TentamenTests bij de 2e druk van International Law van Klabbers

Hoe is het internationaal recht ontstaan? - Tentamens 1

 

Engelstalige oefenvragen

Vraag 1

When we talk about ‘international law’ we actually mean ‘public international law’ which must be distinct from ‘private international law’. Explain the difference between public international law and private international law.

Vraag 2

The field of public international law consists of many more specific fields. Name and describe at least three of these fields.

Vraag 3

As a law student, you will follow courses on European Law, being the law of the European Union. Does this field of law fall under public international law? Explain why or why not.

Vraag 4

What are the facts of the Arrest Warrant-case? Who started the case before the ICJ against whom and why?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Public international law regulates relations between states, private international law regulates relations between individuals or legal persons (in different countries). The laws of more than one country may be applied. Private international law is actually part of the domestic system, every state has their own private international law system.

Vraag 2

General international law applies to a greater majority of States in all regions of the world, for example the UN Charter on the Rights of a Child. Regional international law may also apply to a considerable number of States, but the States are usually located within a single region of the world. Particular international law refers mainly to rules that are accepted by only a few States, but which are not confined to a particular region of the world, for example the European Union.

Vraag 3

European law does fall under public international law, because one part of it regulates relations between States, but in one region of the world, so it is regional international law. On the other hand, European law is not only relations between States, but also relations between individuals and legal persons, so it is also private international law. The EU is based on treaties. The fields are human rights, international trade, the law of the sea, criminal law, refugee law, climate/environmental law.

Vraag 4

Belgium accused the Minister of Foreign Affairs of the Democratic Republic of Congo of having committed war crimes and crimes against humanity. Therefore, they issued an arrest warrant on the 11th of April 2000 under the domestic law of Belgium called "law of universal jurisdiction", which allowed Belgium to judge people accused of war crimes, crimes against humanity or genocide. Congo stated that the Minister had immunity from criminal process being absolute or complete, that means they are subject to no exception. Congo started the case before the ICJ against Belgium, because they thought Belgium was not right about accusing the Minister, who could not have been accused because of his immunity.

Hoe is internationaal recht gemaakt? - Tentamens 2

 

Oefenvragen bij het vak Public International Law aan de Universiteit Leiden

Vraag 1

Gewoonterecht bestaat uit twee elementen. Welke elementen zijn dit? Geef van ieder element één concreet voorbeeld.

Engelstalige oefenvragen

Vraag 2

Read the ICJ’s North Sea Continental Shelf Case and answer the following questions on customary international law. Which elements determine whether a rule of customary international law exists?

Vraag 3

What did the ICJ say about establishing these elements? Also mention the relevant paragraphs of the case.

Vraag 4

If a state disagrees with a certain practice and makes this clear from the moment the practice starts developing into a customary norm, what would be the effect on the existence of that customary norm? Involve two perspectives in your answer: what would be the effect on the existence of that customary norm in general and what would be the effect for the state that disagrees with the norm?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Elementen gewoonterecht:

1. Praktijk = objectief element

a. Gedurende een zekere periode

b. Op een bepaalde wijze gedragen

c. Uniform (representatief) & omvangrijk

Voorbeeld: handelingen van alle staatsorganen (regering, wetgever of rechter, verdragenpraktijk (sluiten van mensenrechtverdragen)

2. Opinio Juris = Rechtsovertuiging = subjectief element

Overtuiging: Staten zijn van oordeel dat bepaalde praktijk door internationaal recht wordt vereist dan wel is toegestaan. Zij volgen deze praktijk niet uitsluitend omdat deze politiek wenselijk is, maar handelen ter uitvoering van een juridische verplichting.

Voorbeeld: uitdrukkelijke verklaringen van Staten en regeringsvertegenwoordigers, protest (humanitaire interventie in Kosovo), beroep op uitzonderingenbesluiten van internationale organisaties

Vraag 2

General practice and the acceptance of this practice of law.

