Oefententamens Bestuursrecht: rechtsbescherming - RUG
- 3857 reads
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2012, 12/164 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Namens appellant heeft mr. S. de Vries, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Vries. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A. Boes-Kouwenoord en A.A. de Bie.
1.1. Appellant was sinds 1 januari 1995 als ambtenaar aangesteld bij de gemeente Amsterdam. Ten tijde in geding was hij gedetacheerd bij [naam B.V. 1] [naam B.V. 1]) en werkzaam bij de servicebalie van het parkeerterrein [naam parkeerterrein].
1.2. Bij brief van 20 januari 2011 zijn de medewerkers van parkeergarages en parkeerterreinen van de Dienst Parkeergebouwen, onder wie appellant, op de hoogte gesteld van het verwijderen van twee medewerkers van hun werkplek in een parkeergarage vanwege frauduleuze handelingen. De medewerkers zijn in die brief gewaarschuwd voor de gevolgen van frauduleus handelen, zoals het aannemen van contant geld en het niet in de dagrapporten verklaren van handelingen als het handmatig openen van slagbomen. Er is op gewezen dat frauduleus handelen kan leiden tot einde detachering of tot ontslag, en dat zogenoemde mystery guests zullen worden ingezet, die alle werkplekken langs gaan en rapporteren over houding, communicatie, navolgen van procedures en frauduleuze handelingen.
1.3. Op 17 mei 2011 is de detachering van appellant bij [naam B.V. 1] met onmiddellijke ingang beëindigd wegens een melding van een integriteitsschending door appellant. Bij brief van 15 juni 2011 is aan het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam (BIA) advies gevraagd over het voornemen appellant disciplinair te straffen met voorwaardelijk ontslag. Appellant wordt verweten dat hij voor een bezoekster van het parkeerterrein [naam parkeerterrein] (die achteraf een mystery guest, werkzaam bij [naam B.V. 2], bleek te zijn) de slagboom handmatig heeft geopend en dat hij daarvoor een bedrag van € 8,- van de bezoekster heeft ontvangen. Dit bedrag heeft appellant niet afgedragen en hij heeft niet gemeld dat dit incident heeft plaatsgevonden. Het BIA heeft, op grond van de ernst van de integriteitsschending en de omstandigheden, geadviseerd om appellant - in afwijking van het voornemen - te straffen met onvoorwaardelijk ontslag.
1.4. In navolging van het advies van het BIA heeft de algemeen directeur van [naam B.V. 1], namens het college, appellant bij besluit van 21 juli 2011 met onmiddellijke ingang de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Dit besluit is, na gemaakt bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 23 december 2011 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard en diens verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant betoogd, dat de rechtbank ten onrechte niet op alle punten die in beroep zijn aangevoerd is ingegaan. Voorts heeft hij gesteld dat ten onrechte geen onderzoek is ingesteld door de Commissie Integriteitsschending (Commissie), aan welke volgens het Onderzoeksprotocol Integriteitsschendingen [naam B.V. 1] (Onderzoeksprotocol) het onderzoek in handen kan worden gesteld, maar door [naam B.V. 1] zelf. Het is zeer de vraag of de Commissie het inzetten van mystery guests geoorloofd zou hebben geacht. Appellant heeft voorts betoogd dat een lichtere onderzoeksmethode mogelijk zou zijn geweest; daarvoor had dan ook gekozen moeten worden. Voorts zou hij door de mystery guest verleid zijn tot het plegen van plichtsverzuim, zodat van verboden uitlokking sprake is geweest. Ook zou sprake zijn van ongelijke behandeling, nu collega’s van appellant die op basis van eenw arbeidsovereenkomst bij [naam B.V. 1] werkzaam waren niet vielen onder de integriteitsbewaking van het BIA, en voor hetzelfde feit geen onvoorwaardelijk ontslag zouden krijgen, omdat zij naar privaatrechtelijke maatstaven beoordeeld worden.
3.2. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd en bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Naar aanleiding van het betoog dat de rechtbank niet op alle in beroep aangevoerde gronden is ingegaan wordt gewezen op vaste rechtspraak van de Raad (8 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8746) dat de rechter niet op alle aangevoerde gronden hoeft in te gaan, maar dat hij zich kan beperken tot de kern van deze gronden. In het licht van deze rechtspraak is de rechtbank niet in haar motiveringsplicht tekortgeschoten. Ook de Raad beperkt zich tot de kern van de door appellant naar voren gebrachte gronden.
