Oefententamens Personen- familie- en erfrecht - UL
- 2623 reads
Wanneer Philip en Christien elkaar op een groot O&N-feest zien, is het liefde op het eerste gezicht. Ze besluiten na niet al te lange tijd om samen te gaan wonen en al gauw raakt Christien zwanger. Trouwen of het aangaan van een geregistreerd partnerschap vindt het jonge stel niet nodig. Nog voor de geboorte regelt Philip zijn juridisch ouderschap. De komst van hun dochter – Roosje – is voor Philip en Christien een geschenk uit de hemel. Ze willen hun kind graag samen verzorgen en opvoeden.
Op welke juridische wijze kunnen Philip en Christien regelen dat zij gezamenlijk hun kind kunnen opvoeden en verzorgen? (9 p.)
(vervolg casus)
Bij de buren van Philip en Christien gaat het er wat minder rooskleurig aan toe. Carla, de buurvrouw, heeft toevallig ook net een kind gekregen. De kleine baby heet Bram en is door zijn vader Evert erkend. Carla wil niet dat Evert het gezag verkrijgt, omdat hij niet meer bij haar woont. Maar Evert wil liever niet dat Carla het gezag heeft. Evert heeft namelijk gezien dat Carla de hele dag naar haar telefoon tuurt en geen oog heeft voor Bram. Bovendien wordt Bram volgens Evert te vaak “gedumpt” bij opa en oma. Evert stapt naar de rechter. Hij dient primair een verzoek tot eenhoofdig gezag in en subsidiair een verzoek tot gezamenlijk gezag.
Is Evert ontvankelijk in zijn verzoeken? (4 p.)
Hoe zal de rechter over beide verzoeken oordelen? (6 p.)
Jan en Monique hebben vijf jaar lang een relatie wanneer Monique een kind krijgt. Jan had zijn kind voor de geboorte erkend, maar vlak na de geboorte gaat het stel met ruzie uit elkaar. Een korte periode vindt er omgang plaats tussen Jan en zijn kind, maar na een aantal weken wil Monique hier niet meer aan mee werken. Monique vindt de levensstijl van Jan niet in het belang van het kind. Jan stapt naar de rechter met het verzoek om een omgangsregeling vast te stellen. Deze wordt vastgesteld, maar Monique weigert stelselmatig om mee te werken. Monique vindt inmiddels dat omgang niet meer in het belang van het kind is, omdat het kind zijn vader niet kent.
Monique wil dat de omgangsregeling wordt stopgezet. Ze vraagt aan u advies of haar verzoek om stopzetting van de omgangsregeling bij de rechter zal worden toegewezen. Hoe luidt uw advies? (8 p.)
Miranda en Eric willen na tien jaar huwelijk van elkaar scheiden. Ze stellen een ouderschapsplan op waarin de zorg- en opvoedingstaken worden verdeeld. Miranda krijgt al snel een Italiaanse nieuwe vriend die ze ontmoet op haar vakantie aan het Como-meer. De kinderen vinden de Italiaanse man, de beheerder van een vakantiepark, geweldig. Miranda besluit na een aantal jaren om samen met de kinderen te verhuizen naar het Como-meer en deelt dit voornemen mee aan Eric. Eric wil echter absoluut niet dat de kinderen naar het buitenland verhuizen. Volgens Eric is dat niet in het belang van de kinderen en besluit de zaak voor de te leggen aan de rechter.
Op basis van welk artikel kan Eric dit geschil voorleggen aan de rechter? (2 p.)
Welke toetsingsmaatstaf zal de rechter aanleggen? (4 p.)
Annemiek en Jan-Willem zijn getrouwd in gemeenschap van goederen. Annemiek verkreeg vlak voor het aangaan van het huwelijk een legaat, onder uitsluitingsclausule, van €25.000,- van haar opa Arend, welk bedrag op een afzonderlijke spaarrekening is gezet. Jan-Willem was voor het huwelijk al eigenaar van een middeleeuwse houtgravure ter waarde van €15.000,-, die hij, ook onder uitsluitingsclausule, had geërfd van zijn grootvader Harold. Beiden hebben een inkomen en zetten elke maand geld opzij; inmiddels hebben ze al €50.000,- op hun gezamenlijke rekening staan.
