 VEU jo. 251 Wv : rechtsprekende macht
De Europese Raad bestaat uit staatshoofden en regeringsleiders. De Raad bestaat uit ministers, de samenstelling is steeds afhankelijk van welk onderwerp wordt behandeld. Dit onderscheid is cruciaal en heel belangrijk!
De ‘motor’ achter de Europese wetgeving is de commissie, hier komen de meeste wetsvoorstellen vandaan. Dit maakt ze niet per se wetgevend, meer uitvoerend.
De Raad van Europa heeft niets te maken met de Europese Unie. Dit wordt duidelijk uit de geschiedenis. Na de tweede wereldoorlog in 1945 werden er twee organisaties opgericht in Europa, aan de ene kant de EGKS en aan de andere kant de Raad van Europa.
De EGKS was de voorloper van de EU, maar de Raad van Europa heeft hier dus niets mee te maken.
De Raad van Europa is in 1951 gevestigd met het EVRM. Voor de oprichting en ontwikkeling van de EU zie pagina 1. Niet alleen de verdragen waarmee de organisaties zijn opgericht zijn anders, maar ook het doel en de focus. De focus lag bij de Raad van Europa vooral op mensenrechten, terwijl de focus van de EGKS tweeledig was; vooral economisch gewin was belangrijk. De landen die oorspronkelijk mee deden aan de EGKS waren Italië, Duitsland, Frankrijk en de Benelux.
Tot slot kent de Raad van Europa 47 landen die het EVRM hebben geaccepteerd, terwijl hiertegenover de EU staat met 28. De EU heeft behoorlijk wat supranationale trekken en is een hybride organisatie, terwijl de Raad van Europa een intergouvernementele organisatie is.
De letterlijke betekenis van intergouvernementeel is tussen ('inter') regeringen ('gouvernementen'). Het gaat om besluiten die uitsluitend door nationale regeringen samen worden genomen en dus niet door een instelling die boven de lidstaten staat, zoals de Europese Unie. Zo’n instelling die boven de lidstaten staat heet supranationaal. Boven (‘Supra’) nationaal, dus boven de lidstaten. In de besluitvorming zie je of een organisatie supranationaal is of intergouvernementeel is. Typisch intergouvernementeel is het beginsel van ‘unanimiteit’; iedereen moet het met een besluit eens zijn. Een meerderheidsbesluitvorming is juist typisch supranationaal, omdat het boven de anderen gaat die het er niet mee eens zijn.
Een andere manier om een besluit te vormen is de ‘gekwalificeerde meerderheid’. Het doel is om recht te doen aan het feit dat landen niet even veel inwoners hebben; het ene land heeft meer inwoners dan de ander. Ook deze manier van besluitvorming past bij supranationale organisaties.
Niet alleen de besluitvorming geeft een indicatie van supranationale of intergouvernementele organisaties, maar ook wie besluitvorming geeft. De samenstelling van het orgaan dat de besluiten neemt dus.
Van Gend & loos (1962) | Costa/ENEL (1964) |
Rechtstreekse werking.
| Van Gend & Loos werd herhaald, maar wat er bij kwam was dat EU-recht voorrang heeft boven het nationale recht. Waarom:
Het hof van justitie is een autonome bron die soevereiniteit heeft op basis van toestemming door de 6 lidstaten. (FR, DE, IT, Benelux) |
(Het onderwerp van beide arresten is doorwerking)
Vandaag gaat het met name over bevoegdheden binnen de EU en de verdeling van macht. We gaan vandaag kijken naar de manier waarop bevoegdheden zijn geregeld in Europese verdragen, vanuit een juridisch perspectief. Het college zal worden opgedeeld in verschillende tussenkopjes:
Wie mag wat in de EU?
Attributiebeginsel
Subsidiariteitsbeginsel
Proportionaliteitsbeginsel
Er heeft zich de laatste tijd een verbreding voorgedaan van de bevoegdheden van de EU. Het is belangrijk dat we niet vergeten dat het Unie recht voortgekomen is uit de insteek dat er regels gesteld moeten worden op terreinen waarin de burger meer bescherming zou genieten. Individuen worden beschermd in bepaalde rechten en dit perspectief mag niet uit het oog verloren worden. Het gaat niet zo zeer om verlies van nationale soevereiniteit, maar op internationaal niveau wordt ons belang gediend en krijgen we er dus ook veel voor terug. Verder wordt het besluitvormingsproces uitgevoerd door de Raad en het Europees Parlement, waardoor de nationale landen ook altijd inspraak zullen hebben, omdat ministers onderdeel zijn van de Raad.
Vooral in Engeland wordt vanuit een politiek perspectief kritisch gekeken naar de bevoegdheden van de EU. Cameron heeft in November vorig jaar bijvoorbeeld een aantal punten aangegeven waarop verandering zou moeten komen als het gaat om de concurrentiepositie. De weg vooruit is volgens hem niet per se meer Europa, maar vooral ook minder Europa op bepaalde terreinen. Er zijn 5 punten van cruciaal belang voor de bevoegdheden binnen de EU:
Soevereiniteit: Lidstaten
EU: afgeleide bevoegdheden
EU is bevoegd door attributie
Bevoegdheidsattributie gebeurt bij verdrag
Alle bevoegdheden moeten zijn te herleiden op de Verdragen; het rechtsgrondslagvereiste.
Welk beginsel is leidend ten aanzien van het bestaan van Uniebevoegdheden? Dit is dus het beginsel van Attributie. Bevoegdheden moeten zijn toegekend, anders is de Unie niet bevoegd. Subsidiariteit en proportionaliteit zijn twee beginselen die expliciet gaan over het uitoefenen van bevoegdheden.
Artikel 5, lid 1 en 2 van het unieverdrag legt dit beginsel vast. De Unie kan slechts handelen op basis van een uitdrukkelijke bevoegdheid die volgt uit een verdrag. Het rechtsgrondslagvereiste kan volgen uit de volgende punten:
Specifieke rechtsgrondslagen in de verdragen
Art. 352 VWEU (een soort rest rechtsgrondslag)
Impliciete bevoegdheden (AETR arrest)
Deze grondslagen kunnen worden gecontroleerd door het Hof van Justitie. (art. 263 VWEU) Deze controle kan echter leiden tot een bron van conflict, dit blijkt uit het tabaksreclame arrest!
Belangrijk om te zien is dat doelstellingen van verdragen géén bevoegdheid tot wetgeving kunnen attribueren. Voorbeelden zijn art. 114 VWEU en art. 194 VWEU. De bevoegdhedencatalogus is geïntroduceerd om de verdeling van bevoegdheden duidelijker te maken. Hij kan gevonden worden in het werkingsverdrag in art. 2-6.
Dit beginsel gaat kortgezegd over de vraag of het in het gegeven geval nodig is om de bevoegdheid uit te oefenen en is onderdeel art. 5 van het unieverdrag.
Een bevoegdheid moet door omstandigheden beter door de Unie uitgeoefend moeten kunnen worden dan door de lidstaten. Het achterliggende doel van dit beginsel is dat er een bepaald tegengewicht gegeven moest worden tegen alle nieuwe opkomende bevoegdheden van de EU.
Bij het attributiebeginsel bestaat er een duidelijke toetsing voor het Hof van Justitie, bij het subsidiariteitsbeginsel bestaat er echter geen rechterlijke, inhoudelijke toetsing. Politieke toetsing is wel steeds belangrijker geworden, hier heeft het verdrag van Lissabon aan bijgedragen, omdat er een grotere rol is toegekend aan nationale Parlementen. (Protocol 2 van het verdrag.) Nationale parlementen hebben gele/oranje kaarten om een voorstel te doen tot heroverweging.
Bij dit beginsel gaat het om de vraag hoe iets moet gebeuren. Zowel de inhoud als de vorm moeten niet verder gaan dan noodzakelijk is, ook moet het gaan om een geschikte maatregel. De bron van het proportionaliteitsbeginsel kan gevonden worden in art. 5, lid 4 VEU & in protocol 2. Aan alle drie de beginselen moet worden voldaan om tot een geldende maatregel te kunnen komen.
