TentamenTests 2 bij Multivariate data-analyse (MVDA) aan de Universiteit Leiden - 2014/2015

MC-vragen

Vraag 1

Wat is in ANCOVA een reden om niet te veel covariaten te gebruiken in een model?

  1. De statistische power van de F -toets gaat omlaag als een toegevoegde covariaat niet of nauwelijks correleert met de afhankelijke variabele.

  2. De F -waarde gaat omhoog als een toegevoegde covariaat niet of nauwelijks correleert met de afhankelijke variabele.

  3. Bij te veel covariaten is de F -toets minder robuust tegen schending van homoscedaticiteit.

  4. Bij te veel covariaten kan de verklaarde variantie omlaag gaan.

Vraag 2

Een gezondheidspsycholoog onderzoekt met een MRA of OCD voorspeld kan worden door de mate van piekeren en de mate van twijfelen. Dit levert de volgende output op:

Model

Unstandardized coefficients

Standardized coefficients

  

Correlations

B

Std error

Beta

t

Sig

Zero-order

Partial

Part

1.(Constant)

.076

.023

 

3.304

.005

 

 

 

Piekeren

.345

.083

.434

4.157

.000

.804

.501

.346

Twijfelen

.234

.067

.034

3.493

.004

.726

.039

.023

Dependent variable: depressie

Wat is in dit regressiemodel de totale proportie verklaarde variantie van OCD?

  1. 0.120

  2. 0.528

  3. 0.647

  4. 0.766

Vraag 3

Een universitair docent onderzoekt met een MRA of het cijfer voor MVDA kan worden voorspeld door het aantal studie-uren per week, het aantal reisuren per week, en/of het cijfer voor Psychometrie. Dit levert de volgende output op:

Model

Unstandardized coefficients

Standardized coefficients

  

B

B

Std error

Beta

t

Sig.

1. (Constant)

2.600

.732

 

3.552

.002

Studie-uren

.400

.102

.567

3.922

.001

Reisuren

.300

.055

.343

5.455

.000

Cijfer psychometrie

.100

.024

.231

4.167

.000

Dependent variable: cijfer

Wat is volgens dit regressiemodel het voorspelde MVDA-cijfer voor een student die 5 uur per week studeert, 4 uur per week reist, en een 8 voor Psychometrie heeft gehaald?

  1. 3.4

  2. 4.0

  3. 6.6

  4. 7.1

Vraag 4

Wanneer is er sprake van homoscedasticiteit in ANOVA?

  1. Als de afhankelijke variabele in alle groepen dezelfde variantie heeft.

  2. Als de onafhankelijke variabelen dezelfde varianties hebben.

  3. Als de afhankelijke variabele normaal verdeeld is.

  4. Als alle groepen evenveel participanten bevatten.

Vraag 5

Een psycholoog onderzoekt wat het effect is van taalboek (Engels voor beginners, Ik leer Engels!, Magic English) en geslacht (meisje, jongen) op prestatie. Dit levert de volgende output op:

  

Geslacht

Totaal

M

V

Rekenboek

 

Engels voor beginners

16

17

33

 

Ik leer Engels!

28

16

44

 

Magic English

17

23

40

Totaal

 

61

56

117

De psycholoog onderzoekt de onderzoeksvraag met een between-subjects ANOVA. Dit geeft de volgende 2 stellingen over de robuustheid van de F-toetsen.

1. De F-toetsen zijn robuust tegen schending van normaliteit in de groepen.

2. De F-toetsen zijn robuust tegen schending van homogene groepsvarianties.

Welke stelling is waar?

  1. Stellingen 1 en 2 zijn beide waar.

  2. Stelling 1 is waar, stelling 2 is niet waar.

  3. Stelling 1 is niet waar, stelling 2 is waar.

  4. Stellingen 1 en 2 zijn beide niet waar.

Vraag 6

Een consumentenpsycholoog onderzoekt met een between-subjects ANOVA wat het effect is van persoonlijkheidstype (introvert, extravert, ambivert) en geslacht (vrouw, man) op koopgedrag. Wanneer is er sprake van een interactie tussen persoonlijkheidstype en geslacht?

