Rechtseconomie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG
- 2595 reads
Aan het einde van de lessen moet je in staat zijn om juridische vraagstukken te ontleden met behulp van kernbegrippen uit de rechtseconomie; kunnen beredeneren welke prikkels specifieke rechtsregels uitoefenen op het gedrag van de individu, daarbij ook gelet op de uitkomsten; uit kunnen leggen hoe markten werken, wanneer overheidsregulering nodig is en welke invloed die rechtsregels op markten hebben; micro-economische basistechnieken kunnen toepassen
De rechtseconomie heeft betrekking op: economische theorieën, strafrecht, overeenkomsten, eigendomsrechten, mededinging, onrechtmatige daad, milieurecht en verzekeringsrecht.
De kernvraag die steeds terugkomt is welke invloed door het recht wordt uitgeoefend. Daarbij behorende vragen zijn; wat is de realisatie van de beoogde effecten? Zijn er andere, betere resultaten? Wat zijn de gevolgen voor individuen? En: wat zijn de gevolgen voor de maatschappelijke welvaart?
De rechtseconomie is een van de belangrijkste ontwikkelingen binnen de rechtenstudie anno 2019. Maar om dat te begrijpen gaan we terug naar de ontwikkeling van rechtseconomie. Dit doen we door middel van een aantal historische gebeurtenissen:
1900: In de vroege jaren 1900 werd de economie voor het eerst gebruikt om juridische vragen mee te benaderen. Dit was vooral op het gebied van mededinging, gereguleerde industrie, belastingen en schade.
1940/1950: De universiteit van Chicago linkte voor het eerst rechtseconomen aan een rechtenstudie op de juridische faculteit.
1960: Ronald Coase’s ‘Problem of social cost’. Coase kwam tot het inzicht dat er een wederkerige relatie is tussen de schadeveroorzaker en het slachtoffer. Het belang van transactiekosten heeft toepassing van de economie op andere disciplines, zoals het aansprakelijkheidsrecht en het contractenrecht, uitgebreid.
1968: Becker linkte economie aan strafrecht.
1957: Becker linkte economie aan rassendiscriminatie.
1981: Becker linkte economie aan gezinsleven.
1961: Calabresi linkt economie aan de onrechtmatige daad.
1962: Manne linkte economie aan vennootschaps- en effectenrecht.
1979: Shavell linkte economie aan verzekeringen.
1973: Richard Posner was geen econoom maar werkte in een de rechtbank. Door zijn ideeën kwam er een nieuwe manier om naar het recht te kijken. Hij kwam met het idee dat efficiëntie de structuur van de common law in het rechtssysteem zou kunnen verklaren. Gezien het feit dat een inefficiënt precedent waarschijnlijk in twijfel zou worden getrokken en worden overruled, heeft de common law in deze visie de neiging om op lange termijn efficiënte oplossingen te ontwikkelen.
1990: Veertig procent van de federale rechtbankrechters in de VS heeft ondertussen een economische cursus gevolg. De juristen gingen open staan voor rechtseconomische redeneringen.
Rechtseconomie groeit op deze manier uit tot een sociale wetenschap waar effecten van beleid en regelgeving kunnen worden getest. In de tweede helft van de 20e eeuw wordt rechtseconomie erkend als de belangrijkste innovatie op het gebied van rechtswetenschappen.
In de rechtseconomie wordt uitgegaan van een volledige voorkeursordening. Dit wordt transitief bekeken: als F wordt geprefereerd boven D, en D boven B, dan wordt F ook geprefereerd boven B. Meer gaat altijd boven minder.
Indifferentiecurven brengen de voorkeuren van een individu in beeld.
Helling van indifferentiecurven: Een individu die meer bezit van goed X is bereid minder van goed Y op te offeren om een extra eenheid van goed X te verkrijgen. Hoe meer men relatief bereid is om op te offeren voor het andere product, hoe steiler de helling.
Een budgetlijn geeft de keuzes weer die een individu kan maken op grond van de veronderstelling dat de individu al zijn geld heeft opgemaakt aan twee verschillende producten.
De optimale keuze is de hoogst haalbare indifferentiecurve. (Dia 23)
De helling van de indifferentiecurve is de helling van de budgetlijn. (Dia 24)
Een edgeworth box krijg je door verschillende indifferentiecurven van twee personen over elkaar te leggen. Hiervoor moet je dan wel de indifferentiecurve van de tweede persoon 180 graden draaien, zodat beide 0 punten in hoeken tegenover elkaar staan (zie dia 26).
Bij de Pareto verbetering wordt het nut van A groter, zonder dat het nut van B kleiner wordt. Dit wordt ook wel het oog van Pareto genoemd.
Bij Pareto optimum zijn indifferentiecurven nodig van twee personen, waarvan de curves raaklijnen hebben. Er is sprake van het Pareto optimum als er geen verbetering meer mogelijk is. De contractcurve geeft een verzameling van Pareto optima weer. Het bestaat uit de verzameling van punten waarin indifferentiecurven van betrokken individuen elkaar raken.
Dan is er nog de contractcurve; deze lijn is een weergave van de verzameling Pareto optima en bestaat uit de verzamelingen van punten waarin de indifferentiecurven van betrokken individuen elkaar raken. Een voorbeeld kan je zien op dia 30.
De interpersonele nutsvergelijking is ontwikkeld omdat Pareto geen inzicht geeft in de vergelijking tussen nutswinst van het ene individu tegenover het nutsverlies van het andere individu.
Volgens dit criterium wordt er een verbetering van de gezamenlijke welvaart gerealiseerd, wanneer er sprake is van een verandering waarbij alle betrokkenen erop vooruit zouden kunnen gaan. De nutswinst (uitgedrukt in geld) van de winnaars overtreft het nutsverlies (uitgedrukt in geld).
Via een kosten en batenanalyse wordt gekeken wat die nutswinst en – verlies is.
Nadeel: sommige onderdelen zijn lastig op geld waardeerbaar, wat is de geldwaarde op een bepaald moment, de waarde van geld verschilt tussen mensen onderling en er ontbreekt een link tussen de kwalitatieve en de kwantitatieve elementen.
Er kan sprake zijn van marktfalen om de volgende redenen:
Externe effecten, zoals schade aan derden, denk aan milieuvervuiling.
Collectieve goederen, hiervan kan je niemand uitsluiten.
Onvolledige mededeling/ monopolies.
Onzekerheid en informatiegebreken.
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur? Vat deze kort samen of haal ze uit de aantekeningen van vorig jaar.
De geschiedenis van de ontwikkeling van de rechtseconomie die aan het begin van het college werd gegeven, is niet terug te vinden in de voorgeschreven literatuur.
Er worden geen recente ontwikkelingen op het vakgebied besproken. Enkel dat rechtseconomie zich steeds verder ontwikkeld, maar hiervan zijn geen concrete voorbeelden gegeven.
Er worden geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot het tentamen.
Er worden geen vragen gesteld die op het tentamen zouden kunnen worden gesteld.
Dit hoorcollege is opgedeeld in twee hoofdvragen:
Waarom zijn er markten?
Wat zijn de consequenties van markten voor maatschappelijke welvaart?
Markten bestaan om verschillende redenen, de belangrijkste voor nu zijn specialisatie en transactiekosten.
Specialisatie
Specialisatie zorgt voor hogere productiviteit. Die hogere productiviteit zorgt ervoor dat men wil ruilen. Daarvan profiteert de producent.
Transactiekosten
Transactiekosten zijn een hindernis in het ruilproces.
Onder transactiekosten wordt verstaan: het zoeken van informatie over prijzen en kwaliteiten; het voeren van onderhandelingen over de verkoopwaarde; het afsluiten van overeenkomsten; het controleren van de naleving van overeenkomsten; het zo nodig afdwingen van naleving van overeenkomsten.
Zijn deze kosten te hoog, dan wil men het liever zelf gaan doen.
Voorbeeld: bij de RUG wordt het eten nu uitbesteed aan een bedrijf, dit bedrijf is gespecialiseerd en zo hoeft de RUG zich er niet meer mee bezig te houden. Dat uitbesteden wordt outsourcing genoemd. Dus te hoge transactiekosten leidt tot outsourcing. Hierbij wordt gekeken naar: de mate waarin er investeringen nodig zijn die specifiek voor de desbetreffende transactie worden gedaan. Is de expertise er niet binnen een bedrijf dan ga je eerder uitbesteden. Verder kijkt men naar de frequentie waarmee dergelijke transacties plaatsvinden, de complexiteit van de transactie en de onzekerheid over de kwaliteiten van de bij de transactie betrokken goederen. Hoe ga je de kwaliteit waarborgen? Want meestal krijg je wat voor anderen het minste kost. En er wordt gekeken naar de mate waarin een bij de transactie betrokken partij afhankelijk is van een derden. Voorbeeld: een stroopwafel producent is vrijwel altijd afhankelijk van supermarkten.
Er zijn tarnsactiekosten om de naleving van overeenkomsten te controleren en het zo nodig afdwingen van deze naleving.
Transactiekosten zijn afhankelijk van
De mate waarin er investeringen nodig zijn die specifiek voor de desbetreffende transactie worden gedaan.
Frequentie waarmee dergelijke transacties plaatsvinden.
Complexiteit van de transactie en de onzekerheid over de kwaliteiten van de bij de transactie betrokken goederen.
Ingewikkeldheid van het meten van de kwaliteiten van de bij de transactie betrokken goederen.
De mate waarin een bij de transactie betrokken partij afhankelijk is van derden.
Vraag = consumenten
Vraagcurve = de willingness to pay
Vraagcurve daalt (hoe hoger de p, hoe minder de q) De consumenten zijn natuurlijk niet zo enthousiast als het gaat om een hoge prijs. Bij een lage prijs wordt de consument pas ‘wakker’.
Marktvraagcurve vindt je door de horizontale optelling van de vraagcurves van individuen. Dia 9.
Aanbod = producent.
We kijken, als het gaat om aanbod, dus naar bedrijven en consumenten.
Deze lijn is altijd naar boven hellend, een producent wil meer verkopen zodra hij er meer aan kan verdienen.
Marktaanbodcurve vindt je door de horizontale optelling van de aanbodcurves van producenten. Dia 10
De totale opbrengst bereken je via Px x Qx. Marginale opbrengst is de verandering in de totale opbrengst die optreedt als de aanbieder 1 extra eenheid van het goed verkoopt (Px). Totale kosten bestaat uit de variabele kosten en de constante kosten bij elkaar opgeteld. Variabele kosten zijn uitgaven die afhankelijk zijn van de productieomvang. Constante kosten zijn uitgaven die onafhankelijk zijn van de productieomvang. Gemiddelde kosten = GTK = totale kosten/Qx. Gemiddelde constante kosten = GCK = CK/Qx. Gemiddelde variabele kosten = GVK = VK/Qx. Px. Marginale kosten is de verandering in de totale kosten indien een extra eenheid wordt geproduceerd, deze is gelijk aan de verandering in de variabele kosten. Winstmaximalisatie: MO=MK.