4.2. Het betoog van appellant dat ten onrechte de Commissie niet is ingeschakeld, wat volgens het Onderzoeksprotocol wel voor de hand had gelegen, gaat eraan voorbij dat Commissie en Protocol, zoals het college onweersproken heeft uiteengezet, uitsluitend bedoeld zijn voor personeel dat in dienst is bij [naam B.V. 1]. Appellant was echter vanaf zijn aanstelling in 1995 ambtenaar bij de gemeente Amsterdam, en in die hoedanigheid gedetacheerd bij [naam B.V. 1]. Op gedetacheerden als appellant blijft ook tijdens hun detachering het gemeentelijk integriteitsbeleid, met de bijbehorende advisering door het BIA, van toepassing.
4.3. Appellant heeft betoogd dat de uitkomsten van het onderzoek niet tegen hem mochten worden gebruikt, omdat het inzetten van een mystery guest ongeoorloofd was nu er geen concrete verdenking tegen appellant was en omdat met een minder ingrijpend onderzoeksmiddel had kunnen worden volstaan. De Raad volgt appellant niet in dit betoog en acht de gekozen onderzoeksmethode toelaatbaar. Daartoe heeft hij het volgende van belang geacht.
4.4. Er hadden zich meermalen onregelmatigheden voorgedaan die tot ontslag van de betrokken medewerkers hadden geleid. Er waren ook meermalen schriftelijke waarschuwingen uitgegaan naar alle bij [naam B.V. 1] werkzame medewerkers met publiekfuncties in parkeergarages en parkeerterreinen. Kort voordat appellant het hem verweten plichtsverzuim pleegde, waren de betrokken medewerkers gewaarschuwd dat mystery guests zouden worden ingezet. Gelet op het belang dat op het spel stond om de steeds terugkerende fraude door medewerkers tegen te gaan, wordt dit onderzoeksmiddel niet in strijd geacht met het proportionaliteitsbeginsel. Het betoog van appellant dat een lichtere onderzoeksmethode had kunnen worden gehanteerd, en dat dus in strijd met het subsidiariteitsbeginsel is gehandeld, wordt niet gevolgd. De door appellant genoemde methode van het achteraf vergelijken van de uitdraai van de slagboombewegingen met de dagrapporten zou, zoals het college ter zitting van de Raad heeft uiteengezet, niet toereikend zijn om bij handmatige openingen van de slagboom vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich heeft verrijkt, terwijl dit wel de kern van het aan betrokkene verweten plichtsverzuim is.
4.5. Evenals de rechtbank acht de Raad niet aannemelijk gemaakt dat de mystery guest een ontoelaatbare vorm van uitlokking heeft gehanteerd. Uit het gespreksverslag van het verantwoordingsgesprek op 25 mei 2011 blijkt dat de mystery guest niet heeft gezorgd voor een ongebruikelijke situatie voor een medewerker op een parkeerterrein. De mystery guest heeft zich als een klant gepresenteerd die haar parkeerkaartje had verloren. Appellant heeft zelf ongevraagd aangeboden de slagboom voor haar te openen tegen contante betaling van 8,-. Dat de mystery guest hem met haar ogen zou hebben verleid tot medelijden, zoals appellant heeft verklaard, is - wat er ook zij van de geloofwaardigheid van deze verklaring - geen reden het gedrag van appellant niet of in mindere mate aan hem toe te rekenen. Bovendien vormt die beweerde verleiding in elk geval geen verklaring voor het gegeven dat appellant de € 8,- in eigen zak heeft gestoken en over het voorval niets heeft gerapporteerd.