  1. Als de zes groepen niet allemaal even groot zijn.

  2. Als het effect van geslacht hetzelfde is voor alle persoonlijkheidstypen.

  3. Als mannen binnen ieder persoonlijkheidstype meer kopen dan vrouwen.

  4. Als het effect van persoonlijkheidstype anders is bij vrouwen dan bij mannen.

Vraag 7

In een gebalanceerde studie met 88 participanten onderzoekt een sociaal-psycholoog met een between-subjects ANOVA wat het effect is van geslacht (vrouw, man) en leeftijd (4 categorie ̈en) op tablet gebruik. Dit levert de volgende gedeeltelijk ingevulde tabel op:

Tests of Between-Subjects Effects
Dependent Variable: tablet gebruik

Source

Type III Sum of Squares

df

Mean Square

F

Geslacht

40

...

...

...

Leeftijd

30

...

...

...

Geslacht∗Leeftijd

50

...

...

...

Error

...

...

...

...

Corrected Total

280

...

...

...

Vul de tabel zelf verder aan. Welk effect heeft de grootste F -waarde?

  1. Geslacht

  2. Leeftijd

  3. Geslacht∗Leeftijd

  4. Alle F -waardes zijn even groot

Vraag 8

In een ANCOVA met 1 factor en 1 covariaat blijken de groepen niet te verschillen op de covariaat. Daarnaast is het within-groups regressiegewicht b w significant kleiner dan nul. Welk doel heeft een ANCOVA in dit geval, in vergelijking met een ANOVA zonder covariaat?

  1. Reductie van errorvariantie en verwijdering van systematische bias.

  2. Alleen reductie van errorvariantie.

  3. Alleen verwijdering van systematische bias.

  4. Geen reductie van errorvariantie en geen verwijdering van systematische bias.

Vraag 9

Een gezondheidspsycholoog onderzoekt het effect van drie interventies gericht op stoppen met roken. De drie interventies heten Doe maar niet!, Stop met kuchen en Lekker vrij. Voor iedere interventie worden 50 participanten gevonden. De psycholoog meet na de interventie het aantal per dag gerookte sigaretten.

Er blijkt een verschil tussen de interventies in gemiddeld aantal Kcal dat deelnemers per dag consumeren. Consumeren correleert negatief met roken. De psycholoog besluit daarom een ANCOVA uit te voeren met interventie als factor, consumptie als covariaat, en roken als afhankelijke variabele. Het gepoolde regressiegewicht tussen roken en consumptie binnen de groepen (bw) is −.10.

De drie interventies hebben de volgende gemiddelden op de covariaat en de afhankelijke variabele.

Interventie

Roken (sigaretten per dag)

Consumptie (Kcal per dag)

Doe maar niet!

34

2480

Stop met kuchen

28

2540

Lekker vrij

31

2510

Na welke interventie roken de participanten na correctie voor consumptie gemiddeld het minste aantal sigaretten?

  1. Doe maar niet!

  2. Stop met kuchen

  3. Lekker vrij

  4. Na correctie hebben alle interventies hetzelfde gemiddelde

Vraag 10

Wanneer is er sprake van multicollineariteit in multipele regressie-analyse (MRA)?

  1. Als de meetfouten van een aantal predictoren onderling zeer sterk gecorreleerd zijn.

  2. Als 2 of meer predictoren onderling zeer sterk gecorreleerd zijn.

  3. Als 1 predictor zeer sterk gecorreleerd is met de afhankelijke variabele.

  4. Als de residuen van een regressiemodel gecorreleerd zijn.

Vraag 11

Een onderwijspsycholoog onderzoekt met een logistische regressie-analyse (LRA) of het slagen voor een tentamen voorspeld kan worden door het aantal gevolgde hoorcolleges. De odds ratio van de predictor (aantal gevolgde hoorcolleges) is gelijk aan 5. Wat betekent dit?

  1. Dat voor iedere score op het tentamen de kans op slagen vijfmaal zo groot is als de kans op zakken.

  2. Dat voor iedere score op het tentamen de odds van slagen vijfmaal zo groot zijn als de odds op zakken.

  3. Dat de kans op slagen vijfmaal zo groot wordt als je 1 extra hoorcollege gevolgd hebt.

  4. Dat de odds van slagen vijfmaal zo groot worden als je 1 extra hoorcollege gevolgd hebt.

Vraag 12

Een onderwijspsycholoog onderzoekt met een LRA of het slagen voor een tentamen voorspeld kan worden door het aantal uren dat er gestudeerd is. Dit levert de volgende output op:

Variables in the Equation

  

B

S.E.