De lidstaten van de EU mogen geen regelgeving afkondigen die tegen het unierecht ingaat. Maar ze mogen ook niet feitelijk handelen tegen de werking van het EU recht. De EU en de lidstaten respecteren elkaar, dit fenomeen staat bekend als unietrouw.
Een overzicht van rechtsinstrumenten van de EU kan gevonden worden in art. 288 Wv. Het valt te scharen onder secundaire wetgeving. Verordeningen, richtlijnen en besluiten vallen dus onder lagere regelgeving.
| Verordening | Richtlijn | Besluit |
Tot wie is het instrument gericht? | Algemene strekking | Gericht tot lidstaten | Kan algemene strekking hebben, maar zeker ook individueel gericht zijn als adressanten worden vermeld (aan individuele lidstaat, natuurlijke of rechtspersoon) |
Wat is het bindende effect van het instrument? | Verbindend in alle onderdelen | Verbindend ten aanzien van een bepaald resultaat binnen een bepaalde termijn (doel gebonden); vorm en middelen zijn vrij voor lidstaten. | Verbindend in alle onderdelen |
Is omzetting nodig? | Rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat | Omzetting nodig | Rechtstreeks toepasselijk |
Voorziet het instrument in rechten en/of plichten? | (vooruitlopend op week 3) Zowel rechten als plichten voor particulieren | Alleen rechten, geen rechtstreekse verplichtingen voor particulieren (geen omgekeerde verticale werking dus) | Zowel rechten als plichten voor zowel particulieren als lidstaten |
Tegen wie kan men een beroep doen op het instrument? | Verticale en horizontale werking | Verticale werking | Verticale werking en horizontale werking |
Primair recht in Nederland:
Grondwet
Wet in formele zin
Secundair recht in Nederland:
AMvB
Min. Regeling
Gemeente/provincie
Primair recht in Europa:
VEU en VWEU
Secundair recht in Europa:
Verordeningen, richtlijnen en besluiten
Secundaire rechten moeten altijd terug te lijden zijn op primaire rechtsbronnen. Handvesten, EURATON en protocollen behoren ook tot het primaire recht, maar deze komen minder vaak voor.
Ook van belang is het verschil tussen wetgevingshandelingen en niet-wetgevingshandelingen. Uit art. 289, lid 3 VwEU blijkt: “De volgens een wetgevingsprocedure vastgestelde rechtshandelingen vormen wetgevingshandelingen.” Hieronder vallen dus de richtlijnen, verordeningen en besluiten.
Niet-wetgevingshandelingen daarentegen kunnen gevonden worden in art. 290 en art. 291 VwEU. Hieronder vallen:
gedelegeerde handelingen (art. 290, lid 1 VwEU);
uitvoeringshandelingen. (art. 291 VwEU)
Horizontale bevoegdheidsverdeling binnen de EU betekent de verhouding tussen EU-instellingen onderling. De verticale verhouding betekent de verhouding tussen EU-instellingen aan de ene kant en lidstaten aan de andere kant.
Een voorbeeld van de verticale verhouding kan gevonden worden in het “tabaksreclame” arrest.
In art. 3, 4, 5 en 6 van het Wv kunnen de exclusieve, gedeelde en C.O.A. (coördinatie, ondersteuning of aanvulling) bevoegdheden gevonden worden. De bevoegdheden gelden voor de EU respectievelijk de EU en MS respectievelijk de EU met MS. Als we het bijvoorbeeld over diploma’s hebben, zou dit vallen onder art. 6, sub e.
In schema ziet het er als volgt uit:
| Exclusieve | Gedeelde | C.O.A. |
Artikel | 3 VwEU | 4 VwEU | 5&6 VwEU |
Wie | EU | EU en MS | EU met MS |
Er zijn, zoals in het hoorcollege al aangegeven, drie beginselen. Het punt van de drietrapsraket is om te checken of aan alle beginselen is voldaan, wordt aan fase 1 niet voldaan dan hoeft fase 2 en 3 niet meer uitgewerkt te worden. (Zie voor de uitwerkingen van de beginselen het hoorcollege van week 2)
3e fase: Proportionaliteitsbeginsel
2e fase: Subsidiariteitsbeginsel
1e fase Attributiebeginsel (art. 5, lid 2)
Stappenplan:
onderwerp;
regelgeving;
jurisprudentie;
toepassing casus.
In Duitsland, Spanje, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Nederland komen in toenemende mate na afloop van schoolfeesten extreem dronken jongeren binnen bij de spoedeisende hulp. Het aantal jongeren dat met een alcoholvergiftiging in het ziekenhuis terecht komt, blijft de laatste jaren onverminderd hoog. Niet alleen zorgt dit voor extra werkdruk voor de artsen op deze afdelingen, de gevolgen van overmatig alcoholgebruik zijn ook nog eens zeer schadelijk voor de gezondheid van deze jongeren. De Zweedse en Duitse overheid verbieden daarom tijdelijk de verkoop van alcohol om na te denken over verdere maatregelen. De Europese Commissie erkent het probleem met betrekking tot de volksgezondheid, maar vindt deze aanpak van Zweden en Duitsland een te grote impact hebben op de interne markt. De Europese Commissie doet daarom zelf een voorstel voor een wetgevingshandeling waarin zij alle scholen in de lidstaten verbiedt om enige vorm van alcohol op schoolfeesten te verkopen.
Uitkomst casus:
onderwerp:
bevoegdheidsverlening: rechtsbasis
regelgeving:
114 VwEU = Voorwaarde: verbetering Interne Markt ter opheffing van belemmeringen
168, lid 5 VwEU = nvt – harmonisatie is niet toegestaan
jurisprudentie
“tabaksreclame”
Vandaag gaan we het met name hebben over doorwerking van het EU-recht in het nationale recht. De hoofdpunten van dit college zullen zijn:
Doorwerking van EU-recht; grondslagen en voorrang (het uitgangspunt)
Rechtstreekse werking
EU conforme uitleg van nationaal recht
Staatsaansprakelijkheid
Belangrijke jurisprudentie, waar we het eerder al over hebben gehad, is de uitspraak “Costa/ENEL”. (Zaak 6/64) Uit dit arrest bleek dat de EU een eigen en autonome rechtsorde heeft. De vraag was welke regelingen voorrang hebben, EU-recht of nationaal recht?
Het hof zegt feitelijk dat op basis van de geest, inhoud en bewoordingen van het EEG Verdrag, de EU een eigen en autonome rechtsorde heeft. Het EU-recht werkt dus uit eigen hoofde door.
De meeste lidstaten hebben een geschreven grondwet, waarin staat of een staat een monistisch of dualistisch stelsel kent, dit kan een land zelf bepalen. (Dit ziet op het normale internationale recht.) Bij het Unierecht wordt echter zelf bepaald of het rechtstreekse werking heeft of niet. Deze voorrangspositie voor het EU-recht is dus vastgelegd in het bovengenoemde arrest en hieruit blijkt de eerste grondslag van de rechtstreekse doorwerking van het Unierecht. In het arrest wordt het als volgt verwoord: “op grond van zijn bijzonder karakter [kan het EU-recht] niet door enig voorschrift van nationaal recht opzij worden gezet.”
De voorrang van het EU-recht heeft betrekking op primair en secundair Unierecht ten opzichte van nationale wet- en regelgeving EN de grondwet. Deze voorrang gaat dus heel ver!
Om voorrang en doorwerking te kunnen effectueren in de praktijk, zal men moeten aantonen dat een bepaling van Unierecht rechtstreekse werking heeft. Er zijn echter nog twee andere manieren waarop dit kan, daarover later meer. (Onder b. en c.)
Definitie van rechtstreekse werking: “De capaciteit van een bepaling van EU-recht om toegepast te worden in nationale gerechtelijke procedures.”