Annemiek raakt zwanger (van Jan-Willem) en ontdekt de webwinkel van het geboortewarenhuis Postnatal. Enthousiast schaft ze een commode, een wiegje en andere spullen voor de toekomstige kinderkamer aan voor een bedrag van €1.500,-; deze aankopen vallen onder de gewone gang van de huishouding. De webwinkel biedt de mogelijkheid om de koopprijs in twaalf maandelijkse termijnen te voldoen. Annemiek kiest voor deze optie en machtigt Postnatal om de termijnen van de gezamenlijke rekening af te schrijven.
Wanneer Jan-Willem een dag later deze uitgaven van zijn vrouw ontdekt, is hij in alle staten, want hij kon al deze zaken voor een veel geringer bedrag van zijn broer overnemen. Ziet u een mogelijkheid voor Jan-Willem om de koopovereenkomst aan te tasten? (5 p.)
Los van uw antwoord op de vorige vraag, wie is/zijn aansprakelijk voor de schuld aan Postnatal en op welke goederen kan Postnatal, bij het uitblijven van betalingen, zich verhalen? (9 p.)
(vervolg casus)
Annemiek heeft in dezelfde periode de houtgravure van grootvader Harold uitgeleend aan de organisatoren van de tentoonstelling ‘Oud Hout’. Wanneer Jan-Willem dit ter ore komt, is hij wederom in alle staten. De gravure is erg kwetsbaar en bovendien heeft Jan-Willem ruzie met de organisatoren van de tentoonstelling.
Kan Jan-Willem de houtgravure opeisen? (7 p.)
(vervolg casus)
Om van alle ontstane spanningen af te komen, besluiten Jan-Willem en Annemiek een zeiljacht te kopen, zodat vooral Jan-Willem af en toe stoom kan afblazen. Jan-Willem en Annemiek stappen bij de jachtmakelaar binnen en kopen een tweedehands jacht ter waarde van €30.000,- De koopprijs wordt grotendeels (€20.000,-) gefinancierd met het geld uit het legaat van opa Arend en voor het overige van hun gezamenlijke rekening. Jan-Willem laat het zeiljacht direct op zijn naam registreren in het schepenregister van het Kadaster.
Valt het zeiljacht in de huwelijkse gemeenschap? Betrek in uw antwoord het eventueel ontstaan van vergoedingsrechten. (7 p.)
(vervolg casus)
De boot blijkt een splijtzwam in het huwelijk. Jan-Willem zit altijd op zee en Annemiek zoekt daarom steeds vaker afleiding in casino’s in binnen- en buitenland, waar zij binnen enkele maanden €30.000,- van de gemeenschappelijke rekening weet te vergokken. Jan-Willem dient een verzoek tot echtscheiding in.
Annemiek besluit, ten einde haar verder opgelopen gokschulden te kunnen voldoen, het tafelzilver aan haar schuldeiser Harry over te dragen. Is Harry eigenaar geworden van het tafelzilver? (6 p.)
Anton laat bij zijn overlijden een echtgenote Beatrijs en drie kinderen Clemens, Doris en Ernst na. Anton en Beatrijs waren buiten iedere gemeenschap van goederen getrouwd. Anton heeft in zijn testament de wettelijke verdeling buiten toepassing verklaard. Hij heeft Beatrijs voor de helft tot erfgenaam benoemd en zijn kinderen Clemens en Doris ieder voor een vierde. Ten behoeve van Ernst, die hij heeft onterfd, heeft Anton een legaat van €900,- gemaakt. Aan de Stichting Zie Maar heeft hij €1.000,- gelegateerd. Twee jaar voor zijn overlijden had hij al €2.000,- aan deze stichting geschonken. Anton had bij zijn overlijden nog een schuld van €4.000,- bij de aannemer Karelse. De waarde van de nalatenschap bedraagt €14.000,-. Ernst beroept zich op zijn rechten als legitimaris; het legaat heeft hij verworpen.