4.6. Uit het vorenstaande volgt dat het tenlastegelegde plichtsverzuim voldoende deugdelijk is vastgesteld. Met de rechtbank acht de Raad de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan aard en ernst van dit plichtsverzuim. Terecht is daarbij in aanmerking genomen dat betrokkene niet alleen tegen de voorschriften in de slagboom voor een te laag bedrag heeft geopend, maar bovendien dat geld heeft achtergehouden en zichzelf daarmee heeft bevoordeeld. Dat het slechts om een bedrag van € 8,- ging, wat aanvankelijk reden was voor het voornemen om met voorwaardelijk ontslag te volstaan, acht de Raad voor de straftoemeting niet van belang. Van een ambtenaar die mede verantwoordelijk is voor kasbeheer mag immers, zoals het BIA in zijn advies heeft opgemerkt, betrouwbaarheid en een strikte naleving worden verwacht. Bovendien was appellant een gewaarschuwd man, omdat [naam B.V. 1] reeds meerdere malen had kenbaar gemaakt dat frauduleuze handelingen tot strafontslag zouden kunnen leiden. Dat bij de bestraffing sprake zou zijn van ongelijke behandeling tussen gedetacheerden, zoals appellant, en het eigen personeel van [naam B.V. 1], in die zin dat [naam B.V. 1]-personeel lichter zou zijn bestraft voor dit plichtsverzuim, is door appellant niet aannemelijk gemaakt. De vertegenwoordigers van het college hebben dit ter zitting met stelligheid tegengesproken. Het college wordt hierin gevolgd. Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht over de lange duur van zijn dienstverband, zijn leeftijd en zijn goede staat van dienst doet onvoldoende af aan de ernst van het plichtsverzuim om tot een minder zware straf te concluderen.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2014.
Stelling: ‘Het uitbrengen van een deskundigenbericht afkomstig van het Stab (een deskundige in de zin van art. 8:47 Awb) betekent een extra beperking op art. 8:58 Awb’. Geef aan of en in hoeverre u het eens bent met deze stelling. (5 punten)
Stel dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Q-parking een omgevingsvergunning heeft verleend voor de uitbreiding van het parkeerterrein waar appellant werkzaam was en de bouw van een nieuwe parkeergarage. Teneinde deze parkeergelegenheden te realiseren moet een groot aantal bomen worden geveld en een oud bedrijfspand worden afgebroken. De verleende omgevingsvergunning geeft toestemming voor bovengenoemde activiteiten. Het door de heer Van der Laan ingediende bezwaarschrift tegen deze omgevingsvergunning, waarin hij de monumentale waarde van de te kappen bomen aan de orde stelt, wordt door het college ongegrond verklaard. De heer Van der Laan stelt vervolgens tijdig beroep in bij de rechtbank Amsterdam en voert in zijn beroepschrift onder andere aan dat de sloop van het bedrijfspand ten onrechte wordt toegestaan. Hoe zal de beslissing van de rechtbank op dit punt luiden? (5 punten)
Inmiddels heeft appellant, Derk Waardburg, zijn ontslag geaccepteerd. Derk is inmiddels verhuisd naar een nieuw appartement in Amsterdam en hij is vol goede moed begonnen aan een zoektocht naar een nieuwe baan. Derk heeft onder andere gesolliciteerd naar de functie van beveiligingsmedewerker bij het Rijksmuseum en is voor een persoonlijk gesprek uitgenodigd. Bij de functievereisten staat aangegeven dat iedere medewerker die langer dan een jaar bij het Rijksmuseum komt werken voor aanvang van het dienstverband een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) moet kunnen overhandigen. Conform de regels levert Derk het aanvraagformulier voor de VOG in bij de afdeling Burger-/Publiekszaken van de gemeente Amsterdam. Op 24 april 2014 ontvangt Derk de beschikking op zijn aanvraag. Als hij enige dagen later de brief goed doorleest, ontdekt Derk tot zijn schrik dat de minister van Veiligheid en Justitie zijn aanvraag om een VOG gemotiveerd heeft afgewezen wegens een recente integriteitsschending. De minister geeft hierbij onder meer aan dat het ontvreemden van grote sommen geld Derk zwaar wordt aangerekend. Deze gedragingen vormen een groot risico voor de functie waar Derk voor solliciteert: een beveiliger van kunstschatten moet onomkoopbaar zijn. In de brief leest Derk hoe hij tegen de weigering een VOG af te geven bezwaar kan maken. Voortvarend als hij is, schrijft Derk direct de volgende dag een bezwaarschrift dat aan alle formele vereisten voldoet. Enkele dagen later neemt mevrouw Goires, medewerker van de Dienst Justis, screeningsautoriteit, contact op met Derk en hoort zijn verhaal aan. Mevrouw Goires stelt Derk gerust en legt uit dat de minister waarschijnlijk een foutje heeft gemaakt. Helaas voor Derk blijft minister uiteindelijk bij zijn standpunt en verklaart het bezwaar ongegrond. Op 10 juni 2014 neemt de minister een beslissing op het bezwaar van Derk. Deze beslissing wordt dezelfde dag op schrift gesteld, gedagtekend en ondertekend door de minister. Twee dagen later wordt de brief verstuurd aan Derk Waardburg, die de brief op 13 juni 2014 in de bus krijgt. Helaas voor Derk blijft de minister bij zijn standpunt en is het bezwaar ongegrond verklaard.
