Boeksamenvatting: Gedragsverandering in gezinnen
- 5941 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze samenvatting van 'Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties' is geschreven in collegejaar 2012-2013 en gedoneerd aan WorldSupporter
Dit boek is geschreven om kinderrechters te ondersteunen bij het nemen van beslissingen zoals uithuisplaatsing, terugplaatsing of toewijzen van een kind aan één van de ouders. Hiervoor is namelijk kennis nodig over actuele wetenschappelijke inzichten en onderzoeksresultaten over gehechtheid.
1.1 Gehechtheid van kinderen ontstaat van nature: alle kinderen hechten zich, dit is aangeboren. Kinderen zoeken bescherming en steun bij volwassenen. Deze hechting is een evolutionair principe: zonder de volwassen gehechtheidsfiguur kan een kind niet overleven. Door gehechtheid aan een volwassene komt ook de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling op gang.
John Bowlby was de eerste die het gehechtheidssysteem in kaart bracht: “Ouders die sensitief inspelen op de signalen van een kind dragen daarmee bij aan het tot stand komen van een veilige ouder-kindgehechtheidsrelatie.” Veilige gehechtheid is volgens Bowlby van groot belang voor een goede sociaal-emotionele ontwikkeling op latere leeftijd. Kinderen die veilig gehecht zijn hebben een betere emotieregulatie en betere sociale vaardigheden. Onveilige gehechtheid kan echter leiden tot diverse sociaal-emotionele problemen.
Om een theorie te kunnen toepassen, moet deze empirisch getoetst zijn. De empirische onderzoeken naar gehechtheid hebben ertoe geleid dat er evidence-informed beslissingen over kinderen kunnen worden genomen.
Volgens de gehechtheidstheorie hecht ieder kind zich tijdens zijn eerste levensjaar. Het gaat dus niet op om te zeggen dat een kind nog geen kans heeft gehad om een gehechtheidsrelatie op te bouwen. Wanneer de kwaliteit van de gehechtheidssituatie verre van optimaal is, bijvoorbeeld wanneer het kind verwaarloosd wordt door de ouders, hecht een kind zich dus ook.
1.2 Baby’s zijn meer gericht op mensen dan op dingen. Wie de zorg voor een pasgeboren baby voor zijn of haar rekening neemt, is voor een baby nog niet van belang. Tijdens de eerste paar levensmaanden zijn gezinsveranderingen (zoals adoptie of plaatsing in een pleeggezin) daarom het minst ingrijpend. Vanaf de geboorte vindt wel de basis van de latere gehechtheidsrelatie plaats. Dit gebeurt tijdens alledaagse gebeurtenissen (hoe reageert de ouder als de baby huilt of lacht?). Uit onderzoek blijkt dat baby’s stoppen met huilen wanneer ze nooit getroost worden.
Het verschilt per kind hoeveel hij of zij openstaat voor de al dan niet sensitieve invloed van de ouders. Dit is bijvoorbeeld afhankelijk van het temperament van het kind of van autisme. Voor deze kinderen is veilige gehechtheid echter ook van belang.
Vanaf zes maanden ontwikkelen baby’s een voorkeur voor één van beide ouders/opvoeders. De baby verlangt naar fysieke nabijheid van de ouders. Hierdoor ontwikkelt eenkennigheid en scheidingsangst, wat tekenen zijn van een zich ontwikkelende gehechtheidsrelatie. Door de eenkennigheid en scheidingsangst kan worden vastgesteld dat de gehechtheidsrelatie zich ontwikkelt. Vanaf twaalf maanden is een eerste gehechtheidsrelatie ontstaan.
Pas rond het vierde of vijfde levensjaar wordt de fysieke nabijheid van een gehechtheidsfiguur minder belangrijk. Kinderen krijgen dan meer inzicht over de scheiding en kunnen korte scheidingen beter overzien.
