Samenvatting van Capita Selecta in Clinical Psychology van Wessel en Aan het Rot - 1e druk

Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Samenvatting van Capita Selecta in Clinical Psychology van Wessel en Aan het Rot - 1e druk

Wat is een farmacologische behandeling? - Chapter 18

 

Voor een psycholoog kan enige kennis over medicatie (psychofarmacologische kennis) handig zijn. Dit kan helpen bij het herkennen van bijwerkingen die kunnen optreden bij een cliënt die bepaalde medicatie gebruikt. Daarnaast kan de psycholoog de behandeling beter aanpassen op de medicatie en zal de communicatie tussen psycholoog en voorschrijvend arts beter verlopen. De meeste psychoactieve medicatie wordt voorgeschreven door (huis)artsen. Een psycholoog zal dan ook vaker een cliënt delen met een huisarts dan met een psychiater.

Trade names en generic names

Trade names zijn de namen die verschillende farmaceutische bedrijven geven aan de medicatie die zij produceren. Twee bedrijven die dezelfde medicatie produceren, kunnen deze medicatie verschillende trade names geven. Generic name is de algemene farmaceutische naam voor een specifiek soort medicatie.

Als de trade name van een bepaald soort medicatie bekend is, kan men de generic name ervan opzoeken met behulp van het boek Compendium of Pharmaceuticals and Specialities (CPS). Andersom kan men op deze manier ook de trade name met behulp van de generic name opzoeken. Het CPS wordt jaarlijks geüpdatet en bevat ook informatie over de medicatie zelf. Ten slotte bevat dit boek ook een sectie met afbeeldingen van verschillende soorten medicijnen, zodat men ook aan de hand van het uiterlijk van een pil op kan zoeken welk soort medicatie dit is.

Eigenschappen van medicatie

Voorgeschreven medicatie kan giftig of zelfs dodelijk zijn wanneer het in grote hoeveelheden wordt gebruikt. Wanneer medicatie in de voorgeschreven hoeveelheid wordt gebruikt, kunnen er bijeffecten optreden. Dit zijn symptomen die niet horen bij de genezende werking van het gebruikte medicijn, maar toch optreden. De bijeffecten van een medicijn kunnen per persoon verschillen en zijn meestal voorspelbaar en onschadelijk. Wanneer onbedoelde symptomen echter gevaarlijk worden of zelfs levensbedreigend, spreekt men van adverse effects.

Mensen verschillen in de mate van tolerantie voor een medicijn. Personen met een hoge tolerantie, hebben hogere doses nodig om de gewenste werking te bereiken. Een andere eigenschap van medicatie is de half-life of halfwaardetijd. Een medicijn is altijd maar voor een bepaalde tijdsduur werkzaam. De halfwaardetijd ligt op de helft van het tijdsinterval waarbinnen het medicijn werkzaam is.

Wanneer personen meerdere medicijnen tegelijkertijd gebruiken, kan het ene medicijn de werking van het andere medicijn versterken. Dit heet potentiatie. Ook kan het voorkomen dat twee medicijnen in combinatie een sterkere werking hebben dan de som van de medicijnen afzonderlijk zou hebben (het samengaan levert meer op dan de som der delen). Dan spreekt men van synergisme.

Ten slotte kan het lichaam afhankelijk worden van de medicatie die het toegediend krijgt. Wanneer men dan wil stoppen met het gebruik ervan, kunnen afkickverschijnselen optreden. Vaak wordt medicijngebruik dan ook langzaamaan afgebouwd.

Er zijn acht groepen medicatie:

  • Analgesics: deze worden gebruikt bij pijn

  • Anciolytics: deze worden gebruikt bij angstsymptomen

  • Antidepressiva: deze worden gebruikt bij depressie

  • Derivaten van lithium: deze worden gebruikt bij bipolaire stoornissen

  • Tranquilizers/antipsychotica: deze worden gebruikt bij schizofrenie

  • Affect”-regelende medicatie: deze medicatie wordt gebruikt bij PTSS

  • Affect”-regelende medicatie: deze medicatie wordt gebruikt bij het stoppen met roken

  • Stimulanten: worden gebruikt voor gewichtsverlies

Wat de meest effectieve behandelingswijze is, verschilt per stoornis. Soms heeft men vooral baat bij een psychologische behandeling, soms is het het meest effectief om een psychologische behandeling te combineren met medicatie en in andere gevallen is vooral medicatie het meest doeltreffend voor een cliënt. Het kan ook voorkomen dat een stoornis met zowel medicatie als met psychologische behandeling even goed kan worden behandeld. In dat geval kan men een behandelmethode kiezen en eventueel later in de behandeling van methode wisselen, mocht dat toch nodig blijken. Behandelaars zijn het niet altijd met elkaar eens over welke behandelmethode voor welke stoornis nu het beste is.

Opvallend is dat de antipsychotische medicijnen die de minste ongemakken met zich meebrengen, meestal ook de duurste zijn en dus niet zo snel worden voorgeschreven.

Psychologen en medicatie

Psychologen zijn niet bevoegd om medicatie voor te schrijven. Toch zijn er psychologen die ernaar streven wel medicatie voor te mogen schrijven. Zij stellen dat het beter is voor een cliënt om door één behandelaar te worden behandeld en van deze behandelaar dus ook de medicatie te kunnen krijgen. Tevens is er geen bewijs dat het kwaad kan om psychologen medicatie voor te laten schrijven.

Tussen 1991 en 1997 zijn er in het Amerikaanse leger militaire klinische psychologen getraind om medicatie voor te kunnen en mogen schrijven. Dit project heette het Psychopharmacology Demonstration Project (PDP) en had positieve uitkomsten.

Toch zijn er ook mensen die beweren dat het beter is als psychologen geen medicatie voor mogen schrijven. De discussie hierover is dus nog steeds gaande.

Wat is het psychologische debat rondom criminaliteit? - Chapter 8

 

Anonymous missives zijn anonieme brieven die door de ontvanger vaak als ongewenst worden beschouwd. Men kan bijvoorbeeld op grond hiervan een content analysis doen, dit is een analyse van de inhoud van een brief. Met de verkregen informatie kan men proberen een mogelijk profiel te schetsen van de afzender.

Wanneer het criminele gedrag dat een persoon vertoont gelinkt is aan een mentale stoornis, noem je deze persoon een abnormal offender. Het psychologische “debat” dat hier betrekking op heeft is het mad-bad-debate. Hierbij gaat het om de vraag of een specifiek persoon in de eerste instantie een misdaad is begaan omdat hij mad is en dus wordt beïnvloed door zijn stoornis, of bad is en dus geheel vanuit vrije wil heeft gehandeld.

Het is lastig om nauwkeurig te schatten of mensen met een mentale stoornis meer crimineel gedrag vertonen dan mensen uit de algemene populatie. Bij bepaalde overtredingen lijkt er wel degelijk sprake te zijn van een verband.:

Mentale stoornis

Wordt (vooral) geassocieerd met een toename in

Stemmingsstoornissen (depressieve klachten)

One-sided suicide pacts: een persoon doodt eerst zijn geliefden en erna zichzelf

Schizofrenie

Ernstige gevallen van geweld; moord

Alcoholisme

Algemene toename in criminaliteit

Drugsverslaving

Kleine overtredingen

Mentale retardatie

Medeplichtigheid

Predisposities voor crimineel gedrag

Traditioneel werden de verklaringen voor crimineel gedrag vooral benaderd vanuit de criminologie. Dit was een theoretische benadering waarbij er met name gekeken werd naar de invloed van (sociale) omgevingsfactoren op crimineel gedrag. Later zorgde de forensische psychologie ervoor dat er meer gebruik werd gemaakt van een praktische benadering.

Biologisch positivisme is de gewoonte van mensen en de meeste diersoorten om individuen die afwijken van de norm buiten te sluiten. Het geeft mensen een gevoel van veiligheid om een persoon die zich bezighoudt met criminele activiteiten te zien als een ‘slecht persoon’ die buiten de maatschappij staat en niet als een persoon die onderdeel is van de maatschappij waarvan zijzelf ook onderdeel zijn.

Lombroso stelde dat uiterlijke kenmerken van criminelen in vergelijking met die van andere mensen evolutionair primitiever waren. Hij vond achttien van deze kenmerken en stelde dat misdadigers vijf of meer van deze kenmerken bezitten. Later stelde hij zijn mening dat veel criminelen ‘slecht’ worden geboren bij en voegde hij aan zijn theorie toe dat bepaalde omgevingsfactoren, zoals slechte educatie, ook een rol spelen bij het veroorzaken van crimineel gedrag.

Verschillende personen hadden kritiek op de benadering van Lombroso. Goring herhaalde Lombroso’s onderzoek, maar vond niet dezelfde resultaten. Uit de resultaten van een ander onderzoek dat Goring deed, concludeerde hij dat criminelen over een beneden gemiddelde intelligentie en een klein postuur zouden beschikken. Omdat hij van mening was dat deze kenmerken genetisch bepaald zijn, bepleitte hij dat men moest voorkomen dat dergelijke personen zich voort zouden planten.

Iemand anders die kritiek uitte op de theorie van Lombroso was Hooton. Volgens Hooton bestond de populatie gevangenen waar Lombroso zijn onderzoek op had gericht met name uit arme immigranten en had hij deze vergeleken met een populatie Italiaanse niet-gevangenen. Hooton was van mening dat de verschillen in uiterlijk die Lombroso beschreef, werden veroorzaakt doordat de populaties uit verschillende rassen bestonden en niet zozeer doordat de ene populatie uit criminelen bestond met een typisch crimineel uiterlijk en de andere populatie uit niet-criminelen. Wel was Hooton het met Lombroso eens dat genen een rol spelen in crimineel gedrag. Hij zag misdadigers als biologisch ondergeschikt aan niet-misdadigers.

Waar Lombroso zich vooral richtte op gezichtskenmerken, richtte Sheldon zich vooral op type lichaamsbouw. Hij onderscheidde drie typen lichaamsbouw: ectomorf, endomorf en mesomorph. Mensen met een ectomorfe lichaamsbouw zijn slank (mager) en zijn introverte mensen die van nature vrijwel nooit een misdaad zouden begaan. Personen met een endomorfe lichaamsbouw hebben ronde, zachte vormen en een sociale, aangename persoonlijkheid. Deze mensen zouden niet snel een misdaad begaan, maar wel eerder dan een persoon met een ectomorfe lichaamsbouw. De lichaamsbouw waarmee Sheldon criminaliteit vooral associeerde was een mesomorfe lichaamsbouw. Mensen met deze lichaamsbouw zijn atletisch en gespierd en zouden de meeste kans hebben crimineel gedrag te vertonen.

In het onderzoek van Sheldon bleken verschillende zwakke punten te zitten. Onder andere Feldman verklaarde dat mensen met een mesomorfe lichaamsbouw crimineler lijken omdat zij door hun uiterlijk eerder gevraagd worden als medeplichtige en ook sneller opgepakt worden omdat ze binnen een bepaald stereotype vallen.

Tweelingonderzoek en adoptieonderzoek lijken erop te wijzen dat een predispositie voor crimineel gedrag in elk geval voor een gedeelte erfelijk bepaald is.

Chromosomale afwijkingen en criminaliteit: XYY

Sommige mensen beschikken over de geslachtschromosomen XYY. Dit is een chromosomale afwijking waarvan (seksuele) onvolwassenheid, mentale retardatie, een groot lichaam en milde acne veel voorkomende kenmerken zijn. Door hun mentale retardatie lijken veel personen met deze afwijking in instituties als gevangenissen terecht te komen, waardoor vaak het misverstand ontstaat dat mensen met XYY crimineler zijn. Dit wordt versterkt door het feit dat deze afwijking door het extra Y-chromosoom vaak wordt geassocieerd met extra mannelijkheid en dus extra agressiviteit, terwijl dit geen kenmerk van de afwijking is. Ook worden mensen met XYY mogelijk vaker veroordeeld vanwege hun afwijkende uiterlijk (biologisch positivisme). In de praktijk blijkt alleen de mentale retardatie die wordt veroorzaakt door XYY een iets verhoogde kans te veroorzaken op het plegen van kleine diefstallen zonder geweld.

Eysencks persoonlijkheidsdimensies

In zijn eerdere werk onderscheidde Eysenck twee persoonlijkheidsdimensies: extraversie-introversie en neuroticisme-stabiliteit. Vanuit deze twee dimensies kwam hij met vier persoonlijkheidstypen:

  • flegmatische persoonlijkheid: combinatie van stabiliteit en introversie. Dit zijn prettige en gecontroleerde mensen.

  • sanguïnische persoonlijkheid: combinatie van stabiliteit en extraversie. Deze mensen zijn aanwezig en optimistisch.

  • melancholische persoonlijkheid: combinatie van neuroticisme en introversie. Personen met deze persoonlijkheid zijn vatbaar voor mentale stoornissen doordat zij angstige en prikkelbare mensen zijn.

  • cholerische persoonlijkheid: combinatie van neuroticisme en extraversie. Volgens Eysenck zijn dit de personen die het meest crimineel zijn, door hun gejaagde en agressieve persoonlijkheid.

Eysenck verdeelde extraversie in de componenten ‘sociabiliteit’ en ‘impulsiviteit’. Vooral impulsieve extraversie, en niet zozeer sociale extraversie, zou volgens hem de voorspeller van criminaliteit zijn. Later voegde Eysenck psychoticisme toe als derde dimensie: een indicatie voor criminaliteit, psychopathie, schizofrenie en alcoholisme. Om de drie dimensies bij mensen te meten, ontwikkelde hij de Eysenck Personality Questionnaire (EPQ). In deze test nam hij ook vragen op waarmee zou kunnen worden ontdekt of een persoon op de test probeert te liegen. Volgens Eysenck is het probleem dat bij neurotische mensen optreedt, dat zij door hun overactieve autonome zenuwstelsel in stressvolle situaties niet goed (sociaal gedrag) kunnen leren.