Derk Waardburg is het niet eens met het besluit van de minister en schakelt uw hulp in. Stel namens Derk een aan de juiste instantie gericht stuk op dat aan alle eisen voldoet en dateer dit stuk op de laatste dag van de termijn. (5 punten)
Uit de standaarduitspraak ‘nieuwe gronden na deskundigenadvies’ ( 1 punt) volgt dat het niet is toegestaan nieuwe beroepsgronden in te dienen later dan drie weken nadat de bestuursrechter het Stab heeft verzocht een deskundigenbericht uit te brengen (1 punt). De bestuursrechter zal dit in strijd met de goede procesorde achten (1 punt). Dit is echter geen extra beperking op art. 8:58 Awb, dat alleen betrekking heeft op het indienen van nadere stukken tot 10 dagen voor de zitting en niet ziet op nieuwe beroepsgronden ( 1,5 punt). De conclusie luidt dan ook dat de stelling onjuist is (0,5 punt). (Damen2, Hoofdstuk 6)
Niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de activiteit slopen van het bedrijfspand (1 punt)
Uit art. 6:13 Awb (1 punt) volgt dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij in de bezwaarfase geen bezwaren naar voren heeft gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een bezwaar hem redelijkerwijs niet kan worden verweten (uitleg onderdelenfuik 1 punt). Toepasssen op casus: sloopactiviteit ten onrechte niet in bezwaar aangevoerd (1 punt). Standaarduitspraak “De beperking van art. 6:13, onderdelen van een besluit” (1 punt) (Damen2, Hoofdstuk 6)
a. Het gaat om de volgende instrumenten:
passeren gebreken (art. 6:22 Awb),
rechtsgevolgen in stand laten (art. 8:72 lid 3 onder a Awb),
zelf in de zaak voorzien (art. 8:72 lid 3 onder b),
bestuurlijke lus (art. 8:51a e.v. Awb)
vernietiging en terugsturen met aanwijzingen (art. 8:72 lid 4 Awb).
Voor het noemen van de bovenstaande opties zijn 2 punten toegekend. Voor elke ontbrekende optie is een halve punt afgetrokken, met uitzondering van artikel 8:72 lid 4 Awb: indien deze miste zijn geen punten afgetrokken omdat hier feitelijk geen sprake is van finale geschilbeslechting. Indien men de genoemde opties in de goede volgorde plaatste, leverde dit 1 punt op. (Damen2, Hoofdstuk 6)
b. Op grond van artikel 8:41a Awb dient de bestuursrechter het aan hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. Een geschil is finaal beslecht als de rechterlijke uitspraak duidelijk maakt welk besluit voor de toekomst moet gelden (1 punt - Damen nr. 6156). In dit geval heeft het oordeel van de rechtbank (beroep ongegrond) tot gevolg dat na de uitspraak geen nieuw besluit meer behoeft te worden genomen. De uitspraak is dus in lijn met art. 8:41a Awb, er is finaal beslecht (1 punt). (Damen2, Hoofdstuk 6)
In het beroepschrift moeten de volgende elementen zitten, die worden gewaardeerd als hieronder aangegeven:
Totaal 5 punten.
NB:
In de vraagstelling staat dat het processtuk namens Derk Waardburg moet worden ingediend. Studenten die het beroepschrift als Derk Waardburg hebben ingediend, hebben de opdracht dus niet helemaal goed gelezen. Op zich is dat niet onoverkomelijk, maar dat betekent wel dat zij geen machtigingsformulier hebben overgelegd, hetgeen 0,5 punten scheelt.
Studenten die geen machtigingsformulier hebben overgelegd, maar het beroepschrift expliciet hebben ingediend als advocaat hebben daarvoor – gelet op artikel 8:24 lid 3 Awb, en zeker als zij dat artikel hebben genoemd – toch 0,5 punten gekregen. (Damen2, Hoofdstuk 4)
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Bevat oefententamens bij het vak Bestuursrecht: rechtsbescherming, Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2078 |
Add new contribution