Wald

df

Sig.

Exp(B)

Step 1 

Aantal studieuren

.250

0.080

9.766

1

.001

1.284

 

Constant

-11.500

3.743

9.439

1

.001

.001

Bij welk aantal uren studeren is de kans op slagen even groot als de kans op zakken?

  1. 11.5

  2. 46

  3. 48

  4. 50

Vraag 13

In een studie met 80 participanten (40 vrouwen en 40 mannen) zijn de odds dat een participant psychologische hulp zoekt gelijk aan 0.5. Wat betekent dit?

  1. Dat de kans dat een participant geen hulp zoekt tweemaal zo groot is als de kans dat een participant hulp zoekt.

  2. Dat de kans dat een participant hulp zoekt voor vrouwen en mannen even groot is.

  3. Dat de kans dat een participant hulp zoekt even groot is als de kans dat een participant geen hulp zoekt.

  4. Dat de kans dat een participant hulp zoekt tweemaal zo groot is als de kans dat een participant geen hulp zoekt.

Vraag 14

Zowel mannen (geslacht = 0) als vrouwen (geslacht = 1) kunnen last hebben van OCD. In een onderzoek wordt een groep van mannen en vrouwen behandeld met cognitieve gedragstherapie (therapie = 0) of psychotherapie (therapie = 1). Vervolgens wordt met een LRA verbetering (0 = niet, 1 = wel) voorspeld door therapie, geslacht en leeftijd in jaren. Dit levert de volgende output op:

Variables in the Equation

  

B

S.E.

Wald

df

Sig.

Exp(B)

Step 1 

Therapie   

.250

.080

9.766

1

.002

1.284

 

Geslacht

1.534

.143

10.727

1

.001

4.637

 

Leeftijd

-1.253

.085

-14.741

1

.001

.286

 

Constant

-3.000

.500

10.000

1

.001

.135

Welke van de onderstaande groepen heeft de grootste kans op verbetering?

  1. Jonge mannen in cognitieve gedragstherapie

  2. Oude vrouwen in cognitieve gedragstherapie

  3. Jonge vrouwen in psychotherapie

  4. Oude mannen in psychotherapie

Vraag 15

De ene mens is beter in uitgestelde behoeftenbevrediging dan  de ander. Dit kan al vroeg (op driejarige leeftijd) blijken uit de zogenaamde marshmallowtest. Hierin wordt een peuter in een kamertje achtergelaten met een marshmallow. Hem wordt vervolgens verteld dat als die over een kwartiertje niet is opgegeten, het kind er nog een tweede marshmallow bij krijgt.

Een ontwikkelingspsychologe vermoedt dat kinderen die veel bewegen in de baarmoeder, bij de geboorte luid huilen en driftig zijn relatief vaak zakken op de marshmallowtest (zij zullen de marshmallow opeten). Hiertoe meet zij bij een steekproef van 200 kinderen de beweeglijkheid bij zes maanden in de baarmoeder (10-puntsschaal), het volume van het gehuil bij de geboorte (in decibellen) en het aantal driftbuien in de veertiende levensmaand van het kind. Vervolgens doet elk kind een dag na de derde verjaardag de marshmallowtest, waarbij het al dan niet opeten van de marshmallow wordt geregistreerd.

Wat is meest geschikte techniek om haar vermoeden te onderzoeken?

  1. Multipele regressie-analyse (MRA)

  2. Variantie-analyse (ANOVA)

  3. Covariantie-analyse (ANCOVA)

  4. Logistische regressie-analyse (LRA)

Vraag 16

In de zomer komen er bij de politie vaak meer klachten binnen dan in voorgaande seizoenen. Om tot een gericht preventiebeleid te komen, wordt bij 300 woningen in dezelfde wijk de geluidshinder per huis gemeten via het aantal geproduceerde decibellen. Men probeert deze maat voor geluidshinder zo goed mogelijk te voorspellen op basis van sekse, leeftijd (in jaren), aantal kinderen, extraversie (op een 20-puntsschaal) en IQ van de hoofdbewoner. Wat is hiervoor de meest geschikte techniek?