Hoe groot is de vordering die Ernst als legitimaris verkrijgt? Laat uw berekening zien. (8 p.)
Wie zijn aansprakelijk voor de schuld aan de aannemer en de stichting? Bespreek ook de omvang van de aansprakelijkheid. (7 p.)
Stel dat Anton de wettelijke verdeling niet had uitgesloten. Wanneer kan Ernst zijn legitimaire vordering te gelde maken? (6 p.)
(vervolg casus)
Twee jaar na het overlijden van Anton overlijdt Doris kinderloos. Naast twee broers en een moeder, heeft Doris bij haar overlijden ook nog vier halfzussen (dochters uit een eerder huwelijk van Beatrijs). Doris heeft geen testament gemaakt. Haar nalatenschap bedraagt €16.000,-
Wat is de omvang van ieders erfdeel (in euro’s)? (8 p.)
Stel dat Doris weliswaar geen testament heeft gemaakt, maar haar broers wel een keurig getypt en met haar handtekening voorzien codicil in haar bureaula vinden, waarin staat vermeld dat het haar wens is dat haar Chanel mantelpak aan haar buurmeisje Tanja wordt gegeven. Zijn de erfgenamen verplicht aan deze wens gehoor te geven? (4 p.)
Het betreft hier het verkrijgen van het gezag door ouders; te weten het recht en de plicht om hun kind te verzorgen en op te voeden in de zin van art. 1:247 lid 1 BW. Op grond van art. 1:252 lid 1 BW kunnen zij dit gezag gezamenlijk verkrijgen, indien dit op beider verzoek in het register is aangetekend. Philip moet dan wel juridisch vader zijn. In de casus wordt geven dat hij zijn juridisch ouderschap voor de geboorte heeft geregeld. Dit houdt in dat hij het kind voor de geboorte heeft erkend conform art. 1:199 sub c BW. Christien is van rechtswege juridisch moeder op grond van artikel 1:198 lid 1 sub a BW.
Evert dient twee verzoeken in, beide op basis van art. 1:253c lid 1 BW. Hij is juridisch ouder van Bram, omdat hij Bram heeft erkend (art.1:199 sub c BW). Hij is daardoor de tot het gezag bevoegde vader. Tevens heeft hij nimmer het gezag over Bram gezamenlijk met Carla uitgeoefend. Carla heeft alleen het gezag ex art. 1:253b BW. Hij is ook niet onbevoegd om het gezag uit te oefenen op grond van 1:246 BW. Hij is dus ontvankelijk in zijn verzoeken.
Rechterlijk oordeel ten aanzien van het verzoek tot gezamenlijk gezag.
Uit de lezing van art.1:253c lid 2 BW valt af te leiden dat een verzoek tot gezamenlijk gezag, ondanks het niet instemmen van Carla, slechts wordt afgewezen als er sprake is van het klemcriterium, zie art.1:253c lid 2 sub a BW, of als dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is, zie art. 1:253c lid 2 sub b BW. Nagegaan dient te worden of hier sprake is van een grond die genoemd is in sub a en b. Er moet worden beargumenteerd dat het verzoek tot gezamenlijk gezag grote kans van slagen heeft. Er kan primair worden verwezen naar het arrest Zaunegger: het gezag aan de vader toekennen tegen de wil van de moeder, levert niet automatisch strijd op met de belangen van het kind.
Het is ook mogelijk om te verwijzen naar overige jurisprudentie en andere artikelen in het BW waaruit valt af te leiden dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is en dat dit ook in het belang van het kind is. Een verder argument behelst: zo dicht mogelijk aansluiten bij de biologische werkelijkheid en/of bij de positie zoals deze geldt voor kinderen van ouders die getrouwd zijn.
Rechterlijk oordeel ten aanzien van het verzoek tot eenhoofdig gezag.
