Oefententamens en oefenvragen Inleiding Sociaal Recht - RUG
- 3795 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Marie Vaasssen is sinds 1 maart 2001 in dienst bij Kinderdagverblijf Dikkertje Dap. Werkgeefster is altijd lid geweest van de MO-groep, een werkgeversvereniging in de Kinderopvang, die partij is bij de Cao Kinderopvang, laatstelijk geldend van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014. Marie is lid van AbvaKabo FNV, een van de vakbonden die deze cao aan werknemerszijde heeft afgesloten. Werkgeefster is ontevreden over de wijze waarop haar belangen door de MO-groep worden behartigd en heeft daarom haar lidmaatschap per 1 januari 2014 opgezegd. Werkgeefster heeft medio december 2013 alle werknemers schriftelijk bericht dat zij vanaf 1 januari 2014 niet meer gebonden is aan de cao en derhalve vanaf die datum niet langer de daarin neergelegde overwerktoeslag zal betalen.
Welke stelling is juist?
Marie kan na 1 januari 2014 alleen nog aanspraak maken op de overwerktoeslag, indien de cao middels een incorporatiebeding in haar arbeidsovereenkomst is geïncorporeerd.
Marie kan na 1 januari 2014 alleen nog aanspraak maken op de overwerktoeslag, als deze toeslag kan worden aangemerkt als een verkregen recht.
Marie kan ook na 1 januari 2014 nog aanspraak maken op de overwerktoeslag en kan een vordering instellen op grond van art. 9, 12 en 13 Wet CAO.
Marie kan ook na 1 januari 2014 aanspraak maken op de overwerktoeslag en kan een vordering op grond van haar arbeidsovereenkomst instellen.
Dirk Dapper werkt ook bij Kinderdagverblijf Dikkertje Dap. Sinds zijn indiensttreding in 2005 heeft hij regelmatig overuren gemaakt. Hij is geen lid van een vakbond, maar kreeg wel altijd de overwerktoeslag conform de Cao Kinderopvang uitbetaald voor zijn overuren. De Cao Kinderopvang is in die jaren nooit algemeen verbindend verklaard geweest.
Welke stelling is juist?
Dirk kan ook na 1 januari 2014 aanspraak maken op de overwerktoeslag en kan een vordering op grond van zijn arbeidsovereenkomst instellen.
Dirk kan ook na 1 januari 2014 nog aanspraak maken op de overwerktoeslag en kan een vordering instellen op grond van art. 14 Wet CAO.
Dirk kan na 1 januari 2014 alleen nog aanspraak maken op de overwerktoeslag, indien de cao middels een incorporatiebeding in zijn arbeidsovereenkomst is geïncorporeerd.
Dirk kan na 1 januari 2014 alleen nog aanspraak maken op de overwerktoeslag, als deze toeslag kan worden aangemerkt als een verkregen recht.
Welke stelling is juist?
Een algemeen verbindend verklaarde cao-bepaling heeft na afloop van de algemeen verbindend verklaring op dezelfde wijze ‘nawerking’ als een niet algemeen verbindend verklaarde cao-bepaling.
Als een ondernemingsraad weigert in te stemmen met een instemmingsplichtig besluit, kan de werkgever in sommige gevallen vervangende toestemming krijgen van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam.
Het aflopen van een cao betekent voor een aan die cao gebonden werkgever en gebonden werknemer slechts dat hun individuele contractsvrijheid herleeft.
Een BV die een onderneming in stand houdt is niet de ondernemer als bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR).
Met welk argument (ervan uitgaande dat het gebruikte argument klopt) maakt een werkgever de meeste kans dat een staking in zijn bedrijf door de Nederlandse rechter onrechtmatig wordt verklaard?
“Deze staking is geen klassieke werkstaking, maar bestaat uit een combinatie van een langzaam-aan-actie en een estafettestaking.”
“Deze staking is niet door de vakbonden georganiseerd, maar is een wilde staking!”
“De staking is ons pas de avond tevoren aangekondigd, dat is veel te laat!”
“De staking duurt reeds twee weken, waardoor mijn bedrijf al fikse schade heeft geleden!”
De werknemers die bij Broodfabriek ‘Bossche Bol’ aan de lopende band en in het magazijn werken, zijn ontevreden over hun salaris en zij zijn bovendien van mening dat de cao-onderhandelingen veel te lang duren. De onrust bereikt op woensdag 19 maart een hoogtepunt. De betreffende werknemers besluiten dat “vanaf morgen niemand meer de fabriek in kan”. Zo gezegd, zo gedaan. De bakkers willen wel, maar kunnen door deze actie tot en met zaterdag 22 maart niet werken.
