Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Tussentoets 2019

Tentamenvragen - Inleiding

Mc-vragen

Vraag 1

U begint een handeltje in bijzondere boeken. Bij aanvang beschikt uw onderneming over een kas van € 500, een bedrag dat geheel met eigen vermogen is gefinancierd. Verder zijn er geen bezittingen of andere vormen van vermogen. De volgende financiële feiten doen zich in de eerste maand van uw ondernemerschap voor (uiteraard voor rekening van uw onderneming):

  1. U opent een rekening bij de ING-bank, waar u nog geen geld op stort.
  2. Per ING koopt en ontvangt u een eerste druk van De komst van Joachim Stiller van Hubert Lampo voor € 125.
  3. U betaalt € 25 per ING-bank voor uw maandelijkse contributie van boekwinkeltjes.nl.
  4. U koopt per kas en ontvangt een zeldzame druk van De avonden van Gerard Reve voor € 200.
  5. U verkoopt en levert datzelfde boek voor € 300. Het geld ontvangt u per ING-bank.
  6. U betaalt € 40 per kas voor uw maandelijkse telefoonrekening i.v.m. inkoop- en verkoopactiviteiten.
  7. Uit uw kas stort u € 100 op uw ING-rekening.
  8. De ING-bank haalt € 10 van uw rekening af als vergoeding voor het gebruik maken van de diensten van de bank.

Bij hoeveel van bovengenoemde 8 punten verandert het eigen vermogen van uw onderneming?

  1. 4
  2. 5
  3. 6
  4. 7

Vraag 2

U bent aan het eind van de maand bezig voor uw onderneming te bepalen wat het resultaat is over die periode, hoe dat is ontstaan en hoe uw balansposities zijn. Om u van dit alles een beeld te vormen, heeft u alle noodzakelijke boekingen verricht. U heeft daarbij onder andere gebruik gemaakt van overboekingsrekeningen indien dat relevant is. Kijkend naar het totaal van alle resultatenrekeningen op de saldibalans constateert u dat het totaalsaldo daarvan nul is: het debettotaal ervan is gelijk aan het credittotaal. Hetzelfde geldt voor het totaal van alle balansrekeningen op de saldibalans. Dit betekent dat uw onderneming in de betreffende maand.

  1. winst moet hebben gemaakt
  2. verlies moet hebben gemaakt
  3. geen winst of verlies heeft gemaakt: het resultaat is gelijk aan nul
  4. elk van bovengenoemde resultaten kan zijn behaald

Vraag 3

In de Nederlandse context zijn activa en passiva in een bepaalde volgorde vermeld op de balans. Bij de activa wordt die volgorde bepaald door de termijn waarop die activa liquide kunnen worden gemaakt, bij de passiva door de termijn waarop ze in de toekomst een beslag zullen leggen op de liquide middelen. Deze stelling is:

  1. juist
  2. onjuist

Vraag 4

Het Nederlandse boekhoudstelsel deelt grootboekrekeningen in met behulp van rubrieken. Het eerste nummer van een grootboekrekening verwijst naar de rubriek waarin die thuis hoort.  U verwerkt in een bepaalde periode een verkooptransactie. Ter verwerking van de kostprijs verkopen maakt u de volgende journaalpost in uw boekhouding:

  1. debiteert u een rekening in rubriek 7 en crediteert u een rekening in rubriek 8
  2. debiteert u een rekening in rubriek 7 en crediteert u een rekening in rubriek 9
  3. debiteert u een rekening in rubriek 8 en crediteert u een rekening in rubriek 7
  4. debiteert u een rekening in rubriek 9 en crediteert u een rekening in rubriek 7

Vraag 5

In het verlengde van de vorige vraag constateert u aan het einde van een periode dat uw onderneming verlies heeft geleden. Dat brengt u ten laste van het eigen vermogen, wat u met de volgende journaalpost in uw boekhouding verwerkt:

  1. u debiteert een rekening in rubriek 0 en u crediteert de overboekingsrekening 999
  2. u debiteert de overboekingsrekening 999 en u crediteert een rekening in rubriek 0
  3. u debiteert een rekening in rubriek 1 en u crediteert de overboekingsrekening 999
  4. u debiteert de overboekingsrekening 999 en u crediteert een rekening in rubriek 1

Vraag 6

In uw boekhouding krijgt u te maken met het verwerken van veranderingen in het vreemd vermogen. Voor veranderingen in het vreemd vermogen

  1. komt uitsluitend rubriek 0 in aanmerking
  2. komt uitsluitend rubriek 1 in aanmerking
  3. kan zowel rubriek 0 als rubriek 1 in aanmerking komen

Antwoordindicatie - Inleiding

Vraag 1

Antwoord a. is juist. Op de resultatenrekening worden kosten en opbrengsten vermeld, dus af- en toenames van het eigen vermogen als gevolg van bedrijfsactiviteiten. Het saldo van kosten en opbrengsten is winst (of verlies). Stortingen en onttrekkingen van eigen vermogen (uit respectievelijk naar privé) zijn weliswaar veranderingen in het eigen vermogen, maar geen opbrengsten of kosten; overigens doen die zich niet voor (al verwerkt in de uitgangspositie). Bij de punten 3 (€ 25), 6 (€ 40) en 8 (€ 10) ontstaan kosten, bij punt 5 kosten (€ 200) en opbrengsten (€ 300).

Vraag 2

Antwoord d. is juist. De saldibalans is in totaliteit in evenwicht, i.c. de debet- en credittellingen moeten aan elkaar gelijk zijn. Alle rubrieken met resultaten lopen ‘glad’ na doorlopen van het gehele boekingsproces: resultaten zijn weg geboekt uit de rubrieken, met verwerking van het totaalresultaat in het eigen vermogen. Zie de stappen in het boekhoudkundige proces. Of dat resultaat gunstig, ongunstig of nul is, in alle gevallen lopen de rubrieken ‘glad’.

Vraag 3

Antwoord a. is juist. De opstelling vindt plaats in de volgorde van minst liquide naar meest liquide actief; de passiva sluiten bij die opstelling aan door het vermogen dat het minst snel hoeft te worden afgelost bovenaan te zetten en de meest kortlopende schulden onderaan.

Vraag 4

Antwoord c. is juist. Zie het rekeningschema in het boek. Verkoopresultaten staan in rubriek 8. De kostprijs van de verkopen is een afname van het bezit (voorraad goederen) en derhalve van het eigen vermogen; dat laatste wordt op een hulprekening gedebiteerd in rubriek 8, met als tegenrekening de afname van de voorraad goederen in rubriek 7.

Vraag 5

Antwoord a. is juist. Het eigen vermogen staat in rubriek 0 en op de creditzijde van de balans. Door het verlies neemt het af, wat leidt tot een debitering in rubriek 0. Het perioderesultaat wordt vastgesteld in rubriek 9. Een verlies impliceert dat de afnames van het eigen vermogen (debet) hoger zijn dan de toenames (credit) en om dat saldo weg te boeken, moet rekening 999 worden gecrediteerd.

Vraag 6

Antwoord c. is juist. Het lang vreemd vermogen staat in rubriek 0 en het kort vreemd vermogen in rubriek

Tentamenvragen - Hoofdstuk 1

Mc-vragen

Vraag 7

U bent als jongste medewerker van Concern Control druk bezig de integralestandaardkostprijs van een belangrijk product op te stellen. Welke fase van de zogenaamde PDCA-cyclus sluit het beste aan bij die activiteit?

  1. P
  2. D
  3. C
  4. A

Vraag 8

Royal Eijsbouts is een Nederlandse klokkenfabrikant die wereldwijd marktleider is. De directeur wijst er op dat hij twee ‘winsten’ kan maken: winst uitgedrukt in euro’s en zogenaamde reputatiewinst. Die laatste brengt hij in zijn rapportagesysteem tot uitdrukking in het klantperspectief, waarbij hij een relatie legt met de winst uitgedrukt in euro’s in het financieelperspectief. De directeur past een van onderstaande concepten toe in zijn organisatie. Welke is het meest waarschijnlijk?