Op de theorie van Eysenck en de uitvoering van zijn experimenten zijn verschillende bezwaren aan te voeren. Situationalisme behelsde theorie dat iemands persoonlijkheid per situatie verschilt. Hiermee hield Eysenck geen rekening. Daarnaast zou niet al zijn werk even nauwkeurig uitgevoerd en doordacht zijn. Toch heeft hij een heleboel betekend binnen de forensische psychologie en criminologie.

Volgens het Yerkes-Dodson principe zouden extraverte mensen een hoger optimaal arousalniveau hebben dan introverte mensen en dus meer stimulatie nodig hebben. Hiervan is een mogelijk gevolg dat straffen voor extraverte mensen minder goed werken. Zij zouden straf eerder zien als een benodigde stimulans.

Theorieën uit de twintigste eeuw: de rol van omgevingsfactoren

Alexander en Healy, Aichhorn, en Johnson en Szurek gingen allen uit van Freuds theorie voor psychoseksuele ontwikkeling. Zij brachten een zwak superego of een slecht realiteitsprincipe in verband met het hebben van een sluimerende neiging tot crimineel gedrag.

Theorie van Bowlby

Affectieloze psychopathie is een begrip waarmee Bowlby doelde op een persoonlijkheid waarbij affectie ontbreekt. Deze mensen hebben vaak voor ten minste zes maanden in de eerste vijf jaar van hun leven een moederfiguur (soms ook een ander familielid) moeten missen (maternal deprivation) en zijn hierdoor niet in staat om een hechte band met andere mensen aan te gaan. Deze persoonlijkheidstrek zou samenhangen met het vertonen van crimineel gedrag. Maternal deprivation kan vaak worden opgevangen door het ontbreken van een familielid te compenseren. Belangrijk hierbij is dat maternal deprivation vooral te maken heeft met de emotionele afwezigheid van een ouderfiguur en niet zozeer de fysieke afwezigheid.

Rutter voegde aan de theorie van Bowlby toe dat een kind naast emotionele verbondenheid met een ouder, ook andere behoeftes heeft die een grote rol spelen, zoals de behoefte aan eten, discipline en veiligheid. Met andere woorden: niet alleen de afwezigheid van een ouderfiguur, maar ook de aanwezigheid ervan (maternal privation) speelt een grote rol.

Andere theorieën

De differentiële associatie theorie is de theorie van Sutherland die stelt dat crimineel gedrag een aangeleerde norm kan zijn, wanneer iemand zich in een omgeving bevindt waarin crimineel gedrag als acceptabel wordt gezien.

Volgens de principes van operante conditionering van Skinner ontstaat crimineel gedrag wanneer een persoon het idee heeft dat dit gedrag beloond wordt of beloond zal worden en wanneer de straffen die er mogelijk aan verbonden zijn hier niet tegenop wegen.

Volgens de sociale leertheorie van Bandura zouden mensen leren van het gedrag van anderen (zowel in het echt als op televisie). Als een persoon ziet dat het criminele gedrag van iemand anders wordt beloond, zou dit een stimulans kunnen zijn om het gedrag zelf ook te gaan vertonen. Wanneer iemand echter ziet dat het criminele gedrag van een ander wordt afgestraft, werkt dit ontmoedigend.

Yochelson en Samenow hebben onderzoek gedaan naar bepaalde denkpatronen die kenmerkend zouden kunnen zijn voor misdadigers. Deze denkstijlen worden cognitieve verklaringen voor crimineel gedrag genoemd. Een gebrek aan empathie, impulsiviteit en het maken van onverantwoordelijke keuzes lijken kenmerkend te zijn voor criminele denkstijlen.

Theorieën die er vanuit gaan dat alle mensen in potentie crimineel zouden kunnen zijn, worden control theories genoemd. Volgens deze theorieën zijn het bepaalde factoren, zoals moraliteit, die bij het merendeel van de mensen voorkomen dat deze potentie tot uiting komt.

Alle bovengenoemde theorieën hebben sterke en zwakke punten en zijn geen volledige verklaringen voor het ontstaan van crimineel gedrag. Andere factoren, zoals geslacht, leeftijd en gevoel voor moraliteit, zullen ook altijd een rol spelen in het wel of niet ontstaan van criminele gedragingen.

Het profiel van een crimineel

Een profiler is iemand die naar aanleiding van een analyse van de gepleegde misdaad een profiel probeert te schetsen van de te zoeken misdadiger. Omdat er bij veel misdaden sprake is van een dader met een mentale stoornis, zijn profilers met een klinisch forensische achtergrond vaak het meest succesvol in het schetsen van een juist daderprofiel. Profiling wordt door sommige mensen gezien als een vorm van kunst in plaats van een echte wetenschap.

Het is moeilijk om vast te stellen hoe effectief profiling nu precies is. Veel zaken waarvoor een profiler wordt ingezet, zijn zaken waarbij bewijs schaars is en zijn dus ook voor profilers lastig op te lossen. Wel lijkt het er op dat profilers in het geval van verkrachtingszaken beter zijn in het accuraat voorspellen van daderprofielen dan onder andere detectives. Ook zijn profielen vaak accurater wanneer er sprake is van een dader met een mentale stoornis.

Moord met een seksuele achtergrond is een moord waarbij de dader wordt gedreven door seksualiteit en macht. Dergelijke moorden worden vaak op wrede wijze uitgevoerd. Het daderprofiel dat bij dit soort moorden hoort, is een van de meest treffende daderprofielen die er is. Georganiseerde en ongeorganiseerde misdaad

De FBI probeert bij het beoordelen van de plaats delict vaak vast te stellen of de misdaad georganiseerd of ongeorganiseerd is geweest. Bij een georganiseerde misdaad blijkt vaak een ander daderprofiel van toepassing te zijn dan bij een ongeorganiseerde misdaad:

  • Georganiseerde plaats delict: op een georganiseerde plaats delict is er vaak sprake geweest van een geplande misdaad, waarbij de dader zijn sporen zo veel mogelijk heeft gewist. Bij een dergelijke misdaad heeft de dader duidelijk de situatie onder controle gehad en vaak ook enige macht uitgeoefend over het slachtoffer. Slachtoffers die worden aangetroffen op een georganiseerde plaats delict zijn vaak onbekenden van de dader. Vaak gebruikt de dader op een georganiseerde plaats delict geweld voordat het slachtoffer wordt gedood.

  • Ongeorganiseerde plaats delict: een ongeplande misdaad laat vaak een ongeorganiseerde plaats delict achter. Het slachtoffer is meestal een bekende van de dader, net zoals de misdaadlocatie. De dader heeft over het algemeen geprobeerd het slachtoffer te depersonaliseren en er heeft minimaal verbaal contact plaatsgevonden tussen dader en slachtoffer. Bewijs blijft vaak achter op de plaats delict. Moorden waarbij het slachtoffer na het intreden van de dood seksueel misbruikt lijken te zijn, wijzen vaak op een ongeorganiseerde plaats delict.

Het daderprofiel dat bij een georganiseerde plaats delict wordt geschetst, is dat van een intelligentie dader met een baan waarbij enige vaardigheid vereist is. Meestal zijn dergelijke daders sociaal competente mensen, die veel controle hebben over hun emoties en een relatie. Het gebruik van alcohol tijdens of voor de misdaad komt vaak voor bij dergelijke daders. Bij georganiseerde plaats delicten hoort tevens een dader die zich makkelijk kan verplaatsen, verandering in levensstijl heeft door verandering van baan of woning en de media goed volgt

Het daderprofiel van de dader die een ongeorganiseerde plaats delict achterlaat, is vrijwel tegengesteld aan die van de georganiseerde dader. Ongeorganiseerde daders hebben vaak een gemiddelde intelligentie, zijn sociaal onvolwassen en hebben vaak geen goede baan. Ze hebben een harde discipline, ervaren weinig stress tijdens de misdaad en vertonen een minimaal alcoholgebruik. Vaak leven dergelijke daders alleen en hebben ze weinig interesse in de media. Opvallend is dat mensen waarvan de vader een vrij onstabiele baan heeft, vaker ongeorganiseerde criminelen zijn en mensen waarvan de vader een vrij stabiele baan heeft, vaker georganiseerde criminelen zijn. Belangrijke begrippen

Investigative psychology is het opstellen van een daderprofiel, zoals benaderd door Canter. Hierbij speelt de omgevingspsychologie een grote rol en kijkt men vooral naar de manier waarop interacties van de dader plaatsvinden. Interactive narratives) zijn patronen in de door de dader gekozen locaties van de misdaad; de manier waarop de dader zich als een crimineel ontwikkelt (crime career) en in hoeverre de dader kennis lijkt te hebben van de werkwijze van een forensisch team.

Interpersoonlijke coherentie is de manier waarop een dader met zijn slachtoffer interacteert, reflecteert vaak hoe de relaties van de dader in zijn privéleven zijn.

Smallest space analysis: statistische methode om verbanden te leggen tussen de aangetroffen aanwijzingen op de plaats delict.

SOCO (Scene of Crime Officer): forensisch onderzoeker die de plaats delict onderzoekt. Het ondervragen van verdachten is geen onderdeel van deze functie.

De primaire plaats delict is de plek waar de misdaad heeft plaatsgevonden of waar het slachtoffer zich bevond. De secundaire plaatsen delict zijn locaties als de woning van de verdachte of het slachtoffer.

Stalking

Stalking is het herhaaldelijk uitvoeren van ongewenst en opdringerig gedrag, waarbij sprake is van enige vorm van dreiging voor de ontvanger. Meestal spreekt men van stalking wanneer dit gedrag voor ten minste twee weken aanhoudt. Een veel voorkomende vorm van stalking is het versturen van brieven, maar over het algemeen zijn deze brieven niet anoniem. Stalkers zijn over het algemeen vaker intelligente mannen zonder baan met een psychiatrische en/of criminele achtergrond. De meeste stalkers worden gemotiveerd door gevoelens van woede en macht.

Verschillende soorten stalkers

Zona, Sharma en Lane verdelen stalkers in drie groepen: de door liefde geobsedeerde stalker die zijn slachtoffer alleen via de media kent; de obsessieve stalker, het type stalker dat het meest voorkomt en die zijn of haar slachtoffer persoonlijk kent; en de erotomanische stalker, vaak een vrouw, die gelooft dat er sprake is van een liefdesrelatie met het slachtoffer en niet kan accepteren dat dit niet het geval is. Deze verdeling is een oude verdeling en blijkt niet helemaal correct.

Volgens Mohandy zijn er vijf typen stalkers. Deze zijn opgenomen in het RECON model:

  • Afgewezen stalker. Dit zijn personen die ontkennen dat hun relatie met het slachtoffer over is en zoeken vaak wraak. Geweld komt bij dit type stalker wat vaker voor.

  • Intimiteit-zoekende stalker. Deze stalkers hebben vaak een fictieve liefdes- of ouderrelatie met het slachtoffer en richten zich met name op beroemdheden. Mentale stoornissen komen bij deze groep vaak voor.

  • Incompetente minnaars. Over het algemeen zijn dit personen met weinig sociale bekwaamheid die op zoek zijn naar intimiteit en dit bij hun slachtoffer zoeken. Zij wisselen meestal vrij snel en vaak van slachtoffer.

  • Haatdragende stalker. Dit zijn personen die kwaad zijn op iemand (meestal van een organisatie) en op een agressieve en dreigende manier macht op het slachtoffer proberen uit te oefenen.

  • Jagende stalker. Dit is de meest gewelddadige en gevaarlijke vorm van stalking, waarbij de stalker vaak seksuele motieven heeft en vaak wordt gedreven door macht. Deze vorm van stalking is het minst voorkomend.

Slachtoffers van stalking zijn meestal hoog opgeleide vrouwen tussen de 18 en 30 jaar oud zonder een relatie. Ook hebben slachtoffers vaak een verleden van huiselijk geweld en komt stalking het meest voor tussen oud-geliefden. Ook professionals, zoals psychologen en zelfs tandartsen, zijn een kwetsbare groep, omdat stalkers de professionele aandacht die zij van deze mensen ontvangen snel kunnen verwarren met affectie. Professionals die worden gestalkt, blijken dit vaak niet te melden. Stalking kan symptomen van PTSS en sociale afzondering veroorzaken en heeft vaak psychische schade tot gevolg. Stalking by proxy zijn gevallen van stalking waarbij de stalker andere personen, zoals familieleden of radio-dj’s beïnvloedt en gebruikt om het slachtoffer te stalken.

Slachtoffers van stalking worden aangeraden om aangifte te doen bij de politie en wanneer nodig rechterlijke stappen te ondernemen. Soms gebruikt de stalker een rechtsproces als stalking by proxy en verergert de situatie hierdoor voor het slachtoffer. In Amerika en het Verenigd Koninkrijk lijkt dit vaker voor te komen dan in Canada. Sinds de jaren ’90 wordt mentale schade ook als vorm van schade erkent binnen het rechtssysteem en zijn stalkers makkelijker te vervolgen.

Cluster B Persoonlijkheidsstoornissen, zoals een psychopathische en anti-sociale persoonlijkheidsstoornis, en stoornissen met waanideeën komen vaak voor bij stalkers. Vaak neemt het stalkgedrag af wanneer de mentale stoornissen van een stalker worden behandeld met bijvoorbeeld therapie of medicatie. Echter, niet alle stalkers hebben een mentale stoornis.