De rechtstreekse werking heeft twee doelen. Ten eerste heeft het een handhavingsfunctie, daarnaast ook een rechtsbeschermingsfunctie. De rechtsbeschermingsfunctie blijkt duidelijk uit het arrest “van Gend & Loos”, die gaat over het verbod van in- en uitvoerrechten vastgelegd in art. 30 VWEU. Het hof heeft in dit arrest een fundament gelegd voor de rechtstreekse werking.
Er moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan om van rechtstreekse werking te kunnen spreken. (Tevens uit “van Gend en Loos):
Bepaling van Unierecht moet voldoende nauwkeurig zijn;
En onvoorwaardelijk zijn.
In recentere rechtspraak is dit nog eens uitgewerkt en opgesomd, namelijk in “Gassmayr”. De begrippen voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk kunnen hierin worden terug gevonden.
Als een nationale rechter twijfelt over het antwoord op de vraag of is voldaan aan de criteria, zal hij de vraag aan het Hof van Justitie voorleggen in de vorm van een prejudiciële vraag. Deze bepaling is vastgelegd in art. 267 VWEU.
Welke rechtshandelingen hebben rechtstreekse werking?
Primair recht
Verdragen: VEU en VWEU
Secundair recht
Verordeningen: ja!
Richtlijnen: In beginsel niet, maar het is wel mogelijk indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
De richtlijn is niet, niet tijdig of niet correct geïmplementeerd;
Het voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is.
Implementatie – deadline is verstreken.
Definitie: Interpretatie van nationaal recht, zo veel mogelijk in het licht van EU-recht.
Het doel van de conforme interpretatie is ten eerste rechtsbescherming, maar is ook gefundeerd op het beginsel van Unietrouw. (Art. 4, lid 3 VEU)
De grondslag van deze interpretatie kan worden gevonden in jurisprudentie.
Aan het leerstuk van conforme interpretatie hangen echter wel een aantal voorwaarden:
Er moet een toepasselijke bepaling van nationaal recht zijn, die een bepaalde openheid heeft en zich voor interpretatie leent door middel van open normen;
De rechtszekerheid moet gerespecteerd worden;
Het mag geen contra legem zijn. (Ingaan tegen de letter van de wet)
Als er ruimte is voor EU conforme interpretatie, zal de rechter dit ook moeten gebruiken. Men zou dus kunnen beweren dat het boven interpretatiemethoden gaat. (wetshistorisch bijvoorbeeld)
De definitie van staatsaansprakelijkheid is als volgt: Zelfstandige rechtsgang met het oog op compensatie wegens schending van EU-recht. (Onrechtmatige overheidsdaad)
Doelen zijn rechtsbescherming, maar ook handhaving.
Ook hier is in de verdragen geen rechtsgrondslag te vinden, maar het is in dit geval gebaseerd op het “Francovich” arrest.
De reikwijdte van staatsaansprakelijkheid is wederom zeer ruim. Het gaat namelijk ook om nationale, bestuurlijke instellingen die unierecht schenden of verkeerde beslissingen hebben gemaakt.
Ook voor staatsaansprakelijkheid bestaan weer een aantal voorwaarden:
De geschonden regel strekt ertoe rechten toe te kennen aan particulieren;
Voldoende gekwalificeerde schending van EU-recht;
Direct causaal verband tussen schending EU-recht en schade.
+ een voldoende gekwalificeerde schending (VGS): Er is sprake van een ernstige miskenning van discretionaire bevoegdheid door de lidstaat. Niet tijdige implementatie is altijd een VGS! Dit blijkt uit “Brasserie du Pêcheur”.
Er zijn twee werkingssferen van richtlijnen, de personele en de materiële. De personele werkingssfeer gaat over wat er wordt gereguleerd door de richtlijn, of terwijl wie/wat wordt er beschermd door de richtlijn? Dit moet blijken uit de relevante richtlijn zelf.
De materiële werkingssfeer gaat meer over hoe personen/producten die binnen de personele werkingssfeer vallen beschermd worden: Hoe wordt er door de richtlijn gereguleerd?
Het voorrangsbeginsel is belangrijk, omdat er anders mogelijkheid tot diversiteit op nationale wetgeving is. De EU wil dit niet, omdat het doel juist uniformiteit is. Dit zal, met doorwerking, het onderdeel van deze week zijn.
Naast directe werking en indirecte werking, bestaat er ook onderscheid tussen verticale en horizontale werking.
Bij directe werking doet de burger direct beroep op bepalingen van het EU recht, terwijl bij indirecte werking de rechter een plicht heeft om nationaal recht uit te leggen in het licht van de bewoordingen van het EU-recht.
Verticaal houdt een verhouding in tussen particulieren en overheden, terwijl de horizontale verhouding ziet op een verhouding tussen particulieren onderling.
Degene die bepaalt of een bepaling wel of niet rechtstreekse werking heeft is het Europese Hof van Justitie.
Het bedrijf Supra Saltus is gespecialiseerd in de ontwikkeling van tuinspeelgoed voor kinderen tot 12 jaar en is gevestigd in Finland. Supra Saltus heeft onlangs in Finland twee nieuwe speeltoestellen geproduceerd. Het betreft de volgende twee toestellen:
De Nopea-glijbaan, die uitsluitend is bedoeld voor publieke speeltuinen, en
De Humora-nestschommel, die is bedoeld voor privégebruik.
Deze producten zijn in 2016 ook op de Duitse en Nederlandse markt gebracht.
De Nopea-glijbaan is hoger en daardoor spectaculairder dan andere glijbanen in publieke speeltuinen. De nieuwe Humora-nestschommel maakt gebruik van de bijzonder sterke Wickey©- kettingen waardoor meerdere kinderen plaats kunnen nemen in de schommel.
Op een zonnige dag in april 2016 spelen Edie en Pam in een openbare speeltuin in Rotterdam op een Nopea-glijbaan. Tijdens het spelen raakt Pam gewond doordat zij onderaan de glijbaan met Edie botste. Hierdoor is ze met haar gezicht op de rand van de glijbaan gevallen. Een paar dagen later spelen Edie en Levi met de Humora-nestschommel in de tuin van hun opa. Tijdens het schommelen komt één van de kettingen los. Edie en Levi vallen op de grond en Levi breekt zijn been.
In verband met deze twee ongevallen neemt de Nederlandse Voedsel & Warenautoriteit een besluit waardoor ogenblikkelijk de verkoop van alle in Finland geproduceerde speeltoestellen tijdelijk wordt verboden totdat er nader onderzoek is gedaan naar de veiligheid ervan. Daarnaast verbiedt de Voedsel & Warenautoriteit tot nader order alle reclame op televisie en in tijdschriften en kranten voor netschommels (ongeacht hun plek van herkomst) die Wickey- kettingen gebruiken.
Door de maatregelen van de Nederlandse Voedsel & Warenautoriteit daalt de verkoop van de producten van Supra Saltus in Nederland drastisch.
De advocaten van Supra Saltus dagvaarden de Nederlandse staat namens hun cliënt voor de rechtbank in Den Haag. Zij voeren onder meer aan dat de door de Voedsel & Warenautoriteit genomen maatregelen in strijd zijn met Art. 34 VwEU en met Richtlijn 2009/48/EG betreffende de veiligheid van speelgoed (ga op zoek naar de Richtlijn). De Rechtbank Den Haag buigt zich allereerst over de vraag of artikel 34 VwEU en Richtlijn 2009/48/EG rechtstreeks door Supra Saltus kan worden ingeroepen jegens de Nederlandse Staat.
1. Aan welke voorwaarden dient een bepaling van EU-recht te voldoen alvorens deze voor de nationale rechter ingeroepen kan worden?
Deze voorwaarden kunnen gevonden in het arrest “Van Gend en Loos”. De bepaling moet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn.