1.3 Wanneer een kind gehechtheidsgedrag laat zien, wil hij of zij contact houden met de veilige basis van de gehechtheidsfiguur. Vanuit deze basis kan een kind exploreren. Een veilig gehecht kind zal zijn gehechtheidsfiguren steeds afwisselend verlaten en ernaar toe terugkeren. Weggaan om te exploreren, terugkeren om contact, steun of hulp te zoeken.
1.4 Mary Ainsworth ontdekte dat de kwaliteit van de gehechtheidsrelatie van kinderen kan verschillen. Hierdoor kwam het verschil tussen veilige en onveilige gehechtheid in beeld. Het gedrag van kinderen past zich aan aan de al dan niet veilige gehechtheidsrelatie. Kinderen die veilig gehecht zijn, verwachten andere dingen van hun gehechtheidsfiguur dan kinderen die onveilig gehecht zijn.
Er zijn vier verschillende typen gehechtheid:
Kinderen die veilig gehecht zijn, zoeken na een scheiding van de ouder contact of lichamelijke nabijheid, waarna ze gerustgesteld hun spel weer opvatten
Kinderen die onveilig vermijdend gehecht zijn, zijn vaak zeer gericht op exploratie en negeren/vermijden na een scheiding de gehechtheidsfiguur. De spanning die het kind heeft, wordt onderdrukt. Wanneer de situatie spannend of eng wordt, lijkt het hierdoor alsof deze kinderen weinig geruststelling nodig hebben
Kinderen die onveilig ambivalent gehecht zijn, hebben moeite met exploratie. Zij willen vooral geruststelling van de gehechtheidsfiguur. Na een korte scheiding worden deze kinderen zeer moeilijk gerustgesteld
Kinderen die onveilig gedesorganiseerd gehecht zijn, laten na scheiding van de ouder vaak kort tegenstrijdig gedrag zien. Dit gedrag past niet bij hun verdere gedrag
1.5 Tijdens het eerste levensjaar raakt elk kind gehecht aan één of meerdere figuren uit de directe omgeving. Kinderen die in een onveilige situatie leven (bijvoorbeeld door verwaarlozing of mishandeling), zullen zich vaker onveilig hechten. Door de gehechtheid kan een kind emoties en spanning reguleren.
Het interne werkmodel van gehechtheid laat zien dat verwachtingen over anderen en zichzelf ontstaan door gehechtheid. Wanneer een kind bijvoorbeeld veilig gehecht is en hierdoor een aantal positieve ervaringen heeft meegemaakt, kan dit leiden tot een beter zelfvertrouwen.
De manier van het uiten van de gehechtheidsrelatie verschilt per leeftijd van het kind. Jonge kinderen zoeken vaak fysieke nabijheid en contact, terwijl oudere kinderen (kleuters) vaker communiceren over een afstand (onder andere via gesprekjes en oogcontact).
1.6 (On)veilige gehechtheid wordt niet opgeslagen in de genen. Dit blijkt uit tweelingonderzoek. In tegenstelling tot het ontwikkelen van een gehechtheidsrelatie, dat gebeurt volgens nature principes, is de (on)veiligheid van de gehechtheidsrelaties een product van het nurtureprincipe: dit wordt dus door de omgeving bepaald.
In de praktijk wordt weleens gesteld dat een kind de veilige gehechtheid uit een pleeggezin kan meenemen bij een terugplaatsing bij de oorspronkelijke ouders. Dit is een misvatting: gehechtheid is namelijk geen kindkenmerk. Kinderen kunnen veilig gehecht zijn aan de ene ouder en onveilig aan de andere ouder. Gehechtheid beschrijft dus de unieke band tussen volwassene en kind. Kinderen die aan ten minste één persoon veilig gehecht zijn, hebben hier op latere leeftijd profijt van. Veilige gehechtheid is dus een beschermende factor in de ontwikkeling. Kinderen hebben vaak meerdere gehechtheidsbanden. Dit is het gehechtheidsnetwerk. Dit heeft een evolutionaire oorsprong: mensenkinderen hebben relatief lang zorg nodig van volwassenen. Voor ouders is dit een zware belasting, dus wanneer de zorg op bepaalde momenten door anderen overgenomen kan worden, hebben zowel ouders als kind hier baat bij.