  1. het EFQM-model
  2. de balanced scorecard
  3. de benchmark
  4. de risicocontrolmatrix

Vraag 9

Fuji, een grote Japanse onderneming die voorheen haar bestaansrecht ontleende aan de verkoop van filmrolletjes, heeft na de ontwikkeling van de digitale camera het roer helemaal om gegooid. Onder andere leidde dat tot de volgende maatregelen:

  • De organisatiestructuur werd veranderd van een functionele in een marktgerichte structuur.
  • Het accent verschoof van de verkoop van films naar de verkoop van medicijnen en cosmetica.
  • Niet langer waren alleen ouderen, vooral mannen, de doelgroep waarop Fuji zich met haar producten richtte, maar ook jongeren en vrouwen.
  • Om de nieuwe producten te maken, werd door Fuji fors geïnvesteerd in nieuwe fabrieken en machines

Bovengenoemde maatregelen maken deel uit van

  1. alleen strategische planning
  2. zowel strategische planning als tactische planning
  3. zowel strategische planning als operationele planning
  4. zowel strategische planning, tactische planning als operationele planning

Antwoordindicatie - Hoofdstuk 1

Vraag 7

Antwoord a. is juist. De integralestandaardkostprijs is in eerste instantie het bepalen van een doel, een norm, een ‘Plan’ (‘P’). Verwacht kan worden dat die gebruikt gaat worden voor ‘C’ ‘Check’, i.c. het vergelijken van realisatie (‘D’= ‘Do’), waarna mogelijk ‘A’ ‘Action’ volgt; dit zijn echter afgeleide fasen en bovendien niet vereist (een plan hoeft geen vervolg te krijgen).

Vraag 8

Antwoord b. is juist. Zie de typologie in het betreffende hoofdstuk.

Vraag 9

Antwoord b. is juist. Bepaling van de klanten waarop de verkopen zich richten en de producten die in de markt worden gezet leidt tot besluiten over product-marktcombinaties en is een vorm van strategische planning. Het aantrekken van specifieke middelen als fabrieken en machines, alsook het veranderen van de organisatiestructuur worden gerekend tot de tactische planning. Operationele planning beweegt zich op het niveau van vertaling van een verkoopplan in een productieplan, waarvan in de opsomming geen sprake is.

Tentamenvragen - Hoofdstuk 4

Mc-vragen

Vraag 10

Een meubelmaker heeft in de afgelopen maand de volgende kosten gemaakt:

Arbeid: €8.400
Grondstoffen: €4.320
Afschrijvingskosten: €1.800
Energie: €1.200
Totaal: €15.720
 
Bij het verbruik van grondstoffen komt veel afval kijken: in totaal € 1.440 van de € 4.320. De meubelmaker heeft een slechte periode achter de rug en heeft slordig gewerkt. Van die € 1.440 afval was € 360 vermijdbaar geweest.
Op de laatste dag van de maand constateert de meubelmaker tevreden dat hij die maand 64 picknicktafels heeft gemaakt. Elke picknicktafel heeft evenveel beslag gelegd op zijn productiemiddelen.
De meubelmaker weet dat hij nog niet te vroeg moet juichen, want hij heeft zijn tafels nog niet gekeurd. Na grondige inspectie blijken 24 van de 64 picknicktafels niet aan de eisen voor normale verkoop te voldoen. De meubelmaker is ontevreden, niet zozeer over de kwaliteit van zijn picknicktafels, maar over zichzelf. Normaal is een uitvalpercentage van 25%, maar nu is het hoger. Dat verschil was niet nodig geweest als hij niet zo slordig had gewerkt. De picknicktafels die niet aan de eisen voldoen, verkoopt hij voor een-vijfde van de per tafel gemaakte kosten.
De meubelmaker past bedrijfseconomische principes toe in zijn bedrijfsvoering.
De kosten per picknicktafel bedragen.
  1. € 278,40
  2. € 307,20
  3. € 316,80
  4. € 326,40

Vraag 11

Stel dat ten opzichte van de uitgangssituatie een gegeven bij nader inzien foutief is opgenomen en moet worden aangepast. Als gevolg van deze verandering wordt het bedrag dat voor die maand aan kosten van verspilling op de resultatenrekening wordt verantwoord, lager. Die verandering kan zijn dat de opbrengst van de uitval lager is dan een-vijfde van de per tafel gemaakte kosten.