Wanneer een bedrijf eruitziet als het figuur op dia 17 geldt het volgende: Gemiddelde constante kosten gaan altijd naar beneden, omdat constante kosten altijd gelijk blijven, op begin zijn ze in verhouding heel hoog, maar hoe meer producten je produceert hoe minder de constante kosten ten opzichte van hoeveel je produceert. Een vast bedrag kan je delen door een steeds hoger getal waardoor dus de gemiddelde constante kosten minder wordt. De lijn van de gemiddelde variabele kosten is links hoog en rechts ook hoog en midden wat lager. Dat komt doordat de machine die wordt gebouwd, gebouwd wordt voor het produceren van een bepaalde hoeveelheid. Wil men meer wil produceren dan heb meer machines nodig of krijg je problemen met de bestaande machines, deze vallen dan door te hoge druk soms stil. Daarom is de lijn links en rechts hoog en in het midden wat lager. Invloed van de variabele kosten hoger is hoger dan de invloed van de afname van de constante kosten daarom is ook weer de lijn van GTK links hoog en rechts ook weer omhoog. Marginale kosten: kosten voor volgende eenheid wordt weergegeven, deze lijn gaat altijd door GVK en GTK gaat altijd door minimum van de gemiddelde variabele kosten en gemiddelde totale kosten.
Dia 18. De prijs ligt op 80 cent per stuk. Produceer je 150 welke prijs moet je dan eisen? Is een prijs van 80 cent dan goed? De marginale kosten zijn 1.32. Dus wat wordt geproduceerd kost 1,32 en wordt verkocht voor 80 cent. De kosten per eenheid zijn veel te hoog, men kan wel produceren, omdat de totale kosten lager liggen maar hij maximaliseert zijn winst niet, hij kan beter minder produceren. Dat zie je bij een hoeveelheid van 130. We kijken naar marginale kosten omdat MO=MK, en wanneer dit het geval is bereik je winstmaximalisatie. We willen altijd meer winst hebben. En om winst te hebben, moet je dus kijken of we op de laatste eenheid die we produceren of we daar nog geld verdienen. Dus daarom kijkt men naar de marginale kosten. Bij 130 doe je het wel goed in dit bedrijf omdat MO=MK op dat moment. De prijs snijdt de lijn van de marginale kosten. En wat als men 100 produceert? Kan dat? De prijs voor iedere eenheid is nog steeds 80 cent, en kosten van 40 cent. Dus in principe doen we dat goed. Maar ook omdat we net op onze gemiddelde totale kosten zitten, dus dat is ook fijn. Maar 130 prefereer je, omdat wanneer je meer produceert en meer geld kunnen verdienen. Bij 100 kan je wel alle rekeningen betalen, maar meer produceren is beter op dat moment omdat je dan meer kan verdienen. Bij 150, draai je verlies op de producten van 130 tot en met 150. En wat als we 80 produceren? Dan zit je op de marginale kosten, onder de prijs en gemiddelde variabele kosten kunnen wel betaald worden, maar zit je zit dan onder gemiddelde totale kosten, die zijn dan niet gedekt. Dus dan alleen variabele kosten zijn dan gedekt en de rest niet, dus hier kan je produceren, maar op termijn gaat het niet goed, omdat er iedere keer geld ontbreekt. Is de opbrengst minder dan de variabele kosten, dan ga je niet produceren.
Bij markten praat je over evenwicht. Dat is daar waar vraag en aanbod elkaar raken.
Bij een overmatige vraag ligt de prijs onder de evenwichtswaarde. Dan gaat de prijs dus omhoog.
Tegen prijzen boven het evenwicht verkopen verkopers niet zoveel als ze willen, de impuls van een ontevreden verkopers is om de prijs te verlagen en andersom. Dit gebeurt allemaal automatisch, een markt regelt zichzelf.
Excess supply: meer mensen die hun product neer willen zetten, dus meer concurrentie, meer keuze die leidt tot lagere prijzen. De prijs daalt door overmatig aanbod.
Excess demand: mensen vragen meer producten dan er geproduceerd wordt. Er is weinig keuze, dat leidt tot hogere prijzen. De prijs stijgt door te weinig aanbod.
Tegen prijzen boven het evenwicht verkopen verkopers niet zoveel als ze willen. De impuls van een ontevreden koper is om een prijs te verlangen. Tegen prijzen onder de evenwichtswaarde kunnen kopers niet de hoeveelheden verkrijgen die ze willen. Sommige kopers zijn bereid om een iets hogere prijs te betalen.
Een bijzonder kenmerk van dit equilibratieproces is dat niemand het bewust plant of regisseert. Het is iets wat automatisch gebeurt, wij werken er iedere dag aan mee. Als een verkoper ziet dat hij veel verkoopt, kan hij de prijs verhogen. Als hij ziet dat hij minder verkoopt, zal hij de prijs verlagen.
Consumentensurplus is het verschil tussen de reserveringsprijs van een koper voor een product en de daadwerkelijk betaalde prijs.
Reserveringsprijs is dat wat de koper bereid is te betalen.
Voorbeeld: markt met 11 potentiële kopers. Elke koper kan 1 product kopen. Koper 1: reserveringsprijs = 22. Koper 2: reserveringsprijs = 20. Koper 3: reserveringsprijs = 18 etc. stel dat dit goed verkrijgbaar was voor een prijs van 12 euro per stuk. Hoeveel totaal aan consumentensurplus zouden kopers op deze markt kunnen oogsten? De laatste eenheid die gekocht wordt, genereert helemaal geen consumentensurplus omdat de reserveringsprijs gelijk is aan de prijs. Consumentensurplus is het cumulatieve verschil tussen de hoogste prijs die ze bereid zijn te betalen en de prijs die ze daadwerkelijk betalen. Alles boven de prijslijn en beneden de vraag is consumentensurplus. Berekening: lengte x breedte x een half. Bovenste driehoek. Zie dia 31.
Het producentensurplus is het cumulatieve verschil tussen de productiekosten en de marktprijs. Dat is de onderste driehoek, zie dia 32.
Wij kijken slechts naar een markt, dat noemt men partiële evenwichtsanalyse. Algemene evenwichtsanalyse, daarmee wordt bedoeld dat alle markten tegelijkertijd in beschouwing worden genomen.
Prijzen en de hoeveelheden die op de markt worden gerealiseerd zijn afhankelijk van de marktvorm.
Marktvormen zijn afhankelijk van de producten (homogene/heterogene) en acteurs (veel of weinig).
Homogeen betekent dat alle producten hetzelfde zijn. Heterogeen betekent dat dit juist niet het geval is, zoals bijvoorbeeld een auto.
Wij kijken naar volledige mededinging. Dan zijn er veel aanbieders en vragers. Als aanbieder en vrager heb je dan geen invloed op de prijs. Verder gaat het hierbij om een homogeen product.
Alle stof is terug te vinden in hoofdstuk 1 en 2 van het boek.
Er worden geen recente ontwikkelingen besproken.
Het tentamen zal digitaal worden afgenomen, het boek moet bestudeerd worden, maar ook het aanvullende materieel dat op Nestor staat zal worden getoetst. Tot slot is het belangrijk om een rekenmachine mee te nemen.
Er worden geen vragen behandeld die op het tentamen zouden kunnen voorkomen.
Marktuitkomsten die tot stand komen als er sprake is van volledige mededinging zijn efficiënt, indien er geen marktfalen als externe effecten zijn, collectieve goederen of informatiegebreken.
Volledige mededinging heb je als je een groot aantal bedrijven hebt die met elkaar concurreren. Omdat er een groot aantal concurrenten zijn, wordt ervan uit gegaan dat de bedrijven zelf geen invloed kunnen uitoefenen op de marktprijs. Bij een monopolie is er maar één bedrijf dat een product levert en hij kan dus ook zelf de marktprijs betalen.
Een andere aanname die belangrijk is in het kader van volledige mededinging is dat een consument alle informatie heeft die hij nodig heeft om het te kopen. Als een bedrijf opereert in het kader van volledige mededinging de prijs omhoog hoogt, is het risico dat de consument naar een ander gaat.
Onvolledige mededeling is dus een verzamelnaam voor marktvormen waarbij de individuele aanbieder wel invloed heeft op de prijs.
Monopolies kunnen op verschillende manieren ontstaan:
Innovatiemonopolie; je bedenkt iets en je bent de enige die dit op de markt heeft. Je kan hoge prijzen vragen, omdat je de enige bent die het heeft. Als iedereen het wil hebben, willen mensen ook een hogere prijs betalen.
Fuseren van aanbieders; als bedrijven een fusie doen (samengaan). Doordat kleine bedrijven zich samenvoegen, krijg je een heel groot bedrijf.
Kartels; als bedrijven niet officieel samengaan, maar wel afspraken maken hoe ze al dan niet concurreren.
Mededinging; het kan ook ontstaan door de gewone werking van concurrentie. Als je met vele bedrijven begint, maar je bent beter, dan word je groter. Op een bepaald moment ben je dan het enige bedrijf dat nog over is.
Octrooi; monopolies kunnen gecreëerd worden op basis van een octrooi. Een octrooi is een intellectueel eigendomsrecht die je kan aanmelden, op basis hiervan kan je dan een eigendomsrecht verwerven op jouw trademark of jouw idee.
Op grond van overwegingen van algemeen belang kan het wettelijk alleenrecht de productie van een goed aan één producent worden toegekend. (Denk aan post, NS, gas, water en elektra)
Op dia 6 staat een voorbeeld van kostenfuncties.
Winst maximaliserend gedrag; dia 7. Wat zijn de marginale kosten, dat is belangrijk om naar te kijken.
Vraag en aanbod; dia 8. Horizontale optelling van producten die geproduceerd kunnen worden voor een bepaalde prijs. Je kijkt nu naar de hele markt in plaats van één bedrijf.
Volledige mededinging; dia 9. We gaan ervan uit dat er altijd een evenwichtsprijs is, of we deze snel kunnen bereiken. Hieruit kan je ook de consumentensurplus en de producenten surplus zien.
Hoeveel produceer je? Dia 10. Je produceert zolang je nog winst draait. In dit geval is het bij 11 eenheden nog wel, maar bij twaalf niet meer.
De monopolist hoeft bij het vaststellen van zijn prijs weliswaar geen rekening te houden met mede-aanbieders, maar hij moet er wel op bedacht zijn dat zijn prijs bepalend is voor de hoeveelheid die hij van zijn product kan verkopen. Voor een monopolist is het belangrijk om naar de marginale kosten te kijken en de marginale opbrengst. Die is anders dan de gewone marktprijs, want voor iedere eenheid die hij moet verkopen, moet hij voor iedere eenheid die hij eerder heeft verkocht ook de prijs reduceren.