1.7 Onderzoek toont aan dat er een verband bestaat tussen de gehechtheidsrelatie en de sensitiviteit van de ouders. Hoe sensitiever de ouders zijn, hoe vaker hun kind veilig gehecht zal zijn. Sensitiviteit is het vermogen van ouders om de signalen van hun kind accuraat waar te nemen en de vaardigheid om direct en adequaat op deze signalen in te gaan. Uit experimenteel onderzoek is gebleken dat er sprake is van een causaal verband tussen sensitiviteit van de ouders en de gehechtheid van het kind: sensitiviteitstrainingen kunnen leiden tot een significante verbetering van de gehechtheidsrelatie.
Een gehechtheidsrelatie kan dus veranderen. Wanneer er een onveilige gehechtheidsrelatie ontstaat doordat de ouder niet sensitief reageert, kan deze ouder in therapie leren om sensitiever met het kind om te gaan. Hierdoor maakt een kind vaker positieve situaties mee, waardoor de gehechtheid veiliger kan worden. Let op: het heeft dus geen zin om het kind naar therapie te sturen om de gehechtheidsrelatie te verbeteren.
De gehechtheidsrelatie van een kind laat de opvoedingsgeschiedenis zien:
Onveilig vermijdend gehechte kinderen hebben in het verleden gemerkt dat ouders niet adequaat op hun negatieve emoties reageerden
Onveilig ambivalent gehechte kinderen hebben gemerkt dat de betrokkenheid van hun ouders wisselend was (soms wel/soms niet). Daarnaast trokken ouders op het moment dat ze wel betrokken waren, vaak veel aandacht naar zichzelf toe
Onveilig gedesorganiseerd gehechte kinderen hebben vaak ouders met persoonlijke verliezen of trauma’s die niet goed verwerkt zijn. Hierdoor reageren deze ouders anders (angstiger) op hun kind
1.8 Uit onderzoek is een significant verband gebleken tussen onveilige gehechtheid en externaliserend probleemgedrag op latere leeftijd. Kinderen die onveilig vermijdend of onveilig ambivalent gehecht zijn hebben later vaak niet te maken met psychopathologie. Kinderen die onveilig gedesorganiseerd gehecht zijn hebben echter later een grotere kans op ontwikkelingsproblemen en psychopathologie. Over het algemeen blijkt de gehechtheidsrelatie continu: veilig gehechte kinderen op jonge leeftijd zijn vaak op latere leeftijd nog steeds veilig gehecht. Dit kan wel worden verstoord door ingrijpende levensgebeurtenissen.
2.1 Uit onderzoek blijkt er geen bewijs voor een kritieke periode voor het aangaan van een gehechtheidsrelatie. Kinderen die uit huis worden geplaatst op latere leeftijd, kunnen dus een gehechtheidsrelatie ontwikkelen met hun nieuwe opvoeder door middel van correctieve ervaringen. Het is dus altijd beter om een kind in een veilige gezinsomgeving te laten opgroeien dan in een tehuis. Ook in de volwassenheid kunnen gehechtheidsrelaties nog veranderen.
Kinderen die onveilig gehecht zijn, hebben in de loop der jaren wel problemen om alsnog veilig gehecht te raken. Dit duurt vaak lang en is moeilijk. Hieruit blijkt dat er wel sprake is van een sensitieve periode.
Er wordt snel een label geplakt op kinderen die hechtingsproblemen hebben: hechtingsstoornis. Dit is een misleidend etiket: ten eerste ligt het probleem niet bij het kind maar bij de problematische opvoedingssituatie en ten tweede kunnen deze kinderen in een nieuwe of verbeterde gezinsomgeving een grote inhaalslag maken.
2.2 Een gehechtheidsrelatie kan ook ontstaan tussen kinderen en volwassenen waartussen geen bloedband bestaat. Een kind kan zich dus evengoed hechten aan een adoptieouder als aan een biologische ouder. Uit onderzoek blijkt wel dat kinderen die na hun eerste levensjaar in een adoptiegezin zijn geplaatst, vaker onveilig gehecht zijn. Dit kan echter worden verklaard doordat ze een langere periode zijn blootgesteld aan een problematische opvoedingssituatie.