Deze stelling is:

  1. juist
  2. onjuist

De volgende twee vragen gaan over een fabrikant die een nieuwe machine ter waarde van € 100.000 wil aanschaffen. Technisch gaat de machine zo’n 7 jaar mee, is zijn verwachting. De machine kan aan het eind van elk jaar tegen boekwaarde worden verkocht. De volgende gegevens die met deze investering te maken hebben, zijn begroot:

GebruiksduurWaardedalingComplementaire kosten
t/m jaar 1€25.000€40.000
t/m jaar 2€45.000€80.000
t/m jaar 3€60.000€120.800
t/m jaar 4€70.000€163.200
t/m jaar 5€80.000€207.600
t/m jaar 6€90.000€254.400
t/m jaar 7€100.000€304.000

Op jaarbasis wordt verwacht het volgende aantal machine-uren voor productie beschikbaar te hebben:

Aantal machine uren

Jaar 1: 1.600
Jaar 2: 1.650
Jaar 3: 1.700
Jaar 4: 1.700
Jaar 5: 1.680
Jaar 6: 1.660
Jaar 7: 1.620

Vraag 12

De economische levensduur van de machine is:

  1. 3 jaar
  2. 4 jaar
  3. 5 jaar
  4. 6 jaar

Vraag 13

Stel dat het aantal verwachte machine-uren jaarlijks 25% hoger zou zijn. Ten opzichte van de uitgangssituatie zal de economische levensduur van de machine

  1. korter worden
  2. niet worden beïnvloed
  3. langer worden

Vraag 14

Een onderneming is gedeeltelijk gefinancierd met eigen vermogen en met vreemd vermogen. De controller van de onderneming buigt zich over de resultaten van het afgelopen kwartaal. Hij maakt daarbij onderscheid naar de bedrijfseconomische en fiscale resultaatberekening.

  1. Een fiscale winst kan samengaan met een bedrijfseconomisch verlies vanwege de berekening van rentekosten over het eigen vermogen.
  2. Een fiscaal verlies kan samengaan met een bedrijfseconomische winst vanwege de berekening van rentekosten over het eigen vermogen.
  3. Een fiscale winst kan samengaan met een bedrijfseconomisch verlies vanwege de berekening van rentekosten over het vreemd vermogen.
  4. Een fiscaal verlies kan samengaan met een bedrijfseconomische winst vanwege de berekening van rentekosten over het vreemd vermogen

Vraag 15

 Bij onderneming Noordbank werken mevrouw Oosterling en de heer Van Suiden op de afdeling Lenen. Beide hebben als taak leningaanvragen van klanten te beoordelen. De leningaanvragen die Oosterling en Van Suiden beoordelen zijn qua complexiteit uniform en de ervoor vereiste kennis en de kwaliteit van hun werk zijn ook gelijk. Oosterling werkt 3 en Van Suiden 2 dagen per week. Een dag telt 8 werkzame uren.  Elke week beoordeelt Oosterling 96 leningaanvragen en Van Suiden 48 leningaanvragen.

Het uurloon van Oosterling is € 21 en dat van Van Suiden € 18. Mevrouw Oosterling vraagt zich af of het redelijk is dat zij (maar) € 3 per uur meer verdient dan de heer Van Suiden. Zij vraagt zich af wat zij meer of minder zou verdienen dan Van Suiden als de verhouding in hun uurlonen gelijk zou zijn aan de verhouding in hun arbeidsproductiviteit. Als dat het uitgangspunt zou vormen voor haar loon, hoeveel minder of meer uurloon zou mevrouw Oosterling dan moeten hebben?