  1. Multipele regressie-analyse (MRA)

  2. Variantie-analyse (ANOVA)

  3. Covariantie-analyse (ANCOVA)

  4. Logistische regressie-analyse (LRA)

Vraag 17

Onderzoek heeft uitgewezen dat onevenredig veel Peruaanse voetballers een zeer goede baltechniek hebben. Een mogelijke verklaring is dat Peruaanse straatvoetballers doorgaans met inferieure, voornamelijk eivormige ballen spelen en die alleen via een fabuleuze techniek kunnen hanteren.

Vooralsnog is deze verklaring uitsluitend gebaseerd op informele observaties. Een onderzoeker besluit te controleren of het werkelijk zo is dat bij het Peruaanse straatvoetbal de ballen minder rond zijn dan bij het straatvoetbal in andere landen. Hiertoe kiest hij vijf landen (Colombia, Peru, Zwitserland, Belgie en Iran) en stuurt naar elk van deze landen een ervaren ballometricus (die niets weet van het doel van het onderzoek). In elk land neemt deze bij 100 random gekozen straatvoetbalpartijtjes in de pauze de maten van de bal op, wat per bal leidt tot een score van 0 (volmaakt rond) tot 100 (absoluut niet rond). De hypothese is dat de Peruaanse ballen minder rond zijn dan de ballen uit de overige landen.

Wat is de meest geschikte techniek om deze hypothese te toetsen?

  1. Multipele regressie-analyse (MRA)

  2. Variantie-analyse (ANOVA)

  3. Covariantie-analyse (ANCOVA)

  4. Logistische regressie-analyse (LRA)

Vraag 18

Uit veel fictief onderzoek is gebleken dat mannen beter onderwijs geven dan vrouwen, maar veel mensen zijn het hier niet mee eens. Zij denken dat mannen beter beoordeeld worden omdat mannen gemiddeld langer zijn en zwaardere stemmen hebben. Om dit na te gaan, worden bij Zwolse Psychologiedocenten het gemiddelde studentenoordeel over hun onderwijskwaliteiten, de zwaarte van de stem (op een 20-puntsschaal), de lengte (in millimeters) en sekse (man of vrouw) gemeten. De voorspelling is dat de mannelijke docenten gemiddeld beter beoordeeld worden dan de vrouwelijke docenten, maar dat dit verschil verdwijnt na correctie voor lichaamslengte en zwaarte van de stem.

Wat is de meest geschikte techniek om deze voorspelling te onderzoeken?

  1. Multipele regressie-analyse (MRA)

  2. Variantie-analyse (ANOVA)

  3. Covariantie-analyse (ANCOVA)

  4. Logistische regressie-analyse (LRA)

Vraag 19

Waarvoor gebruiken we Box’s M bij MANOVA?

  1. Om te toetsen welke groepen significant van elkaar verschillen.

  2. Om de assumptie van homogeniteit van de variantie-covariantiematrices te toetsen.

  3. Om de significantie van de discriminantfunctievariaten te toetsen.

  4. Om de assumptie van onafhankelijke errors te toetsen.

Vraag 20

Wat is het maximale aantal discriminantfunctievariaten bij een MANOVA met drie groepen en vier afhankelijke variabelen?

  1. 1

  2. 2

  3. 3

  4. 4

Vraag 21

Een gezondheidspsycholoog onderzoekt met een discriminantanalyse of drie groepen (A, B, C) te onderscheiden zijn op basis van vier uiterlijke kenmerken (X 1 , X 2 , X 3 , X 4 ). Dit levert de volgende output op:

Structure Matrix

 

Function

1

2

x3

.706

.168

x2

-.119

.864

x4

.633

.737

x1

.223

.311

Functions at Group Centroids

Groep

Function

1

2

A

 

-7.608

.215

B

1.825

-.728

C

5.783

.513

Gebruik de output om de volgende 2 stellingen te beoordelen.

1. De eerste discriminantfunctievariaat wordt voornamelijk bepaald door x3 en x4. Deze funtie onderscheidt met name groep A van groep C.
2. De tweede discriminantfunctievariaat wordt voornamelijk bepaald door x2 en x4. Deze functie onderscheidt met name groep B van groep C.

  1. Stelling 1 en 2 zijn beide waar.

  2. Stelling 1 is waar, stelling 2 is niet waar.

  3. Stelling 1 is niet waar, stelling 2 is waar.

  4. Stelling 1 en 2 zijn beide niet waar.

Vraag 22

Beoordeel de volgende 2 stellingen over de rol van contrasten in de multivariate benadering van een repeated measures ANOVA met p variabelen.