Monopolist: maximale opbrengt en marginale kosten.
Perfecte mededinging: marginale kosten en de marktprijs.
Grafisch kunnen we zien welke effecten de monopolie heeft; dia 13. Een monopolist wil winst draaien. Hij zal produceren waar de marginale kosten en de marginale opbrengst gelijk is. Voor de welvaart is een monopolist niet goed, omdat we een dead weight loss zien. Een driehoek in de grafiek is een gedeelte van de consumenten surplus waar niemand baat bij heeft, de driehoek is nu van niemand. Het is een gedeelte dat verloren is in de maatschappij.
De welvaartseffecten van de monopolie kunnen in twee elementen worden getoetst.
Statische efficiëntie: hoe gaat het met de monopolie op dit moment?
Allocatieve efficiënte: een iemand die een product voor een bepaalde prijs wil hebben, zou het ook kunnen kopen. Hier zie je een probleem. Er zijn mensen die een product kunnen kopen, maar de mensen die enkel een lagere prijs kunnen betalen krijgen het product dan niet.
Productieve efficiëntie: als je een groot bedrijf hebt kan je zonder moeite veel geld uitgeven. Maar zoveel geld uitgeven is niet altijd nodig, denk aan te dure koekjes bij de koffie of je eigen airline.
X-inefficiëntie: verspilling in het productieproces
Mix van producten: te veel van een goed wat mensen eigenlijk niet willen hebben, en te weinig van een product waar wel vraag naar is. De economie kan nu niet in evenwicht worden gebracht.
Dynamische efficiëntie: hoe gaat het met de monopolie in de toekomst? Wat gebeurt er met investeringen en ontwikkelingen in de toekomst?
De mededingingswet is vrij jong, deze stamt uit 1889.
Canadian Competition law (1889)
US Competition law Sherman Act (1890)
German Unfair Competition Law (1909)
Canadian Combines investigation Act (1923)
France reinforce provisions (1926)
De Nederlandse wet is nog veel jonger, deze kwam rond 1990/2000. De vraag is waarom het belangrijk is dat we die mededingingswetten toen hebben opgesteld. Dat heeft verschillende redenen. Er kwamen nieuwe uitvindingen. De mogelijkheid tot transportatie werd steeds beter. Ook communicatiemogelijkheden gingen vooruit.
Dus waarom in de 19e eeuw?
Revolutie in transport en communicatie
Technologische innovaties, aandelenmarkt, nieuwe managementmethoden.
Schaalvoordelen (‘groot is mooi’).
Na de Tweede wereldoorlog, in 1951 ontstond de Europese gemeenschap van kolen en staal. Die was opgezet met het idee dat het mogelijk zou zijn om binnen Europa met elkaar handel te drijven op een fatsoenlijke manier zonder oorlog. Voordelen:
Geen handelsbarrières, geen discriminatie
Motivatie: vrije markten, gelijke toegang tot middelen.
Verbod op overeenkomsten.
Verbod op misbruik.
Fusiecontrole.
We kijken ook kort naar het verdrag van Rome. In die tijd had alleen Duitsland een strikte mededingingswet. Frankrijk had een soort gelijke wet, maar was niet gedetailleerd. In het verdrag van Rome was er ook een verbod op kartels en misbruik.
De vraag die er is en blijft is natuurlijk waarom is er een gemeenschappelijk beleid nodig?
Doelstelling is de werking van een interne markt
Nationaal versus supranationaal.
Drawback of national policies
Minder grensoverschrijdende effecten
Bedrijven maken deel uit van het publieke belang.
Wat je eigenlijk wil doen met een mededingingswet, is kijken naar het gedrag van bedrijven en de gedragsprikkels op het gebied van openbare ondernemingen. Allebei wil je reguleren en daarvoor is een gemeenschappelijk beleid erg handig.
Kartels zijn concurrentie afspraken van bedrijven. De mogelijkheid om monopolistische winsten te behalen hangt af van de aard van concurrentie op de markt. Kartels zijn moeilijk om op te zetten en afhankelijk van verschillende elementen. Het hangt bijvoorbeeld af van hoeveel partijen er om tafel moeten, de mate van vertrouwen, of er over veel of weinig producten afspraken moeten worden gemaakt.
Alles wat er wordt behandeld is terug te vinden in de voorgeschreven literatuur.
Er worden geen recente ontwikkelingen besproken.
Er zijn geen opmerkingen gemaakt met betrekking op het tentamen.
Er zijn geen vragen behandeld die op het tentamen zouden kunnen terugkomen.
Dit hoorcollege (13/02/2019) is komen te vervallen in verband met de mogelijkheid tot het maken van een bonusopdracht.
De mogelijkheid om monopolistische winsten te behalen hangt af van de concurrentie op de markt. De concurrentie op basis van aantallen en de concurrentie op basis van prijzen.
Kartels zijn moeilijk op te zetten en afhankelijk van verschillende elementen:
De mogelijkheid om marktrijzen te beïnvloeden.
De marktconcentratie.
De mate van rivaliteit.
Productdifferentiatie. Bij een kartel worden niet alleen afspraken gemaakt, maar moet ook gekeken kunnen worden of de afspraken worden nageleefd, dat is lastig bij productdifferentiatie.
Het bereiken van een overeenkomst is moeilijk om verschillende redenen:
Kosten van onderhandelingen - geheimhouding is probleem, bedrijven moet info geven over bedrijf en willen dat vaak niet
Productdifferentiatie - met veel verschillende producten op de markt is het lastig na te gaan of iedereen zich aan de afspraken houdt.
Vraagvolatiliteit – de vraag veranderd en dan moet het kartel zich aanpassen
Verschillende kostenstructuren
Intertemportele voorkeuren - voorkeuren van personen, of ze het product liever vandaag of morgen willen hebben. Kartels functioneren goed als mensen homogeen zijn.
Kosten van collusie (boetes) - kartels zijn bij wet verboden. Afspraken kun je dus niet voor de rechtbank opeisen.
Verschillen in risicoaversie
Er kan één leider zijn die de prijs aangeeft en doorgeeft aan de rest van het kartel. Als er prijsregels zijn dan zitten bedrijven tegen de bovenkant aan.
Kartel (in)stabiliteit
Een kartel is meestal op lange termijn instabiel. Je wilt met je kartel minder produceren en een zo hoog mogelijke prijs, maar elke individuele producent wil liever iets meer produceren. Als iedereen meer produceert, werkt het kartel niet. Je hebt ook sanctiemechanisme nodig: je gaat meer produceren als iemand anders doet maar dan is iedereen de dupe (ook jijzelf). Dat is dus duur, de vraag is dan of je voor sanctiemechanisme wil betalen.
Verticale integratie: bedrijven werken met elkaar samen, bijvoorbeeld de producent van een auto en de producent van verlichting. Als er sprake is van verticale integratie, dan is het lastig om te achterhalen of iedereen zich aan de afspraak houdt.
Risico van detectie van overtreders: de persoon die als eerst persoonlijke informatie vertelt (klikt) over het kartel bij de overheid hoeft geen boete te betalen.
Artikel 101 VwEU - bepaling tegen kartels
Artikel 101 VwEU niet altijd van toepassing. Nederlandse kartelrecht is van toepassing als een kartel enkel in Nederland bestaat. Ook niet van toepassing als kartel geen invloed heeft op de interne Europese markt.
Uitzondering art. 101: totale marktaandeel van niet meer dan 10% indien partijen daadwerkelijke of potentiële concurrentie zijn - deminimis regel. Van 15% wanneer de partijen geen concurrenten op de relevante markten zijn.
De reden van deze uitzonderingen is dat toepassing van de wet veel geld kost, dus niet achter de kleine overtredingen aan zal gaan.
De afspraak moet bijdragen aan de verbetering van de productie of de distributie of aan de bevordering van de technische of economische vooruitgang.
De voordelen die voorvloeien uit de afspraken moeten voor ene redelijk deel ten goede komen aan de gebruikers.
De concurrentie mag niet verder beperkt worden dan strikt noodzakelijk is.
Er moet in de markt voldoende concurrentie overblijven.
Misbruik
Bedrijf is dominant als bedrijf zich in zekere mate onafhankelijk kan gedragen. Zij hebben:
Mogelijkheid om de prijzen te beïnvloeden.
Toegang tot de markt
Grootte van de markt
Verwachte productiestrategie (bijvoorbeeld afschrikking)
Zijn positie verdedigen/afschrikken doet hij door:
Beperking van prijzen (limit pricing)
Fusies
Arbeidscontracten in de industrie zodat het voor nieuwe bedrijven te duur is om met jou in mededinging te treden. Het kan dan uit dat het je iets meer kost.
Investering in overcapaciteit: te veel producten zodat het voor nieuwe producenten moeilijk wordt toe te treden. Als ze in de markt komen kun je ze er zo weer uitgooien, want prijs gaat omlaag en je hebt een buffer en zij niet.
Verticale integratie: bedrijven proberen betere controle over producten te houden. Als er veel verschillende producten zijn en allemaal min of meer hetzelfde zijn, dan wordt het nieuwe product niet gevonden.
Productdifferentiatie
Misbruik van macht -> overtreding
Prijsdiscriminatie: verschillende consumenten verschillende prijzen geven
Tying: voor een hele goedkope prijs een product verkopen en dan niet goed verdienen door product, bv. Printer goedkoop, cartridges heel duur, maar je hebt ze nodig.
Roofprijzen: prijsmechanisme waarbij geprobeerd wordt concurrenten uit de markt te pesten
Contractuele beperkingen
Territoriale beperkingen
Juridische elementen van dominantie
Relevante markt: bedrijf is alleen dominant op bepaalde markt. Niet elk groot bedrijf is dus dominant, omdat het afhankelijk is op welke markt ze actief zijn
Er is sprake van een economische machtspositie
Misbruik: gedrag van bedrijf op een gebied of in een tijd dat bedrijf zoveel economische macht heeft dat er sprake is van dominantie.
Relevante markt: vraag is er of een substituut is
Productmarkt
Uitwisselbaarheid van producten
Fysieke eigenschappen
Consumptie-eigenschappen
Vraag-/aanbodstructuren
Potentiële concurrentie
Geografische markt - kan EU zijn, maar ook kleiner
Transportkosten
Afbakening van de relevante markt
Correlaties: onderlinge afhankelijkheid van bijvoorbeeld productprijzen
Prijselasticiteit
Vraag reacties op prijswijzigingen
Vraag reacties op prijswijzigingen van complimenten en substituten
SSNIP test
Als een prijsverhoging ertoe leidt dat de consument goed ‘B’ koopt in plaats van ‘A’, maakt product ‘B’ deel uit van de relevante markt. Er is een probleem als ‘opgeblazen’ prijzen als basis worden gebruikt. Soms is een prijs al kunstmatig hoog bij bijvoorbeeld monopolie.