  1. -/- €   3
  2. -/- €   1
  3.  €   1
  4.  €   3

Vraag 16

 Psychologen voeren een experiment uit met de jongens van groep 8 van de basisschool. Vier weken achter elkaar laten de psychologen de jongens op maandagmiddag 60 meter hardlopen, waarbij hun tijden worden genoteerd.

week 1: elke jongen loopt individueel hard (dus stuk voor stuk)
week 2: de jongens lopen hard tegen elkaar (dus starten tegelijk)
week 3: de jongens lopen hard tegen elkaar + achter de finishlijn ligt een biljet van €20 voor degene die het eerst over de finish is
week 4: geld is er niet langer te verdienen; de jongens lopen niet alleen hard tegen elkaar, maar ook tegen de meisjes van hun klas (dus jongens en meisjes starten tegelijk)

Elke opeenvolgende week lopen de jongens harder. Overigens worden die betere resultaten niet toegeschreven aan het opbouwen van conditie. De verklaring voor de beste tijden in week 4 is dat een jongen een sterk prikkelend effect ervaart en zijn ego gestreeld voelt als hij de meisjes van zijn groep weet te verslaan. Op grond van dit experiment is de meest logische conclusie dat:

  1. niet elke prestatie beloond hoeft te worden
  2. prestatiebeloning niet altijd tot het beste resultaat leidt
  3. de beloning van een prestatie niet altijd in geld hoeft te luiden
  4. jongens altijd beter presteren dan meisjes, hoe je ze ook beloont

Vraag 17

Op Koningsdag besluit u uw slag te slaan: u schuift het raam van uw kamer open en verkoopt glazen water aan dorstige voorbijgangers. Dat water haalt u uit de kraan. Sommige klanten hebben liever ranja, zodat u na aanschaf van limonadesiroop bij de Aldi het water gebruikt om ook glazen ranja te verkopen. De klanten leveren na consumptie het glas weer bij u in, waarna u het onder de kraan afspoelt en vervolgens afdroogt, klaar voor hergebruik. Welke grootheid in onderstaande opsomming is niet op het water van toepassing?

  1. grondstof
  2. hulpstof
  3. halffabrikaat
  4. eindproduct

Vraag 18

Als eigenaar van een omzetbelastingplichtige handelsonderneming koopt u in een bepaalde periode partijen goederen in. De helft daarvan verkoopt in diezelfde periode. De verkoopprijs exclusief omzetbelasting is 50% hoger dan de inkoopprijs exclusief omzetbelasting.  Zowel bij inkoop- als verkooptransacties krijgt u te maken met omzetbelasting van 19%. Andere inkoop- en verkooptransacties doen zich niet voor. De overheid verhoogt de omzetbelasting van 19% naar 21%. Stel dat die verandering wordt toegepast op de beschreven situatie. Ten opzichte van de uitgangssituatie zal uw handelsonderneming per saldo:

  1. meer omzetbelasting afdragen aan de belastingdienst
  2. minder omzetbelasting afdragen aan de belastingdienst
  3. meer omzetbelasting ontvangen van de belastingdienst
  4. minder omzetbelasting ontvangen van de belastingdiens

Antwoordindicatie - Hoofdstuk 4

Vraag 10

Antwoord c. is juist. In de kostprijs worden geen verspillingen opgenomen (die gaan rechtstreeks naar de resultatenrekening). Verspillingen zijn vermijdbare kosten.

Vraag 11

Antwoord b. is juist. Het totaal aan vermijdbare kosten (zijnde verspilling) gaat rechtstreeks naar de resultatenrekening. Dat totaal wordt beïnvloed door de post minder-kosten, i.c. de opbrengst van de afgekeurde tafels die de normale uitval overstijgen. Een lagere opbrengst daarvan leidt tot hogere (en niet lagere) kosten.

Vraag 12

Antwoord d. is juist.

Vraag 13

Antwoord b. is juist. De economische levensduur wordt niet beïnvloed, omdat het patroon aan machine-uren gelijk blijft. Rekenkundig gezien: de noemer voor de berekening van de kostprijs per machine-uur is in elk jaar met hetzelfde percentage verhoogd. Dat leidt tot een absoluut lagere kostprijs per machine-uur in elk jaar, maar die daalt ook elk jaar procentueel even veel.