Zedendelicten

Zedendelicten kunnen worden onderverdeeld in pedofiele activiteiten, verkrachting of aanranding en andere abnormale seksuele overtredingen. Men spreekt van verkrachting wanneer er sprake is van het penetreren van de vagina, anus of mond waarvoor geen toestemming is gegeven door het vermeende slachtoffer, of waarbij er sprake is van een kind dat volgens de wet niet oud genoeg is om toestemming te kunnen geven voor dergelijke handelingen.

Verschillende soorten verkrachters

Groth verdeelt verkrachters in vier groepen:

  • Verkrachters die bevestiging van hun mannelijkheid en seksualiteit zoeken en vaak erg onzeker zijn. Vaak zoeken ze een soort relatie met het slachtoffer. Dit wordt het power reassurance type genoemd.

  • Personen die een ander verkrachten omdat zij op zoek zijn naar macht, waarbij het slachtoffer vaak verwondingen oploopt. Dit type is vaak manipulatief en wordt het power-assertive type genoemd.

  • Wanneer een verkrachting plaatsvindt als uitlaatklep voor gevoelens van woede en wraak, spreek je van een anger-retaliatory type.

  • Personen die iemand verkrachten omdat ze een fijn gevoel krijgen van het zien lijden van hun slachtoffers. Dit zijn goed geplande verkrachtingen die vaak eindigen in een moord. Het type dat dit soort verkrachtingen pleegt heet het anger-excitement type.

Van alle soorten misdaad worden zedendelicten waarschijnlijk het minst vaak gerapporteerd. Hierdoor blijven veel van deze misdadigers onbestraft en blijven slachtoffers vaak achter zonder hulp. Pedofilie

Pedofilie delicten worden vaker gepleegd door bekenden of familieleden van het slachtoffer dan door vreemden. Ook is het een misvatting dat de meeste pedofielen wat ouder zijn: meestal zijn het adolescenten. Pedofielen kunnen worden behandeld met cognitieve behandelmethoden, gedragstherapie en chemische castratie, waarvan de eerste het meest effectief is gebleken. Toch zijn geen van deze methoden ideaal. In de praktijk blijkt publieke bescherming tegen risicofactoren het best te werken.

Gegevens van pedofielen worden in veel landen opgeslagen in speciale databases. Hierdoor wordt het echter mogelijk voor verschillende media, zoals kranten en internet, om gegevens van veroordeelde pedofielen voor het grote publiek naar buiten te brengen. Dit heeft soms tot gevolg dat pedofielen bang worden dat hun naam bekend wordt gemaakt en om deze reden proberen te verdwijnen, waardoor de politie ze niet langer in de gaten kan houden. Ook is het mogelijk dat pedofielen op steeds meer manieren gaan proberen hun sporen te wissen, waaronder ook het vermoorden van slachtoffers kan vallen. Het bekendmaken van de identiteit van pedofielen is dus niet altijd een goede zaak.

Dangerous and Severe Personality Disorder (DSPD)

DSPD is geen echte diagnose, maar meer een groep waaronder personen vallen die een bedreiging vormen voor anderen. De meeste personen die een DSPD hebben, hebben een psychopathische persoonlijkheid. Psychopathie is een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een specifiek kenmerk van psychopathie is de potentie om andere mensen in gevaar te brengen. De helft van de meer ernstige misdaden die worden gepleegd, zouden gepleegd zijn door psychopathische personen.

Moral insanity is het begrip dat weergeeft empathieloos en vrij van schuldgevoel psychopaten zijn. Vaak hebben zij weinig inzicht in het feit dat ze een stoornis hebben.

Psychopaten zijn door hun moral insanity vrijwel onbehandelbaar en daarbij zijn dergelijke personen vaak ook erg manipulatief. Het komt erg vaak voor dat zij de therapiesessies zo manipuleren dat ze er zelf voordeel uit kunnen halen.

De PCL-R en PCL-SV zijn twee tests die psychopathie goed kunnen identificeren.

Sculls dilemma: je kunt psychopaten vanwege het veiligheidsrisico niet zomaar los laten lopen in de maatschappij, maar je kunt ze ook niet preventief opsluiten.

Wat heeft invloed op stress? - Chapter 12

 

Model van Lazarus

Volgens het model van Lazarus wordt stress veroorzaakt wanneer iemand graag iets wil (bereiken), maar hiervoor niet over de juiste bronnen beschikt. Coping is de moeite die iemand vervolgens neemt om de ervaren stress te verminderen. Manieren van coping kunnen gefocust zijn op het probleem of op de emoties die het probleem veroorzaken. Ook is er een onderscheid tussen het aanpakken van een situatie als manier van coping of het vermijden ervan.

Functies van coping

Volgens Lazarus zijn er vijf functies van coping. Deze functies zijn: het verminderen van schadelijke factoren; het verminderen van emotionele stress; het behouden van relaties met anderen; het vergroten van het aanpassingsvermogen binnen vervelende situaties; en het behouden van een positief zelfbeeld.

Op wat voor manier iemand met stress probeert om te gaan, is afhankelijk van de persoon zelf en de situatie waarin degene zich bevindt. Mensen hebben over het algemeen een individuele voorkeur voor een bepaalde manier van coping die zij vaker zullen gebruiken dan andere copingstrategieën. Wanneer een manier van coping in het verleden voor een persoon effectief is gebleken, is het waarschijnlijk dat de persoon in de toekomst ook vaker voor deze manier zal kiezen. Ook is het doel dat persoon in kwestie voor ogen heeft een belangrijke factor die meeweegt in de manier waarop iemand met stress omgaat. Veel voorkomende doelen zijn: het minder stressvol maken van de situatie; het behouden van goede verstandhoudingen met anderen; en het behouden van een bepaald zelfbeeld.

Omdat doelen van elkaar kunnen verschillen en één persoon meerdere doelen voor ogen kan hebben, komt het wel eens voor dat een persoon meerdere manieren van coping tegelijkertijd gebruikt.

De invloed van persoonlijkheid

Vijf dimensies van persoonlijkheid waarvan in de psychologie vaak wordt uitgegaan zijn de big five:

  1. Agreeableness (vriendelijkheid)

  2. Conscientiousness (zorgvuldigheid)

  3. Openness (openheid voor ervaring)

  4. Extroversion (extraversie)

  5. Neuroticism (neuroticisme)

Elk van deze persoonlijkheidstrekken beïnvloedt de coping, perceptie van ziekte en gezondheidsgedrag op een andere manier.

Neuroticisme is een persoonlijkheidstrek die gekenmerkt wordt door het ervaren van veel negatieve emoties en angst. Deze persoonlijkheidstrek is door onderzoekers het meest onderzocht op het gebied van de relatie tussen persoonlijkheid en ziekte. Mensen die hoog scoren op deze eigenschap blijken vooral gebruik te maken van disfunctionele en op emotie gefocuste coping strategieën. Een eigenschap die vaak in verband wordt gebracht met neuroticisme is negative affectivity (NA). Mensen die hier hoog op scoren hebben vaak een negatieve kijk op het leven en een laag zelfbeeld. Het hoog scoren op deze trek lijkt positief te correleren met gezondheidsklachten.

Conscientiousness is een karaktereigenschap die gekenmerkt wordt door het nemen van verantwoordelijkheden en het hebben van zelfdiscipline. Een hoge score op deze eigenschap lijkt te correleren met een goede gezondheid. Probleem-gefocuste coping is kenmerkend voor mensen met deze persoonlijkheidstrek.

Agreeableness is een eigenschap die flexibiliteit met zich meebrengt, waardoor mensen die hier hoog op scoren vaak ook op stressors flexibel reageren.

Extraverte mensen ondervinden op sommige gebieden voordelen van hun extraverte karakter op het gebied van gezondheid, maar op andere gebieden juist nadelen. Mensen die over het algemeen op een positieve manier in het leven staan, kunnen vaak beter omgaan met aanhoudende stressvolle situaties dan mensen met een negatieve instelling. Dit heeft een positief effect op de gezondheid. Een belangrijke factor die hierin een rol speelt, is het feit dat mensen met een positieve instelling vaak problemen toeschrijven aan externe factoren en stress vaker als iets zien wat te veranderen is en niet als iets wat vaststaat en waar ze niks aan kunnen doen.

Onrealistisch optimisme/defensief optimisme is de opvatting dat nare dingen vaker voorkomen bij andere mensen dan bij jouzelf en dat goede dingen jou vaker overkomen dan andere mensen. Onrealistisch optimisme heeft minder sterke effecten dan een algemene positieve instelling en neemt vaak na een tijd af.

Hardiness is een kijk op het leven die gekenmerkt wordt door gevoelens van controle, uitdaging en betrokkenheid. Deze kijk ontstaat vaak naar aanleiding van een fijne en uitdagende jeugd. Personen die hoog scoren op hardiness lijken hiermee een soort buffer te hebben die hen gezond houdt in tijden van stress. Mensen die laag scoren op deze eigenschap, lijken bovendien hoger te scoren op neuroticisme.

Gedragstypen

Gedrag kan worden ingedeeld in Type A-, Type C- en Type D-gedrag. Type A-gedrag: Personen die onder dit type vallen, zijn competitief, snel vijandig, ongeduldig, prestatiegericht, snel geïrriteerd en hebben vaak het gevoel onder tijdsdruk te staan. Type A wordt in verband gebracht met een klein verhoogd risico op hart- en vaatziekten, maar dit risico lijkt vooral te maken te hebben met het vijandige component van dit type en niet zozeer met de andere eigenschappen. Type A personen reageren emotioneel vaak sterk op stress en hebben in stressvolle situaties vaak een grote drang om de controle te behouden. Vijandigheid lijkt als eigenschap veel nadelen voor de gezondheid met zich mee te brengen. Vijandige personen blijken meer gedrag te vertonen dat slecht voor de gezondheid is (zoals roken); hebben minder buffers tegen stress en reageren bovendien ook heftiger op stress dan niet-vijandige personen.

Type C gedrag: Mensen die dit soort gedrag vertonen, hebben de neiging zichzelf op te offeren, zijn passief, werken veel mee met anderen en onderdrukken hun negatieve gevoelens vaak. Dit type wordt geassocieerd met een verhoogd risico op kanker, maar dit lijkt slechts een hele kleine verhoging te zijn.

Type D gedrag: Gedrag dat past bij hoge scores op negative affectivity en sociale inhibitie.

Veel van de eigenschappen die bij de verschillende types horen, hebben fysiologische veranderingen tot gevolg zoals verhoging van de bloeddruk en bepaalde hormonen. Dit speelt vaak een (grote) rol in het veroorzaken van de lichamelijke problemen die worden geassocieerd met de verschillende types.

De invloed van gedachten op stress

Locus of Control (LoC) is de mate waarin een individu de oorzaken van zijn of haar ervaringen toeschrijft aan externe of interne factoren. Er bestaan twee soorten LoC: interne LoC en externe LoC. Personen met een interne LoC gaan er vaak vanuit dat zij zelf invloed kunnen uitoefenen op hun leven en dat zij dan ook zelf verantwoordelijk zijn voor het bereiken van succes of falen. Personen met een externe LoC schrijven gebeurtenissen juist sneller toe aan factoren buiten zichzelf en hebben het idee dat ze niet veel kunnen veranderen aan de dingen die hen overkomen. De LoC van een persoon blijkt in bepaalde mate van invloed te zijn op de gezondheid. Mensen met een interne LoC halen meer uit hun doktersbehandelingen, doen meer oefeningen om beter te worden en herstellen beter van verwondingen.

Door middel van interventie kan een persoon worden geholpen zijn Locus of Control te veranderen. In sommige gevallen kan dit nodig zijn om bijvoorbeeld de kans op herstel na ziekte te bevorderen. Echter, wanneer een persoon een onrealistische LoC heeft, kan dit leiden tot onrealistisch optimisme en is het positieve effect ervan dus hooguit tijdelijk merkbaar.

Mensen kunnen controle proberen te verkrijgen over verschillende aspecten in hun leven. Deze controle kan gedragsmatig, cognitief, besluitvorming, informationeel (waar komt de stress vandaan?) of retrospectief (achteraf) zijn. Al deze vormen van controle kunnen op hun manier bijdragen aan het veranderen van hoe iemand zijn of haar situatie ervaart en zo ook stress verminderen.

Causale attributies zijn de ideeën die een persoon heeft over de oorzaak van een situatie. Deze oorzaak kan iemand wijten aan zichzelf, aan anderen, aan het toeval of aan andere causale oorzaken. Causale attributies kunnen dus, net als Locus of Control, intern of extern zijn. Echter, interne attributies leveren niet meer positieve gezondheidseffecten op dan externe attributies. Gevoelens van schuld worden daarentegen wel weer geassocieerd met het ontstaan van negatieve emoties.

Sydner definieert hoop als het geloof dat doelen kunnen worden gesteld en bereikt. Bij hoop gaat het om de motivatie en route die iemand aflegt om een doel te bereiken. De invloed van emoties op stress

Depressie lijkt de kans op bepaalde ziektes, zoals hart- en vaatziekten en borstkanker, te vergroten. Ook lijkt de kans om de sterven na een hartaanval groter te zijn bij mensen die depressief zijn dan bij mensen die niet depressief zijn. Bij veel andere ziektes zijn de onderzoeksresultaten wisselend en is het moeilijk om definitief vast te stellen in hoeverre het hebben van een depressie de kans op het krijgen van deze ziektes wel of niet vergroot.