Kinderen die geadopteerd worden, maken vaak niet alleen een inhaalslag wat betreft gehechtheid, maar ook wat betreft andere ontwikkelingsgebieden (zoals lichamelijke groei, cognitie, gedragsproblemen en zelfwaardering). Hieruit blijkt de veerkracht van kinderen. Ongeveer 30% van de adoptie- en pleegkinderen is gedesorganiseerd gehecht (zo’n 15% van de ‘normale’ kinderen is gedesorganiseerd gehecht). Wanneer je dit vergelijkt met probleemgezinnen of tehuizen, is adoptie of pleegzorg echter veel gunstiger: ongeveer 50-80% van de kinderen uit deze laatste gezinnen of tehuizen is gedesorganiseerd gehecht.
2.3 Vroeger mochten verzorgers in kindertehuizen of pleegouders zich niet sterk aan kinderen hechten. Er mocht geen sterke band ontstaan tussen (tijdelijke) opvoeder en het kind. Dit zou voor trauma’s zorgen wanneer het kind terug zou gaan naar de biologische ouders. Tegenwoordig wordt het voorgaande getypeerd als achterhaald. Een kind hecht zich hoe dan ook aan degene die voor hem of haar zorgt. Dit geeft weer dat ook de tijdelijke opvoeders zich volkomen in moeten zetten voor de relatie met het kind: ze zouden het kind moeten behandelen als hun eigen kind. Wanneer de tijdelijke opvoeders dit niet doen, is de kans op een onveilige gehechtheid namelijk juist groter.
2.4 Scheiding kan op twee manieren plaatsvinden:
Kortdurend: bijvoorbeeld in geval van een ziekenhuisopname
Meer permanent: bijvoorbeeld bij echtscheiding, verlating of overlijden
Als gevolg van scheiding hebben kinderen last van verdriet en angst. De veilige basis van het kind is dan in gevaar. Het is dus voor kinderen van belang dat de gehechtheidsfiguren continu aanwezig zijn. Het verbreken van een gehechtheidsrelatie door scheiding, of dit nu een veilige of onveilige relatie was, is voor een kind nooit te begrijpen. Het is dus niet zo dat een veilig gehecht kind een scheiding beter aankan. Kinderen die meerdere overplaatsingen tussen gezinnen en/of tehuizen meemaken hebben meer risico op het ontwikkelen van psychopathologie. Met het oog hierop moeten bestaande positieve gehechtheidsrelaties dus zoveel mogelijk in stand worden gehouden en dient het aantal overplaatsingen zo laag mogelijk gehouden te worden.
2.5 Het boek beschrijft drie typen extreem afwijkende of zeer problematische opvoedingssituaties:
2.6 Er is een causaal verband tussen sensitiviteit en veilige gehechtheid: meer sensitiviteit veroorzaakt meer veilige gehechtheid. Uit meta-analyses is gebleken dat vooral kortdurende interventies op het gebied van sensitiviteit en gehechtheid (< 15 behandelingen) effectief zijn.
Wat interventies betreft, is videofeedback een effectieve methode om sensitiviteit te bevorderen. Hierbij worden de ouders zelf gefilmd in de omgang met hun kind en worden deze opnamen met de ouder bekeken en besproken. Ouders worden aangemoedigd om op zichzelf te reflecteren en om te oefenen met sensitief opvoedgedrag. Het belangrijkste aan videofeedback is dat het gaat om video’s van de ouders zelf. Video’s van anderen hebben nauwelijks effect.