Vraag 14

Antwoord a. is juist. Bij de bepaling van het bedrijfseconomische resultaat mogen rentekosten over het eigen vermogen worden betrokken. Die zal daardoor lager uitvallen dan het fiscale resultaat. Een fiscale winst kan dan omslaan in een bedrijfseconomisch verlies.

Vraag 15

Antwoord d. is juist.

Arbeidsproductiviteit O = productie / werkeenheden arbeid = 96 / 24 = 4
Arbeidsproductiviteit vS = productie / werkeenheden arbeid = 48 / 16 = 3
4 / 3 * € 18 = € 24 en dat is dus € 3 meer dan O nu verdient.

Vraag 16

Antwoord c. is juist. De beloning in week 4 is het strelen van het eigen ego, een prikkel die gezien de betere resultaten in week 4 t.o.v. week 3 tot de conclusie leidt dat een niet-financiële beloning als groter kan worden ervaren dan een financiële.

Vraag 17

Antwoord c. is juist. Water wordt geconsumeerd als eindproduct (het glas wordt niet verkocht en moet weer worden ingeleverd). Bij ranja vormt het de grondstof om ranja te maken. Bij het afspoelen van de glazen is water een hulpstof. Een halffabrikaat is een eindproduct van een productiefase en een te onderscheiden component van een eindproduct, wat niet van toepassing is.

Vraag 18

Antwoord c. is juist. Over inkopen krijgt de onderneming omzetbelasting in rekening gebracht die ze terug mag vorderen van de belastingdienst; de onderneming is ten slotte geen consument en het zijn consumenten die de omzetbelasting moeten betalen. Over verkopen brengt de onderneming namens de belastingdienst omzetbelasting in rekening bij de afnemer, die ze vervolgens moet betalen aan de belastingdienst. Het verschil tussen beide is per saldo af te dragen aan of te ontvangen van de belastingdienst. In de betreffende periode is het terug te vorderen bedrag hoger dan het te betalen bedrag. Stel dat voor € 1.000 is ingekocht exclusief omzetbelasting, dan is de verkoop exclusief omzetbelasting € 1.000 * 0,5 * 1,5 = € 750. Als het percentage omzetbelasting stijgt, neemt de per saldo vordering toe.

Tentamenvragen - Hoofdstuk 5

Mc-vragen

Vraag 19

Het fabriceren van een bepaald product vergt constante kosten, alsook variabele kosten. U besluit als junior medewerker van de financieel directeur één grootheid te veranderen om na te gaan wat het effect is op de integralestandaardkostpijs van dat product: u verlaagt de normale productie. De consequentie is dat  de integralestandaardkostpijs is gestegen. Welke conclusie verbindt u daar aan?

  1. De variabele kosten moeten progressief stijgend zijn.
  2. De variabele kosten moeten degressief stijgend zijn.
  3. De variabele kosten kunnen zowel progressief stijgend als degressief stijgend zijn.

De volgende vier vragen gaan over uw onderneming op de Grote Markt in Groningen.

In de maand maart beschikt u over de volgende gegevens

U bakt en verkoopt hamburgers en stroopwafels. Daarvoor gebruikt u € 0,50 gehakt per hamburger (kostenpost 1). U gebruikt € 0,25 stroop per stroopwafel  (kostenpost 2). Verder beschikt u over een bakplaat waarop u elke maand € 600 afschrijft (kostenpost 3). Naarmate u meer bakt, verbruikt u meer bakboter (kostenpost 4). In de maand maart bedroegen de kosten van boter € 80. U neemt het niet zo nauw met de hygiëne (en uw klanten trouwens ook niet) en u bakt stroopwafels en hamburgers vrolijk door elkaar, naast elkaar, waar maar een plekje is op de bakplaat.

Tenslotte heeft u nog een student met reclameborden in het centrum rondlopen waarop uw koopwaar wordt aangeprezen. U betaalt hem 20% van de omzet van beide productgroepen (kostenpost 5).