Wat geldt in deze situatie ten aanzien van de aanspraak op loon?
De stakende werknemers noch de bakkers hebben recht op loon.
De stakende werknemers hebben geen recht op loon; de bakkers hebben wel recht op loon.
De stakende werknemers hebben geen recht op loon; de bakkers hebben recht op een gedeelte van het loon.
Zowel de stakende werknemers als de bakkers hebben recht op loon.
‘Belt Legal’ is een advocatenkantoor met 25 mensen in dienst. Er is een personeelsvertegenwoordiging ingesteld. ‘Belt Legal’ kondigt in februari aan dat vier mensen zullen worden ontslagen wegens onvoldoende opdrachten.
Welke stelling is juist?
De personeelsvertegenwoordiging komt t.a.v. dit besluit adviesrecht toe, inclusief het beroepsrecht bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam.
De personeelsvertegenwoordiging komt t.a.v. dit besluit adviesrecht toe, maar niet het beroepsrecht bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam.
De personeelsvertegenwoordiging komt t.a.v. dit besluit instemmingsrecht toe, inclusief het beroepsrecht van de algemene geschillenregeling.
De personeelsvertegenwoordiging komt t.a.v. dit besluit uitsluitend adviesrecht toe, indien haar dat bij ondernemingsovereenkomst of cao is toegekend.
Ingenieursbureau Has & De Koning – een kantoor met 250 medewerkers – heeft een ondernemingsraad ingesteld. De onderneming heeft verschillende besluiten in voorbereiding. Met betrekking tot welk voorgenomen besluit heeft de ondernemingsraad geen wettelijk medezeggenschapsrecht?
Een besluit tot bevriezing van de lonen.
Een besluit tot verplaatsing van het bedrijf.
Een besluit om een collectieve bedrijfsvakantie in te voeren.
Een besluit om niet opnieuw mee te dingen naar een concessie.
Ireen Woest heeft twee jaarcontracten met werkgever X gehad en daarna twee jaarcontracten met werkgever Y.
Welke gegevens zijn in ieder geval nodig om te beoordelen of Woest een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan claimen bij werkgever Y?
Hoe groot de tussenpoos tussen de contracten is en of de werkzaamheden hetzelfde zijn gebleven.
Hoe groot de tussenpoos tussen de contracten is, of de werkzaamheden hetzelfde zijn gebleven en of er organisatorische en personele banden tussen werkgever X en Y bestaan.
Of de werkzaamheden hetzelfde zijn gebleven en of er organisatorische en personele banden tussen werkgever X en Y bestaan.
Hoe groot de tussenpoos tussen de contracten is, of de werkzaamheden hetzelfde zijn gebleven, of er organisatorische en personele banden tussen werkgever X en Y bestaan en wat de inhoud is van de toepasselijke cao.
In de arbeidsovereenkomst voor de duur van twee jaar van Sjonkie Krogt, is een tussentijds opzegbeding opgenomen. Sjonkie is nog geen jaar in dienst, als zijn werkgever onder verwijzing naar het beding de arbeidsovereenkomst zonder ontslagvergunning opzegt met een termijn van twee weken.
Welke mogelijkheden heeft Sjonkie om in rechte te ageren tegen deze opzegging?
Hij kan alleen de onregelmatigheid (wegens het niet inachtneming van de opzegtermijn) van de opzegging inroepen.
Hij kan óf de vernietigbaarheid van de opzegging inroepen, óf een beroep doen op de onregelmatigheid en de kennelijke onredelijkheid van de opzegging.
Hij kan een beroep doen op de vernietigbaarheid en herstel van de arbeidsovereenkomst vorderen.
Hij kan een beroep doen op de onregelmatigheid en de kennelijke onredelijkheid van de opzegging.
Jorien te Mos is boekhouder bij een advocatenkantoor. Zij wordt ervan verdacht gedurende lange tijd te hebben gefraudeerd. Direct nadat de verdenking is gerezen (op 5 februari), wordt een onderzoek ingesteld en wordt Jorien geschorst. Het onderzoek is op 20 februari afgerond. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat Jorien zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan allerlei financiële malversaties. Diezelfde dag volgt ontslag op staande voet. Volgens Jorien is er, vanwege persoonlijke omstandigheden (een lang dienstverband, haar leeftijd en privé-problemen), geen sprake van een dringende reden. Ook wijst zij erop dat zij zich inmiddels op goede gronden tijdens het onderzoek heeft ziek gemeld. Wat is juist?