3.1 Er worden bij wetenschappelijk onderzoek naar gehechtheid verschillende instrumenten gebruikt. Welk instrument wordt gebruikt, hang af van een aantal factoren, onder andere de leeftijd van het kind:
Bij kinderen tot vijf jaar wordt vaak de Vreemde Situatie Procedure (VSP) of de Attachment Q-sort (AQS) ingezet. Bij de VSP wordt in een onderzoekssetting de interactie tussen de gehechtheidsfiguur en kind na een korte scheiding onderzocht. De AQS is een observatiemethode die bij ouder en kind thuis kan worden uitgevoerd. Hiermee kan echter geen gedesorganiseerde gehechtheid worden vastgesteld
Bij oudere kinderen worden ‘story-stem’-technieken gebruikt. Hierbij worden verhaaltjes (met of zonder poppen) over gehechtheidsthema’s verteld. Het kind moet het verhaaltje afmaken en aan de hand hiervan kan worden bepaald of het kind vertrouwen heeft in zijn gehechtheidsfiguren
Bij volwassenen wordt de gehechtheidsrepresentatie gemeten aan de hand van het Adult Attachment Interview over het gehechtheidsverleden. Hiermee kan veilige, onveilige en gedesorganiseerde gehechtheid worden gecodeerd aan de hand van woordkeuze, verteltrant en coherentie
Bij al deze instrumenten is het van groot belang dat codeurs een gedegen training hebben ontvangen.
Om sensitief ouderschap te meten, zijn er een aantal observatieschalen:
De observatieschalen van Ainsworth
De Erikson-schalen
Emotional Availability Scales (EAS)
Alle bovengenoemde meetinstrumenten zijn valide en betrouwbaar, met uitzondering van de story-stem technieken. Voor deze laatste is meer onderzoek nodig. Er is echter nog een kanttekening. De instrumenten om gehechtheid te meten zijn alleen geschikt voor groepen kinderen (en dus voor onderzoek). Om de gehechtheid van een individu diagnostisch vast te stellen, zijn deze instrumenten niet aan te bevelen vanwege de foutenmarge.
3.2 Er is dus sprake van een kloof tussen instrumenten voor onderzoek en instrumenten voor individuele diagnostiek. De vraag is wat er dan wel mogelijk is in individuele gevallen in de klinische praktijk en ook ten behoeve van de rechtspraak. Hierbij is het van belang dat er gedragsobservaties plaatsvinden van de interactie tussen ouder en kind. Gesprekken met ouders of observaties van het kind alleen zijn dus niet voldoende. Verder kunnen de EAS en de checklist van Boris en Zeanah worden gebruikt:
EAS: met deze zes observatieschalen kan de ouder-kind interactie worden beoordeeld aan de hand van video-opnames van de ouder en het kind in een aantal specifieke situaties. Hierbij worden vaak twee schalen voor oudergedrag (sensitiviteit en niet-intrusief/niet-verstorend gedrag) en twee schalen voor kindgedrag (responsiviteit en betrokkenheid) gebruikt. De schalen hebben schaalpunten (de oneven punten zijn beschreven)
Een overzicht van de observatieschalen staat schematisch weergegeven op pagina 30.
Checklist van Boris en Zeanah: deze checklist is opgesteld om niet-aangepast gehechtheidsgedrag bij jonge kinderen te meten. Niet-aangepast gedrag is gedrag dat niet verwacht wordt en niet past bij de leeftijd/ontwikkelingsfase van het kind. Met deze checklist kun je de gehechtheidsvorm niet vaststellen. Het gaat eerder om een inschatting
Een overzicht van de checklist staat schematisch weergegeven op pagina 32-33.
4.1 Onderzoek wijst uit dat interventies gericht op ouderlijke sensitiviteit het meest succesvol zijn in het bevorderen van veilige gehechtheid. Alternatieve gehechtheidstherapieën zoals holdingtherapie moeten worden verworpen omdat deze strijdig zijn met gehechtheidsonderzoek en de gehechtheidstheorie. Bij holdingtherapie worden kinderen gedwongen tot fysiek contact met hun ouders. Dit is geen sensitief ouderschap, omdat de ouder de signalen van het kind negeert. Intimiteit hoort juist te ontstaan in spontane interacties en mag niet worden afgedwongen.