U bakt en verkoopt in maart 2.000 hamburgers voor € 1,20 per stuk en 2.500 stroopwafels voor € 0,75 per stuk.

Wat u bakt, verkoopt u direct. U heeft dus geen begin- of eindvoorraden.
Onderstaande figuur gebruikt u om de kosten van uw onderneming te rubriceren.
 
 DirectIndirect
Variabel II I
ConstantIII IV

Vraag 20\

De kosten in maart die zowel variabel als direct zijn (kwadrant II), bedragen:

  1. € 1.625
  2. € 1.950
  3. € 2.480
  4. € 5.900

Vraag 21

Aangezien hamburgers en stroopwafels ongeveer even groot zijn wat betreft hun fysieke omvang, besluit u de kosten van de boter en bakplaat naar rato van hun gebakken aantallen toe te rekenen. Wat betekent dat voor de kostenstructuur?

  1. De kostenstructuur verandert niet.
  2. Constante kosten veranderen in variabele kosten.
  3. Indirecte kosten veranderen in directe kosten.

Vraag 22

U besluit over te stappen op een premieloonstelsel voor de student. In welk kwadrant zullen de kosten in ieder geval toenemen?

  1. kwadrant I
  2. kwadrant II
  3. kwadrant III
  4. kwadrant IV

Vraag 23

 We gaan uit van de oorspronkelijke gegevens. Nu blijkt dat u kostenpost 6 bent vergeten: u gebruikt een recept voor het maken van de hamburgers. Daarvoor moet u aan de plaatselijke slager € 100 per maand betalen. Kijkend naar de consequentie hiervan voor kwadrant III constateert u dat

  1. er geen kosten in kwadrant III stonden en dat dat zo blijft
  2. er geen kosten in kwadrant III stonden en dat die met € 100 per maand toenemen
  3. er reeds kosten in kwadrant III stonden en dat die niet zullen veranderen
  4. er reeds kosten in kwadrant III stonden en dat die met € 100 per maand toenemen

Antwoordindicatie - Hoofdstuk 5

Vraag 19

Antwoord c. is juist. Bij afnemende productie zullen de constante kosten per eenheid (als onderdeel van de integralestandaardkostprijs) hoger worden. Of de variabele kosten progressief of degressief stijgend zijn, is dan voor het beantwoorden van de vraag niet meer relevant relevant (en trouwens op basis van de beschikbare gegevens ook niet te bepalen): het effect van de constante kosten per product kan dat effect overtreffen.

Vraag 20

Antwoord c. is juist. De kosten die variabel en direct toewijsbaar zijn aan producten, zijn de grondstofkosten (kostenposten 1 en 2) en verkoopkosten die gerelateerd zijn aan de omzet (kostenpost 5; de omzet voor beide producten is bekend en dus ook de provisie per productgroep).

 DirectIndirect
Variabel
Stroop: €625
Gehakt: €1.000
Studentloon: €855
Totaal: €2.480
 Boter: €80
Constant 
Afschrijvingskosten
€600 bakplaat

Vraag 21

Antwoord a. is juist. Aan de kostenstructuur verandert niets: een direct aanwijsbaar verband tussen kosten en producten blijft ontbreken. U heeft alleen wel een methode bedacht om de indirecte kosten toe te rekenen (zoals er diverse toerekeningsmethoden zijn, zie hfdst.5), maar daarmee blijven ze nog wel indirect. Zie ook casus 1 van week 2.

Vraag 22

Antwoord d. is juist. Bij een premieloonstelsel is een deel van het loon stukloon (zoals het was) en een deel tijdloon. Die laatste zijn een beloning per bijvoorbeeld gewerkt uur. Die kosten zijn constant en indirect.

Vraag 23

Antwoord b. is juist (overigens is antwoord d. ook goed gerekend). De kosten van het recept zijn constant en direct toe te wijzen aan de productgroep hamburgers. Derhalve horen ze thuis in kwadrant III. Geen van de eerder genoemde kostenposten viel hier onder.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Business and Economics Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1863