1. De multivariate toetsen zijn gebaseerd op een set van p − 1 lineair onafhankelijke contrasten.
2. De contrasten maken het mogelijk om specifieke hypothesen over verschillen tussen groepsgemiddelden te toetsen.

  1. Stelling 1 en 2 zijn beide waar.

  2. Stelling 1 is waar, stelling 2 is niet waar.

  3. Stelling 1 is niet waar, stelling 2 is waar.

  4. Stelling 1 en 2 zijn beide niet waar.

Vraag 23

Gegeven zijn de volgende vier contrasten voor vijf variabelen:

 

Y1

Y2

Y3

Y4

Y5

L1

0

0

1

-1/2

-1/2

L2

0

0

0

1

-1

L3

1

-1/4

-1/4

-1/4

-1/4

L4

1/2

1/2

-1/3

-1/3

-1/3

Welk van de volgende paren contrasten is niet orthogonaal?

  1. L1, L2

  2. L2, L3

  3. L1, L4

  4. L3, L4

Vraag 24

Gegeven zijn de volgende drie (polynoom) contrasten voor vier variabelen, met daaronder de gemiddelden voor een groep statistici.

 

Y1

Y2

Y3

Y4

L1

-3/4

-1/4

1/4

3/4

L2

-1/2

1/2

1/2

-1/2

L3

-1/4

3/4

-3/4

1/4

Gemiddelden

2

1

3

1

Wat is het relatieve belang van de drie contrasten voor deze groep, van meest naar minst
belangrijk?

  1. L1 - L2 - L3

  2. L1 - L3 - L2

  3. L3 - L2 - L1

  4. L3 - L1 - L2

Vraag 25

Een consumentenpsycholoog onderzoekt of het aantal gelezen boeken voorspeld kan worden door leesplezier. De psycholoog vermoedt dat deze relatie gemedieerd wordt door het aantal boeken dat iemand gemiddeld per maand koopt. De psycholoog voert een mediatieanalyse uit. Dit levert de volgende output op.

Coefficients

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized Coefficients

1

Sig.

B

Std Error

Beta

1 (Constant)
 

24.153
 

3.105

 

 

7.780

 

.000

 

Leesplezier

1.414

.188

.453

7.536

.000

Dependent Variable: Gelezen boeken

Coefficients

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized Coefficients

1

Sig.

B

Std Error

Beta

1 (Constant)

6.070

.483

 

12.568

.000

Leesplezier

.356

0.029

.636

12.208

.000

Dependent Variable: Gekochte boeken

Coefficients

Model

Unstandardized Coefficients

Standardized Coefficients

1

Sig.

 

B

Std Error

Beta

1 (Constant)

20.704

4.063

 

5.096

.000

Leesplezier

1.212

.243

.388

4.993

.000

Gekochte boeken

.568

.433

.102

1.313

.190

Dependent Variable: Gelezen boeken

Is hier volgens de causal steps benadering van Baron & Kenny sprake van geen, gedeeltelijke of volledige mediatie, of van suppressie? (Je hoeft geen Sobel-test te doen).

  1. Geen mediatie

  2. Gedeeltelijke mediatie

  3. Volledige mediatie

  4. Suppressie

Vraag 26

Een verzekeringspsycholoog, gespecialiseerd in gedragsmatige aspecten van ongelukken bij het klussen, ontdekte dat bij veel van de onderzochte klusincidenten de ernstig gewonde klusser zich niet had verdiept in de handleiding van het gereedschap. Men had er vluchtig naar gekeken, maar hem slechts zelden zorgvuldig bestudeerd. De psycholoog vraagt zich af welke factoren bepalen hoe langdurig de klusser (M/V) de handleiding bestudeert: soort gereedschap, sekse van de klusser, aantal jaren kluservaring?

In samenwerking met de PRAXIS laat de psycholoog 400 kopers van een lijmpistool, multitool, of schuurmachine een maand na aankoop een enquete invullen. Deze bevat vragen naar soort gereedschap (lijmpistool, multitool, of schuurmachine), sekse, aantal jaren kluservaring, en aantal minuten dat men de handleiding bij het gekochte apparaat heeft gelezen.

Wat is de meest geschikte techniek om bovengenoemde vraag te beantwoorden?