Vanaf het tweede levensjaar verwerft een kind autonomie. Dit is een belangrijk punt in de ontwikkeling, te meer omdat het kind vanaf deze leeftijd meer gaat exploreren. De opvoeder heeft hier als taak om grenzen en regels op te stellen. Vanaf het tweede levensjaar worden daarom niet alleen interventies aangeraden die sensitiviteit bevorderen, maar ook interventies die betrekking hebben op adequaat disciplineren.
In deze fase moeten ouders proberen om coercive cycles te vermijden. Bij een coercive cycle geeft de ouder toe om van het gezeur af te zijn wanneer een kind heftig reageert op een verbod. Dit leert een kind echter dat opstandig zijn beloond wordt. De volgende keer zal het kind dan op dezelfde manier reageren, waardoor er een vicieuze cirkel ontstaat.
Bekijk het kader op pagina 35 voor een overzicht van interventies die door het NJi worden aangeraden.
VIPP-SD is een belangrijke effectieve interventie die zich richt op het bevorderen van sensitiviteit en adequaat disciplineren. Deze interventie is generaliseerbaar naar veel verschillende doelgroepen en culturen. In de interventie komt opvoedondersteuning aan bod. Deze ondersteuning is gericht op ouders van kinderen van nul tot ongeveer vijf jaar. Met behulp van videofeedback worden de ouder-kind interacties besproken.
4.2 De gehechtheidtheorie kan op twee niveaus worden toegepasts in de praktijk van de kinderbescherming:
Conceptueel niveau: de gehechtheidstheorie geeft een denkkader voor de praktijk van kinderbeschermingsmaatregelen
Praktijkgericht niveau: integratie van evidence based instrumenten uit de gehechtheidstheorie in de praktijk
Bekijk pagina’s 37-39 voor voorbeelden.
4.3 Aanbevelingen voor beslissingen over kinderen:
Hanteer een ontwikkelings-pedagogisch denkkader: kinderen ontwikkelen en veranderen gedurende hun leven. Ze worden door eerdere en door huidige opvoed- en gehechtheidservaringen beïnvloed
Problematiseer het kind niet: vaak ligt het probleem bij niet-aangepast gehechtheidsgedrag niet bij het kind, maar bij de opvoeding
Bied correctieve gehechtheidservaringen aan
Zorg voor een solide gehechtheidsnetwerk: dit is een back-up voor voor kinderen en ouders in problematische opvoedingssituaties
Laat ouder-kindinteracties observeren door een professional, bijvoorbeeld m.b.v. de EAS
Gebruik om veilige gehechtheid te bevorderen korte interventies die gericht zijn op sensitiviteit en gebruik maken van videofeedback
Plaats kinderen zo vroeg en stabiel mogelijk bij een uithuisplaatsing, want kinderen kunnen gehechtheid niet uitstellen
Zorg voor hulpverlening aan de biologische ouders en een intensieve omgangsregeling met het kind wanneer er terugplaatsing aan de orde is
Plaats kinderen in een gezinsomgeving
Zoek bij permanente uithuisplaatsing een pleeggezin dat hierop gericht is: wanneer het kind na een tijdje naar een ander gezin moet, vindt er scheiding plaats. Dit kan voorkomen worden
Zorg dat een beslissing voor een permanent pleeggezin permanent blijft
Ondersteun ouders tijdens/na terugplaatsing met interventies gericht op sensitiviteit en disciplineren
Geef ook pleeggezinnen ondersteuning met interventies
Bij terugplaatsing/uithuisplaatsing mogen de banden die het kind heeft niet abrupt worden verbroken: omgangsregelingen zijn van groot belang
Zorg ervoor dat kinderen onder de vijf jaar die door een primaire ouder worden verzorgd, bij een omgangsregeling niet bij de niet-verzorgende ouder hoeven te overnachten. Zulke jonge kinderen hebben namelijk ondersteuning van de primaire gehechtheidsfiguur nodig gedurende de nacht
Elke vorm van pleeggezin, of het nou tijdelijk, crisis of permanent is, moet voor het kind zorgen alsof het een eigen kind is.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2132 |
Add new contribution