Positie van marktmacht
In de EU worden marktaandelen meegewogen, maar er is geen directe link tussen marktaandelen en het feit dat een bedrijf een dominante positie heeft. Ook naar andere elementen kijken:
Productvervanging.
Aantal concurrenten.
Marktconcentratie: te veel producenten er zijn, hoe grote speler.
Belemmeringen voor toegang: als het makkelijk is om toe te treden tot de markt en dan heb je bijna geen marktkracht ook al ben je monopolist.
Potentiële concurrentie: zijn er belangrijke spelers die makkelijk vanuit een andere hoe met jou in concurrentie kunnen treden.
Dit moet je in de gaten houden bij de vraag of er sprake is van marktmacht.
Er worden geen onderwerpen behandeld die niet zijn terug te vinden in de literatuur.
Er worden geen recente ontwikkelingen binnen het vakgebied besproken.
Er worden geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot het tentamen.
Er worden geen vragen behandeld die behandeld zouden kunnen worden op het tentamen.
Onrechtmatige daad
De redenering van de wetgever om wetgeving op dit gebied te introduceren gaan we rechtseconomisch bekijken:
Het gaat er in zekere zin over om kosten voor de maatschappij te minimaliseren. Kosten van de maatschappij bestaan niet alleen uit kosten voor het slachtoffer, maar ook het voorkomen van ongelukken. Als iemand geen voordeel van schadevermindering heeft, dan is hij het beste uit wanneer hij afziet van zorgvuldig gedrag. Dit is vaak inefficiënt omdat de dader geen rekening houdt met de schadegevolgen voor het slachtoffer. Er is sprake van een negatief extern effect.
Veronderstellingen:
De dader, het slachtoffer en de schade is bekend
Het juridisch vereiste causale verband ligt vast.
Er zijn geen rechtvaardigingsgronden.
Beredeneren:
Levert de introductie van een aansprakelijkheidssysteem een hogere welvaart op?
Hoe is het met de alternatieven: schuldaansprakelijkheid, risicoaansprakelijkheid of geen aansprakelijkheid.
Unilaterale ongevallen versus bilaterale ongevallen
Unilateraal: Alleen daders kunnen ongevallen veroorzaken; slachtoffers kunnen daar niets aan doen.
Ook voor het slachtoffer geldt dat hij zich op een bepaalde manier gedraagt en heeft te gedragen.
Unilaterale ongevallen
De mate van zorg is afhankelijk van kosten van zorg en schade.
Bij unilaterale ongevallen leidt het ontbreken van een aansprakelijkheidssysteem tot de keuze van een inefficiënt niveau van zorg. Een risicoaansprakelijkheidssysteem leidt tot de keuze van een efficiënt niveau van zorg. Een schuldaansprakelijkheidssysteem is voor zijn werking afhankelijk is van de keuze van de norm (deze kan ook efficiënt zijn).
Algemene analyse
Hoger niveau van zorg => hogere kosten
Verwachte schade => bestaat uit de kans op schade maal de omvang van de schade (hoger zorgniveau kan ertoe leiden dat de kans op schade of de schade zelf afneemt)
Maatschappelijke kosten => kosten van dader en slachtoffer, kosten voor derden tellen we niet mee hier.
Deze algemene analyse kan je grafisch weergeven, zie dia 15.
Als er geen aansprakelijkheid is, zal het efficiënte zorgniveau niet worden gekozen. Als er een risicoaansprakelijkheidssysteem is, zal het efficiënte zorgniveau worden gekozen. Als er een schuldaansprakelijkheidssysteem is, wordt het niveau van zorg gekozen dat het recht vaststelt, mits dat niet een te hoog niveau is.
Activiteiten
Wanneer de dader de kosten en opbrengsten kent van elke keer dat een activiteit wordt ontplooid, kiest hij voor dat aantal dat hem het hoogst mogelijke verschil tussen opbrengsten en kosten oplevert. Denk bijvoorbeeld aan een transport van plutonium door de binnenstad van Groningen, het liefst hebben we dat niet elke dag. Maar het is afhankelijk van een aansprakelijkheidssysteem of dit vaker gebeurt of niet.
Bij geen aansprakelijkheid zal de dader kiezen voor een efficiënt aantal activiteiten.
Bij schuldaansprakelijkheid is de dader niet aansprakelijk als hij zich aan de wettelijke norm houdt. Dat betekent ook dat hij voor een redelijk hoog activiteitsniveau kiest. Omdat zijn netto-opbrengsten altijd omhooggaan. De reden dat de dader voor een inefficiënt aantal activiteiten kiest, heeft te maken met het feit dat hij door het aanhouden van het rechtens vereiste zorgvuldigheidsniveau niet aansprakelijk is voor de schade en daardoor niet de volledige maatschappelijke kosten van zijn activiteiten hoeft te dragen!
Conclusie
Het ontbreken van aansprakelijkheid leidt zowel tot de keuze van een inefficiënt zorgniveau als tot een inefficiënt aantal activiteiten. Het risicoaansprakelijkheidssysteem leidt zowel tot de keuze van een efficiënt zorgniveau als tot een efficiënt aantal activiteiten. Het schuldaansprakelijkheidssysteem leidt tot de keuze van een efficiënt zorgniveau indien het recht dat z
orgniveau vaststelt, maar leidt dan tot een inefficiënt aantal activiteiten. Als rechters een lager of een iets hoger (inefficiënt) zorgniveau kiezen, valt zowel de keuze van het zorgniveau als ook het aantal activiteiten inefficiënt uit.
Onder schuldaansprakelijkheid valt zowel de keuze van het zorgniveau als van het aantal activiteiten efficiënt uit, indien het vereiste zorgniveau ‘te hoog’ is (in die zin dat de kosten van zorg, benodigd om aansprakelijkheid te vermijden, hoger zijn dan de totale kosten in geval van aansprakelijkheid) => dader kiest ervoor om voor alle schade aansprakelijk te zijn.
Bilaterale ongevallen
In Nederland is er altijd de mogelijkheid om beroep te doen op eigen schuld van het slachtoffer, art 6:101 BW. Als er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, dan is de motorvoertuigbestuurder niet meer per definitie aansprakelijk voor de hele schade. Er is een strikte risicoaansprakelijkheid
Risicoaansprakelijkheid met de mogelijkheid van beroep op eigen schuld van het slachtoffer (aansprakelijkheid vervalt), er is een strikte schuldaansprakelijkheid. Schuldaansprakelijkheid met de mogelijkheid van beroep op eigen schuld van het slachtoffer
Comparatieve schuldaansprakelijkheid: dader en slachtoffer dragen de schade naar rato van de afwijking van het vastgestelde zorgniveau
We hebben nu met de gedragingen van zowel dader als slachtoffer te maken, zodat we twee efficiënte zorgniveaus moeten vaststellen. Het efficiënte zorgniveau van het slachtoffer wordt medebepaald door het zorgniveau van de dader, terwijl het efficiënte zorgniveau van de dader wordt medebepaald door het zorgniveau van het slachtoffer. Er zijn nu twee personen die voor een zorgniveau moeten kiezen en die zorgniveaus zijn afhankelijk van elkaar. Hiervoor gebruiken we een uitkomstenmatrix (zie dia 39). Er is dan keuze uit twee strategieën: veel en weinig zorg. De schade varieert met de mate van de zorg die wordt betracht door dader en slachtoffer. Wij veronderstellen dat het vereiste zorgniveau gelijk is aan het efficiënte niveau.
Activiteiten
Risicoaansprakelijkheid met de mogelijkheid van beroep op eigen schuld van het slachtoffer: De dader moet zijn activiteiten aanpassen om schade te voorkomen, omdat slachtoffer alleen aansprakelijk is als hij niet aan de norm voldoet.
Schuldaansprakelijkheid: De dader is alleen aansprakelijk als hij niet aan het zorgniveau voldoet. Omdat het slachtoffer de schade moet dragen, houdt deze daar rekening mee in de keuze van het aantal activiteiten.
Risicoaansprakelijkheid met de mogelijkheid van beroep op eigen schuld van het slachtoffer en Schuldaansprakelijkheid zijn efficiënt als het rechtens vereiste zorgniveau efficiënt is. Beide zijn niet efficiënt als het om het activiteitsniveau gaat. Geen systeem is perfect!
Alle onderwerpen zijn terug te vinden in de literatuur.
Er worden geen recente ontwikkelingen in het vakgebied besproken.
Er worden geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot het tentamen.
Er worden geen vragen behandeld die gesteld zouden kunnen worden op het tentamen.
Er bestaat een stelsel van wetten en regels waarmee de private eigendom van en de beschikkingsbevoegdheid over goederen en diensten zijn vastgelegd.
Regels en bescherming garanderen dat de eigenaar de exclusieve gebruiksrechten heeft en houdt over de goederen en diensten.
Eigendom heeft twee belangrijke karakteristieken:
Exclusiviteit: De mogelijkheid om anderen van het gebruik en de baten uit te sluiten.
Rivaliteit: Het gebruik door de één gaat ten koste van het gebruik door iemand anders.
Er kan een verschil gemaakt worden tussen private en collectieve goederen.
Private goederen: rivaliteit en exclusiviteit
Collectieve goederen: non-rivaliteit en non-exclusiviteit, je kan mensen niet het gebruik ontnemen en het gebruik door de een gaat niet ten koste van de ander.
Het instellen van een overheid in combinatie met het regelen en handhaven van eigendomsrechten maakt een einde aan het recht van de sterkste.
Dit leidt tot besparingen op particuliere legertjes en de schade van krijgshandelingen, en leidt daardoor tot verbetering van de maatschappelijke welvaart.
Een common is bijvoorbeeld een stuk land die in de geschiedenis deel uit heeft gemaakt van een dorp. Een stuk land die door iedereen gebruikt kan worden die in dat land woont.
Wij veronderstellen dat er een overheid is, compleet met politieapparaat en rechterlijke macht.
Er bestaat grond voor gemeenschappelijk gebruik.
Een rationeel handelende veehouder heeft als doelstelling het maximaliseren van zijn netto opbrengst (opbrengsten minus kosten).
Het grondgebruik bij een klein aantal koeien is non-rivaliserend, maar bij het voortdurend uitbreiden van de kuddes is het rivaliserend => overbegrazing!
Inefficiënt omdat de totale welvaart van de gezamenlijke veehouders kleiner is dan maximaal haalbaar.
Veehouders kijken wel naar eigen private kosten en opbrengsten, maar houden geen rekening met de negatieve gevolgen van hun handelen voor anderen. Hier is sprake van een negatief extern effect.
Deze tradegy of the commons kunnen we vanuit een rechtseconomische invalshoek benaderen: een methode om de interactie tussen verschillende individuen te onderzoeken.