Van een dringende reden kan geen sprake zijn, nu het ontslag eerst twee weken nadat het vermoeden van de fraude was gerezen, is gegeven.
Van een dringende reden kan geen sprake zijn, omdat Jorien zich op goede gronden heeft ziek gemeld.
Ook indien de door Jorien aangevoerde persoonlijke omstandigheden zeer ernstig zijn, dan nog kan sprake zijn van een rechtsgeldige dringende reden voor ontslag op staande voet.
De door Jorien aangevoerde persoonlijke omstandigheden kunnen, ook als het ontslag op staande voet terecht is gegeven, leiden tot de conclusie dat het ontslag kennelijk onredelijk ex art. 7:681 BW is.
Welke stelling is juist:
Als een werkgever een werknemer op staande voet ontslaat wegens werkverzuim, rust de bewijslast dat het verzuim geen ongeoorloofd karakter draagt, op de werknemer.
Er kan nooit sprake zijn van een rechtsgeldige dringende reden, indien de werkgever bij het geven van het ontslag op staande voet verzuimt gelijktijdig de dringende reden mee te delen.
Een werknemer die wegblijft van zijn werk omdat hij op grond van een daartoe strekkende verklaring van zijn arts meent arbeidsongeschikt te zijn, kan zich daarop niet jegens zijn werkgever – die hem deswege op staande voet ontslaat – beroepen, indien later komt vast te staan dat hij op het beslissende moment níet arbeidsongeschikt was.
Als een ontslag op staande voet is vernietigd, heeft de werknemer slechts recht op loon tot de ontbindingsdatum die de rechter op verzoek van de werkgever ‘voor zover vereist’ heeft bepaald.
Karien Kleiklomp werkt al acht jaar bij Unal Zorggroep. Unal is ten gevolge van teruglopende inkomsten genoodzaakt een aantal werknemers te ontslaan, waaronder Kleiklomp. Het UWV verleent op 5 februari toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Unal vraagt zich af tegen welke vroegst mogelijke datum de arbeidsovereenkomst regelmatig kan worden opgezegd.
Dat is:
30 april.
31 maart.
5 april.
5 maart.
Karien Kleiklomp vindt een half jaar later een nieuwe baan. Kleiklomp krijgt een contract voor vier maanden met een proeftijd van één maand. Nadat ze drie weken heeft gewerkt, vertelt ze haar werkgever dat ze zwanger is. Twee dagen voor het verstrijken van de proeftijd, wordt haar arbeidsovereenkomst opgezegd.
Wat geldt ten aanzien van deze opzegging?
Deze opzegging is onaantastbaar, nu sprake is van een rechtsgeldig proeftijdbeding en de opzegging tijdens de proeftijd plaatsvindt.
Karien kan de vernietigbaarheid van deze opzegging inroepen, wegens strijd met het opzegverbod gedurende zwangerschap.
Karien kan de vernietigbaarheid van deze opzegging inroepen, wegens strijd met het opzegverbod wegens zwangerschap.
Karien kan de vernietigbaarheid van deze opzegging inroepen, wegens strijd met het opzegverbod gedurende en/of wegens zwangerschap.
Als Karien Kleiklomp de vernietigbaarheid van de opzegging (zie de vorige vraag) inroept, wat kan zij dan vorderen?
Loondoorbetaling, vertragingsschade en wettelijke rente.
Loondoorbetaling, vertragingsschade en wettelijke rente en herstel van de arbeidsovereenkomst.
Gefixeerde schadevergoeding ex art. 7:677 lid 2, 4 en 7:680 lid 1 BW.
Gefixeerde schadevergoeding ex art. 7:677 lid 2, 4 en 7:680 lid 1 BW en/of schadevergoeding ex art. 7:681 BW.
Werknemer X wordt zo slecht door zijn werkgever behandeld, dat hij de kantonrechter verzoekt de arbeidsovereenkomst ex art. 7:685 BW te ontbinden. De kantonrechter honoreert het verzoek en ontbindt de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden. Werknemer wordt geen ‘vergoeding naar billijkheid’ toegekend. Kan werknemer X de door hem geleden schade in een andere procedure op zijn werkgever verhalen?