Dit verzoek zal minder kans van slagen hebben. Het verzoek tot eenhoofdig gezag wordt namelijk alleen toegekend wanneer de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt, zie artikel 1:253c lid 3 BW. Hieruit kunnen we afleiden dat dit minder snel wordt toegekend dan het verzoek tot gezamenlijk gezag. Er dient na te worden gegaan of hier sprake is van een situatie dat het in het belang van het kind is om het gezag alleen bij vader onder te brengen. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest Eenhoofdig Gezag, is de enkele wens van een ouder om het gezag alleen te verkrijgen onvoldoende. Bovendien heeft de moeder reeds het gezag en dat kan niet zomaar worden beëindigd.
Er is reeds een omgangsregeling vastgesteld. Monique kan ontvankelijk zijn in haar verzoek tot wijziging van de omgangsregeling op grond van artikel 1:377e BW. De honorering van haar verzoek is afhankelijk van de vraag of zij een wijziging van omstandigheid kan aantonen of kan aantonen dat zij van onjuiste of verkeerde informatie is uitgegaan bij het vaststellen van de omgangsregeling. Besproken dient te worden of de omstandigheid dat het kind de vader niet kent een gewijzigde omstandigheid vormt. Stel dat Monique op deze grond ontvankelijk wordt verklaard, dan kan de rechter Jan omgang ontzeggen op grond van art. 1:377a lid 2 BW jo. art. 1:377a lid 3 BW.
Er moet vervolgens sprake zijn van één van de vier ontzeggingsgronden uit art. 1:377 a lid 3 BW (sub a, b, c, of d). Hoe valt het verwijt over de levensstijl van Jan te kwalificeren? Uitgangspunt is dat Jan (juridisch ouder niet belast gezag) en zijn kind recht hebben op omgang op grond van art. 1:377 a lid 1 BW. Dit wordt door Hoge Raad benadrukt in HR 17 januari 2014 inzake omgang. De kans is groot dat niet aan de ontzeggingsgronden is voldaan. Een enkel bezwaar aan de zijde van moeder over de levensstijl van vader is onvoldoende. Van de rechter wordt een actieve opstelling verwacht ten aanzien van het realiseren van dit recht op omgang, zeker wanneer de moeder geen goede redenen aanvoert voor het ontzeggen van deze omgang. Dit lijkt hier het geval te zijn. De rechter heeft een positieve inspanningsverplichting die voortvloeit uit 8 EVRM en dient daarom zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ mogelijk te maken.
Artikel 1:253a lid 1 BW, de geschillenregeling omdat in casu sprake is van gezamenlijk gezag.
In HR 25 april 2008 (verhuizen met kinderen) heeft de Hoge Raad bepaalt dat: “de rechter […] bij zijn beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht [zal] dienen te nemen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind hoezeer ook dat belang in overweging van de eerste orde dient te zijn bij de verrichten afweging van belangen.”
Wanneer echtgenoten in het huwelijk treden, ontstaan er wederzijdse rechten en verplichtingen. Eén van deze verplichtingen is omschreven in artikel 1:88 lid 1 aanhef BW: voor het verrichten van sommige rechtshandelingen heeft de ene echtgenoot toestemming nodig van de andere echtgenoot. Eén van de rechtshandelingen waarvoor toestemming is vereist, behelst het aangaan van overeenkomsten van koop op afbetaling, tenzij deze overeenkomst is aangegaan ten behoeve van het beroep of het bedrijf van een echtgenoot (1:88 lid 1 sub d BW). Wanneer een echtgenoot zonder toestemming een dergelijke overeenkomst aangaat, kan de andere echtgenoot de overeenkomst vernietigen (1:89 lid 1
BW). Echter, wanneer de wederpartij te goeder trouw is, slaagt een dergelijk vernietiging niet (1:89 lid 2 BW).
Annemiek schaft babyspullen aan en besluit deze in maandelijkse termijnen af te betalen. Daarmee behelst haar aankoop een koop op afbetaling, waarvoor toestemming is vereist van Jan-Willem. Jan-Willem kan de overeenkomst dus vernietigen, tenzij Postnatal zich succesvol beroept op de goede trouw.