Dominante strategie: het geval dat een speler voor één bepaalde strategie kiest, ongeacht wat de andere speler of spelers doen. Het probleem is dat het goed werkt aan het begin van de rit. Maar uiteindelijk worden de voordelen kleiner. Er is sprake van individuele rationaliteit die leidt tot collectieve irrationaliteit. Dat kan leiden tot een situatie waar uiteindelijk uitbreiden geen dominante strategie meer is. Een situatie waar dat speelt is bij vissen. Het tegenhouden van vissen is een van de grootste uitdagingen in Europa.
Vanaf een bepaalde mate van gebruik van gemeenschappelijke hulpbronnen treed er schaarste op; er ontstaat dan rivaliteit in het gebruik. Vanaf het moment dat het gebruik rivaliserend wordt, brengt additioneel gebruik kosten met zich mee.
Bij gemeenschappelijke eigendom draagt de individuele gebruiker de kosten van additioneel gebruik niet of niet ten volle.
Voorbeelden van de tragedy of commons zijn vissen en in de file staan.
Collectieve eigendom met vrije gebruiksmogelijkheden leidt altijd tot overmatig gebruik!
Cruciaal is:
Het recht om anderen van het genot en de opbrengsten uit te sluiten (exclusiviteit bewerkstelligt dat elke veehouder wordt geconfronteerd met de volledige kosten van zijn handelingen, dat is efficiënt).
Overdraagbaarheid. De overdraagbaarheid van eigendomsrechten creëert een markt waar de partijen door middel van onderhandelingen en wederzijds voordelige ruil hun welvaart kunnen verbeteren.
De werking van de markt en de totstandkoming van de efficiënte allocatie zijn afhankelijk van
De initiële allocatie van de eigendomsrechten en
Het gemak waarmee A en B tot één succesvolle onderhandeling kunnen komen
Het theorema stelt dat het inefficiënte gebruik van schaarse middelen dat kan ontstaan bij gemeenschappelijke eigendom, kan worden opgeheven door private eigendomsrechten toe te wijzen aan één van de betrokken partijen; aan wie de eigendomsrechten precies worden toegekend, maakt voor de efficiëntie van de uiteindelijke uitkomst niets uit, zolang de transactiekosten voor de betrokken partijen nihil zijn.
Stelling: eigendomsrechten zijn het belangrijkste in de maatschappij. Hoe je ze verdeelt maakt niet uit, want als mensen kunnen ruilen, betekent het dat de uitkomst altijd efficiënt is.
Transactiekosten zijn de kosten die gepaard gaan met het opstellen, afsluiten en naleven van overeenkomsten. Wanneer we er echter vanuit moeten gaan dat er transactiekosten zijn, althans dat ze niet verwaarloosbaar klein zijn, is volgens het Coase-theorema een efficiënte uitkomst niet altijd verzekerd.
Als de overheid een keuze heeft en er zijn transactiekosten in het geding, dan verdient het vanuit efficiëntieoogpunt de voorkeur dat de eigendomsrechten direct worden toegewezen aan diegenen die de efficiënte aanwending kunnen verzorgen.
Het is verstandig de regels zodanig in te richten dat de transactiekosten zo laag mogelijk blijven.
Invoering van private eigendomsrechten heeft alleen zin als de baten voor de samenleving groter zijn dan de kosten. Dat is in de rechtseconomie bijna altijd het geval. Baten en kosten moeten altijd vergeleken worden om te kijken waar je aan toe bent. Als je iets hebt wat niet schaars is, heb je eigenlijk geen markt.
Als een particulier het eigendomsrecht van een andere particulier schendt, kan dat leiden tot onderhandelingen tussen beide partijen waarbij de schender van het recht een schadevergoeding betaalt (schadevergoeding is een compensatie voor de negatieve externe effecten).
Door de verplichting om schadevergoeding te betalen, wordt een partij gedwongen rekening te houden met de effecten van zijn handelen voor een andere partij, zodat een efficiënte uitkomst kan worden verwacht.
De overdraagbaarheid van eigendomsrechten draagt ertoe bij dat een object in de efficiënte aanwending terecht kan komen. Als je een recht hebt, die overdraagbaar is dan kan via aanbod en aanvraag het goed bij diegene terecht komen die er het meest voor wil betalen.
De overheid is geen normale partij , zij hebben monopolie op macht. De overheid kan beslissen wat van hem is en wat niet.
Willekeurig => de markt voor objecten kan niet functioneren en er komt geen efficiënte allocatie tot stand.
Onteigeningswet => Schadeloosstelling: volledige vergoeding voor alle schade die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt.
De prijs is de marktprijs.
Schaarste leidt ertoe dat regulering (eigendomsrechten) wenselijk wordt.
Markt in het algemeen is een goed instrument die leidt tot efficiëntie.
Dynamische efficiënte is efficiëntie in de toekomst hoe wij een uitdaging het beste aan kunnen gaan met de nieuwe ontwikkelingen.
Private eigendomsrechten zijn voorwaarden voor de ‘markt’ ( dat betekent dat we exclusiviteit en overdraagbaarheid hebben van het product).
De efficiënte verdeling van middelen wordt bereikt als de ideeën worden ontwikkeld waarvan de maatschappelijke baten hoger zijn dan de ontwikkelingskosten.
Hoe doe je dit?
Overheid financiert de ontwikkeling
Laat het aan de markt over wat leidt tot toekenning van een exclusief gebruiksrecht, wat vervolgens leidt tot een monopolie positie.
Toekenning van een monopolie op het gebruik van informatie vergroot de maatschappelijke welvaart doordat er meer informatie wordt geproduceerd, maar door het monopolie gaat de welvaart ook omlaag.
Die optimale duur wordt bereikt waar het saldo van de maatschappelijke baten en kosten van bescherming maximaal is.
TRIPS (Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights) => 20 jaar.
In Nederland (Art. 36 lid 6 Rijksoctrooiwet 1995) => 20 jaar; elk jaar een bijdrage voor het behoud van het recht.
Alles wat er in het hoorcollege wordt behandeld is terug te vinden in de voorgeschreven literatuur.
Er worden geen recente ontwikkelingen in het vakgebied besproken.
Er worden geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot het tentamen.
Er worden geen vragen gesteld die op het tentamen behandeld zouden kunnen worden.
We beginnen vandaag met een aantal beginselen:
Consensualisme leidt tot wilsovereenkomst.
Contractvrijheid leidt tot partijautonomie.
De verbindende kracht van een overeenkomst leidt tot verplichting de afspraak na te komen.
Wanneer vrij en weloverwogen door alle betrokken partijen wordt besloten tot het aangaan van een bepaalde transactie, en die transactie wordt uitgevoerd via gelijk oversteken, leidt die transactie zonder twijfel tot een welvaartsverbetering. Dat resulteert erin dat er geen behoefte aan overeenkomstenrecht is.
Het overeenkomstenrecht maakt de nakoming van contracten afdwingbaar en daardoor wordt het afsluiten van contracten interessant.
Het opstellen van volledige overeenkomsten is slechts zinvol als er geen kosten verbonden zijn aan het opstellen van zulke overeenkomsten, bijvoorbeeld:
De kosten van het inventariseren van alle mogelijke eventualiteiten
De kosten van het onderhandelen over oplossingen
De kosten om achteraf te verifiëren
Onvolledige overeenkomsten vraagt om overeenkomstenrecht.
Nutsmaximaliserend gedrag houdt in dat een individu zijn keuzes maakt door uit de beperkte mogelijkheden die hem geboden zijn, dat alternatief te kiezen dat hem het hoogste nut oplevert.
Consistente voorkeursordening
Realistische beperking keuzemogelijkheden
Optimale keuze
Er kan bij de totstandkoming van de overeenkomst iets mis gaan, we spreken dan van onvolmaaktheden. Voorbeelden van onvolmaaktheden zijn:
Handelingsonbekwaamheid
Discrepantie tussen wil en verklaring
Wilsgebreken
De inhoud van een overeenkomst kan worden beperkt en opzijgezet door de wet of door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Waar niets is afgesproken, gelden over het algemeen de bepalingen van de wet, of wat volgens de gewoonte gebruikelijk is of volgens de eisen van redelijkheid en billijkheid mag worden verwacht.
In het geval van marktfalen leidt de markteconomie niet tot een efficiënte uitkomst. Door verschillende wetten geeft de overheid vorm aan haar beleid ter correctie van marktfalen.
Sommige overeenkomsten worden expliciet bij wet verboden, andere worden nietig omdat ze in strijd zijn met een regel uit een wet.
Een exoneratiebeding, waarbij een van de contractpartijen contractueel laat opnemen in bepaalde gevallen niet verantwoordelijk te zijn of niet na te komen, kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid door de rechter onaanvaardbaar worden verklaard.
Kosten van volledige overeenkomsten zijn hoog. In de praktijk zijn overeenkomsten veelal niet volledig in hun voorzieningen voor onzekere gebeurtenissen. Dat betekent dat ze de verdeling van het risico en het vaststellen van wie de schade draagt, uitstellen tot er een onzekere gebeurtenis plaatsvindt en er zich een tekortkoming voordoet.
Als een schuldenaar zijn deel van de overeenkomst niet nakomt, spreekt de wet van tekortkoming. De kans dat afspraken om wat voor reden dan ook niet worden nagekomen, is altijd aanwezig bij overeenkomsten waarbij de nakoming niet onmiddellijk moet plaatsvinden. In de wet wordt het risico van een tekortkoming in de nakoming geregeld door de bepalingen over wanprestatie en overmacht.
Partijen kunnen een van de rechtsregels afwijkende afspraak maken waarbij de risicosfeer van de schuldenaar krachtens een rechtshandeling wordt verkleind door middel van een exoneratiebeding of vergroot door middel van een garantieverplichting.
Als nakoming niet meer mogelijk is, heeft de schuldeiser recht op schadevergoeding in gevolge van art. 6:74 lid 1 BW. Als nakoming wel mogelijk is, treed verzuim in als de schuldenaar in gebreke is gesteld in gevolge van art. 6:74 lid 2 jo. art. 6:81 en verder.
Bij overmacht volgt teruggave van wat bij de uitvoering van de verplichtingen is betaald (restitutie). Bij wanprestatie volgt verlate nakoming en schadevergoeding. Als nakoming niet mogelijk is treedt er schadevergoeding in de plaats.
Efficiëntie?
Bij een vergoeding van het negatieve contractbelang wordt de schuldeiser via restitutie en vergoeding van voorbereidingskosten teruggebracht naar zijn welvaartssituatie voor het aangaan van de overeenkomst.
Een vergoeding van het positieve contractbelang houdt in dat de schuldeiser in de welvaartssituatie wordt gebracht die hij zou hebben gehad na onberispelijke nakoming van de overeenkomst. (Ook de gederfde winst wordt vergoed).