Nee, de kantonrechter had X gelet op het slechte gedrag van werkgever een vergoeding conform de kantonrechtersformule moeten toekennen; er doet zich echter geen mogelijkheid van hoger beroep voor.
Nee, de kantonrechter had X gelet op het slechte gedrag van werkgever een vergoeding conform de kantonrechtersformule moeten toekennen; X kan in hoger beroep omdat de kantonrechter art. 7:685 BW verkeerd heeft toegepast.
Ja, X maakt goede kans op een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag in de zin van art. 7:681 BW.
Ja, X maakt aanspraak op een gefixeerde schadevergoeding, ter hoogte van de opzegtermijn van werkgever.
Een werkgever en een werknemer kunnen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst een proeftijd overeenkomen. Wat is juist?
Een proeftijdbeding:
kan niet worden overeengekomen als een werknemer vóór de indiensttreding reeds gedurende drie maanden als uitzendkracht hetzelfde werk met dezelfde verantwoordelijkheden heeft verricht;
wordt, indien de werknemer bij aanvang van de arbeidsovereenkomst reeds arbeidsongeschikt was, opgeschort voor de duur van de arbeidsongeschiktheid;
kan bij cao worden gesteld op drie maanden;
mag ten aanzien van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zowel op grond van de wet als op grond van een cao maximaal 1 maand duren.
Tobbie Tober is in 2008 als ingenieur in dienst getreden van Kropman BV te Nijmegen. Op de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding van toepassing verklaard. Op overtreding van het beding is een boete gesteld van € 500 per dag. Medio januari heeft Kropman de arbeidsovereenkomst, na verkregen ontslagvergunning van het UWV, opgezegd, vanwege bedrijfseconomische omstandigheden. Omdat werkgeefster Kropman daarbij heeft verzuimd de opzegtermijn volledig in acht te nemen, heeft zij gefixeerde schadevergoeding aan Tobbie betaald. Tobbie vindt binnen enkele weken een mooie baan bij Nijmegen Ingenieurs BV, een concurrent van Kropman.
Welke stelling is juist?
Kropman kan Tobbie aanspreken op grond van het concurrentiebeding, indien het concurrentiebeding in een toepasselijke cao staat, en die cao aan Tobbie ter hand is gesteld bij ondertekening van de arbeidsovereenkomst.
Kropman kan geen rechten aan het concurrentiebeding ontlenen, maar kan Tobbie wel aanspreken indien sprake is van onrechtmatige werknemersconcurrentie.
Kropman kan alleen rechten aan het concurrentiebeding ontlenen, indien sprake is van onrechtmatige werknemersconcurrentie.
Kropman kan geen rechten aan het concurrentiebeding ontlenen, nu zij het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft genomen en de reden voor die beëindiging in haar risicosfeer ligt.
Welke stelling is juist?
In zijn arrest van 11 juli 2008 (Stoof/Mammoet) oordeelde de Hoge Raad dat de vraag of een werknemer op grond van ‘goed werknemerschap’ een redelijk voorstel tot aanpassing van de arbeidsovereenkomst moet aanvaarden, samenvalt met de criteria van art. 7:613 BW.
In zijn arrest van 11 juli 2008 (Stoof/Mammoet) oordeelde de Hoge Raad dat de vraag of een werknemer op grond van ‘goed werknemerschap’ een redelijk voorstel tot aanpassing van de arbeidsovereenkomst moet aanvaarden, niet langer moet worden beoordeeld aan de hand van de criteria die zijn genoemd in het arrest HR 26 april 1998 (Van der Lely/Taxi Hofman).
In zijn arrest van 11 juli 2008 (Stoof/Mammoet) oordeelde de Hoge Raad dat de werkgever – in geval van een redelijke wijziging – ook zonder een beding in de zin van art. 7:613 BW eenzijdig de arbeidsovereenkomst mag wijzigen.
In zijn arrest van 11 juli 2008 (Stoof/Mammoet) oordeelde de Hoge Raad dat, als werkgever en werknemer niet tevoren zijn overeengekomen dat de werkgever eenzijdig de arbeidsvoorwaarden mag wijzigen, de werknemer in beginsel geen wijziging behoeft te accepteren. De norm van art. 7:611 BW kan echter meebrengen dat de werknemer positief op een redelijk wijzigingsvoorstel in moet gaan.