2. Heeft Art. 34 VwEU rechtstreekse werking? Motiveer uw antwoord.
Art. 34 is een van de belangrijkste artikelen. Het artikel is onvoorwaardelijk omdat het een verbod is, tevens is het ook voldoende nauwkeurig mede dankzij het feit dat het vaak is uitgelegd door de Hoge Raad. Art. 34 VwEU heeft dus rechtstreekse werking. Ook blijkt dit uit R.O. 23 van “Brasserie du pêcheur.” In dit geval gaat het dus om verticale directe werking.
3. Ga op zoek naar Richtlijn 2009/48/EG. Analyseer de richtlijn en beantwoord de volgende vraag: Kan Supra Saltus zich tegenover de Nederlandse staat voor de nationale rechter beroepen op Art. 12 van Richtlijn 2009/48/EG om het verkoopverbod van de nestschommel en de glijbaan aan te vechten? In uw antwoord dient u eerst in te gaan op de personele en materiële werkingssfeer van Richtlijn 2009/48/EG.
Personele werkingssfeer: Wie/wat wordt er beschermd?
In casu zijn dit kinderen jonger dan 14 jaar die gebruik maken van speeltoestellen. De richtlijn ziet in casu niet op de Nopea-glijbaan, omdat deze voor openbaar gebruik is bestemd. Dit valt buiten de richtlijn. De Humora-nestschommel is gemaakt voor privé gebruik en valt dus wel in de persoonlijke werkingssfeer.
Materiële werkingssfeer: Hoe wordt dit gedaan?
Er is voldaan aan de voorwaarden van het direct inroepen van richtlijnen, zoals eerdergenoemd. Dit zijn:
De richtlijn is niet, niet tijdig of niet correct geïmplementeerd;
Het voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is.
Implementatie - deadline is verstreken.
Supra Saltus kan zich dus beroepen op art. 12 van de richtlijn.
Een normale prejudiciële procedure bestaat doorgaans uit 6 verschillende stappen:
Er is een geschil bij de nationale rechter
De nationale rechter twijfelt over de uitleg of de geldigheid van EU-recht.
De nationale rechter schorst de zaak en stelt vragen over EU-recht aan het HvJ EU.
(Eventuele tussenstap) De A-G geeft een opinie, maar niet altijd dus
Hvj beoordeelt de zaak over de uitleg/geldigheid van het EU-recht (uitspraak)
Nationale rechter past de uitspraak van HvJ toe in het hoofdgeding.
Het doel van een prejudiciële procedure is om de nationale rechter in staat te stellen om vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie die hij beantwoord moet hebben om tot een goede uitspraak te kunnen komen. De uitspraak van het Hof is op zich niet bindend, maar de nationale rechter zal zijn oordeel altijd mee moten nemen in zijn eigen beslissing.
De eerste “indien” zegt dat elke instantie kan vragen om een pp.
De tweede “indien” zegt dat als er geen mogelijkheid is op een hoger beroep, de instantie moet vragen om een pp.
De derde “indien” zegt dat in een zaak over een gedetineerde het hof zo spoedig mogelijk uitspraak moet doen.
Er bestaan twee soorten vragen die aan het HvJ voorgelegd mogen worden, deze zijn:
Interpretatie/uitlegvraag (primair en secundair recht)
Lagere rechter mag
Laatste instantie moet, tenzij:
Acte clair: het is al volledig duidelijk
Acte eclairé (cilfit): er bestaat al voormalige jurisprudentie
Ongeldigheid/geldigheidsvraag (secundair EU recht)
Alle rechters moeten bij vermoeden van ongeldigheid de zaak voorleggen aan het HvJ.
De interne markt bestaat uit meer dan alleen de vrijheid van goederen. Er zijn vier verschillende soorten vrijheden, namelijk vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen. De belangrijkste in deze cursus is het vrije verkeer van goederen.
Het vrije verkeer van personen ziet vooral om het vrij kunnen reizen tussen de lidstaten van de EU. Het doel is om alle belemmeringen weg te nemen, naar voorbeeld van Amerika waar tussen de verschillende staten volledig vrij gereisd mag worden. Een andere bewoording die ook in de wet wordt genoemd, is “een ruimte zonder binnengrenzen.”
De grondslag van de interne markt wordt gevormd door de douane-unie. Het ontstaan van de economische unie kan opgedeeld worden in vier fasen:
Vrijhandelszone;
Europese economische gemeenschap;
Gemeenschappelijke/interne markt;
Economische monetaire unie.
De interne markt is in vergelijking met andere projecten van de EU zeer goed ontwikkeld. Het is dan ook een van de belangrijkste kenmerken van de unie. De interne markt strekt zich uit over allerlei verschillende beleidsterreinen, zoals het milieu bijvoorbeeld. Een ander voorbeeld is dat iemand als patiënt het recht heeft om in een ander Europees land geopereerd te worden.
De juridische bepalingen in de verdragen zullen op de werkgroep nader worden uitgewerkt. Kortgezegd bestaan er voor elke vrijheid een aantal aparte bepalingen. Voor het vrij verkeer van goederen zijn dit bijvoorbeeld art. 28-30, 110, 34 en 35 van het VwEU.
Je zou de interne markt kunnen zien als een voetbalveld, het doel is om het veld zo even mogelijk te houden om belemmeringen te voorkomen. Rechtvaardigingsgronden zouden als volgt in dit voorbeeld weergegeven worden: “mag iemand zomaar een kuil of hobbel op het veld maken?”
De interne markt wordt beheerst door 4 vrijheden:
Vrij verkeer van goederen (meest precies uitgewerkt)
Vrij verkeer van diensten, kapitaal en personen
Vrij verkeer van goederen wordt gereguleerd door:
Verbod van tarifaire belemmeringen (absoluut, geen rechtvaardiging op mogelijk)
28-30 VwEU (In-/Uitvoer + Heffingen van Gelijke Werking)
110 VwEU (Binnenlandse belastingen)
Verbod van NON-tarifaire belemmeringen (kunnen gerechtvaardigd worden)
34 VwEU (verbod van kwantitatieve invoerbepalingen + Maatregelen van Gelijke Werking)
35 VwEU (verbod van kwantitatieve uitvoerbepalingen + MGW)
Tarifaire belemmeringen gaan over extra kosten op het moment dat het goed de grens over gaat in de vorm van BTW. NON-tarifaire belemmeringen gaan niet over geld, maar het gaat om een kwantitatieve belemmering. Een voorbeeld van een non-tarifaire belemmering is dat er maximaal 150 kilo kaas geïmporteerd mag worden in een bepaald tijdsbestek. De reden om gebruik te maken van non-tarifaire belemmeringen kan bijvoorbeeld zijn om de hoeveelheid gas dat geëxporteerd wordt uit Nederland te beperken, zodat er geen tekort kan ontstaan in eigen land.
De rechtvaardigingsgronden voor belemmeringen (excepties) zijn te vinden in art. 36 VwEU en in de jurisprudentie. (Basisregel in “Dassonville”, aangevuld door “Cassis de Dijon” en “keck”)
Er zijn maatregelen die direct vallen onder kwantitatieve invoerbeperkingen en deze kunnen gerechtvaardigd worden door art. 36 VwEU.
Er zijn echter ook maatregelen die niet het doel hebben om de invoer te beperken, maar wel het effect. Dit kan gerechtvaardigd worden door de jurisprudentie.
Later wordt de definitie van maatregelen van gelijke werking ingeperkt door het arrest “keck”.
Uit art. 28 VwEU, lid 2 blijkt dat goederen waren zijn die op geld waardeerbaar zijn en die voorwerp kunnen zijn van handelstransacties. Als het gaat om illegale goederen, dan vallen ze niet onder art. 28 van het werkingsverdrag. Producten die oorspronkelijk uit de lidstaten komen en rechtmatig in het verkeer zijn gebracht bevinden zich in het vrij verkeer.
Art. 57 VwEUzegt dat diensten gedefinieerd kunnen worden als: dienstverrichtingen die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden. Tevens impliceert het artikel dat de vrijheid van diensten als restonderwerp gezien kan worden. Om uit te maken welke van de twee artikelen toegepast moet worden (34 of 56), moet men kijken naar degene die belangrijker blijkt te zijn naar omstandigheden. Een goed voorbeeld hiervan is het arrest “Omega”, paragraaf 26 en 27.