Gederfde winst wordt niet graag vergoed! Daaruit volgen boeteclausules. Is een boeteclausule efficiënt? Boeteclausules zijn niet altijd efficiënt!
Efficiënte nakoming: de contractuele verplichting wordt nagekomen, terwijl dit ook de hoogst mogelijke gezamenlijke welvaart oplevert.
Inefficiënte nakoming: de contractuele verplichting wordt nagekomen, terwijl dit niet de hoogst mogelijke gezamenlijke welvaart oplevert.
Efficiënte contractbreuk: de contractuele verplichting wordt niet nagekomen, terwijl dit de hoogst mogelijke gezamenlijke welvaart oplevert.
Inefficiënte contractbreuk: de contractuele verplichting wordt niet nagekomen, terwijl dit niet de hoogst mogelijke gezamenlijke welvaart oplevert.
In het algemeen geldt dat de maatschappelijke welvaart ermee gediend is als een product terecht komt bij degene die er de meeste waarde aan hecht.
Als afnemer te veel voorbereidingsinvesteringen kan doen, wordt de schadevergoeding zo groot dat contractbreuk niet meer efficiënt is. Dus is er beperkt positieve contractbelang.
Alles wat er in het hoorcollege wordt behandeld is terug te vinden in de voorgeschreven literatuur.
Er worden geen recente ontwikkelingen in het vakgebied besproken.
Er worden geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot het tentamen.
Er worden geen vragen gesteld die op het tentamen behandeld zouden kunnen worden.
Vandaag zal in het teken staan van geschilbeslechting. Schade, een rechtzaak of een schikking.
Stel A doet iets. Kan B dan geloofwaardig dreigen met het aanspannen van een rechtszaak?
Gesteld dat B geloofwaardig dreigt met een rechtszaak, wat is dan het voordeligste: het doen van een acceptabel schikkingsvoorstel of het laten aankomen op een rechtszaak; vergelijk de kosten en baten.
Wat is, alles overziend, het beste: wel of niet doen? Is de netto-opbrengst van het ondernemen positief?
Stel A doet iets. Kan B dan geloofwaardig dreigen met het aanspannen van een rechtszaak?
0.8*1200+0.2*-400=880 (proceskosten)
Gesteld dat B geloofwaardig dreigt met een rechtszaak, wat is dan het voordeligste: het doen van een acceptabel schikkingsvoorstel of het laten aankomen op een rechtszaak; vergelijk de kosten en baten.
Wat is, alles overziend, het beste: wel of niet doen? Is de netto-opbrengst van het ondernemen positief?
Of iemand zal schikken of het zal laten aankomen op een rechtszaak is zijn gedrag. Er zijn een aantal factoren van invloed op het gedrag:
Het persoonlijke gewin van A
De schade voor B
De proceskosten
Kansen die A en B zichzelf toedichten in een rechtszaak
NB= verwachte netto-opbrengst van rechtszaak voor B
PB= kans B denkt te hebben dat hij wint
1-PB= kans B denkt te hebben dat hij niet wint
S = Schade
K = Proceskosten
Formule: NB= PB S – (1-PB) K
Z = min. hoogte/kosten van het schikking bod
Z = PB S – (1-PB) K
R = kosten van een rechtszaak
R = (1-PA)(S +K)
Wanneer Z kleiner is dan R is het handig om een schikking voor te stellen.
NA= verwachte netto-opbrengst voor A
GA= persoonlijk gewin van A
NA= GA – kosten vervolgtraject
Welke uitkomst zich in een concreet geval zal voordoen, hangt af van het persoonlijke gewin voor de dader, de omvang van de schade voor de slachtoffers, de hoogte van de proceskosten en van de kans inschattingen van de partijen de rechtszaak te winnen.
Kansinschattingen moeten niet zwart/wit worden gezien. Ze worden beinvloed door de volgende factoren:
Onduidelijkheid van de wetgeving. Als het recht onvoldoende bekend is of onvoldoende duidelijk, kan het zijn dat slachtoffers meer schade voor lief nemen dan nodig.
Jurisprudentie versus redelijkheid en billijkheid.
Gebrek aan informatie.
Zijn de feiten minder duidelijk dan wordt de uitspraak minder voorspelbaar.
Het is interessant om vast te stellen dat het nooit tot een rechtszaak zal komen indien partijen hun kansen op het winnen van een rechtszaak correct inschatten.
De hoogte van de proceskosten kan een zodanige drempel vormen, dat een slachtoffer van een procedure afziet.
Activiteiten die per saldo bijdragen aan de maatschappelijke welvaart moeten doorgaan (GA> S)
Activiteiten die ten koste gaan van de maatschappelijke welvaart moeten worden voorkomen (GA< S).
De dader moet er zo veel mogelijk toe worden bewogen om van de uitvoering van een activiteit af te zien, indien het persoonlijke gewin van de activiteit kleiner is dan de schade die anderen van de activiteit ondervinden. Of toch wel moeten worden uitgevoerd als het anders om is.
Eenduidigheid van recht en rechtspraak voorkomt de overschatting van winstkansen.
Alles wat er in het hoorcollege wordt behandeld is terug te vinden in de voorgeschreven literatuur.
Er worden geen recente ontwikkelingen in het vakgebied besproken.
Er worden geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot het tentamen.
Er worden geen vragen gesteld die op het tentamen behandeld zouden kunnen worden.
Vandaag zal gaan over het milieu. We kennen twee aspecten van milieuproblemen:
Mondiaal: de opwarming van de aarde.
Nationaal: vervuiling van de bodem, het grondwater et cetera.
Terwijl de kosten van de maatregelen concreet zijn en in het heden vallen, is er meestal minder duidelijkheid over de omvang van de baten die bestaan uit toekomstige schade. Vaak is er onenigheid over de aard en de omvang van toekomstige milieuschade, dit noemen we ook wel scientific uncertainty.
Internationale milieuproblemen zijn het moeilijkst aan te pakken, omdat dit samenwerking tussen landen vereist. Landen die vooroplopen bij milieubescherming draaien bij grensoverschrijdende milieuschade op voor de kosten van de maatregelen, terwijl andere landen die geen bijdrage leveren, meeprofiteren, dat noemen we ook wel tragedy of the commons.
Nationale milieuproblemen zijn makkelijker oplosbaar, maar een land met strenge maatregelen kan zichzelf ‘uit de markt’ prijzen.
Het milieurecht kan men opvatten als het geheel van rechtsregels ter regulering van gedragingen die tot milieuschade leiden. De economische analyse van het milieurecht gaat over de vraag welk effect juridische instrumenten hebben op milieuschadelijk gedrag en wat dat betekent voor de maatschappelijke welvaart.
De veroorzaker van een negatief extern effect houdt geen rekening met de negatieve gevolgen van zijn handelen voor derden. De productieomvang is efficiënt, want de marginale baten zijn gelijk aan de marginale maatschappelijke kosten, niet aan de marginale private kosten.
Negatieve externe effecten kunnen leiden tot marktfalen. Wanneer de veroorzaker van milieuverontreiniging geen rekening houdt met de schade die zijn handelen toebrengt aan derden, zal hij te veel produceren of consumeren. Bij inkrimping van de productie neemt de gezamenlijke welvaart toe.
Zie voor voorbeelden van proportionele heffing dia 11 en 12.
Bij het ontbreken van transactiekosten zal door onderhandelingen tussen de betrokkenen een efficiënte uitkomst tot stand komen.
Aan wie de rechten zijn toebedeeld, maakt verschil voor de uiteindelijke verdeling van de maatschappelijke welvaart.
Zie voor het voorbeeld dia 15,16,17.
Bij milieuschade zijn transactiekosten in het algemeen hoog, zodat een efficiënte uitkomst vaak niet door partijen tot stand gebracht wordt of kan worden.
Transactiekosten bestaan uit:
Kosten van het vaststellen van de schade.
Kosten van het opsporen van de veroorzakers en de benadeelden.
Kosten van onderhandelingen en het opstellen van het contract.
Kosten van handhaving.
Wanneer hoge transactiekosten het tot stand komen van een efficiënte uitkomst belemmeren, kan de overheid de welvaart bevorderen door in te grijpen.
De externe effecten moeten zichtbaar worden, en op de een of andere wijze worden doorberekend. Dit noemt men wel het internaliseren van externe effecten.
Privaatrecht reguleert de verhouding tussen burgers onderling.
Bestuursrecht regelt het optreden van de overheid jegens haar burgers.
Strafrecht is een ultimum remedium, omdat het heel duur is.
Privaatrecht
Het privaatrecht stelt partijen in staat om een efficiënte oplossing te bereiken. Dit hangt samen met de mogelijkheid om te onderhandelen over wederzijdse rechten en plichten. De regels bepalen de uitgangspositie van partijen bij de onderhandelingen, en hierdoor ook de verdeling van de welvaart.
Privaatrecht. Wanneer er hoge kosten zijn verbonden aan het aanspannen van een rechtszaak tegen een vervuiler en de schade per benadeelde klein is, moeilijk aantoonbaar of weinig concreet is, kan een groepsactie een mogelijke uitkomst bieden.
Publiekrecht
De hoogte van de transactiekosten belemmert de effectiviteit van het privaatrecht, bijvoorbeeld:
Omdat er verschillende of onbekende veroorzakers zijn.
Omdat de oorzaak van de schade, het verband tussen veroorzaker en benadeelde of het schadebedrag niet zonder duur onderzoek vaststaat.
Omdat er te veel benadeelden zijn, omdat het schadebedrag per benadeelde te klein is.
Omdat de schade pas over vele jaren geopenbaard zal worden waardoor veroorzakers geen rekening zullen houden met de negatieve externe effecten.
Publiekrecht helpt!
Door nieuwe ontwikkelingen moet de overheid de normen vaak weer aanpassen.
Partijen mogen publiekrechtelijke normen niet overschrijden daardoor zijn er geen Pareto verbeteringen mogelijk.
Controle en handhaving van normen ligt primair in handen van de overheid.
Kosten van publiekrecht zijn relatief hoog.
Publiekrecht helpt!
Overheid is beter in staat om veroorzakers op te sporen dan particulieren.
Overheidsfunctionarissen kunnen bij bedrijven binnentreden en monsters nemen.
Overheid probeert kosten van het publiekrecht te verminderen
Alles wat er in het hoorcollege wordt behandeld is terug te vinden in de voorgeschreven literatuur.
Er worden geen recente ontwikkelingen in het vakgebied besproken.
Er worden geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot het tentamen.
Er worden geen vragen gesteld die op het tentamen behandeld zouden kunnen worden.
Vooraf: In dit hoorcollege werd veel informatie gegeven die niet perse relevant was voor het tentamen. Er werd veel verteld over het milieu en wat extra informatie omdat we voorlopen op de stof. Ik heb wat dingen samengevat, maar het beste is om voor dit college gewoon de stof in het boek en het vorige hoorcollege te bekijken.