Welke stelling is juist?
In het arrest De Gouden Kooi (HR 11 maart 2011) heeft de Hoge Raad onder meer beslist dat bij het meedoen aan een televisieprogramma geen sprake is van ‘arbeid’ als bedoeld in art. 7:610 BW.
In het arrest De Gouden Kooi (HR 11 maart 2011) heeft de Hoge Raad onder meer beslist dat de vergoeding die deelnemers aan een televisieprogramma krijgen, geen 'loon' in de zin van art. 7:610 BW is.
Een betaalde studentstage zal meestal niet kwalificeren als een arbeidsovereenkomst, omdat geen sprake is van ‘arbeid’.
Een betaalde studentstage zal meestal niet kwalificeren als een arbeidsovereenkomst, omdat de gezagsverhouding ontbreekt.
Welke stelling is juist?
Gratificaties kunnen worden aangemerkt als ‘in geld vastgesteld loon’ in de zin van het Burgerlijk Wetboek.
Sommige ‘onkostenvergoedingen’ vallen onder het civielrechtelijke loonbegrip.
Het loonbegrip van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) is hetzelfde als het civielrechtelijke loonbegrip.
De Hoge Raad heeft bepaald dat het ontbreken van een minimumjeugdloon voor 13- en 14-jarigen, ongerechtvaardigd onderscheid oplevert tussen 13- en 14-jarigen enerzijds en personen van 15 jaar en ouder anderzijds.
In zijn eerste troonrede verklaarde koning Willem Alexander dat de verzorgingsstaat ten einde is en dat de Nederlanders zich moeten opmaken voor de komst van de participatiesamenleving. Waarschijnlijk duidde hij hiermee aan dat de burger en zijn maatschappelijk verbanden zelf een groter aandeel moeten nemen in de realisering van hun eigen sociale zekerheid. Welke van de onderstaande uitspraken over de relatie tussen publieke en private verantwoordelijkheid in de sociale zekerheid is onjuist?
De laatste decennia is sprake geweest van een verschuiving van verantwoordelijkheden van het publieke naar het private domein waardoor voor sommige delen van het stelsel de regering haar verantwoordelijkheid voor de sociale zekerheid heeft opgegeven.
Private sociale zekerheid hoeft niet altijd het voorwerp te vormen van het winststreven van verzekeraars. Er kan ook sprake zijn van onderlinge regelingen met een vrijwillig karakter. Broodfondsen die worden opgericht voor de dekking van het arbeidsongeschiktheidsrisico van zzp-ers, zijn daar een voorbeeld van.
De Zorgverzekeringswet is een particuliere verzekering én een sociale verzekering.
Het onderscheid tussen de publieke en de private sociale zekerheid is vloeiend. De overheid speelt een rol als directe leverancier, marktreguleerder en faciliteerder van socialezekerheid.
Het socialezekerheidsstelsel als driepijlerstelsel heeft betrekking op het onderscheid tussen:
Preventie, bescherming en re-integratie.
Werknemersverzekeringen, volksverzekeringen en voorzieningen.
Het publieke stelsel, het collectieve stelsel (werkgevers en werknemers) en eigen spaarvormen.
Werknemers, zelfstandigen en ambtenaren.
De volksverzekeringen AOW, Anw en de sociale bijstand (WWB) zijn minimumbehoefteregelingen. Hiervoor geldt dat:
De hoogte van de uitkeringen is afgestemd op de individuele draagkracht van de gerechtigden (middelentoets).
Bij de vaststelling van de uitkering rekening wordt gehouden met de leefvorm van de gerechtigde: alleenstaand, gehuwd, eenouder of woningdeler.
De hoogte van de uitkeringen is afgeleid van het wettelijk minimumloon.
De uitkeringen in beginsel ieder half jaar worden aangepast aan de prijsontwikkeling (indexering).
Pedro, Peter en Paul kennen elkaar van het voetballen op zaterdag in het Noorderplantsoen in Groningen. Pedro is een Columbiaan van 22 jaar oud. Hij is op zijn 17e met zijn moeder naar Nederland gekomen. Beiden zijn nog steeds in procedure voor een verblijfsvergunning. Peter is een Duitser uit Hamburg. Hij volgt een éénjarige masteropleiding kunstmatige intelligentie aan de RUG . Paul woont in Haren en studeert aan de Hanzehogeschool tandheelkundige verzorging.