Annemiek is de overeenkomst met Postnatal aangegaan. Zij is als contractspartij aansprakelijk om de vordering aan Postnatal te voldoen. De ene echtgenoot is naast de andere echtgenoot aansprakelijk tot voldoening aan verbintenissen die de andere echtgenoot is aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding (1:85 BW). Dat de babyspullen als zodanig kwalificeren is gegeven. Gevolg: Jan-Willem is naast Annemiek aansprakelijk voor de schuld.
In artikel 1:96 lid 1 BW is bepaald dat een schuldeiser van een echtgenoot zich kan verhalen op de goederen van deze echtgenoot (dit volgt ook al uit artikel 3:276 BW) en op de goederen van de huwelijksgemeenschap, ongeacht of de schuld in de gemeenschap is gevallen. Postnatal kan zich dus ten eerste verhalen op het eigen vermogen van zowel Annemiek (het legaat van opa Arend) en Jan-Willem (de houtgravure). Zij zijn immers beiden schuldenaar van Postnatal: Annemiek als contractspartij en Jan-Willem op grond van 1:85 BW. Eveneens kan Postnatal zich verhalen op het gemeenschappelijk vermogen (de gezamenlijke bankrekening), ongeacht of de schuld in de gemeenschap is gevallen of niet.
Jan-Willem heeft de houtgravure onder uitsluitingsclausule verkregen uit de nalatenschap van opa Harold. Op grond van artikel 1:94 lid 2 sub a BW valt de houtgravure daarom buiten de gemeenschap. De houtgravure is dus een eigen goed van Jan-Willem.
Artikel 1:90 lid 1 BW bepaalt dat een echtgenoot exclusief bevoegd is tot het bestuur over zijn eigen goederen.* Uit artikel 1:90 lid 2 BW blijkt dat het uitlenen van de houtgravure een bestuurshandeling is. Aangezien de houtgravure een eigen goed van Jan-Willem is, mag alleen Jan-Willem dit goed besturen. Annemiek was dus niet bevoegd om deze gravure uit te lenen aan de tentoonstelling.
Kan Jan-Willem nu zijn houtgravure terugeisen? Artikel 1:92 lid 2 BW bepaalt dat een bestuursbevoegde echtgenoot die, als gevolg van een rechtshandeling van zijn/haar onbevoegde echtgenoot, door een derde te goeder trouw wordt gestoord in zijn bestuur, deze storing kan beëindigen, mits hij/zij dat binnen een redelijke termijn doet. Jan-Willem kan de storing door de tentoonstelling dus beëindigen, ongeacht of de tentoonstelling te goeder trouw is op grond van artikel 1:92 lid 1 BW. Hij moet dat dan wel binnen een redelijke termijn doen.
* …en over de goederen van de gemeenschap zoals geregeld in artikel 1:97 BW. In deze casus doet artikel 1:97 BW niet ter zake, want de houtgravure valt niet in de huwelijksgemeenschap. Dit artikel noemt weliswaar goederen die zijn verkregen door erfopvolging, maar dit betreft goederen uit nalatenschappen die in de gemeenschap zijn gevallen (omdat ze niet onder uitsluitingsclausule zijn verkregen).
Het zeiljacht is een registergoed. In Modehuis Nolly besliste de Hoge Raad dat voor de vraag aan wie een registergoed is geleverd, de tennaamstelling doorslaggevend is. In dit geval is het schip op naam gesteld van Jan-Willem en (dus) aan hem geleverd.
Jan-Willem en Annemiek zijn getrouwd in gemeenschap van goederen. Dit betekent onder andere dat alle goederen die tijdens het huwelijk worden verkregen in de huwelijksgemeenschap vallen (1:94 lid 2 BW). Geen van de uitzonderingen van artikel 1:94 lid 2 sub a-d BW is van toepassing in deze casus. Ook is er geen sprake van zaaksvervanging ex artikel 1:95 lid 1 BW. Jan-Willem is de verkrijgende echtgenoot van het zeiljacht, maar de tegenprestatie komt niet voor meer dan de helft ten laste van zijn eigen vermogen. Het zeiljacht valt dus in de huwelijksgemeenschap.