Vandaag zullen we verder gaan over het milieu, zoals ook vorige week aan bod gekomen. Waarom zouden we ons druk maken om het klimaat? Opwarming van de aarde is een groeiend wereldwijd probleem, waar iets aan gedaan moet worden om de aarde te behouden. Er zijn in de geschiedenis al enkele acties geweest om het klimaat beter te maken:
1970, opwarming van de aarde kwam voor het eerst als agendapunt op de agenda van de UN.
1990, eerste verslag van het IPCC
1992, UN Framework Convention on Climate Change (FCCC)
1997, Kyoto protocol.
Belastingen zijn inkomsten voor de staat. Belastingen kunnen gebruikt worden om externe effecten te internaliseren; regulerende functie van heffingen.
Heffingen:
- Tax: algemene begroting, niets terug
- Fee: toegewijd doel, iets terug (bestemmingsfunctie)
Verschillende grondslagen
Per ton CO2
Per liter brandstof
Per auto
Aan elke aanbieder wordt een heffing opgelegd die gelijk is aan de externe kosten van zijn activiteiten: aan de in geld uitgedrukte omvang van het negatieve externe effect dat hij veroorzaakt. Door de heffing nemen de kosten voor de aanbieder zodanig toe dat ze samenvallen met de maatschappelijke kosten => Pigouvian taks.
Identificatie van monetaire waarden van externaliteiten noodzakelijk voor de Pigou taks, uitdagend (marginal net damage unknown!).
Baumol and Oates (1971) stelden voor dat de overheid een aanvaardbaar niveau van vervuiling zou vaststellen en de belasting op een niveau zou vaststellen dat deze norm zou bereiken (e.g. uniform unit taxes). De belasting kan indien nodig worden aanpassen in de loop van de tijd (=>least cost pollution reduction).
Indien men wel gebruik wil maken van financiële prikkels om de allocatie van de goederen te beïnvloeden, terwijl het niet mogelijk is om een heffing in te stellen die precies gelijk is aan de veroorzaakte externe kosten, moet men een andere grondslag voor de heffing vinden. Heffingen worden daarom vaak als een vast, uniform bedrag per eenheid product of per eenheid in- of output geheven (accijns per liter benzine).
=> Baumol & Oates (1971)
Keuze van een heffingsgrondslag bepaalt welke effecten een heffing heeft. Tragedy of the commons. Heffing => concurrentieoverwegingen (=> vrijstellingen voor grootverbruikers).
Alles wat er in het hoorcollege wordt behandeld is terug te vinden in de voorgeschreven literatuur.
Er worden geen recente ontwikkelingen in het vakgebied besproken.
Er worden geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot het tentamen.
Er worden geen vragen gesteld die op het tentamen behandeld zouden kunnen worden.
Vandaag zullen we gaan kijken naar het strafrecht.
De crimineel was van plan om het verkeerde te doen, terwijl sommige burgerlijke fouten toevallig zijn.
De schade die door de crimineel werd aangericht was zowel openbaar als privé.
De eiser is de staat en geen privépersoon.
De eiser heeft een hogere standaard van bewijs in een strafrechtelijke procedure dan in een burgerlijke rechtszaak.
Als de verdachte schuldig is, wordt hij of zij gestraft.
Een traditionele theorie van het strafrecht moet verklaren waarom het strafrecht verschilt van het privaatrecht en waarom het deze kenmerken heeft. Een handeling moet strafbaar worden verklaard als dit gebeurt en als geprobeerd wordt dit te ontmoedigen, wordt de sociale welvaart verhoogt (utilitaristische opvatting). Het strafrecht is er om de schuldige te straffen (retributivisme).
Straf moet in verhouding staan tot de ernst van de misdaad. Onevenredige straf is verkeerd.
Een zorgvuldige bestuurder maakt geen fout en vormt geen risico voor anderen, terwijl een zorgeloze bestuurder nalatig is en buitensporige risico's voor anderen met zich meebrengt. Nalatig bestuurders moeten hun gewonden compenseren. Zelfs onzorgvuldige bestuurders negeren de veiligheid van anderen niet en leggen opzettelijk een buitensporig risico op hen.
Een bestuurder die opzettelijk een buitensporig risico op anderen legt, is roekeloos. Zelfs een bestuurder die de veiligheid van anderen negeert, komt niet opzettelijk iemand tegen. Voorbij roekeloosheid ligt opzettelijke schade.
Het idee dat misdaden het publiek schaden, heeft verschillende implicaties:
1). Het rechtvaardigt het verschil tussen de aanklagers in civiele en strafzaken. In burgerlijke zaken is de eiser een particulier (slachtoffer). In een strafrechtelijke vervolging is de aanklager de maatschappij zoals vertegenwoordigd door de officier van justitie of procureur-generaal.
2). Het idee dat misdaden het publiek schaden, impliceert de mogelijkheid dat er slachtoffers zonder misdrijven zijn (gokken of de verkoop van illegale drugs)
3). Traditionele theorie van het strafrecht houdt in dat iemand die probeert een ander te verwonden en faalt, moet worden gestraft.
Het verminderen van fouten is vooral belangrijk in strafzaken, omdat het proces van vervolging voor een misdaad gepaard gaat met schaamte en onkosten voor de beschuldigde, zelfs als het definitieve vonnis 'niet schuldig' is.
Soorten straffen zijn boetes, proeftijd, opsluiting, dwangarbeid, lijfstraffen et cetera.
Straf in het strafrecht verschilt van compensatie in het burgerlijk recht. Compensatie in het burgerlijk recht heeft tot doel het welzijn van het slachtoffer te herstellen ten koste van de dader. Straf in het strafrecht maakt dat de benadeelde slechter af is zonder dat dit direct ten goede komt aan het slachtoffer.
Geldboetes zijn de perfecte compensatie, een som geld die het slachtoffer onverschillig laat tussen de blessure met compensatie of geen blessure.
Perfecte uitdunning: geldbedrag dat de persoon die letsel lijdt onverschillig laat tussen de verwonding met uitstel of geen verwonding.
Het totale maatschappelijke welvaartsverlies wordt uiteindelijk gevormd door de optelsom van het maatschappelijke welvaartsverlies als gevolg van de nog resterende, niet afgeschrikte wetsovertredingen en de kosten van de strafrechtelijke handhaving.
De samenleving doet er verstandig aan na te gaan of een alternatieve aanpak van de schadelijke gedraging mogelijk gunstiger zou uitpakken voor de totale welvaart.
De crimineel houdt rekening met de (private) kosten en baten van zijn gedrag en zal pas tot het plegen van een strafbaar feit overgaan als het saldo van kosten en baten gunstiger is dan dat van niet-crimineel gedrag. Met baten bedoelen we de opbrengsten en met kosten de investering in de voorbereidingskosten.
Onder het strafrisico verstaan we de verwachte kosten waarmee de dader wordt geconfronteerd bij het plegen van een delict als gevolg van de werking van het strafrechtelijke systeem.
De grootte van het strafrisico wordt bepaald door twee factoren:
De kans dat een delinquent veroordeelt wordt;
De zwaarte van de straf.
De kans op veroordeling is een resultante van:
De kans dat een delinquent wordt opgespoord;
De kans dat hij wordt vervolgd;
De kans dat hij daadwerkelijk wordt veroordeeld.
Het is op zich zinvol om deze kansen te onderscheiden, omdat de grootte van deze instanties wordt bepaald.
De zwaarte van een straf wordt bepaald door:
de strafsoort;
de strafmaat;
De wijze van tenuitvoerlegging.
Strafmaat = geldboete + geldwaarde van taak- en vrijheidsstraf
Strafrisico = pakkans * strafmaat
Het saldo van de verwachte netto-opbrengst van het delict:
verwachte netto-opbrengst = persoonlijk gewin - strafrisico
Bijvoorbeeld een winkeldief:
97.5 € = 100 € - Strafrisico (1%*250 €)
0 € = 100 € - Strafrisico (1%*10.000 €) (of: taak- of vrijheidsstraf)
Zolang (potentiële) delinquenten risiconeutraal zijn, is informatie omtrent de verwachte kosten en opbrengsten van crimineel gedrag inderdaad voldoende om in te kunnen schatten welke gedragslijn ze zullen kiezen. Het verwachte nut van een reeks onzekere gebeurtenissen (met elk eigen kosten en opbrengsten) correspondeert bij risiconeutraliteit namelijk met het nut van de verwachte netto-opbrengst (het saldo van verwachte opbrengsten en verwachte kosten).
Risico neutraal: hij waardeert gelijke verwachte waarden hetzelfde.
Risico-avers: hij prefereert bij gelijke verwachte waarde de zekerheid van een klein verlies boven de onzekerheid van een groot verlies.
Risico minnend: hij prefereert bij gelijke verwachte waarde de kleine kans op een groot verlies boven de zekerheid van een klein verlies.
Dus: Risico minnende personen zijn eerder geneigd tot het plegen van delicten dan risiconeutrale personen, vanwege de kick die inherent is aan de onzekerheid van het strafrisico. Omgekeerd zijn risico-averse personen juist minder snel geneigd om delicten te plegen, omdat ze een afkeer hebben van onzekerheid.
Ongeacht de risicohouding leiden zowel een verzwaring van de pakkans als een verzwaring van de strafmaat tot een versterking van de afschrikkende, preventieve werking van het strafrecht. Bij risiconeutrale personen is het effect van beide matregelen even sterk.
Risicoaverse personen reageren relatief sterk op een verzwaring van de strafmaat. Risico minnende personen reageren juist relatief sterk op een verzwaring van de pakkans.
De meeste wetsovertredingen zijn inefficiënt in het licht van Kaldor-Hicks omdat ook de maatschappij achteruit gaat. Snelheidsovertreding om zijn doodzieke kind naar het ziekenhuis te brengen, Kaldor-Hicks efficiënt: kosten voor maatschappij zijn laag, baten voor een familie groot.
We speken van een optimaal of efficiënt handhavingsbeleid als het totale saldo van kosten en baten voor de samenleving zo gunstig mogelijk is.
Maatschappelijke welvaartsverlies van crimineel gedrag;
Kosten van de criminaliteitsbestrijding.
Er is sprake van een maatschappelijk optimum als de optelsom van het maatschappelijke welvaartsverlies van crimineel gedrag en de kosten van de criminaliteitsbestrijding zo laag mogelijk uitvalt.
De totale kosten van het strafrechtelijke systeem zijn de kosten voor de delinquent plus de kosten voor anderen. Er is sprake van welvaartsverlies als de kosten groter zijn dan de baten.
Geldboetes: kosten voor de bestraften, inningskosten maar goed voor de schatkist.