Depressie kan de gezondheid op verschillende manieren beïnvloeden:

  1. Depressie gaat vaak gepaard met angst en beide lijken invloed te hebben op de manier waarop mensen situaties beoordelen. Depressieve en angstige mensen ervaren meer dreiging en moeilijkheden in het dagelijks leven. Dit beïnvloedt op zijn beurt weer de manier waarop mensen omgaan met problemen.

  2. Een onderliggende factor van depressie is negative affectivity. Zoals eerder in dit hoofdstuk besproken, lijkt een hoge score op NA te positief te correleren met gezondheidsklachten.

  3. Depressie beïnvloedt de manier waarop mensen zich gedragen. Depressieve mensen blijken meer ongezond gedrag te vertonen dan niet-depressieve mensen.

  4. Een depressieve stoornis veroorzaakt fysiologische veranderingen in het lichaam. Zo bestaat er een verband tussen depressie en een verhoging van plaque (cholesterol) in de aders.

  5. Mensen met een depressie blijken minder vaak hulp te zoeken voor hun klachten en zoeken minder sociale steun. Ook dit kan een negatief effect op de gezondheid van een persoon hebben.

Emotionele disclosure verwijst naar het open staan voor emotie en het tegenovergestelde van het onderdrukken van emoties. Emotionele disclosure kan helpen bij het verminderen van stress.

Expressed emotion (EE) verwijst naar het uiten van zowel positieve als negatieve emoties. Vaak doen mensen dit door hun ervaringen en emoties op te schrijven in bijvoorbeeld een dagboek. Expressed emotion heeft vaak een negatieve uitkomst op de ervaren stress.

Sociale omgeving

Mensen die veel steun krijgen vanuit hun sociale omgeving, zijn vaak gezonder en hebben een langer leven dan mensen die leven in eenzaamheid. Sociale isolatie vergroot het risico op een verslechterde gezondheid en veroorzaakt bij oudere mensen zelfs een vergrote kans op sterfte.

Er is een verschil tussen werkelijke sociale steun en de perceptie die iemand heeft van de sociale steun die hij of zij krijgt. Sommige mensen ontvangen bijvoorbeeld veel steun van hun omgeving, maar ervaren deze steun niet zo. In een dergelijk geval spreek je van een verschil tussen daadwerkelijke sociale steun en perceptie van sociale steun. De manier waarop iemand de sociale steun die hij of zij krijgt ervaart, is een betere voorspeller van gezondheid dan de daadwerkelijke sociale steun die hij of zij krijgt.

Er zijn verschillende vormen van sociale steun:

  • Instrumentele sociale steun. Deze vorm van steun heeft de meeste voordelen wanneer er sprake is van een stressvolle situatie waarbij men invloed kan uitoefenen op de factoren die meespelen.

  • Emotionele sociale steun. Deze vorm van steun is het meest voordelig wanneer er sprake is van een situatie die niet beïnvloedbaar is, zoals wanneer iemand terminaal ziek is.

  • Informationele sociale steun.

De sociale steun die iemand ontvangt bij ziekte, heeft vooral een positieve invloed wanneer de zieke persoon lichamelijk afhankelijk is van anderen. Ook bij depressie kan sociale steun een erg grote rol spelen in het welzijn.

Sociale steun beïnvloedt de gezondheid op verschillende manieren. Ten eerste is de afwezigheid van een sociaal netwerk op zich al een factor die veel stress kan veroorzaken. Vooral wanneer sociale steun eigenlijk zeer gewenst is, maar wanneer iemand dit niet kan krijgen, speelt de afwezigheid ervan een grote rol in het ontstaan van stress.

Twee theorieën over het effect van sociale steun zijn:

  1. Buffer effect: sociale steun zou als buffer dienen tegen stress. Doordat mensen met sociale steun op een andere manier tegen problematische situaties aankijken, zouden zij ook een andere manier van coping gebruiken. Hierdoor zijn zij beter bestand tegen stressvolle gebeurtenissen.

  2. Direct effect: het krijgen van sociale steun zorgt voor positieve gevoelens en een hoger zelfvertrouwen en zorgt daarbij mogelijk voor een verlaging van de bloeddruk en versterking van het immuunsysteem. Via deze weg zou sociale steun ook in situaties zonder stress een positief effect hebben op de gezondheid.

Vrouwen zoeken vaker sociale steun dan mannen en hebben vaak ook een groter socialer netwerk. Binnen het huwelijk blijken mannen echter meer baat te hebben bij sociale steun van hun partner dan vrouwen.

Het zoeken van sociale steun verschilt ook per cultuur. Binnen collectivistische culturen blijken mensen minder sociale steun te zoeken dan mensen die uit een individualistische cultuur komen. Dit komt voort uit het collectivistische idee dat individuen de maatschappij niet lastig horen te vallen met hun eigen problemen. Dit verschil in het zoeken van sociale steun bestaat vooral tussen Aziaten (collectivistisch) en niet-Aziaten.

Waar vaak niet bij stil wordt gestaan, is het feit dat sociale steun ook nadelen met zich mee kan brengen. Teveel sociale steun kan, vooral in gevallen waarbij de ontvanger veel pijn heeft, ervoor zorgen dat mensen zich slecht aanpassen aan hun situatie. Dit kan komen doordat de sociale omgeving van deze persoon de lasten te veel op zich neemt en heeft tot gevolg dat de ontvanger te veel afhankelijk van zijn omgeving wordt.

Wat heeft invloed op de kwaliteit van leven? - Chapter 14

 

Quality of life

Met Quality of Life (QoL) of Kwaliteit van Leven is het begrip dat verwijst naar hoe een individu de kwaliteit van zijn of haar eigen leven beoordeelt. Veel mensen beoordelen de kwaliteit van hun leven door een vergelijking te maken tussen de huidige leefsituatie en de gewenste leefsituatie. Hoe meer deze twee situaties met elkaar overeenkomen, hoe hoger de QoL over het algemeen is.

De WHOQOL (World Health Organization Quality of Life)is een organisatie die zich bezighoudt met de manier waarop mensen de kwaliteit van hun leven ervaren. Zij hebben een vragenlijst ontwikkeld die de verschillende aspecten meet waarop mensen deze kwaliteit kunnen beoordelen: de WHOQOL-100. In deze vragenlijst worden de fysieke gezondheid, sociale relaties, geloof/spiritualiteit, relatie met de omgeving, relatie met de sociale omgeving en psychologische aspecten van het individu behandeld.

QoL kan worden beïnvloed door veel verschillende factoren. Voorbeelden hiervan zijn psychosociale factoren, coping, individuele doelen, leeftijd, cultuur, behandeling bij ziekte en symptomen bij ziekte.

Vermijdende manieren van coping hebben een positieve invloed op QoL. In stressvolle situaties zou een actieve aanpak juist voor frustratie en een verlaging van QoL kunnen zorgen. Aan de andere kant kan een iemand die aangeeft een hoge QoL te hebben, vaak beter omgaan met onveranderlijke stressvolle situaties. Dit kan die persoon helpen om de situatie te accepteren zoals deze is.

Het is niet duidelijk hoe QoL de sociale interacties van een persoon beïnvloedt en in welke richting deze invloed verloopt. Het zou ook mogelijk zijn dat sociale interacties QoL beïnvloeden, of dat er eigenlijk geen correlatie bestaat tussen deze twee.

Gezondheid en QoL

Health-related quality of life (HRQoL) verwijst naar de percepties die iemand heeft over de kwaliteit van zijn of haar leven op het gebied van gezondheid. Dit gebied beslaat verschillende vlakken zoals fitheid en welzijn.

Er is een verschil tussen kwaliteit en kwantiteit van het leven. Wanneer een arts geen mogelijkheid ziet om de kwantiteit van iemands leven te vergroten (het aantal resterende levensjaren), dan betekent dit niet dat de kwaliteit ervan niet kan worden verbeterd. Omdat de QoL per individu verschilt, is het binnen de gezondheidszorg niet alleen belangrijk om in de keuze van behandelmethodes rekening te houden met de efficiëntie ervan, maar ook met de manier waarop het de QoL van een bepaald persoon beïnvloedt. Sommige terminale patiënten kiezen bijvoorbeeld voor een minder effectieve behandelmethode, waarbij hun leven niet verlengd wordt, maar waarbij de kwaliteit van de tijd die ze nog hebben wel verbetert. Voor artsen kan het dus belangrijk zijn om hiermee rekening te houden.

Over het algemeen wordt QoL meer beïnvloed door socio-economische factoren dan door de ernst van de situatie. Bij ziekte betekent dit dat QoL meer afhangt van hoe de omgeving van de zieke persoon met de situatie omgaat, dan of de ziekte tijdelijk, chronisch of terminaal is.

Een bekend model dat beschrijft hoe lichamelijke ziektes en handicap het psychologische welzijn beïnvloeden, is het WHO model. Ziektes en handicap hebben namelijk een grote invloed op de sociale rollen die een persoon kan vervullen en zoals in de WHOQOL-100 naar voren komt, speelt de relatie van een persoon met zijn sociale omgeving een belangrijke rol in de ervaring van QoL. Bij ziekte blijkt de QoL hoger te zijn wanneer mensen zich aan de ziekte proberen aan te passen, dan wanneer mensen blijven hopen dat de ziekte uiteindelijk weg zal gaan of zal verminderen en zich daarom niet aan de ziekte aanpassen.

Zieke mensen krijgen vaak het gevoel meer waardering op te kunnen brengen voor de kleine dingen in het leven. Dit noemen we respons shift. Daarnaast passen zij vaak hun verwachtingen van het leven aan en verandert hun beoordeling van QoL door ziekte vaak ook. Hierdoor beoordelen zieke mensen hun QoL vaak hoger dan gezonde mensen. Bij mensen die ziek zijn, is de hoeveelheid pijn die zij door deze ziekte ervaren van invloed op stress, depressie en gevoelens van hopeloosheid. Ook QoL wordt sterk beïnvloed door de hoeveelheid ervaren pijn.

Mentale stoornissen zoals angst en depressie zorgen voor een lage beoordeling van de kwaliteit van iemands leven.

POQOLS (Pediatric Oncology Quality of Life Scale) is een schaal die voor kinderen met kanker wordt gebruikt om de QoL van het kind te beoordelen. Uit de resultaten die met behulp van deze schaal zijn gevonden, is gebleken dat kinderen die zware behandelingen ondergaan lager scoren op QoL dan kinderen die herstellende zijn van kanker. Wel lijkt het erop dat zware behandelingen in de jeugd en een langdurige herstelperiode weinig van invloed zijn op de QoL die het kind op latere leeftijd zal ervaren. Hiernaar is echter meer onderzoek nodig om echte conclusies te kunnen trekken.

Leeftijd en QoL

Wat mensen belangrijk vinden in hun leven, is vaak voor een deel afhankelijk van de leeftijdscategorie waarbinnen zij vallen. Ziekte heeft bijvoorbeeld een heel andere invloed op kinderen dan op volwassenen. Wanneer een kind ziek is, heeft dit vooral gevolgen op het gebied van schoolactiviteiten en de sociale ontwikkeling van het kind. Dit kan op zijn beurt invloed hebben op het zelfvertrouwen en de stemming van het kind in kwestie. Een verlaagde ervaring van QoL bij jonge kinderen kan vervelende gevolgen hebben. Vaak beïnvloedt deze verlaging namelijk ook de perceptie van QoL in het verdere leven van het kind.

Het is lastig om QoL te meten bij kinderen, omdat bepaalde factoren pas vanaf een hogere leeftijd een rol kunnen spelen. Zo ontstaat het begrip van pijn bij kinderen pas op een leeftijd tussen de vier en zes jaar en leren kinderen het begrip rondom gevoelens pas concreet kennen rond de leeftijd van zeven jaar. Daarom worden ouders vaak gevraagd om te helpen bij de beoordeling van de QoL van een kind. Dit heet proxy measurement. Er blijkt alleen een heel groot verschil te zijn tussen de beoordeling van een kind zelf en die van zijn of haar ouders. Kinderen ervaren verschillende aspecten van QoL blijkbaar heel anders dan hun ouders aangeven, waardoor proxy measurement niet altijd nauwkeurig of bruikbaar is.

Posttraumatische groei: veel mensen hebben het gevoel sterker te worden van tegenslagen. Zo kan een gebeurtenis in het leven eerst als naar en traumatisch worden ervaren, maar kan dit achteraf tot een verhoogde waardering van het leven zorgen. Personen die als kind kanker hebben gehad, geven op latere leeftijd minder vaak aan angstig of depressief te zijn dan personen die als kind gezond zijn geweest. Dit kan een gevolg zijn van posttraumatische groei.

Op latere leeftijd wordt duidelijk dat QoL meer afhangt van de levensfase waarin iemand zich bevindt, dan van de precieze leeftijd van deze persoon. Oudere mensen vinden vooral de mate van onafhankelijkheid belangrijk als het gaat om de beoordeling van de kwaliteit van hun leven. Hoe hoger oudere mensen hun QoL beoordelen, hoe meer zij over het algemeen het gevoel hebben op een succesvolle manier ouder te zijn geworden. Ook speelt de hoeveelheid lichamelijke verslechtering een grotere rol in vermindering van QoL bij deze mensen, dan de aanwezigheid van ziekte. Dit komt waarschijnlijk doordat lichamelijke achteruitgang in de eerste instantie meer invloed heeft op factoren die ouderen als belangrijk zien (activiteit en sociaal contact) dan ziekte.