  1. Multipele regressie-analyse (MRA)

  2. Variantie-analyse (ANOVA)

  3. Covariantie-analyse (ANCOVA)

  4. Mediatie-analyse

Vraag 27

Een positief psycholoog vermoedt dat introverte personen meer plezier in het klussen hebben dan minder introverte personen, omdat zij tijdens het klussen meer in een toestand van “flow” verkeren. Om dit te onderzoeken haalt zij 300 ervaren klussers naar het lab, waarin zij allemaal met 38 electroden op hun hoofd dezelfde klus doen. Voorafgaand wordt bij iedereen de mate van introversie gemeten, tijdens het klussen wordt op basis van flow-gerelateerde hersenpatronen het aantal seconden in flow gemeten, en na afloop wordt aan iedereen op een 9-puntsschaal gevraagd hoeveel plezier men in de klus had.

Wat is de meest geschikte techniek om bovenstaand vermoeden te onderzoeken?

  1. Variantie-analyse (ANOVA)

  2. Covariantie-analyse (ANCOVA)

  3. Repeated measures ANOVA (RMA)

  4. Mediatie-analyse

Vraag 28

Een directrice van een dakbedekkingsbedrijf vraagt in hoeverre de volgende zaken bepalen hoe lang een klus duurt: de grootte van het dak, het aantal ingezette dakbedekkers, het aantal jaren ervaring van de dakbedekkers? Ter beantwoording van deze vraag haalt zij uit de bedrijfsadministratie een aantal gegevens van alle klussen van de laatste vijf jaar: dakoppervlak (in vierkante meters), aantal ingezette dakbedekkers, gemiddeld aantal jaren ervaring van de ingezette dakbedekkers en aantal uren tussen begin en einde van de klus.

Wat is de meest geschikte techniek voor beantwoording van deze onderzoeksvraag?

  1. Multipele regressie-analyse (MRA)

  2. Variantie-analyse (ANOVA)

  3. Covariantie-analyse (ANCOVA)

  4. Multivariate variantie-analyse (MANOVA)

Vraag 29

Wanneer een korfbalwedstrijd gelijk eindigt, moet deze soms beslist worden door het nemen van strafworpen. Volgens een bekende Nederlandse coach heeft het weinig zin om hier speciaal op te trainen, maarsommigen denken hier anders over. Een onderzoeksgroep vermoedt het volgende: hoe groter de algemene produktiviteit van een ploeg en hoe meer training op strafworpen, des te groter is de kans op het winnen van een strafworpenreeks.

Men besluit dit te onderzoeken door van alle Nederlandse wedstrijden van 1973 tot heden die op strafworpen beslist zijn voor elke thuisspelende ploeg het volgende te meten.

  • Strafworpentraining: hoeveel minuten had men in de voorafgaande week getraind op strafschoppen?

  • Algemene produktiviteit: hoeveel doelpunten per wedstrijd had men gemiddeld in de voorafgaande vijf wedstrijden gescoord?

  • Uitkomst: was de strafschoppenreeks gewonnen of verloren?

Wat is de meest geschikte techniek om bovenstaand vermoeden te onderzoeken?

  1. Multipele regressie-analyse (MRA)

  2. Variantie-analyse (ANOVA)

  3. Covariantie-analyse (ANCOVA)

  4. Logistische regressie-analyse (LRA)

Vraag 30

Een politiek analyticus vraagt zich af welke president in de ogen van de Amerikaanse kiezers het meeste charisma bezit. Hiertoe vraagt hij aan een grote, representatieve steekproef van kiezers om het charisma van vijf (voormalige) presidenten te beoordelen met behulp van een 11-puntsschaal die loopt van 0 = “totaal geen charisma” tot en met 10 = “geweldig charisma”.

Wat is de meest geschikte techniek om het charisma van de vijf presidenten te vergelijken?

  1. Multipele regressie-analyse (MRA)

  2. Covariantie-analyse (ANCOVA)

  3. Multivariate variantie-analyse (MANOVA)

  4. Repeated measures ANOVA (RMA)

Antwoordindicatie MC-vragen 

  1. A

  2. C

  3. C

  4. A

  5. B

  6. D

  7. A

  8. B

  9. D

  10. B

  11. D

  12. B

  13. A

  14. C

  15. D

  16. A

  17. B

  18. C

  19. B

  20. B

  21. A

  22. A

  23. D

  24. C

  25. A

  26. C

  27. D

  28. A

  29. D

  30. D

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
WorldSupporter and development goals:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3160