De tegenprestatie komt weliswaar voor meer dan de helft ten laste van Annemieks vermogen, maar zij is niet de verkrijgende echtgenoot. Zij kan zich dus niet beroepen op zaaksvervanging ex artikel 1:95 lid 1 BW. Wél komt haar een vergoedingsrecht toe op grond van artikel 1:95 lid 2 BW. Ze heeft recht op een vergoeding van de gemeenschap.
Voor een geldige overdracht is vereist: een geldige titel, een levering en beschikkingsbevoegdheid (3:84 BW). In deze casus spitst de vraag zich toe op de beschikkingsbevoegdheid van Annemiek om het tafelzilver over te dragen aan Harry.
Wanneer een verzoek tot echtscheiding wordt ingediend, wordt de huwelijksgemeenschap ontbonden (artikel 1:99 lid 1 sub b BW). Het gevolg hiervan is dat de gemeenschap niet meer wordt geregeerd door titel 1.7 BW, maar door de bepalingen van titel 3.7 BW (zie: artikel 3:189 lid 2 BW). In artikel 3:170 lid 1, 2 en 3 BW is bepaald dat deelgenoten alleen gezamenlijk kunnen beschikken over de goederen van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
In deze casus is de huwelijksgemeenschap van Annemiek en Jan-Willem ontbonden. Niet blijkt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap is verdeeld. Annemiek en Jan-Willem kunnen alleen gezamenlijk beschikken over de goederen van hun ontbonden gemeenschap. Het tafelzilver valt in deze gemeenschap (uit niets blijkt namelijk dat het buiten de gemeenschap valt ex artikel 1:94 lid 2 BW). Annemiek mocht dus niet zelfstandig beschikken over het tafelzilver. Ze was dus ook onbevoegd om het tafelzilver over te dragen aan Harry.
Harry is dus geen eigenaar geworden van het tafelzilver, omdat Annemiek niet beschikkingsbevoegd was.
NB: U kon daarbij opmerken dat Harry zich eventueel kan beroepen op de goede trouw van artikel 3:86 BW (jo. artikel 1:92 of 1:99 lid 2 BW). In dat geval zou Harry wel eigenaar zijn geworden. U moest dan uiteraard eerst hebben beargumenteerd dat Annemiek beschikkingsonbevoegd is. Alleen in dat geval hoeft Harry zich namelijk te beroepen op artikel 3:86 BW.
De legitieme portie vindt men door de helft van de waarde waarover legitieme porties worden berekend, te delen door het aantal in art. 4:10 lid 1 sub a genoemde, door de erflater
achtergelaten personen (art. 4:64 BW). De waarde waarover legitieme porties worden berekend, oftewel de legitimaire massa, is de waarde van de goederen der nalatenschap, vermeerderd met de in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 7 lid 1 onder a tot en met c en f (art. 4:65 BW). De waarde van de goederen van de nalatenschap is €14.000,-. De gift aan Stichting Zie Maar van €2.000,- moet in aanmerking worden genomen op grond van art. 4:67 sub e BW. Deze gift heeft Anton binnen twee jaar voor zijn overlijden gedaan. De schuld aan aannemer Karelse van €4.000,- is een schuld in de zin van art. 4:7 lid 1 sub a BW en moet dus van de waarde van de goederen worden afgetrokken. Anton laat vier personen achter die vallen onder art. 4:10 lid 1 sub a BW, namelijk Beatrijs, Clemens, Doris en Ernst. De legitieme portie is dus ½ x (14.000 + 2.000 – 4000) / 4 = €1.500,-.
Hetgeen een legitimaris krachtens erfrecht verkrijgt komt in mindering van zijn legitieme portie, ex art. 4:71 BW. Ernst heeft het legaat echter verworpen. Op grond van art. 4:73 BW komt het toch in mindering op zijn legitieme portie, want de in dat artikel genoemde uitzonderingen gaan niet op. De legitieme vordering van Ernst is dus 1.500 – 900 = €600,-.