QoL is ook heel belangrijk voor mensen die het einde van hun leven naderen, door bijvoorbeeld hoge leeftijd. Vooral de behoeftes om onafhankelijk te zijn en niet te worden gezien als last, spelen een grote rol in de beoordeling van QoL bij deze mensen. Het is belangrijk dat mensen die stervende zijn, zich kunnen voorbereiden op hun dood door de rol van ziek of oud persoon te laten varen en de rol van stervende persoon aan te nemen. Het is gebleken dat deze rolverandering mensen in verzorgingshuizen makkelijker vergaat dan mensen in een ziekenhuis. Personen die weten dat zij binnenkort zullen sterven, maken zich over het algemeen meer zorgen om het feit dat zij op een waardige manier willen sterven dan om het feit dat ze überhaupt zullen sterven.

Cultuur en QoL

Veel factoren die voor een individu een rol spelen bij de ervaren QoL zijn cultuurafhankelijk. Zo heeft elke cultuur bijvoorbeeld haar eigen (traditionele) geneeswijzen en is HRQoL hiervan afhankelijk. Religie is ook vaak cultuurgebonden en beïnvloedt de QoL dus verschillend per cultuur.

Blanke mensen reageren heftiger op pijn dan niet-blanke mensen. Zij verklaren vaker stress te ervaren en een lagere QoL te hebben als er sprake is van situaties waarin zij veel lichamelijke pijn doorstaan.

Het is soms lastig om een vergelijking te maken tussen verschillende culturen wat betreft QoL-beoordeling. Doordat teksten en vragen moeten worden vertaald voordat deze kunnen worden voorgelegd aan personen uit een andere cultuur, kunnen er foutjes optreden. Ook hebben de factoren die van invloed zijn op QoL in elke cultuur een heel andere betekenis en zijn niet alle factoren universeel. Sommige culturen kennen factoren die wel invloed hebben op de QoL, maar die niet in andere culturen bestaan.

QoL weergeven in een model

Scheier en Carver hebben een poging gedaan om QoL in een theoretisch model te weergeven met behulp van hun zelfregulatietheorie. Volgens deze theorie daalt de ervaren QoL wanneer een persoon een doel wil bereiken maar hij of zij tegen een obstakel stuit. Door dit obstakel wordt de weg naar het doel versperd en moet een persoon zijn of haar verwachtingen en beoordelingen van de situatie veranderen om zich aan te kunnen passen aan de vernieuwde situatie. De manier waarop een persoon deze verwachtingen en beoordelingen verandert, zal voor een groot deel bepalend zijn voor de verhoging of verlaging van de QoL.

Het belang van het meten van QoL

Het vaststellen van de QoL van een persoon kan om verschillende redenen van belang zijn. Eén van deze redenen is het verkrijgen van informatie. Hierdoor kunnen we een beter begrip ontwikkelen van de factoren die de ervaringen van mensen beïnvloeden. Met deze informatie kunnen bijvoorbeeld patiënten worden voorgelicht en kunnen artsen op zoek gaan naar manieren om de ziekte van hun patiënten zo weinig mogelijk invloed op hun levenskwaliteit te laten hebben. Bekendheid over de QoL van een persoon kan ook helpen om op zoek te gaan naar een geschikte (alternatieve) behandelmethode en kan een prettige communicatie tussen arts en patiënt stimuleren. Het is namelijk belangrijk dat er communicatie plaatsvindt over de effecten van de gebruikte behandelmethoden en de invloed ervan op de QoL.

QALY (Quality-Adjusted Life Years) verwijst naar de mate waarin een bepaalde behandelmethode bij ziekte de kwantiteit en kwaliteit van het leven beide verlengt of zo veel mogelijk verbetert.

Generic measures zijn metingen van QoL die algemene factoren en invloeden van QoL in acht nemen. Deze metingen worden situatie-onafhankelijk gebruikt en zijn veralgemeniseerd. Een nadeel van dergelijke metingen is dat er geen rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van de persoon in kwestie, zoals de invloed van een specifieke ziekte op de QoL. Ziekte-specifieke metingen zijn metingen van QoL die zijn aangepast op de ziekte waarmee men op dat moment te maken heeft. Hierbij worden de ziekte-specifieke factoren die van invloed zijn op QoL bekeken.

Individuele metingen zijn metingen waarbij er wordt gekeken naar alle factoren die voor een specifiek individu meespelen bij de ervaring van QoL. Deze factoren verschillen per individu en voor elke persoon kan er dus een unieke invloed van deze factoren op de QoL worden gegeven. Een voorbeeld van een individuele meting is Q-sort, waarbij individuen van verschillende factoren aangeven hoe belangrijk deze voor ze zijn. Een ander voorbeeld is de SEIQoL (Schedule for the Evaluation of Individual QoL), waarbij personen worden gevraagd om vijf factoren in hun leven te benoemen die erg belangrijk voor ze zijn. Factoren die bij deze metingen het meest genoemd worden zijn:

  • Familie

  • Hobby’s

  • Onafhankelijkheid

  • Geluk

  • Financiën

  • Religie

  • Gezondheid

Een individuele meting die alleen bij patiënten met lichamelijke ziektes wordt gebruikt, is de PGI (Patient Generated Index). Deze lijkt op de SEIQoL omdat individuen hier ook worden gevraagd de vijf meest belangrijke factoren in hun leven te benoemen. Een verschil is echter dat het bij de PGI van belang is om factoren te noemen die het meest zijn beïnvloed door de ziekte. Bij de SEIQoL is dit niet het geval.

Het is belangrijk om bij het meten van QoL rekening te houden met het meetinstrument. Sommige meetinstrumenten zijn zeer geschikt om de QoL van personen mee te bepalen, maar zijn niet geschikt om voorgelegd te worden aan personen met een bepaalde ziekte. Soms zijn meetinstrumenten te confronterend, te lang of zijn ze niet goed aangepast aan de situatie van het ziekte individu.

Bij metingen die worden gedaan tijdens en na een periode van ziekte, blijken mensen door de tijd heen hun QoL steeds minder te baseren op de vergelijking tussen ‘hoe het toen was’ en ‘hoe het nu is’.

Wat zijn de psychologische gevolgen van ziekte - Chapter 15

 

Ziekte veroorzaakt gevoelens van onzekerheid, verstoring, het streven naar herstel en het verlangen om het welzijn te herstellen. Wanneer een persoon een diagnose krijgt, zal deze persoon de volgende stadia doorlopen:

  1. Ongeloof, shock of ontkenning. Dit resulteert in een vorm van zelfverdediging.

  2. Worsteling om tot acceptatie van de realiteit te komen. Dit kan gepaard gaan met klachten zoals stress en slapeloosheid of zelfs depressie.

  3. Aanpassing aan de diagnose.

Welke stadia een persoon doorloopt is van veel factoren afhankelijk en zal niet voor iedereen hetzelfde zijn. Sommige mensen doorlopen deze stadia in een andere volgorde, of slaan zelfs een stadium over. Theorieën over dergelijke stadia zijn slechts een hulpmiddel die enige richting geven en hoeven niet altijd voor iedereen waar te zijn of te kloppen.

Welke copingstrategieën gebruiken mensen in geval van ziekte?

De copingstrategieën waarvan mensen gebruikmaken in geval van ziekte, zijn hetzelfde als de manieren van coping die mensen gebruiken in andere stressvolle situaties. Er zijn dus geen speciale copingstrategieën die mensen vaker gebruiken wanneer zij proberen om te gaan met ziekte. Vaak is er wel een bepaald patroon van coping strategieën te herkennen bij patiënten. Dit wordt een time X strategy genoemd.

Ontkenning kan op korte termijn een goede manier zijn om met ziekte om te gaan. Het zorgt ervoor dat de ziekte minder bedreigend is voor een persoon, waardoor er minder stress ontstaat. Echter, wanneer ontkenning te lang aanhoudt, ontstaat er juist extra stress. Een betere manier van coping is dan om het probleem aan te pakken of het creëren van verzachtende omstandigheden (zoals het opzoeken van sociale steun). Ook acceptatie zorgt ervoor dat er betere aanpassing plaatsvindt aan de situatie. Op zijn beurt zorgt acceptatie er weer voor dat er een verbetering van stemming en vermindering van angst plaatsvindt.

De crisistheorie stelt dat mensen bij ziekte handelen vanuit het motief dat ze hun leven zo snel mogelijk weer willen herstellen naar hoe het was.

Ziekte kun je vanuit verschillende standpunten bekijken. Het psychologisch standpunt bekijkt de effecten van aanpassing op ziekte door onder andere emotioneel welzijn en cognitieve aanpassingen. Het biopsychologisch perspectief bekijkt de effecten van aanpassingen op ziekte door onder andere pathologie, emoties en coping. Dit perspectief lijkt het beste aan te sluiten wanneer men onderzoek doet naar chronische ziektes.

Volgens Taylor zorgen stressvolle situaties ervoor dat mensen zich ten eerste gaan afvragen waarom deze situatie hen overkomt. Ten tweede zullen zij proberen enige controle te verkrijgen over de situatie en vervolgens zullen zij proberen hun zelfbeeld en zelfvertrouwen in oude vorm te herstellen. Wederom is er geen vaste volgorde voor deze thema’s.

Stanton kwam met het idee dat er een aantal belangrijke aspecten is in het mogelijk maken van aanpassing aan ziekte. Mensen zouden zich volgens hem beter aan ziekte kunnen aanpassen wanneer zij aanpassingstaken onder controle hebben, hun functionele status kunnen behouden, laag blijven/zijn in NA, een psychologische stoornis afwezig is en hun QoL op verschillende gebieden hoog is.

Acceptance coping is een manier van coping die vooral effectief is in situaties waaraan weinig te veranderen is. Bij deze coping strategie probeert een persoon de realiteit te accepteren zoals deze is.

Sociale vergelijking houdt in dat een persoon zichzelf vergelijkt met anderen.

De gevolgen van een diagnose

Angst en depressie zijn veel voorkomende gevolgen op de diagnose van kanker. Maar hoe meer tijd er vervolgens verstrijkt na het krijgen van de diagnose, hoe minder deze symptomen voorkomen. Ook het ervaren van stress is een veel voorkomend gevolg. Opvallend is dat de ernst van de diagnose niet altijd evenveel voorspelt in hoeverre bovenstaande klachten zullen voorkomen.

Chronische ziektes kunnen mensen het gevoel geven dat zij zichzelf verliezen en geen controle meer hebben over wie zij als persoon zijn. Uit onderzoek is gebleken dat het in deze gevallen veel voordelen oplevert wanneer een persoon zoveel mogelijk zijn of haar oude identiteit kan behouden. Dit werkt beter dan het aanmeten van een nieuwe persoonlijkheid, waarvan de ziekte een deel is. Vervolgens geldt ook dat hoe meer een persoon erin slaagt om ondanks vele obstakels de oude identiteit te behouden, hoe meer tevreden hij of zij zal zijn.

Mensen die ziek zijn, gaan volgens Moos en Schaefer door drie processen:

  1. Beoordeling van de ziekte en de impact die de ziekte op het leven van de desbetreffende persoon zal hebben.

  2. Het aannemen van aangepaste gewoontes en gedragingen, die de ziekte met zich meebrengt.

  3. Proberen een manier van coping te vinden.

De tweede stap, het aannemen van andere gewoontes en gedragingen, kan volgens Moos en Schaefer op verschillende manieren. Enkele voorbeelden hiervan zijn: proberen controle over de ziekte te behouden door behandeling te ondergaan; zich voorbereiden op een onzekere toekomst; het behouden van het huidige zelfbeeld en zelfvertrouwen; en het zoeken naar een manier om controle te houden over sociale contacten of om te gaan met veranderingen op sociaal gebied. Ook kan men proberen op een goede manier om te gaan met de nare dingen die de ziekte met zich meebrengt en zoveel mogelijk controle houden over de algehele gezondheid.

Positieve gevolgen van ziekte

Ziekte kan ook positieve gevolgen hebben in het leven van mensen. Zo kunnen mensen dichter naar elkaar toegroeien gedurende een periode van ziekte en krijgen veel zieke mensen meer waardering voor het feit dat ze leven. Tevens hebben mensen die een tijd van ziekte doorstaan vaak het gevoel sterker uit deze ‘strijd’ te zijn gekomen en spiritueel ook sterker te zijn geworden. Ten slotte verandert ziekte vaak ook de manier waarop mensen hun prioriteiten en doelen in het leven stellen. Het percentage patiënten dat iets positiefs uit zijn of haar ziekte weet te halen, lijkt redelijk hoog te liggen. Uit een onderzoek met proefpersonen die een hartaanval hadden gehad bleek dat ongeveer zestig procent van hen iets positiefs hadden gehaald uit deze ervaring. Het op zoek gaan naar deze positieve dingen kan een vorm van coping zijn die over het algemeen goede effecten op het welzijn van de patiënt lijkt te hebben.

Het zoeken naar de positieve uitkomsten van ziekte wordt benefit-finding genoemd. Benefit-finding lijkt te leiden tot een verbeterde stemming en QoL. Ook kan benefit-finding een persoon helpen om zich beter aan te passen aan de ziekte. Vooral jonge mensen en mensen met een lage socio-economische status houden zich veel bezig met de positieve uitkomsten van ziekte en halen hier meer voordeel uit. Benefit-finding heeft echter niet altijd een positief effect op personen. Het is een manier van coping en net zoals andere coping strategieën is de effectiviteit ervan afhankelijk van vele factoren zoals het type situatie en de persoonlijkheid van het individu.

Behandeling van de patiënt

De hoeveelheid angst die een persoon voorafgaande aan een operatie ervaart, is vaak van invloed op de uitkomsten van deze operatie en de symptomen die zich erna voor zullen doen (zoals misselijkheid).