Gevangenisstraf: kosten overtreder, uitvoeringskosten, gederfd inkomen, immateriële schade van vrijheidsberoving en kosten van derden.
Gevangenisstraf is duur. Een positief effect is wel dat de delinquent geen nieuwe delicten kan plegen. Specifiek preventief effect.
Boetes goedkoop. Indien iemand weigert te betalen wordt vervangende straf opgelegd. Boetes die hoger zijn dan wat de overtreder kan betalen zijn niet effectief.
Aannames:
Delinquenten zijn rationeel en risiconeutraal;
Delicten zijn inefficiënt;
Politie en justitie hebben wel een indruk van de schade die ontstaat bij wetsovertreding;
Geen inzicht in persoonlijke gewin van de dader.
Maak het strafrisico (pakkans*strafmaat) gelijk aan de bij anderen veroorzaakte schade.
Het strafrisico zorgt ervoor dat de aangerichte schade wordt geïnternaliseerd wat leidt tot geen uitvoeringskosten van strafrechtelijke sancties.
2) Verlaag de pakkans zo veel als praktisch mogelijk is zonder dat deze door potentiële delinquenten als nul wordt gepercipieerd, onder gelijktijdige en evenredige verhoging van de strafmaat. Opsporingskosten: politie OM en rechtspraak. Strafrisico: pakkans * strafmaat.
3) Kies voor de strafmaat een combinatie van een maximale geldboete (maximaal gelijk aan het vermogen van de delinquenten) en een aanvullende vrijheidsstraf.
Er bestaat een optimaal handhavingsbeleid als de optelsom van het maatschappelijke welvaartsverlies als gevolg van crimineel gedrag en de kosten van de criminaliteitsbestrijding zo laag mogelijk is. Criminaliteit dient voorkomen te worden maar niet tegen elke prijs!
Optimaal/efficiënt handhavingsbeleid:
Lage pakkans en hoge strafmaat;
Strafmaat: in eerste instantie Geldboete;
Strafrisico zou gelijk zijn aan aangerichte schade; dan kan het strafrisico worden afgestemd op het persoonlijke gewin.
Voorkomt dat rationele daders delicten plegen en houdt de opsporingskosten laag.
Omdat niet alle potentiële daders rationeel en risiconeutraal zijn, is empirisch onderzoek nodig naar de vraag in hoeverre crimineel gedrag in de praktijk reageert op (wijzingen in) het strafrisico.
Alles wat er in het hoorcollege wordt behandeld is terug te vinden in de voorgeschreven literatuur.
Er worden geen recente ontwikkelingen in het vakgebied besproken.
Er worden geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot het tentamen.
Er worden geen vragen gesteld die op het tentamen behandeld zouden kunnen worden.
Gastcollege.
Regulering gebruiken we als een correctie voor marktfalen. Maar de vraag is of regulering wel altijd noodzakelijk is. Is soms een andere vorm van interventie ook voldoende?
Marktfalen: externe effecten, collectieve goederen, marktmacht, informatiegebreken: informatieasymmetrie; begrensde rationaliteit. Wat moeten we doen met externe effecten? Is daar altijd regulering voor nodig? Nee niet altijd. Coase: je moet gaan voor onderhandelingen (indien eigendomsrechten zijn gedefinieerd en de transactiekosten laag zijn).
Externe effecten zijn:
Coase: onderhandelingen
Pigouviaanse belasting of subsidie
Regulering of aansprakelijkheidsregel
Market-based instruments
Collectieve goederen/publieke goederen
Subsidiëring van private productie
(belastingheffing en) productie door de overheid
In speciale gevallen: intellectuele eigendomsrechten
Zijn transactiekosten hoog, dan hebben we wellicht regulering nodig. Dit is bijvoorbeeld het geval bij vervuiling, dit kan men beter wel gaan belasten anders wordt er meer vervuild. Of de vervuiling gaan koppelen aan een bepaalde vergunning, vervuilt men teveel dan verliest men de vergunning.
Marktmacht/onvolledige mededinging:
Mededingingsbeleid: kartels, misbruik van economische marktposities, concentraties, staatssteun;
(prijs) regulering van natuurlijke monopolies.
Informatieasymmetrie: zoals bij verzekeringen:
Adverse selectie en moreel risico (agency-problemen)
In relatie tot verzekeringen
Monitoring, risicodifferentiatie en specialisatie
Eigen bijdragen, vergoedingslimieten etc.
In relatie tot corporate governance
Regulatory and governance strategies
In markten voor producten en diensten: regulering van informatie via verplichte openbaarmaking, certification, licensing
Algemene regels met betrekking tot informatievoorziening:
een verbod op foutieve en misleidende informatie;
verplichte openbaarmaking van informatie (bv labels, websites).
Certification:
risico: te hoge investering in opleiding (en signaleringseffecten);
vaak in de vorm van private regulering, maar kan ondersteund worden door publieke handhaving.
Vergunningenstelsel:
geen discriminatie op basis van opleiding of intelligentie van de consument;
bepaalde producten of diensten worden van de markt geweerd;
risico: substitutie effect.
Heterogeniteit van consumentenvoorkeuren is een belangrijk criterium in het maken van de keuze tussen certification en licensing.
Overheid wil problemen wel dienen, maar het resultaat is soms anders. Het werkt niet zoals wij dachten. Dat wordt bedoeld met overheidsfalen. De overheid weet het ook niet perfect. Daarom komt het wel eens voor dat de overheid dingen doet die eigenlijk niet goed zijn.
Belangengroepen theorie: Men kan er twee onderscheiden: economische reguleringstheorie (chicago school); public choice (virgina school).
Tollbooth theorie. Olson’s criteria voor succesvolle lobbying. Hij hanteert eigenlijk 2 criteria met daaronder weer criteria die daarbij horen/passen: lage transactiekosten: relatief kleine groepen; die goed georganiseerd zijn; en die een duidelijk doel hebben (singe issue oriented). Het andere criterium is :oge informatiekosten.
Economische reguleringtheorie (chicago);
markt voor regulering: aanbod en vraag;
stigler, peltzman, posner, becker:
toetredingsbelemmeringen (wettelijk of traditioneel);
industrie vs andere belangengroepen;
ook: grandfather clauses en shadow interest groups.
Public choice (virginia school):
economische analyse van het gedrag van politici/bestuurders;
tullock, buchanan, krueger;
rent seeking gedrag: focus op de kosten van lobbying.
Deze twee theorieën hebben ook iets gemeenschappelijks: de passieve rol van de bestuurder.
Tollbooth theorie:
bestuurders als monopolist:
bewust inefficiënte regulering, met het doel om rents te behalen via bv omkoperij en campangebijdragen (bewust dingen moeilijker maken voor burgers);
corruptie.
Actieve rol van bestuurders.
Theoretische modellen.
Empirisch onderzoek.
Soms beschouwd als onderdeel van public choice.
Private regulering omvat onder andere: private certificering; private normen en standaarden; zelfregulering; maatschappelijk verantwoord ondernemen. Soms ondersteund door de wetgever: bijvoorbeeld: geconditioneerde zelfregulering; collectieve arbeidsovereenkomsten.
Criteria voor zelfregulering:
specifieke kennis;
flexibiliteit van zelfregulerende instanties;
lagere kosten, bv naleving van zelfregulering (compliance costs).
Criteria gelden ook voor andere vormen van private regulering?
Nadelen;
vanuit een public choice perspectief:
kritische blik op criteria; handhavings en sanctioneringsmogelijkheden beperkt?;
vanuit niet economisch perspectief: democratische legitimiteit beperkt.
Voorbeelden uit eerder METRO onderzoek: private standaarden industrie betreffende energie efficiëntie; private regulering van reclame. Zelfregulering, dan moet je ook handhaven, problemen zijn de rotte appels, de lastige bedrijven, die moet je gaan controleren anders houden ze zich er niet aan. Heterogeniteit van het veld is belangrijk.
Dit houdt verband met negatieve externe effecten.
4 criteria bepalen de keuze tussen regulering gaan of aansprakelijkheidsregels. Regulering misschien belangrijker of juist andersom?
Beschikbare kennis (informatieasymmetrie)
Insolventierisico
Wel/geen dreiging rechtszaak
Administratieve kosten
Beschikbare kennis: pleit dat voor regulering of aansprakelijkheidsregels? Dat hangt er vaak van af. Wie kan de benodigde informatie tegen de laagste kosten verkrijgen? Private partijen hebben vaak een informatievoordeel en dat pleit voor aansprakelijkheidsregels(noot: of private regulering?). Risico of schuldaansprakelijkheid: private partijen, rechtbanken, wetgever.
Insolventierisico: private partijen kunnen soms niet de volledige schade betalen; mate van zorg is gerelateerd aan de verwachte schade. Gevolg: aansprakelijkheidsregels leiden tot een te laag zorgniveau: underterrrence. Veiligheidsregulering werkt in dat geval beter; maar: dient door middel van een niet monetaire sancties gehandhaafd te worden. Bovendien: verzekering kan een insolventierisico verlagen.
Geen reëele dreiging rechtszaak (chance of escaping suit): schade is verspreid over vele slachtoffers. Er is schade aan een gemeenschappelijk eigendom. Er zit een lange periode tussen oorzaak en gevolg (schade). Het causaal verband is moeilijk te bewijzen. De dader is inmiddels buiten bedrijf. Geen preventief effect aansprakelijkheidsregels.
Administratieve kosten. Aansprakelijkheidssysteem:
publieke uitgaven rechtbanken, rechters, jury’s;
private kosten: tijd en griffierechten.
publieke kosten opstellen en handhaven van regulering;
private kosten van naleving; noot lagere kosten private regulering?
Ligt voordeel bij aansprakelijkheidsregels?
Een combinatie van regulering en aansprakelijkheidsregels is vaak meest efficiënt. Voorbeeld: arbowetgeving; bij ongevallen: werkgeversaansprakelijkheid (en verzekering).
Regulering en aanvullende aansprakelijkheidsregels, want:
handhaving van regulering laat vaak te wensen over;
regulering kan worden beïnvloed door lobbygroepen;
regulering kan inmiddels verouderd zijn.
De stof van professor Philipsen is deels niet terug te vinden in de literatuur, deze behoort wel tot de tentamenstof. Het hoorcollege kan worden teruggekeken via nestor.
Er worden geen recente ontwikkelingen in het vakgebied besproken.
Er worden geen opmerkingen tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen.
Er worden geen vragen gesteld die op het tentamen behandeld zouden kunnen worden.
In dit hoorcollege is geen nieuwe stof behandeld. Dit hoorcollege is vervangen door een vrijblijvend vragenuurtje, voor mensen die eventueel vragen hadden over de stof.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat studiematerialen en samenvattingen te gebruiken bij het vak Rechtseconomie aan de RIjksuniversiteit Groningen (bachelor 2).
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2157 |
Add new contribution