Art. 30VwEU is hier van belang. Heffingen van gelijke werking zijn heffingen die het gelijke effect hebben van een douane recht. Er bestaan alleen heffingen op spullen die vanuit buiten Europa komen.
De definitie van een maatregel van gelijke werking kan gevonden worden in R.O. 5 van het arrest “Dassonville”. In de zaak “Cassis de Dijon” is het beginsel van wederzijdse erkenning geïntroduceerd. Als een product bijvoorbeeld rechtmatig in Duitsland in het verkeer is gebracht, hebben de andere lidstaten er vertrouwen in dat het op een rechtmatige manier gebeurd is.
Een belemmering betekent dat een persoon, goed of dienst belemmerd wordt om toe te treden tot een nationale markt van de EU. (Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italië.)
Verdragsrechtelijke rechtvaardigingsgronden | Jurisprudentiële rechtvaardigingsgronden |
Art. 36 | “cassis de dijon” en “commissie t. Italië” |
Maatregel met OF zonder onderscheid | Maatregel ZONDER onderscheid |
Limitatieve opsomming | Open norm |
Proportionaliteitstoets | Proportionaliteitstoets |
Restrictieve uitleg | Dwingende reden van alg. Belang:… |
Indien een maatregel een legitiem doel nastreeft, dient nog te worden beoordeeld of de maatregel ook proportioneel (evenredig) is. Deze toets heet de proportionaliteitstoets en er moet naar de volgende drie punten gekeken worden:
Geschiktheid van de maatregel voor het beoogde doel;
Noodzakelijkheid van de maatregel;
(Strictu sensu): doel staat ter discussie.
De eerste twee zijn het belangrijkst, strictu sensu komt vooral aan bod tijdens de master Europees recht, maar het is goed om het vast een keer gezien te hebben.
We gaan het vandaag over de volgende vragen hebben met betrekking tot het mededingingsrecht:
Wat is mededingingsrecht?
Wat is het doel van mededingingsrecht?
Welke mededingingsregels zijn er?
In de kern gaat mededingingsrecht over het goed laten werken van markten. Dit wordt gedaan door regels die een goede marktwerking beogen. Om hieraan te kunnen voldoen moet aan de volgende criteria voldaan zijn:
Veel vraag en veel aanbod
Vrije handelsstromen
Vrije keuzes
Gemakkelijke toetreding tot de markt
Transparantie
Dit is dus de kerngedachte van het mededingingsrecht, maar aan deze voorwaarden is in de realiteit nog nooit voldaan.
De huidige dominante theorie (paradigma) is dat het mededingingsrecht er is in dienst van een zo hoog mogelijke consumentenwelvaart. Om het mededingingsrecht goed te kunnen hanteren wordt vaak samen gewerkt van economisten. Er ontstaat een groeiende druk vanuit niet-economische belangen zoals dierenwelzijn.
Dit is een overzicht van de regelgeving die deze week centraal staat en de daarbij horende verdragsbepalingen. De artikelen 101 en 102 VwEU zijn gericht op ondernemingen.
De onderstaande artikelen worden nader uitgewerkt tijdens de werkgroepen.
Kartelverbod | 101 VwEU |
Misbruik van machtspositie | 102 VwEU |
Concentratietoezicht | Concentratieverordening |
Lidstaten en mededingingsrecht |
|
Staatssteun |
|
Een onderneming is: “Iedere entiteit die een economische activiteit uitoefent, bestaande uit het aanbieden van diensten of goederen op de markt.”
Vandaag gaan we het hebben over het mededingingsrecht. Als eerst behandelen we artikel 101 jo. 102 van het VwEU, waarbij we onder andere de criteria aflopen waaraan voldaan moet worden. Vervolgens komen nog een aantal andere onderwerpen aan bod.
Lid 1: verbodsbepaling;
Lid 2: civielrechtelijk effect: nietigheid;
Lid 3: RvG’s – 4 cumulatieve voorwaarden:
Onderneming (R.O. 21 “Höfner” arrest)
Afspraak
Beïnvloeding van de tussenstatelijke handel
Beperking mededinging
Doel
Effect
Dit artikel ziet, in tegenstelling tot artikel 101 meer op machtsmisbruik door ondernemingen. Multinationals kunnen zo groot zijn dat er sprake is van een machtspositie, waardoor ze in staat zijn om eigenhandig de prijs te bepalen. Het is natuurlijk erg belangrijk dat hiervan geen misbruik gemaakt mag worden. Het arrest dat bij dit artikel hoort is “United Brands.”
Onderneming
Machtspositie
Beïnvloeding van de tussenstatelijke handel
Misbruik
101 VwEU | 102 VwEU |
Multilateraal verdrag; | Unilateraal verdrag; |
Wél De minimisbekendmaking*; | Geen De Minimisbekendmaking*; |
Wel verdragsrechtelijke uitzondering. | Geen verdragsrechtelijke uitzondering. |
*Een soort uitzonderingsgevallen voor hele kleine bedrijven, die hoeven niet aan alle voorwaarden te voldoen van de artikelen 101 en 102 VwEU. Een voorbeeld kan zijn een kleine bakker in een dorp of een klein familiebedrijfje.
De functie van de artikelen, 101 jo. 102 VwEU, ten opzichte van de vrije verkeersbepalingen van de interne markt is om te zorgen dat er een ‘level playing field’ blijft. Mededingingsrecht zorgt er dus voor dat het grasveld waar we eerder over spraken plat blijft zonder belemmeringen. Hier hoort ook nog jurisprudentie bij “Gründig Konsten” (101 VwEU) en “United Brands.” (102VwEU)
Als een advocaat een advies moet geven aan een cliënt, is het altijd goed om opties te geven. Ook moet men duidelijk aangeven wat de gevolgen zijn van de verschillende opties.
Dit is erg belangrijk, omdat cliënten dan later niet aan kunnen komen met het verhaal dat het de schuld van de advocaat is dat een bepaalde actie mislukt is. Kortgezegd zorg je er dus voor dat het probleem van de cliënt niet het probleem van de advocaat wordt. Bij een juridisch advies is het belangrijk dat de taal zo duidelijk mogelijk is, om eventuele misverstanden te voorkomen.
Tijdens deze werkgroep is een arrest van deze week behandeld, “United Brands”, waarbij de volgende rechtsoverwegingen (Ro.) belangrijk waren.
United Brands Ro. | Onderwerp art. 102 VwEU |
Ro. 3 Ev. | Beschuldigingen van Europese Commissie in beschikking. |
Ro. 45/46 jo. 52-57 | Geografische markt |
Ro. 65 Ev. + 107/128 | De definitie van een machtspositie |
Ro. 130/131 | Verbod op doorverkoop, sub d (koppelverkoop) |
Ro. 163-165 | Sub a |
|
|
In principe zijn alle inwoners van een van de lidstaten van de EU, ook automatisch burger van de EU. Dit wordt ook wel burgerschap genoemd en daarover gaat het hoorcollege van vandaag.
Vrij verkeer economisch actieve burgers. Alleen werknemers, zelfstandigen, dienstontvangers, etc. Mochten vrij reizen.
Vrij verkeer van alle EU burgers. Ook niet-economisch actieve mensen mogen vrij reizen.
Tot slot is er het vrij verkeer van Derdelanders. Onder voorwaarden mogen mensen die niet de nationaliteit hebben van een van de lidstaten van de EU ook vrij reizen binnen de EU. Hierbij kan gedacht worden aan een Amerikaan die in Nederland voor een Amerikaans bedrijf werkt.