Niet iedere patiënt wenst behandeld te worden. Sommige mensen vinden de voordelen van een operatie niet opwegen tegen de nadelen en kiezen ervoor om onbehandeld te blijven. Dit is echter slechts een klein deel van alle patiënten. Weigering van een behandeling blijkt voornamelijk voor te komen bij jonge mensen die de voordelen van de operatie moeilijk kunnen begrijpen en zich veel bezighouden met de risicofactoren die de operatie met zich meebrengt.

Een veel voorkomend fenomeen bij patiënten die uit het ziekenhuis zijn ontslagen, is dat zij het gevoel krijgen niet langer belangrijk te zijn voor het ziekenhuispersoneel. Dit gaat vaak gepaard met een verhoging in stresservaring.

Palliatieve fase

Patiënten die naar huis worden gestuurd, omdat ze uitbehandeld zijn en uiteindelijk aan hun ziekte zullen sterven, ervaren over het algemeen vaak veel angst. Opvallend is echter, dat depressie niet vaker voorkomt bij deze groep mensen in vergelijking met gezonde mensen. Kubler-Ross heeft een aantal stadia beschreven waar mensen doorheen zouden gaan, nadat ze te horen hebben gekregen dat ze stervende zijn:

  • Shock

  • Ontkenning en gevoelens van sociale isolatie

  • Anderen de schuld geven

  • Acceptatie

Niet iedereen komt tot acceptatie. Sommige mensen blijven zich tot hun dood verzetten tegen het feit dat ze stervende zijn.

Depressie en angst kunnen in de weg staan van een optimale behandeling. Mensen die zich depressief of angstig voelen, zijn geneigd minder hulp te zoeken en minder goed mee te werken aan de hulp die zij krijgen. Ook pakken depressieve mensen hun dagelijkse bezigheden minder snel weer op, waardoor zij langer in een uitzichtloze situatie blijven.

Positieve invloeden op de behandeling

De hoeveelheid pijn die mensen bij de behandeling van ziekte ervaren blijkt minder te zijn bij mensen met een optimistische instelling. Ook mensen die geloven zelf veel invloed te kunnen uitoefenen op de situatie, lijken minder pijn te ervaren. Positieve emoties zorgen ervoor dat er minder plaats is voor negatieve emoties, veroorzaken op den duur nog meer positieve emoties en zorgen er uiteindelijk voor dat problemen effectiever worden aangepakt. In hoeverre een persoon positief weet te blijven gedurende een lange behandeling, is voor een groot deel afhankelijk van de manieren waarop hij of zij probeert om te gaan met de situatie. Coping strategieën spelen hierin een grote rol.

Religie en ziekte

Religie beïnvloedt het welzijn van mensen bij ziekte op verschillende manieren. Ten eerste is de manier waarop mensen God zien van groot belang. Wanneer mensen het gevoel hebben dat hun ziekte een straf is van God, heeft dit een slechte invloed op hun gezondheid. Dit wordt negatieve religieuze coping (negatieve RC) genoemd. Mensen kunnen God echter ook zien als een vorm van steun in moeilijke tijden. Dit perspectief kan juist voordelig zijn voor de gezondheid en het herstelproces. Dit heet positieve religieuze coping (positieve RC).

Religie blijkt in verband te staan met hoop, optimisme en aanpassingsvermogen. Deze drie factoren kunnen een positieve invloed hebben op de manier waarop mensen hun ziekte ervaren en zelfs op het welzijn van de persoon. Opvallend is dat patiënten die pessimistisch zijn over hun toekomst, zich vaker tot religie wenden.

Spiritualiteit is iets anders dan religie. Waar religie vooral collectief is, is spiritualiteit meer persoonsgebonden en op emotie gefocust. Ook gaat spiritualiteit voor een groot deel over zelfactualisatie. Hoop kan zowel vanuit religie als vanuit andere bronnen een belangrijke factor spelen in de manier waarop iemand zijn of haar ziekte ervaart.

Sociale steun

Stress kan een factor zijn die veel verandert in de gezinssamenstelling. Ziekte kan dit soort stress veroorzaken. In het begin van ziekte, komt het vaak voor dat familieleden zich proberen te verzetten tegen de dingen die er gebeuren. Er vindt op dit punt dan ook nog geen verandering in gezinsstructuur plaats. De tweede stap wordt meestal gezet op het moment dat de verschillende gezinsleden het besef krijgen dat de ziekte van een gezinslid nu bij de realiteit hoort. Er vindt verandering plaats in de structuur van het gezin en de dagelijkse gang van zaken wordt aangepast aan de zieke persoon. Ten slotte kan het gebeuren dat de nieuwe structuur in het gezin permanent wordt en de nieuwe manier van denken en doen een plaats krijgt in het gezinsleven. Ook wanneer de zieke persoon hersteld is, kunnen de gezinsveranderingen dus door blijven spelen.

Volgens Olson en Stewart zijn er drie dimensies die van invloed zijn op de mate van aanpassing aan stressvolle situaties binnen een gezin. Gezinnen waarbij deze dimensies in balans zijn, zouden zich beter aanpassen wanneer een gezinslid ziek wordt:

  • cohesie

  • aanpassingsvermogen

  • communicatie

Positieve effecten van sociale steun

Sociale steun kan voor mensen met een ziekte veel voordelen bieden. Er vindt betere aanpassing plaats aan de behandeling, de zieke zorgt beter voor zichzelf, er vindt een betere emotionele aanpassing plaats, de patiënt blijkt vaak betere manieren van coping te vinden, stress wordt verlaagd, het lichamelijk functioneren blijft beter en ten slotte zorgt sociale steun zelfs voor een verlaagd sterfterisico.

Werkelijke en ervaren sociale steun

Er bestaan twee soorten sociale steun: werkelijke sociale steun en ervaren sociale steun. Werkelijke sociale steun is de daadwerkelijke sociale steun die een persoon ontvangt. Ervaren sociale steun is de sociale steun die een persoon denkt te krijgen. Werkelijke sociale steun en ervaren sociale steun hoeven niet gelijk te zijn. Sommige personen die weinig sociale steun krijgen, ervaren dit juist als een heleboel sociale steun. Aan de andere kant zijn er ook mensen die veel steun krijgen vanuit hun omgeving, maar nog steeds het gevoel hebben weinig bij anderen terecht te kunnen. In deze gevallen is er dus sprake van een discrepantie tussen de werkelijke sociale steun die iemand ontvangt en de door de persoon ervaren sociale steun.

Negatieve effecten van sociale steun

Sociale steun zorgt voor veel voordelen, maar kan ook negatieve effecten op de patiënt hebben. Vormen van sociale steun die niet goed zijn voor de patiënt zijn:

  • het afzwakken van de situatie (het valt allemaal wel mee, je bent er zo weer bovenop), terwijl de patiënt het gevoel heeft dat de situatie juist ernstig is.

  • onrealistisch optimisme

  • onderschatten van de effecten die het ziek-zijn op de patiënt heeft

  • overschatten van de ernst van de ziekte

  • tonen van ongevoeligheid

  • schuld geven aan de patiënt

  • geforceerd optimisme

  • vertonen van ongeïnteresseerd of niet-betrokken gedrag

Dergelijke vormen van sociale steun staan in verband met een verhoogd risico op depressie voor de patiënt. Patiënten blijken daarnaast ook een negatiever beeld te krijgen van zichzelf en familieleden wanneer verzorgers het verkeerde soort steun proberen te bieden.

De meest adaptieve situatie ontstaat, wanneer een ziek persoon en zijn omgeving bepaalde ideeën over de ziekte met elkaar delen en op één lijn zitten.

Zorg

Wanneer iemand ziek wordt, is er vaak iemand die de zorg voor de zieke persoon op zich neemt: de verzorger. Dit kan bijvoorbeeld een familielid, goede vriend of een professionele verzorger zijn. Uit onderzoek is gebleken dat de verwachtingen van de verzorger over het herstel en het welzijn van de patiënt van invloed zijn op het herstelproces. Patiënten van verzorgers die er veel vertrouwen in tonen dat de patiënt zal genezen, blijken daadwerkelijk een meer voorspoedig ziekteverloop te laten zien. Ook de motivatie van de verzorger is van invloed op het welzijn van de patiënt. Verzorgers die de zorg voor iemand op zich nemen vanuit intrinsieke motivatie, zoals principes of een zorgzame persoonlijkheid, veroorzaken hiermee een beter welzijn voor de patiënt dan verzorgers die de zorg op zich nemen vanuit een extrinsieke motivatie, zoals schuldgevoelens of verwachtingen die andere mensen hebben. Het doen van vrijwilligerswerk als verzorger kan verschillende voordelen met zich meebrengen. Personen die dergelijk vrijwilligerswerk doen, rapporteren over het algemeen een beter sociaal, fysiek en emotioneel welzijn. Echter, personen die de zorg voor een familielid op zich nemen, rapporteren vaker een slechter welzijn. Een mogelijke oorzaak hiervoor is dat er meer stress ontstaat bij dit type verzorgers omdat zij een emotionele band hebben met de patiënt. Voor verzorgers uit de directe familie van een ziek persoon is het dus aan te raden om de zorg niet 24 uur per dag op zich te nemen, maar slechts zo nu en dan.

Veel verzorgers hebben het gevoel dat de patiënt minder zorg ervaart dan de verzorger daadwerkelijk biedt. Dit brengt voor de verzorger nogal wat stress met zich mee. Caregiver burden verwijst naar de lasten die een verzorger met zich meedraagt en de kosten die hij of zij daarvoor moet leveren.

Stress spill-over houdt in dat ziekte binnen een huwelijk voor extra moeilijkheden en stress kan zorgen. De stress die de ziekte voor een partner met zich meebrengt, wordt overgedragen op de andere persoon en zo ook op het huwelijk. Er vindt een wederzijdse beïnvloeding van stress en negativiteit plaats tussen beide partners.

Couple identity is een vorm van identiteit waarbij twee mensen niet langer het gevoel hebben beide een eigen identiteit te hebben, maar één identiteit te delen. Hoe meer partners het gevoel hebben dat hun eigen identiteit onderdeel is van deze couple identity, hoe groter het vangnet bij ziekte is. Dit betekent dat koppels met een couple identity beter bestand zijn tegen de obstakels die ziekte van een partner met zich mee kan brengen.

Mannen blijken meer bereid te zijn om de zorg voor iemand op zich te nemen dan vrouwen en verwachten ook minder caregiver burdens te ondervinden. Tevens is uit onderzoek gebleken dat oudere mensen, vooral die met kinderen, zich sneller in willen zetten voor de verzorging van een ziek iemand in de toekomst.

Veel mensen die de zorg voor een patiënt op zich nemen, krijgen op den duur last van psychische klachten. Hieronder valt hoofdzakelijk stress. Vooral wanneer de verzorger het idee krijgt dat hij of zij meer zorg op zich neemt, dan eigenlijk de bedoeling zou moeten zijn, neemt deze stresservaring toe. . Uit onderzoek is gebleken dat tieners in staat zijn om deze vorm van zorg op zich te nemen, maar dat hier wel veel caregiver burdens bij komen kijken.

Ook het immuunsysteem blijkt vaak te lijden onder het langdurig verzorgen van een ziek persoon. Vooral bij personen waarvan het immuunsysteem al verzwakt is, zoals ouderen, treedt dit effect vaker op.

Toch ondervinden verzorgers vaak ook positieve effecten van het verzorgen:

  • gevoelens van voldoening

  • gevoel van betrokkenheid bij de zieke persoon

  • het gevoel nuttig te zijn

  • er vindt een bufferend effect plaats op het gebied van depressieve gevoelens.

Een andere factor die van invloed is op het welzijn van de verzorger, is het type ziekte waarmee hij of zij te maken krijgt en het karakter van de zorgbehoevende. Zo stijgen gevoelens van depressie bij verzorgers die te maken hebben met een patiënt die door de ziekte een toename van negatieve karaktertrekken laat zien. Daarnaast neemt het gevoel van last toe bij de verzorger, wanneer er een afname plaatsvindt in het aantal positieve persoonlijkheidseigenschappen van de patiënt.

Ook de persoonlijkheid van de verzorger beïnvloeden de zorgervaring. Zo hebben optimisme en neuroticisme directe gevolgen voor de mentale gezondheid van de verzorger en de hoeveelheid stress die hij of zij ervaart. Ook de opvattingen van de verzorger beïnvloeden de hoeveelheid stress of ongemakken waar de verzorger tegenaan loopt.

Resistentie factoren zijn factoren die ervoor zorgen dat de verzorger een goed welzijn behoudt. Dit kunnen factoren zijn zoals persoonlijkheid, motivatie, familie en coping strategieën.

De factoren die het meest van invloed zijn op de QoL van een verzorger zijn het hebben van het gevoel van controle over de situatie en de hoeveelheid lasten die de verzorger ervaart. Verder hebben ook verzorgers enige sociale steun vanuit hun omgeving nodig. Wanneer zij aangeven veel sociale steun te ervaren, heeft dit een positief effect op stress en gevoelens van last. Opvallend genoeg is ervaren sociale steun meer afhankelijk van de sociale steun die de verzorger heeft ontvangen voordat het verzorgen startte, dan de huidige aanwezigheid

Bufferen vanuit bescherming

Veel familieleden die de taak van verzorgende op zich nemen, houden informatie achter en zijn niet helemaal eerlijk tegenover de zieke persoon. Zij proberen op deze manier zo veel mogelijk leed en stress te voorkomen en de zieke te beschermen tegen de waarheid. Dit heeft echter een averechts effect voor zowel de verzorger als de zieke, die hierdoor vaak beide een toename in stress ervaren. Sterker nog, wanneer het bufferen vanuit bescherming toeneemt, blijkt ook de hoeveelheid stress voor de patiënt en/of verzorger toe te nemen.