De drie vrienden zijn erg handig met computers. Ze vragen aan Douwe, een gemeenschappelijk kennis of ze in de avonduren gebruik mogen maken van zijn zaak om tegen betaling klanten te helpen met helpen met het oplossen van hun computerproblemen. Douwe heeft namelijk een computerzaak aan het Zuiderdiep. Het voorstel is dat de vrienden huur afdragen aan Douwe. Zo gezegd, zo gedaan. Douwe houdt toezicht op de activiteiten van de vrienden. Het moet er wel ordentelijk aan toegaan in zijn computerzaak, dus de vrienden moeten zijn instructies opvolgen met betrekking tot openingstijden, de bejegening van klanten en het schoonmaken van de zaak.
Welke van de onderstaande uitspraken inzake de verzekeringsplicht is juist?
Pedro, Peter en Paul zijn verzekerd voor de werknemersverzekeringen en de volksverzekeringen.
Peter en Paul zijn verzekerd voor de werknemersverzekeringen en de volksverzekeringen en Pedro is nergens voor verzekerd.
Pedro, Peter Paul zijn geen van allen verzekerd voor de werknemersverzekeringen en alleen Peter is verzekerd voor de volksverzekeringen.
Pedro en Paul zijn verzekerd voor de volksververzekeringen, doch niet voor de werknemersverzekeringen.
Welke van de volgende uitspraken is onjuist?
De kring der verzekerden van de werknemersverzekeringen is van toepassing op personen die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staan.
De kring der verzekerden van de volksverzekeringen is van toepassing op ingezetenen en niet-ingezetenen die in Nederland werkzaam zijn.
De WWB geeft alle in Nederland woonachtige personen al naar gelang hun financiële situatie recht op uitkering ter hoogte van het sociaal minimum.
De AOW geeft verzekerden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd, ongeacht hun financiële situatie recht op een uitkering ter hoogte van het sociaal minimum.
Welke van de onderstaande uitspraken is onjuist?
De Raad van bestuur van de SVB is een bestuursorgaan in de zin van de Awb.
De loondoorbetalingsverplichting ex art. 7:629 BW moet worden gerekend tot de arbeidsrechtelijke sociale zekerheid.
Werkgevers die het eigen risico dragen voor de Wet WIA kunnen geen bestuursorganen zijn in de zin van art. 1 van de Awb.
Het publieke socialezekerheidsrecht wordt beschouwd als één van de bijzondere delen van het bestuursrecht.
Het aan het Amsterdamse Haarlemmerplein gevestigde theater “De rode plank” heeft een contract afgesloten met een Cubaans artiestenbureau inhoudende dat deze een half jaar lang dagelijks in het theater een cabaretvoorstelling verzorgt met muziek, dans en poëzie. Daartoe worden de artiesten gedetacheerd door het bureau bij het theater. Na geruchten in de pers over allerlei misstanden (de artiesten zijn met hun allen ondergebracht in een bovenwoning in de Spaarndammerstraat waar ze voortdurende overlast veroorzaken), besluit de burgemeester de zaak nader te bekijken. Ook de Inspectie SZW wordt bij het onderzoek betrokken. Nu blijkt dat de artiesten minder verdienen dan het wettelijk minimumloon. Desgevraagd verklaart het Cubaanse artiestenbureau dat de artiesten worden ingehuurd onder Cubaans recht en een vergoeding ontvangen die vele malen hoger is dan wat een artiest in Cuba zou krijgen. Wat is juist?
In het internationale arbeidsrecht geldt het uitgangspunt van vrije rechtskeuze. Als gekozen is voor Cubaans recht, moet het Nederlandse arbeidsrecht wijken.
In het internationale arbeidsrecht geldt het uitgangspunt van lex loci laboris (werklandbeginsel), dat wil zeggen dat in dit geval het Nederlandse arbeidsrecht van toepassing is
Als gekozen is voor toepasselijkheid van Cubaans recht betekent dit niet dat het theaterbureau zich zomaar aan de verplichtingen uit hoofde van de Nederlandse Wet op het minimumloon kan onttrekken.
Zolang de werkzaamheden korter duren dan zes maanden, is sprake van een erkende detacheringssituatie en zijn de verplichtingen op grond van de Wet op het minimumloon nog niet op de arbeidsverhouding van de artiesten van toepassing.