De artikelen 18-24 van het werkingsverdrag gaan over de rechten die aan burgers worden verleend. Hier maakt bijvoorbeeld non-discriminatie op grond van nationaliteit een deel van uit. Verder is er Richtlijn 2004/38 die ziet op het recht op vrij verkeer & verblijf in een andere EU lidstaat. Tot slot zijn er ook nog de grondrechten. (of: mensenrechten) Zonder de grondrechten zou het burgerschap als het ware een lege huls blijven. Het tweede deel van het hoorcollege gaat over het unieburgerschap & grondrechten.
Er zijn als het ware drie verschillende ‘lagen’ van grondrechten. Op het niveau van de lidstaten is dit de grondwet en nationale regelgeving. Op Internationaal niveau kennen we het EVRM en de internationale verdragen.
De laatste laag bestaat uit artikel 6, lid 2 van het VEU, een belangrijke bepaling dus!
De grondrechten binnen het EU recht worden steeds belangrijker, maar de EU zelf is nog niet toegetreden tot het EVRM terwijl in artikel 6 VEU wel staat dat dit zou gebeuren. Alle lidstaten van de EU zijn inmiddels wel allemaal lid van het EVRM.
Opmerkelijk is dat het HvJ van de EU heeft geoordeeld in advies 2/13 dat dit toetredingsverdrag (art. 6 VEU) onverenigbaar is met het Unierecht.
De belangrijkste bepalingen met het oog op grondrechten voor de EU kan men vinden in het EU-handvest van de grondrechten (Hv), dit is een moderne catalogus van politieke, burgerlijke, economische eb sociale rechten. Een aantal voorbeelden van bepalingen zijn milieubescherming (art. 37) en verbod op klonen. (art. 3) Opmerkenswaardig is dat niet alle grondrechten rechtstreekse werking hebben, dit blijkt uit art. 52, lid 5 Hv. Verder zijn grondrechten in beginsel niet absoluut. (art. 52, lid 1 Hv)
Art. 51 gaat over de werkingssfeer van het Handvest, het Handvest is gericht tot de EU instellingen en tot lidstaten ‘uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen.’ In de werkgroep gaan we aan de slag met de verschillende bepalingen en zullen deze nader worden behandeld.
De toetreding van de EU tot het EVRM wordt door het HvJ niet als een positieve stap te zien. Het HvJ wil geen externe controle, want daarmee zou de EU autonomie over de uitleg van het Europese recht verliezen. Dit is de belangrijkste reden dat het hof een negatieve opstelling heeft ten opzichte van de toetreding van de EU tot het EVRM.
Artikel 20 lid 2 VwEU politieke + economische rechten voor EU-burgers.
Recht | VwEU | Handvest |
Recht om vrij op het grondgebied te verplaatsen en te verblijven | 21 | 45 |
Actief en passief kiesrecht v. EP en lokale verkiezingen | 22 | 39-40 |
Diplomatieke bescherming | 23 | 46 |
Verzoekschrift tot Europees Parlement en Europese ombudsman |
|
|
|
|
|
Civiele;
Economische;
Culturele;
En sociale rechten.
Handelingen van de EU – optreden van de EU
Lidstaat ‘wanneer zij het recht van de EU ten uitvoer brengen’
Dit arrest gaat over een man die oorspronkelijk uit Oostenrijk komt, maar graag burger wil worden in Duitsland. Hij doet hiervoor een aanvraag en uit het Oostenrijkse recht blijkt dat hij zijn nationaliteit op dit moment meteen kwijt is. Later komt Duitsland erachter dat de man strafrechtelijk vervolgd wordt en Duitsland heeft bedrogen door dit te verzwijgen. Gevolg is dat hij de Duitse burgerschap niet krijgt, waardoor hij staatloos geworden is. In dit arrest staat de vraag dus centraal of dit zomaar rechtmatig kan.
Het EU-burgerschap is aanvullend op nationaal burgerschap en staat hier compleet los van. EU en nationaal burgerschap staan dus naast elkaar – nevenschikking – maar zijn ook met elkaar verbonden.
Het grootste nadeel van stateloosheid is dat je geen rechten meer hebt. Werken kan niet meer, kinderen naar school is ook niet mogelijk, noem maar op.
Als er sprake is van bedrog kan het intrekken van burgerschap gerechtvaardigd worden. Hiervoor is een reden van algemeen belang nodig (Ro. 51) en verder moet er voldaan worden aan een evenredigheidstoets. (Ro. 55) Dit is de kern van het arrest.
Vroeger was het verblijfsrecht in de EU verbonden met economische activiteiten. (smal) Na de komst van het EU burgerschap kennen we ook verblijfsrechten die los staan van een economische activiteit. (breed)
Een onderdeel van dit bredere perspectief is bijvoorbeeld het vrij verkeer van derdelanders.
Het Zambrano-criterium is een criterium die volgt uit het arrest “Zambrano” en luidt als volgt:
“In die omstandigheden verzet artikel 20 VWEU zich tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat burgers van de Unie het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten (zie in die zin arrest Rottmann, punt 42).”
Dit criterium wordt toegepast op de zaak in Ro. 43/44.
Een belangrijke vraag is naar welke rechter men zou moeten stappen en voor welke rechtsgang(en) dit kan. Vooral de verhouding tussen het HvJ en de nationale rechter is belangrijk. We gaan het vandaag hebben over de volgende vier onderwerpen:
Het HvJ als EU-instelling en zijn mandaat;
Het Europees mandaat van de nationale rechter;
Taakverdeling en samenwerking tussen het HvJ en de nationale rechter (prejudiciële procedure art. 267 VwEU; indirecte procedure);
Directe procedures voor het HvJ.
Als we het hebben over het HvJ, zijn dit meerdere instellingen. Dit zijn het HvJ zelf (251-253 VwEU), het gerecht (254 en 256 VwEU) en gespecialiseerde rechtbanken. (257 VwEU)
In art. 19, lid 1 en 3 zijn de functies van het HvJ vastgelegd. “Het verzekert de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van dit verdrag.” Dit kan door directe beroepen, prejudiciële vragen en in alle andere gevallen voorzien in de verdragen.
In de werkgroep zal blijken voor wie een direct beroep open staat en wie prejudiciële vragen kan stellen aan het HvJ. Ook zullen er een aantal oefenvragen en een oefententamen bijgevoegd worden.
Uit advies 2/13 over toetreding van de EU tot EVRM heeft het HvJ een advies gegeven over of de EU moet toe treden tot het EVRM of niet. De voornaamste reden dat dit advies negatief was, is dat dit de autonome rechtsorde en exclusieve jurisdictie van het HvJ zal beperken. De EU kan nu niet toe treden tot het EVRM ondanks art. 6 VEU.
Er is één rechter per lidstaat, 8 dus. Ook zijn er nu 11 advocaten-generaal.
Er wordt gekozen uit juristen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en aan alle gestelde eisen voldoen om in hun onderscheiden landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden, of die bekendstaan als kundige rechtsgeleerden.
6 jaar lang, herbenoembaar, benoemd in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten, na advies van het comité.
Er bestaat geen expliciete taakomschrijving, maar een juge communautaire o.g.v:
art. 288 VwEU
art. 267 VwEU
art. 4, lid 3 VEU
art. 19, lid 1 VEU
Belangrijke rechtspraak die belangrijk is voor dit vak is bijvoorbeeld Costa/ENEL (voorrang) van Gend en Loos (doorwerking) Von Colson en Kamann (conforme uitleg) en Brasserie du Pecheur (staatsaansprakelijkheid).
Verder kan ook Cilfit belangrijk zijn, omdat hieruit blijkt dat in drie omstandigheden géén prejudiciële vraag gesteld hoeft te worden. Deze drie omstandigheden zijn:
Indien de vraag niet noodzakelijk is voor het uitspreken van een vonnis;
Indien er srpake is van een acte clair;
Indien er sprake is van een acte éclairé.
Gedingen tussen particulieren en lidstaat;
Tussen particulieren onderling.
Gedingen tussen EU-instellingen onderling;
Tussen EU-instellingen en lidstaten;
Tussen EU-instellingen en particulieren;
Tussen lidstaten onderling.