Wat wel goed werkt als buffer tegen negatieve effecten, is een wederzijdse afhankelijkheid tussen verzorger en zorgbehoevende. De zorgbehoevende is natuurlijk afhankelijk van de verzorger in de zin dat hij of zij zorg nodig heeft. Een verzorger kan afhankelijk zijn van de zorgbehoevende wanneer zij bijvoorbeeld familieleden van elkaar zijn en zij beide niet zonder elkaar zouden kunnen leven.

Wat is pijn? - Chapter 16

 

Pijn is een belangrijke functie van het lichaam; het is een onplezierig waarschuwingssignaal. Drie dimensies waarin pijn kan worden opgesplitst zijn: het soort pijn; de intensiteit van de pijn; en het patroon en het tijdsduur van de pijn. Ouderen en mensen die gescheiden zijn, geven het meest aan pijn te lijden.

Een aandoening waarbij een persoon geen pijn ervaart, heet Congenital Universal Insensitivity to Pain (CUIP). Mensen met deze aandoening hebben vaak veel beschadigingen over hun hele lichaam en sterven meestal op jonge leeftijd. Het kunnen ervaren van pijn is dus van groot belang. Fantoompijn is een fenomeen dat kan optreden na het verwijderen van een ledemaat. Mensen die fantoompijn ervaren, hebben pijn in het verwijderde

Acute en chronische pijn

Er is een verschil tussen acute pijn en chronische pijn. Bij acute pijn is er meestal sprake van beschadiging aan het lichaam en deze vorm van pijn duurt vaak slechts een paar minuten. Ook wanneer pijn hooguit drie tot zes maanden aanhoudt, spreekt men nog steeds van acute pijn. Pijn die voorkomt in episodes, zoals migraine, valt ook onder acute pijn. Chronische pijn is pijn die langer dan drie tot zes maanden vrijwel continu aanhoudt. Soms is chronische pijn altijd even intens en soms neemt de pijn toe met de tijd. De oorzaak van chronische pijn is niet altijd bekend.

Uit onderzoek is gebleken dat er een verband bestaat tussen chronische pijn en depressie. In welke richting dit verband werkt, is echter nog niet duidelijk. Mogelijk is er zelfs sprake van een wederzijdse beïnvloeding.

Voordelen van pijn

Pijn brengt niet altijd alleen maar vervelende dingen met zich mee. In sommige situaties blijken mensen voordeel te halen uit de manier waarop hun omgeving omgaat met hun pijn:

  • Primaire voordelen doen zich voor wanneer de omgeving van een persoon met pijn, de persoon in kwestie gaat ontlasten en bijvoorbeeld vervelende klusjes overneemt.

  • Secundaire voordelen zijn de empathie die het hebben van pijn opwekt bij anderen en de aandacht die ermee verkregen wordt.

  • Tertiaire voordelen zijn de voordelen die mensen ervaren wanneer zijzelf iemand met pijn helpen. Het kan zijn dat je je bijvoorbeeld goed gaat voelen over jezelf doordat je iemand anders helpt. Wanneer iemand misbruik begint te maken van deze voordelen, kan dat problematische situaties opleveren. Zo kan iemand bijvoorbeeld steeds vaker doen alsof hij of zij pijn heeft, om zo van de voordelen te kunnen genieten. Een omgeving waarin pijn wordt beloond, kan volgens Brena en Chapman vijf problemen opleveren, die zij de five D’s noemen. In het Nederlands zijn dit: overdrijven van de pijnklachten (dramatisation); inactief worden (disuse); misbruiken van drugs en medicatie (drug misuse); het afhankelijk worden van andere mensen (dependency); en het niet meer kunnen van dingen door te inactief te zijn geweest (disability).

Het meten van pijn

Men kan proberen om pijn te meten door mensen te vragen de pijn die ze ervaren te beoordelen op een schaal van 0 tot 100. Ook kunnen proefpersonen worden gevraagd aan te geven welk woord het best bij de intensiteit van hun pijn past, zoals mild, gemiddeld of heftig. McGill heeft een vragenlijst ontwikkeld waarmee pijn bij personen zou kunnen worden gemeten. Deze lijst meet het type pijn, de emotionele reactie op de pijn, de intensiteit van de pijn en de timing van de pijn.

Turk en Okifuji hebben ook een meting bedacht. Zij proberen pijn te meten door middel van verbale uitdrukkingen van een persoon, lichaamstaal, het gedrag dat een persoon vertoont in een poging de pijn te verminderen (zoals het slikken van medicatie) en de functionele beperkingen die de pijn oplevert.

Theorieën over pijn

Specificity theory

De specificity theory is opgesteld door Epicurus. Volgens deze theorie veroorzaakt de activering van pijnreceptoren in de huid de ervaring van pijn. Von Frey voegde hieraan toe dat de huid niet alleen pijnreceptoren heeft, maar ook receptoren die reageren op warmte en aanraking (druk). Vervolgens stelde Goldscheider dat deze receptoren allemaal alleen een signaal afgeven, wanneer een bepaalde ondergrens aan input is bereikt. Minimale aanrakingen zouden dus geen sensorische ervaring oproepen, daar waren ze te klein voor.

De zwakte in deze theorie is dat de intensiteit van pijn afhankelijk is van de beschadiging die het lichaam heeft opgelopen. De specificity theory dekt dit niet. Ook verklaart de theorie niet hoe het kan dat pijn ook kan plaatsvinden in de afwezigheid van pijnreceptoren (fantoompijn), pijnreceptoren niet bij alle mensen pijn versturen (mensen met CUIP kennen geen pijn) en psychologische factoren zoals stemming, aandacht en cognities, invloed kunnen uitoefenen op de ervaring van pijn.

De Gate control theory

Volgens de Gate control theory of pain communiceren pijnreceptoren in de huid en organen via zenuwen met de hersenen. Wanneer de receptoren enige beschadiging opmerken in een poort (de term poort wordt in deze theorie gebruikt om de chemicaliën mee aan te geven die een rol spelen bij pijnervaring), signaleren zij dit. Wanneer pijn in het lichaam wordt gesignaleerd, reageert een mens hierop met gedachtes en emoties, waarna er een signaal vanuit de hersenen terug wordt gestuurd naar de poorten. De hoeveelheid pijn die iemand op een moment ervaart, is afhankelijk van de mate van activatie die plaatsvindt tussen de poorten en de hersenen. Belangrijk is ook dat angst of andere negatieve gevoelens de poorten extra gevoelig maken voor eventuele pijnsignalen. Het signaal start dus niet altijd bij de poorten, maar kan ook starten in de hersenen.

De zenuwen waarlangs de signalen vanaf de receptoren worden verstuurd, zijn onder te verdelen in drie groepen: A delta fibres type I, die reageren op lichte aanraking, warmte en scherpe pijn; A delta fibres type II, die reageren op sterke signalen waarbij er mogelijk sprake is van schade; en C polymodal fibres, die langzame signalen sturen bij bijvoorbeeld zeurende of stompe pijn. Deze pijn duurt over het algemeen wat langer.

Door bij een scheut van pijn over de zere plek te wrijven, worden door de aanraking extra signalen via A delta fibres naar de hersenen verstuurd. Dit zorgt ervoor dat er minder signalen naar de hersenen gaan vanuit de veel tragere C polymodal fibres en geeft hierdoor een gevoel van pijnverlichting.

Vanuit de A delta fibres en C polymodal fibres gaan er signalen naar gebieden in het zenuwstelsel die substantiagelatinosa heten. Hier wordt substantie P losgelaten, wat een stofje is dat T fibres activeert. T fibres vervoeren het pijnsignaal vervolgens naar de hersenen. In de hersenen komt de informatie van de A fibres terecht in de thalamus en de cortex. Dit helpt een individu om tot actie over te gaan, zodat de pijn kan worden verminderd. Informatie vanuit de C fibres komt terecht in het limbic system, de hypothalamus en het autonoom zenuwstelsel. Dit zorgt ervoor dat de pijn wordt gelinkt aan emotie. Het signaal dat vanuit de hersenen terug wordt gestuurd naar de pijnreceptoren, laat verschillende hormonen los in het lichaam. Eén daarvan is endorfine, wat een pijnverlagend effect heeft doordat het de poorten in de pijnreceptoren sluit.

Naast endorfine kunnen ook medicatie, ontspanning en optimisme ervoor zorgen dat de poorten worden gesloten. Angstige gedachtes, stress en depressie openen de poorten juist.

De invloed van de psyche op pijn

Pijn en stemming beïnvloeden elkaar via een wederzijdse beïnvloeding. Mensen die depressief of angstig zijn, geven vaker aan pijn te hebben en mensen die chronische pijnklachten hebben, worden sneller depressief en angstig.

Pijn staat ook onder de invloed van aandacht. Een mogelijke reden voor het verband tussen depressie en pijn is het feit dat mensen met een depressie mogelijk meer aandacht hebben voor pijnsensaties. Mensen lijken meer pijn te ervaren, wanneer zij hun aandacht op de pijn focussen. De invloed van aandacht op pijn zou ook kunnen verklaren waarom mensen met pijn waarvan de oorzaak niet bekend is, vaker een chronische vorm van pijn ontwikkelen dan mensen waarvan de oorzaak van hun pijn wel bekend is. Als er geen duidelijke aanwijzing is voor de oorzaak van de pijn, zou dit enige angst bij een persoon op kunnen roepen. Hierdoor wordt de persoon alerter op enige tekenen van pijn en vestigt hij of zij er dus meer de aandacht op. Hierdoor beginnen ook kleine pijntjes op te vallen, die andere mensen misschien niet eens zouden voelen. Daarbij worden de kleine pijntjes ook als heftiger ervaren, omdat de aandacht er op gevestigd is.

De Cold pressor test is een test waarbij personen worden gevraagd hun hand zo lang mogelijk in ijswater te houden. Deze test wordt door onderzoekers gebruikt om onderzoek te doen naar de ervaring van pijn. Er wordt aangenomen dat hoe langer de persoon zijn of haar hand in het water kan houden, hoe beter de persoon de pijn kan hebben.

Basisreacties van pijn

Volgens Eccleston en Crombez zijn er drie basisreacties op pijn:

  • de neiging om de pijn te ontvluchten

  • de neiging om de aandacht op de pijn te vestigen (evolutionaire oorzaak)

  • de neiging om de aandacht op de pijn gericht te houden en alle andere zaken die aandacht vereisen te negeren

Door middel van gedachtes en overtuigingen kunnen mensen pijn die zij ervaren op verschillende manieren beïnvloeden. Vaak worden mensen meer door pijn beperkt, wanneer hun verwachtingen zijn dat ze erdoor beperkt zullen worden. Verwachtingen zijn dus erg belangrijk bij de ervaring van pijn. Mensen die het gevoel hebben dat ze wel met pijn om zouden kunnen gaan als ze ergens pijn krijgen, worden minder door pijn beperkt. Ook wanneer mensen het gevoel hebben controle te kunnen nemen over de situatie, worden ze minder beperkt door pijn. Placebo- en nocebo-effecten

Een placebo-effect is het effect dat optreedt wanneer personen onwerkzame medicatie of behandeling krijgen, maar erna toch een significante verbetering in hun situatie laten zien. Zelfs als je een persoon van tevoren zou vertellen dat de pil geen werkzame stoffen bevat, kan een placebo-effect optreden. Dit effect is overigens sterker bij rode pillen dan bij blauwe pillen. Waarschijnlijk wordt het placebo-effect in werking gezet door de verwachting dat de klachten zullen afnemen in combinatie met een conditioneringsreactie van ons lichaam.

Een nocebo-effect­: treedt op wanneer een persoon de verwachting heeft dat de pijn toe zal nemen na het slikken van een placebo-pil of het ondergaan van een placebo-behandeling.

Tegenwoordig is een eis bij onderzoeken dat de medicatie of de behandeling waar het onderzoek om draait, wordt vergeleken met een placebo. Het is niet langer genoeg om de behandelde groep tegenover een niet-behandelde groep te zetten.

Omgaan met pijn

Patient-controlled analgesia (PCA) is een behandeling waarbij de patiënt zelf verdovende medicatie toe kan dienen. De patiënt kan zo zelf beoordelen wanneer hij of zij het nodig vindt om de pijn te verminderen. Doordat er een limiet aan de dosis is vastgesteld, is een onverantwoord gedrag onmogelijk. In de praktijk blijkt deze vorm van pijnverlichting erg goed te werken en heeft het tot nu toe nog nooit gevaarlijke situaties voor een patiënt opgeleverd. Dit systeem is zelfs zo veilig dat het ook door kinderen kan worden gebruikt.

Het verleggen van de aandacht kan ook helpen om de ervaring van pijn te verminderen. Hierbij is het van belang dat de persoon die de pijn ervaart, niet vooral bezig is om zich niet te focussen op de pijn. Belangrijk is dat er andere stimuli worden gezocht om de aandacht op te richten zoals muziek. Dit is een goede afleider gebleken.

Ook ontspanningsoefeningen kunnen hulp bieden bij pijn. Door de spieren te ontspannen, en dan met name de spieren in de buurt van het pijnlijke gebied, kan er verlichting van pijn plaatsvinden. Ontspanning kan er bovendien voor zorgen dat het lichaam endorfine vrijmaakt. Vooral pijn die na een operatie ontstaat, kan worden verlicht door middel van ontspanningsoefeningen.