Willem Bras werkt op de bloemenveiling in Eelde als vorkheftrucchauffeur en krattensjouwer. Op 1 januari 2012 raakte hij met oud op nieuw op de Grote Markt betrokken bij een vechtpartij. Hierdoor is hij zodanig gewond geraakt aan zijn linkerschouder dat hij permanent zijn werkzaamheden als vorkhefchauffeur en sjouwer niet langer kan uitoefenen. De werkgever biedt hem in 2013 passend werk aan als portier. Hiermee verdient hij 20% minder dan voorheen, maar het is tenminste brood op de plank. Willem gaat zonder training of voorafgaande instructie aan de slag. In maart 2014 krijgt Willem het aan de stok met een agressieve klant die hij toegang tot de veiling had geweigerd. Daarbij krijgt hij zo’n harde lel tegen zijn hoofd dat hij permanente hersenschade oploopt. Nu kan Willem ook het portierwerk niet meer uitoefenen. Welke van de onderstaande uitspraken is juist?
Willem heeft recht op loondoorbetaling bij ziekte op grond van art. 7:629 BW.
Willem heeft na twee jaar wachttijd recht op IVA-uitkering op grond van de Wet Wia.
Willem heeft recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet.
Willem heeft recht op schadevergoeding op grond van art. 7:658 BW.
Joost Jan van den Ouden Hillegenberg heeft journalistiek gestudeerd in Utrecht en krijgt een baan aangeboden bij het ministerie van SZW als persvoorlichter. De aanstelling duurt één jaar, met uitzicht op eventuele verlenging. Het blijkt echter al snel dat Joost Jan niet erg geschikt is voor het vak. Hij heeft overal een mening over zonder deze te baseren op dossierkennis en hij laat zich niet erg diplomatiek uit over de politieke gezagsdragers voor wie hij geacht wordt te werken. Het ministerie besluit na acht maanden om Joost Jan over te plaatsen naar een plaats waar hij minder schade kan aanrichten. Hij krijgt voor de resterende maanden een baantje in de bibliotheek. Joost Jan is woedend en weigert de werkzaamheden uit te voeren. Het ministerie weigert nog langer het salaris uit te betalen zolang Joost Jan niet meewerkt aan de interne overplaatsing. Welk van de onderstaande uitspraken met betrekking tot de WW is juist?
Joost Jan is werkloos in de zin van de WW, maar het UWV moet hem een sanctie opleggen (blijvende gehele weigering) in verband met de weigering om passende arbeid te aanvaarden.
Joost Jan is niet werkloos in de zin van de WW, omdat zijn dienstbetrekking nog voortduurt.
Joost Jan is niet werkloos in de zin van de WW, omdat er geen sprake is van urenverlies en beschikbaarheid.
Joost Jan is werkloos in de zin van de WW, maar het UWV moet hem een sanctie opleggen omdat hij door niet in te gaan op het aanbod van het ministerie een benadelingshandeling pleegt in de zin van art. 24 lid 5 WW.
Jan en Janneke waren 30 jaar met elkaar getrouwd totdat het huwelijk in 2013 ontbonden werd. Beiden ontvangen een AOW-uitkering op de ongehuwdengrondslag. Inmiddels is het 2014. Het gaat niet goed met Jan. Hij is uitgegleden in de badkamer, heeft zijn heup gebroken en kan niet langer zelfstandig wonen. In maart 2014 besluit Janneke om Jan bij haar in te laten wonen. Jan krijgt een eigen kamer in het huis van Janneke en draagt € 100,- per maand bij aan de boodschappen. Wat is juist ten aanzien van het recht op AOW?
Het AOW pensioen moet verlaagd worden naar de gehuwdengrondslag, want Jan en Janneke wonen op hetzelfde adres en delen de kosten van de huishouding.
Jan en Janneke behouden hun recht op ongehuwdenpensioen, want er is sprake van een commerciële relatie.
Het AOW pensioen moet worden verlaagd naar de gehuwdengrondslag, want er is sprake van een onweerlegbaar rechtsvermoeden.
Jan en Janneke behouden hun recht op ongehuwdenpensioen,want er is sprake van een zorgrelatie.