De prejudiciële procedure is een soort brug tussen de zaken op nationaal en unie niveau. Nationale rechters stellen een prejudiciële vraag aan het HvJ waardoor hij op nationaal niveau komt. Deze procedure is dus een indirecte procedure, omdat er altijd eerst sprake moet zijn van een geding voor de nationale rechter.
Het geeft de commissie de bevoegdheid om lidstaten aan te spreken op het feit dat ze hun unierechtelijke verplichtingen na moeten komen.
Het is voor bindende handelingen van instellingen, agentschappen en organen van de EU. Beroep kan worden gedaan door lidstaten, instellingen en onder bepaalde omstandigheden zelfs particulieren. Bij een beroep door een particulier is het arrest “plaumann” en het arrest “microban” van belang.
De grond voor deze procedure is: in strijd met de verdragen nalaten een besluit te nemen. Het beroep kan worden gedaan door lidstaten, instellingen en particulieren. Het doel is om een schending vast te stellen.
Hierbij gelden de voorwaarden van staatsaansprakelijkheid in het arrest “brasserie du pecheur”.
Direct
Lidstaat tegen lidstaat art. 259 VwEU
Europese Commissie tegen lidstaat art. 258 VwEU
Indirect
Particulieren tegen lidstaten art. 267 VwEU
Direct
Nietigverklaring 263 VwEU
Nalaten art. 265 VwEU
Schadevergoeding art. 268/340 VwEU
Indirect
Exceptie van onwettigheid art. 277 VwEU
Prejudiciele vraag art. 267 VwEU
Zoals te zien is zijn ze weer onder te verdelen onder directe en indirecte rechtsgangen. Alle relevante rechtsbronnen staan erbij vermeld.
Geef aan welk van de onderstaande stellingen onjuist is. Beargumenteer je antwoord.
Het recht om zich vrij op het grondgebied van de EU te verplaatsen en er vrij te verblijven zijn terug te vinden in art. 21 Wv en art. 45 Handvest.
Actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het EP en de gemeenteraardverkiezingen zijn uitsluitend in het Werkingverdrag (art. 22) te vinden.
Het recht op diplomatieke bescherming is terug te vinden in art. 23 Wv en art. 46 Handvest.
Het recht om een burgerinitaitief te organiseren is uitsluitend in het Werkingverdrag (art. 24 Wv) te vinden.
Wat is het belang van de prejudiciële procedure (art. 267 Wv) voor de rechtsorde van de Europese Unie?
Arrest rheinmüllen is bij deze vraag relevant. (Ro. 2) Uniforme uitleg van verdragen door het Europese Hof, waarmee je dus verschillen voorkomt.
Onder welke voorwaarden is een nationale rechter gehouden om via een pre-judiciële procedure een vraag te stellen aan het Hof van Justitie?
Als er geen hoger beroep of cassatie meer open staat na de uitspraak, dit volgt uit art. 267 VwEU: “Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen in een zaak aanhangig bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is deze instantie gehouden zich tot het Hof te wenden.”
Hierbij is het belangrijk om op te merken dat het niet van belang is of het ook echt de hoogste rechter is, zoals de Hoge Raad, maar of er daadwerkelijk geen hoger beroep meer mogelijk is. Dit is belangrijk omdat een prejudiciële vraag dus ook verplicht kan zijn bij een zaak die aanhangig is bij de kantonrechter.
Zoals hierboven uitgelegd, moeten rechters soms verplicht een prejudiciële vraag voorleggen aan het Hof van justitie. Uit hett Cilfit arrest blijkt echter dat er drie situaties zijn waarin dit niet per se moet.
De eerste situatie is als de betreffende rechter het niet noodzakelijk acht om de vraag te stellen voor zijn of haar vonnis. (Ro. 10)
Ten tweede is er de Acte eclairé, dit houdt in dat de vraag gelijk is aan een vraag die al eerder onderwep van een prejudiciële vraag is geweest. (Ro. 13 + 14)
Tot slot is er ook nog de acte clair, deze wordt uitgelegd in Ro. 16 en 17. Het houdt in het kort in dat er redelijkerwijze geen twijfel bestaat over de vraag en dat deze dus ook niet gesteld hoeft te worden.
Kan een burger een vraag voorleggen voor het Hof van Justitie? Bij het antwoord op deze vraag is art. 263 belangrijk, alinea 4. Hierin staat dat ook individuen direct beroep kunnen doen bij het Hof van justitie. Particulieren hebben indirect ook nog een mogelijkheid, in de vorm van een prejudiciële procedure.
263, 4e alinea VwEU – derdenberoep.
265 VwEU – nalaten actie
340 jo. 268 VwEU – aansprakelijkheid EU
Exceptie van onwettigheid art. 277 VwEU
Prejudiciele vraag art. 267 VwEU
Stel dat de Europese Commissie van mening is dat de Nederlandse Voedsel & Warenautoriteit haar verplichtingen onder het Europese recht geschonden heeft door de verkoop van alle in Finland geproduceerde speeltoestellen te verbieden. Welke procedure zal de Commissie dan starten om Nederland voor het Hof van Justitie te dagen? Verwijs naar de relevante verdragsartikelen.
Art. 258 VwEU, Europese Commissie tegen lidstaat. Deze procedure bestaat uit een adminisratieve fase waarin de lidstaat nog aanpassingen kan doen, dit is de eerste alinea uit de wet. De tweede fase heet de rechterlijke fase, waarin de zaak aan de rechter wordt voorgelegd. Deze fases worden in het arrest “Spaanse aardbeien” ook genoemd. (Ro. 7-14)
Leg uit welke verschillende fasen deze procedure kent en hoe deze verschillende fasen eruit zien. Pak daarna het arrest uit de Reader erbij waarin de onderhavige procedure aan bod komt en verwijs bij elke fase naar een relevante rechtsoverweging uit dat arrest om te illustreren hoe deze procedure in zijn werk gaat.
Zie vraag 1a
Stel, er is een uitspraak van het Europees Hof van Justitie maar Nederland is niet van plan om deze uitspraak na te komen. Wat kan de Europese Commissie ondernemen in dat geval?
Art. 260, lid 2. Er wordt een boete opgelegd die uit twee verschillende soorten kan bestaan. Ten eerste is er de forfaitaire boete, dit is gewoon een bedrag die als straf moet worden betaald. De tweede vorm die mogelijk is, heet ‘de last onder dwangsom’. De laatstgenoemde is een bedrag die je betaalt als je een bepaalde actie niet uitvoert. Een voorbeeld hiervan is dat een buurman 50 euro per dag betaalt zolang hij een bepaalde boom niet uit de tuin verwijdert. Deze boetes kunnen apart, maar ook tegelijk worden opgelegd.
Voor onderstaande vraag bekijkt u opnieuw de casus Supra Saltus.
Stel dat niet de Nederlandse Voedsel & Warenautoriteit besluit om de verkoop van alle in Finland geproduceerde speeltoestellen te verbieden, maar dat de Europese Commissie een besluit neemt op basis van art. 291 Wv om tijdelijk de invoer van speeltoestellen uit Finland te verbieden op de markt van de EU. Supra Saltus is het niet met het besluit eens en overweegt tevens actie.
Welke beroepsweg uit het Werkingsverdrag kan door Supra Saltus het beste gebruikt worden teneinde zo spoedig mogelijk het invoerverbod ongedaan gemaakt te krijgen? Hoe kan Supra Saltus de claim het beste onderbouwen?
Nietigverklaring, art. 263 VwEU is de beste keuze. Supra Saltus valt in deze wet onder alinea 4: natuurlijke- of rechtspersonen. Om een beroep te kunnen doen op deze wet moet Supra Saltus een adressant zijn, de handeling moet Supra Saltus individueel & rechtstreeks raken of ze moeten rechtstreeks geraakt zijn door de handeling en er mogen dan geen uitvoeringsmaatregelen zijn.
Het arrest “Plaumann” is van belang bij het beslissen of is voldaan aan een van deze criteria. In casu is Supra Saltus niet individueel geraakt, omdat er sprake is van een open markt, waartoe iedereen kan toetreden.