Bij acute pijn is hypnose erg werkzaam gebleken. Bij hypnose probeert een professional door middel van suggestie de ervaringen van een persoon te veranderen. Dit kunnen ook ervaringen van pijn zijn. Ook zelf-hypnose kan baat bieden bij het ervaren van pijn en zelfs bij fysiek herstel is hypnose werkzaam bewezen. Hypnose kan niet alleen worden toegepast bij volwassenen, maar helpt ook goed bij kinderen.

TENS (transcutaneaous electrical nerve stimulation)is het verlichten van pijn door kleine elektrische signaaltjes vanuit de plek waar de pijn zit te sturen. Voor deze methode is enige ondersteuning gevonden, maar de onderzoeken waar deze resultaten uit voort zijn gekomen waren erg klein en de resultaten zijn niet echt significant.

Bij biofeedback wordt er gebruikt gemaakt van verschillende apparaten die lichaamsfuncties en lichaamseigenschappen meten, zoals de hartslag. Met behulp van deze metingen, kunnen mensen leren om hun lichaamsfuncties onder controle te krijgen. Met een hartslagmeter kan een persoon zichzelf bijvoorbeeld trainen om de hartslag te verlagen en zo meer ontspanning te creëren. Bij Electromyografische (EMG) feedback maakt men gebruik van elektrodes die de spierspanning meten. Bij Galvanix skin response (GSR) meet men de zweetproductie, die vaak ontstaat bij spanning.

Tenslotte kan men met Thermal biofeedback meer te weten komen over de temperatuur van de huid. Hoofdpijnen kunnen bijvoorbeeld worden verminderd door de huid te verwarmen en met behulp van thermal biofeedback kan iemand hierop inspelen. Biofeedback is net zo effectief als ontspanningsoefeningen.

Gedragsinterventies

Wanneer mensen pijn ervaren, uiten ze dit in bepaald gedrag. Bij gedragsinterventies (behavioural interventions) probeert men de omgeving van de persoon zo te veranderen dat het pijngedrag wordt verminderd en niet-pijn-gerelateerd gedrag wordt versterkt. Dit kan door middel van lichaamsbeweging, het verminderen van aandacht voor de pijnreacties of het automatisch toedienen van medicatie in plaats van het toedienen door de patiënt zelf. Pijngedrag wordt bestraft en niet-pijn-gerelateerd gedrag wordt beloond, waardoor de patiënt een nieuw gedragspatroon aanleert.

Door gedragsinterventies kunnen uiteindelijk ook de gedachtes van een persoon veranderen. Wanneer dit gebeurt, spreek je van cognitieve-gedrags interventies. Een dergelijke interventie helpt patiënten om hun ideeën over pijn te veranderen en strategieën te zoeken die helpen bij het verminderen van pijn en stress. De interventies kunnen plaatsvinden in de vorm van groepstherapie of individuele therapie. Patiënten worden hierbij geholpen om disfunctionele gedachtes of gedachtepatronen te leren herkennen en uit te dagen, zodat ze deze uiteindelijk op een positieve manier kunnen veranderen. Deze methode is zeer effectief gebleken in gevallen van chronische pijn.

Een laatste manier om met pijn om te gaan is mindfullness. Bij deze methode leren mensen om hun perceptie van pijn te veranderen en er beter mee om te gaan.

Wat is psychologische veerkracht? - Chapter 4

 

Veerkracht: verwijst naar het menselijk vermogen om trauma’s en stressvolle gebeurtenissen, die het potentieel hebben schadelijk te zijn voor het emotioneel en psychisch welzijn, te verwerken en zo bij te dragen aan een positieve uitkomst. Psychologische veerkracht draagt op deze manier bij aan de basis van het menselijk welzijn. Onderzoek wijst uit dat mensen zich vaak niet bewust zijn van hun psychologische veerkracht, totdat men te maken krijgt met een traumatische of stressvolle gebeurtenis. Veel voorkomende voorbeelden van traumatische of stressvolle gebeurtenissen zijn: een jeugd waarbij kinderen, of mensen in zijn directe omgeving, fysiek misbruikt worden, op een gewelddadige of seksuele manier; kinderen waarvan de ouders lijden aan een mentale stoornis of substantieverslaving. Voorbeeld van psychologische veerkracht: onderzoek in Roemenië

Een voorbeeld van psychologische veerkracht is de sterke verwaarlozing van kinderen in Roemenië in de jaren 80. Vanwege een nieuwe wet, die het bevolkingsaantal moest verdubbelen, moesten ouders ten minste vijf kinderen hebben om gebruik te mogen maken van anticonceptie en abortus. Deze wet leidde tot een groeiend aantal kinderen, tot aan het punt dat ouders financieel gezien hun kinderen niet meer konden voorzien van hun primaire levensbehoeften. Kinderen kwamen rond deze tijd vaak in opvangtehuizen terecht, waar de levensomstandigheden erbarmelijk waren.

Onderzoekers hebben daarop een aantal groepen Roemeense kinderen gevolgd waarvan sommige groepen werden geadopteerd door buitenlandse gezinnen en sommige groepen in de oude situatie verbleven. Uit de eerste metingen bleek dat de kinderen in alle groepen, vaak een aantal van de volgende eigenschappen bezaten: een intelligentiequotiënt beneden de 85, ernstige gedragsproblemen, onzekere hechtingsstijl bij de adoptieouders en het behouden van stereotype gedrag dat voorkwam voordat de adoptie plaatsvond. Twee jaar nadat de adoptie van de kinderen had plaatsgevonden, constateerden de onderzoekers dat de geadopteerde kinderen onvoorstelbaar grote ontwikkelingen hadden doorgemaakt op het gebied van de eerder genoemde eigenschappen. In sommige gevallen waren de geadopteerde Roemeense kinderen nauwelijks te onderscheiden van een controlegroep. Het beoordelen van veerkracht

Voor het beoordelen van de veerkracht die aanwezig is bij mensen, moeten twee basisfactoren in acht worden genomen. De eerste is dat beoordeeld moet worden of de persoon in kwestie te maken heeft met een situatie die een significant risico of een significantie bedreiging vormt. Een voorwaarde voor een dergelijke situatie is dat de situatie een aanzienlijk potentieel moet hebben om een negatieve uitkomst te creëren. De tweede factor is de beoordeling van de positieve uitkomst van de veerkracht. Zo is het, gezien de subjectiviteit, moeilijk te bepalen wat een voordelige of positieve uitkomst voor iemand is. Een mogelijkheid hiervoor is om de persoon in kwestie te vergelijken met een normgroep, zodat je een normatieve definitie krijgt van de positieve uitkomst.

Een voorbeeld hiervan is de eerdergenoemde casus over de Roemeense kinderen, die vaak een lage intelligentie hadden. Om te beoordelen of deze kinderen veerkrachtig zijn in dit aspect, kun je een tweede intelligentiemeting doen en deze vergelijken met de normgroep. Hebben de gedupeerde kinderen relatief een grotere toename in hun intelligentie, dan zou je kunnen spreken van veerkrachtigheid.

Een andere manier van het beoordelen van veerkracht is het kijken naar de absentie van psychopathologische eigenschappen bij kinderen die zijn opgegroeid in een directe omgeving met psychische stoornissen. Zo zou je kunnen stellen dat de veerkracht bij kinderen ervoor zorgt dat zij geen stoornissen ontwikkelen.

Eigenschappen die bijdragen aan veerkracht

De psychologische eigenschappen die kunnen leiden tot veerkrachtigheid in een persoon zijn:

  • een flexibel zelfbeeld of zelfconcept, dat zich kan aanpassen aan veranderende omgeving;

  • een gevoel van autonomie, controle over de omgeving en competentie (kundig zijn);

  • het hebben van kwalitatieve relaties, intimiteit en sociale steun

Copingstrategieën als veerkracht

In vergelijking tot de ontwikkelingspsychologie is het beeld op psychologische veerkracht in de klinische psychologie anders. In de hierboven beschreven ontwikkelingspsychologische kijk op veerkracht wordt gekeken naar de effecten van risicosituaties op de lange termijn. In de klinische psychologie bekijken ze het korte termijn effect op specifiekere gebeurtenissen als het verliezen van een geliefde en trauma’s.

Onderzoeken binnen de klinische psychologie laten twee verschillende soorten reactiepatronen op verlies en trauma zien. Het eerste patroon is de psychologische veerkracht, de tweede is herstel. Bij het patroon van herstel zijn klinische symptomen als posttraumatische stress en depressie ten minste zes maanden aanwezig, in bijna chronische vorm. Na deze periode vindt er een geleidelijk herstel plaats die enkele jaren kan bestrijken. Het patroon van psychologische veerkracht neemt daarentegen slechts enkele weken in beslag. Veerkracht wordt ook wel het terugstuiter-effect genoemd, vanwege de snelle reactie op negatieve gebeurtenissen. De verschillen in tijd waarin een persoon herstelt van zijn verlies of traumatische ervaring kan worden toegeschreven aan een verschil in copingstrategieën.

Een bijeffect wat vaak voortkomt uit het snelle herstel is,dat personen die na enkele weken na de gebeurtenis al terug zijn op hun oude niveau (voor de gebeurtenis of het verlies) worden gezien als koud en gevoelloos. In de meeste gevallen is hier sprake van een misinterpretatie, aangezien het fenomeen veerkracht wel degelijk vaak voorkomt.

Het gevaar dat voortkomt uit het identificeren van verschillende gedragspatronen ter gevolge van een traumatische gebeurtenis is het toekennen van een ‘goed of slecht label’. Hoewel de eigenschap veerkrachtigheid gunstig kan zijn in bepaalde situaties, is het enkel toe te schijven aan persoonlijkheid en copingstijlen. Iemand is niet verantwoordelijk voor de manier waarop hij of zij omgaat met een stressvolle of traumatische situatie.

Factoren van veerkracht

Veerkrachtigheid is het gevolg van bepaalde persoonlijkheids- en gedragskenmerken. Voor het voorspellen van de veerkrachtigheid van kinderen zijn de volgende persoonlijkheidskenmerken van belang:

  • intellectualiteit en probleemoplossende strategieën

  • temperament en flexibiliteit

  • zelfwaardering

  • optimisme

  • zelfregulering wat betreft impulsiviteit en emoties

  • gevoel voor humor

  • talent

Naast de persoonlijkheidskenmerken zijn ook eigenschappen van de familie van belang voor het voorspellen van veerkracht. Zo zijn warmte, hechte banden, emotionele steun, structuur en financiën erg belangrijk voor het ontwikkelen van psychologische veerkracht bij een kind. Ook hebben omgevingsfactoren invloed op de ontwikkeling van veerkracht. Een goede en veilige school en buurt, sociale betrokkenheid en goede sociale voorzieningen hebben eveneens een positieve invloed op psychologische veerkracht. Al deze kenmerken van persoonlijkheid, familie en omgeving blijken van groter belang voor een sterke veerkracht dan een natuurlijke aanleg. Concluderend is een goede jeugd bepalend voor de manier waarop een persoon omgaat met stressvolle en traumatische gebeurtenissen.

Wanneer een kind geen toegang tot of beschikking over veel van de bovenstaande factoren, dan heeft het kind een minder grote kans op het ontwikkelen van een gezonde psychologische veerkracht. Veel kinderen die in armoede leven hebben een grotere kans om met allerlei risicofactoren te maken te krijgen. Deze risicofactoren bestaan voornamelijk uit drank- en drugsmisbruik, emotionele stoornissen, slechte schoolprestaties, en misdaad. Deze risicofactoren hebben zowel een lagere veerkracht, als meer stressvolle situaties als gevolg.

De vorming van veerkrachtigheid in oudere mensen komt voort uit andere factoren dan bij kinderen. Deze factoren staan voornamelijk in verband met het succesvol ouder worden en de daarbij relevante persoonlijkheids- en omgevingskenmerken.

Trauma

De effecten van een trauma zijn onder te verdelen in twee categorieën: positieve effecten en negatieve effecten. Trauma’s worden veelal gezien als negatief, omdat ze vaak posttraumatische stress veroorzaken. Onderzoek wijst echter uit dat trauma’s, afhankelijk van hoe een persoon hiermee omgaat, ook positieve effecten kan hebben en persoonlijke groei kan veroorzaken. Zo kan een traumatische gebeurtenis bepaalde levenslessen, waardering voor het leven en een gevoel van kracht met zich meebrengen. Deze groei ter gevolge van een traumatische ervaring wordt ook wel posttraumatische groei genoemd. Dit begrip is niet hetzelfde als veerkrachtigheid in de zin van dat posttraumatische stress voor verbetering van de levenskwaliteit zorgt, in plaats van een sneller herstel naar de oude staat.

De negatieve effecten van een traumatische gebeurtenis kunnen bestaan uit: angst, depressie, shock en verwarring. Soms leidt het ervaren van een traumatische gebeurtenis tot het ontwikkelen van een posttraumatische stress stoornis. Hierbij herbeleeft het slachtoffer herhaaldelijk de gebeurtenis in zijn gedachten. Volgens de theorie van Janoff-Bulman zijn deze gevolgen van trauma’s toe te schrijven aan veranderingen in de opvattingen en percepties van de persoon zelf en de wereld om hem heen.

Een traumatische gebeurtenis kan positief uitpakken doordat een persoon door zijn negatieve toestand gemotiveerd kan raken zich te zetten tot het opstellen van nieuwe doelen, ambities en betekenissen. Op deze manier kan een persoon grote levensvragen formuleren wat kan leiden tot nieuwe assumpties en definities over zichzelf en de wereld. Deze processen heten meaning-making en sense-making.

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1752 1