Stel dat Jan en Janneke de wijziging van hun leefsituatie niet hebben doorgegeven aan de SVB. De buurman van Janneke, die zich laat voorstaan op zijn correctheid en een hekel heeft aan uitkeringsprofiteurs, meldt op een anonieme klachtlijn dat bij Janneke een man is ingetrokken. De SVB besluit de zaak te onderzoeken en stuurt een sociaal rechercheur naar Janneke om polshoogte te nemen. Hij belt aan, identificeert zich, overhandigt een folder en zegt: “hierbij doe ik u een aanbod tot huisbezoek”. Janneke vindt het maar een rare snuiter en weigert de rechercheur binnen te laten. Wat is juist?
De SVB kan het AOW-pensioen van Janneke reduceren tot de gehuwdengrondslag omdat Janneke de man niet binnenlaat.
De SVB mag alleen gevolgen verbinden aan de weigering tot huisbezoek bij een gegrond vermoeden van fraude. Een enkele anonieme tip is niet voldoende.
De SVB moet het AOW-pensioen van Jan en Janneke volledig stopzetten. Janneke is als AOW-gerechtigde altijd verplicht de sociaal rechercheur binnen te laten.
De SVB kan het AOW-pensioen van Janneke maximaal drie maanden verlagen met maximaal 30% (de aanzeggingstermijn).
Wat is juist ten aanzien van de Anw?
Indien men geboren is na 1 januari 1950, heeft men bij overlijden van zijn huwelijkspartner geen aanspraak op een nabestaandenuitkering.
De duur van het recht op nabestaandenuitkering is afhankelijk van het aantal jaren dat de overleden partner Anw-verzekerd is geweest.
Indien een moeder en een meerderjarige ongehuwde dochter een gezamenlijke huishouding voeren, heeft de dochter bij overlijden van de moeder geen recht op een nabestaandenuitkering.
Het recht op nabestaandenuitkering eindigt een jaar nadat de rechthebbende opnieuw in het huwelijk is getreden.
Daan en Jasper zijn getrouwd en hebben twee dochtertjes geadopteerd, Emma en Sanne. Na vijf jaar besluiten Daan en Jasper om uit elkaar te gaan. In het kader van de echtscheiding wordt afgesproken dat Daan aan Jasper alimentatie verschuldigd is en dat Emma en Sanne om en om wekelijks bij hen in huis zullen doorbrengen. Welke van de volgende uitspraken met betrekking tot het recht op kinderbijslag is juist:
Er bestaat geen recht op kinderbijslag aangezien geadopteerde kinderen van homostellen geen “eigen kinderen” zijn in de zin art. 4, eerste lid AKW.
Daan en Jasper hebben beiden afzonderlijk recht op kinderbijslag voor zowel Emma als voor Sanne.
Het recht op kinderbijslag gaat naar Daan omdat hij alimentatieplichtig is en daarmee aan de onderhoudseis voldoet.
Het recht op kinderbijslag van Daan en Jasper wordt gelijkelijk tussen de heren verdeeld overeenkomstig het Samenloopbesluit Kinderbijslag.
D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.2.3-5.2.4.
A. – Alle antwoorden goed gerekend. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.2.3-5.2.4.
C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.2.3-5.2.4.
C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.6.3.
B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.6.3 en hoofdstuk 3, par. 3.4.1.2 en 3.4.1.4.
D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 6, par. 6.2.5.
A. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 6, par. 6.2.4.
D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.1.2.
B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.
C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.2.9 en 3.5.3.1.
D. - Alle antwoorden goed gerekend. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.5.
B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.2.7.
C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.2.8.
A. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.5.
D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.5.3 en 3.5.5.
A. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.2.2 en 3.5.2.8.
B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.3.4.1.
D. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.2.4 en 3.4.1.4.
C. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.1.2.
B. Antwoord te vinden in: Schets van het Nederlandse arbeidsrecht (23e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.4.1.1.
A. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 1, par. 1.6.3.
C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 1, par. 1.4.3.
C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 2, par. 2.6.2.
B. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 2, par. 2.2.
C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 2, par. 2.10.
C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 2, par. 2.7.
C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 3, par. 3.3.2.
D. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 5, par. 5.7.1.
A. - Alle antwoorden goed gerekend. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 6, par. 6.3.4.
C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 7, par. 7.5.2.
A. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 13, par. 13.1.2.
C. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 8, par. 8.4.2.
D. Antwoord te vinden in: Hoofdzaken Socialezekerheidsrecht (1e druk); Hoofdstuk 9, par. 9.3.1.
Deze bundel bevat oefententamens en oefenvragen bij de hoorcolleges te gebruiken bij het vak Inleiding Sociaal Recht aan de Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2021 | 1 |
Add new contribution