Stel dat Supra Saltus geen beroep aanhangig kon maken bij het Europees Hof van Justitie tegen het besluit van de Commissie. Hoe kan Supra Saltus dan toch zorgen dat het besluit aan een rechtmatigheidstoets door het Hof van Justitie wordt onderworpen?
Art. 267 VwEU. Door door te gaan met het verboden gedrag. De nationale rechter heeft geen bevoegdheid tot ongeldigverklaring, maar kan wel prejudiciële vragen stellen aan het Hof van Justitie.
Stel dat Supra Saltus een enorme financiële schade lijdt door het besluit van de Commissie. Op basis van welke procedure kan Supra Saltus vergoeding van daadwerkelijk geleden schade vorderen
Art. 268 jo. 340 VwEU. Zelfde voorwaarden als gesteld in “Brasserie du Pecheur”. Dit zijn de volgende:
Et moet gaan om rechten toegekend aan burgers;
Voldoende gekwalificeerde schending;
Causaal verband.
Algemene opmerking over het oefententamen
Dit oefententamen bevat slechts een aantal voorbeelden van vragen die op een tentamen gesteld zouden kunnen worden, in het uiteindelijke tentamen kunnen ook elementen van de stof worden getoetst die niet in het oefententamen zijn opgenomen.
Het oefententamen komt met een antwoordindicatie. Dit is een korte opsomming van elementen die in ieder geval genoemd kunnen worden in een antwoord
Overheidsorganen die in strijd handelen met hun Europeesrechtelijke verplichtingen zijn gehouden de daaruit voor particulieren voortvloeiende schade te vergoeden.
Bespreek de volgende stellingen; beargumenteer of je eens of oneens met de stellingen bent.
Net als het beginsel van non-contractuele aansprakelijkheid van de EU is het beginsel van staatsaansprakelijkheid expliciet in het Verdrag vastgelegd en is van toepassing op elk overheidsorgaan; (10 punten)
schade die particulieren lijden als gevolg van schendingen van Europees recht komt in de praktijk nooit in aanmerking voor vergoeding vanwege de strenge voorwaarden voor staatsaansprakelijkheid. (10 punten)
Voorrang en rechtstreekse werking zijn belangrijke begrippen in het Unierecht. Wat houden deze begrippen in en hoe verhouden deze beginselen zich tot elkaar? (15 punten)
Zeer recentelijk is een groot aantal Nederlandse burgers ziek geworden na het eten van gerookte makreel die besmet was met de salmonellabacterie. Sindsdien is Duitsland erg op haar hoede, want ook in de Duitse supermarkten wordt deze makreel verkocht. De uitse overheid laat er geen gras over groeien en verbiedt de import van gerookte makreel uit Nederland per direct.
Voor de zekerheid breidt Duitsland dit verbod uit tot alle lidstaten van de Europese Unie. Stel dat de Europese Commissie van oordeel is dat Duitsland het Unierecht schendt door te strikte regels te hanteren over de import van gerookte makreel uit andere lidstaten en daarom een procedure tegen Duitsland wil starten.
Welke procedure uit het Werkingsverdrag heeft de Europese Commissie hiervoor ter beschikking? Leg vervolgens uit welke stappen de Commissie in deze procedure moet volgen. (15 punten)
Stel dat het Hof van Justitie van oordeel is dat Duitsland het Unierecht schendt en haar verplichtingen niet nakomt. Duitsland is echter niet van plan om deze uitspraak van het Hof van Justitie na te komen. Welke procedure kan de Commissie starten als een lidstaat een uitspraak van het Hof niet nakomt? (5 punten)
Waarom heeft het Hof van Justitie in haar rechtspraak wel de verticale maar niet de horizontale directe werking van richtlijnen erkend? (10 punten)
Bespreek het arrest Consten en Grundig in het licht van de visie dat ‘consumentenwelvaart’ één van de belangrijkste doelen is van het mededingingsrecht. (15 punten)
Het aantal ziekenhuisopnames van jongeren door comazuipen is het afgelopen jaar met 48 procent gestegen. Het aantal jonge alcoholmisbruikers zit voornamelijk in de categorie 16 tot 18-jarigen. Deze groep jongeren mag officieel drinken en doet dat ook. De gezondheidsschade door alcohol is bij deze groep echter groot. De hersenen zijn op 16-jarige leeftijd nog volop in ontwikkeling en alcoholgebruik remt de groei van de hersenen.
De KNMG roept de Tweede Kamer daarom op om zo snel mogelijk een voorgestelde, nieuwe alcoholwet te aanvaarden. In deze wet wordt de leeftijd waarop alcoholische dranken aan jongeren mogen worden verkocht verhoogd van 16 naar 18 jaar.
Adviseer de Tweede kamer over de verenigbaarheid van deze nieuwe wet met het Europese recht, meer specifiek met het vrij verkeer van goederen. (20 punten)
Deels oneens. Non-contractuele aansprakelijkheid van de EU – art. 268 juncto 340 Wv. Staatsaansprakelijkheid is niet in het Verdrag geregeld maar vloeit voor uit de jurisprudentie van HvJ – arresten Francovich en Brasserie. Het beginsel is wel van toepassing op elk overheidsorgaan.
Deels oneens. Voor de voorwaarden (ze dienen genoemd en volledig besproken te worden) zie Brasserie. De voorwaarden zijn streng maar niet onmogelijk.
Voorrang: Costa/ENEL.
Rechtstreekse werking: van Gend en Loos.
Verhouding: hebben elkaar nodig om effectiviteit Unierecht te garanderen (licht dit toe door te verwijzen naar relevante bepalingen uit de arresten).
Art. 258 Wv actie wegens verdragsschending. De procedure bestaat uit twee fasen: de administratieve fase en de rechterlijke fase.
Alle punten dienen voldoende uitgewerkt en toegelicht te worden, zie ook het boek voor nadere toelichting.
Art. 260(2) om dwangsom of/en forfaitaire som op te leggen.
- Begrip rechtstreekse werking
- Verticale werking = burger vs overheid
- Doel verticale werking: zie Becker en/of Faccini Dori
- Horizontale werking = tussen particulieren
- Faccini Dori noemen - Toelichtingen uit Faccini Dori betreffende verbod horizontale werking uitwerken. Vermeld de relevante rechtsoverwegingen en leg ze uit.
Leg eerst uit wat de feiten zijn in de zaak Consten en Grundig en wat de uitspraak is van het HvJ. Het komt er op neer dat het HvJ de afspraken zoals die door Grundig zijn gemaakt verbiedt. Licht de ‘consumentenwelvaart’-visie op het mededingingsrecht toe (zie de hoorcollegesheets). Beargumenteer in uw antwoord vervolgens of de afspraken naar uw mening positieve of negatieve effecten (of beide) op de consumentenwelvaart kunnen hebben. Geef aan of vanuit het standpunt van de consumentenwelvaart de uitspraak anders had moeten zijn, of gelijk zou moeten blijven.
Zie het schema in de hoorcollegesheets / werkgroepaantekeningen/ practicum 3
Grensoverschrijdend element?
Is er een EU regeling/harmonisatie?
Tarifair of non-tarifar?
Keck-uitzondering?
Art. 34 Wv, MGW (toelichting, Dassonville)
Is er sprake van een belemmering, indirecte discriminatie of directe discriminatie?
Is het mogelijk om de maatregel te rechtvaardigen ? (verdrag, Rule of Reason, Cassis de Dijon)
Proportionaliteitstoets – toetsen aan de drie onderdelen van het proportionaliteitsbeginsel
Conclusie
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
In deze bundel tref je verschillende aantekeningen van hoor- en werkcolleges voor de vakken die horen tot het eerste jaar van de opleiding Rechtsgeleerheid aan de Universiteit Utrecht (UU).
Mocht je nog aanvullingen (commentaar) hebben op deze aantekeningen, of updates voor dit...
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2404 |
Add new contribution