De schuld aan de aannemer van €4000,- is een schuld in de zin van art. 4:7 lid 1 sub a BW. Het is een schuld die Anton al had voor zijn overlijden en die niet met zijn dood teniet gaat. De erfgenamen worden op grond van art. 4:182 lid 2 BW van rechtswege schuldenaar van deze schuld. Het voldoen van de schuld is een deelbare prestatie, dus iedere erfgenaam is verbonden voor een deel, evenredig aan zijn erfdeel. De erfgenamen zijn Beatrijs, Clemens en Doris. Beatrijs is voor ½ aansprakelijk, dus voor €2.000,-. Clemens en Doris zijn ieder voor ¼ aansprakelijk, dus voor € 1.000,-.
De schuld aan Stichting Zie Maar is een legaat (art. 4:7 lid 1 sub h BW). Een legaat komt op grond van art. 4:117 lid 2 BW ten laste van de gezamenlijke erfgenamen. Ook voor het legaat geldt dat als de prestatie deelbaar is, de erfgenamen verbonden zijn voor een deel evenredig aan hun erfdeel (art. 4:117 lid 3 BW). In casu is dat het geval, want het legaat betreft een geldsom. Ook voor het legaat zijn Beatrijs, Clemens en Doris dus aansprakelijk voor resp. ½ en ¼ van € 1.000,-, dus voor resp. €500,- en €250,- euro.
De hoofdregel staat in art. 4:81 lid 1 BW. Ernst kan zijn legitieme vordering te gelde maken nadat zes maanden zijn verstreken sinds het overlijden van Anton.
Aangezien de wettelijke verdeling niet is uitgesloten, geldt echter nadien de uitzondering van art. 4:81 lid 2 BW: de vordering is na die zes maanden pas opeisbaar als Beatrijs in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van haar de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, of zij is overleden.
Doris laat geen erfgenamen achter in de eerste parentele, maar wel in de tweede parentele, art. 4:10 lid 1 sub b BW. Haar erfgenamen zijn haar moeder Beatrijs, broers Clemens en Ernst, en haar vier halfzussen.
Op grond van art. 4:11 lid 1 BW erven alle erfgenamen in beginsel voor gelijke delen. In art. 4:11 lid 2 BW lezen we echter dat het erfdeel van een halfbroer of -zus de helft bedraagt van dat van een volle broer, volle zus of ouder. Bovendien erft een ouder ingevolge 4:11 lid 3 tenminste een kwart. Toepassing van lid 1 en 2 van artikel 4:11 BW zou ertoe leiden dat Beatrijs 1/5 zou erven (Beatrijs, Clemens en Ernst ieder 1/5 en de vier halfzussen ieder 1/10).
Haar erfdeel moet dus worden verhoogd tot een kwart. Het erfdeel van Beatrijs bedraagt dus ¼ van €16.000 = €4.000,-.
Voor Clemens, Ernst en de halfzussen blijft dan €12.000,- over. Bij verdeling van dat bedrag moet aan Clemens en Ernst ieder 2X worden toegekend en aan iedere halfzus X. Totaal moet de €12.000 dus verdeeld worden over 8X. X = 12.000/8 = 1.500. Clemens en Ernst erven dus ieder € 2 maal 1.500 = €3.000 en de halfzussen ieder € 1.500.
In art. 4:97 BW staat aan welke vormvereisten een codicil moet voldoen en welke wilsbeschikkingen daarin kunnen worden gemaakt. Het is mogelijk bij codicil een mantelpak te legateren aan iemand, zie 4:97 sub a, onder 1 BW. In de aanhef van het artikel staat dat een codicil handgeschreven moet zijn. Het codicil dat de erfgenamen in de bureaula van Doris vinden is echter getypt. Het codicil is dus niet geldig en de erfgenamen zijn niet verplicht aan de wens van Doris gehoor te geven.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat relevante blogs en studiemateriaal bij het vak Personen-,familie- en erfrecht aan de UvA.
Deze bundel bevat oude tentamens bij het vak Personen- familie- en erfrecht aan de Universiteit Leiden.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2586 |
Add new contribution