Vraag 3

"An indispensable requirement would be that within the period in question, short thought it might be, State practice, including that of States whose interests are specially affected, should have been both extensive and virtually uniform in the sense of the provision invoked; and should moreover have occurred in such a way as to show a general recognition that a rule of law or legal obligation is involved."

Vraag 4

For the existence of that customary norm in general it would not have any effect. For the existence of that customary norm for the state that disagrees with the norm, it would mean that this customary norm is no longer applicable to this state. The customary norm cannot be applied if one the countries does not agree with it as said in Nicaragua case. The question in this case was: Are we going to apply treaty law, even if not all the parties have recognized this treaty? In this case, the Court accepted that treaty provisions can become rules of customary international law that will be binding on non-parties to the treaty. The only condition to be met, is that the treaty must be fundamentally norm-creating in character, such as could be regarded as forming the basis of a general rule of law. If a State does not agree with a norm from the beginning, it is called the persistent objector, it isn't bound to the customary international law.

Wat geldt ten aanzien van het verdragenrecht? - Tentamens 3

 

Oefenvragen bij het vak Public International Law aan de Universiteit Leiden

Vraag 1

De Verenigde Staten hebben bij ondertekening van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten een voorbehoud gemaakt bij artikel 6 lid 5 van dit verdrag. In het voorbehoud verklaren de Verenigde Staten dat zij zich het recht voorbehouden om de doodstraf aan minderjarigen (d.w.z. personen jonger dan achttien jaar oud) op te leggen. Hoe beoordeelt u de toelaatbaarheid van dit voorbehoud? Motiveer uw antwoord en verwijs daarbij naar relevante verdragsbepalingen.

Vraag 2

Waarom staat het internationale recht voorbehouden toe? Motiveer uw antwoord.

Vraag 3

Wat zijn de juridische gevolgen van ondertekening respectievelijk bekrachtiging van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten?

Vraag 4

Wat zijn de voordelen en de nadelen van het toestaan van voorbehouden bij verdragen? Ga in uw antwoord ook in op de vraag waarom sommige verdragen in het geheel geen voorbehouden toestaan.

Vraag 5

Tussen de staten Angustia en Barbossa bestaat een eeuwenoud conflict over een deel van de grenslijn. De ministers van buitenlandse zaken zijn in plaats Celcetti bijeengekomen om te overleggen over de situatie. Na afloop van deze bijeenkomst houden zij een persconferentie waarin zij een schriftelijke verklaring voorlezen. Hierin staat dat de ministers afgesproken hebben om over twee maanden verder te onderhandelen en indien dit mislukt het conflict voor te leggen aan het Internationale Gerechtshof. Angustia is echter in een diepe economische crisis beland en heeft zijn aandacht op andere zaken gericht. De twee maanden verstrijken zonder dat de onderhandelingen voortgezet worden. Barbossa stapt hierop naar het Internationale Gerechtshof en daagt Angustia. Daarbij doet Barbossa een beroep op de afspraken gemaakt in Celcetti.

Is Angustia gebonden onder internationaal recht aan de afspraken zoals neergelegd in de verklaring? Leg uit

Vraag 6

Kan Angustia de klacht afhouden door zich te beroepen op het voorbehoud van Barbossa?

Engelstalige oefenvragen

Vraag 7

After negotiating a treaty text, the VCLT provides several ways in which a state can consent to be bound by the treaty.

The United States (US) participated in the negotiations of the Treaty of Rome (the Statute of the International Criminal Court). The text of the Treaty of Rome was adopted by the ‘Rome Conference’ (officially: the United Nations Conference of Plenipotentiaries on the Establishment of an International Criminal Court) in 1998. After the text was adopted, each individual state can – if it wishes to do so – sign the text. The US signed the Treaty of Rome on 31 December 2000. Consider the VCLT and the Treaty of Rome. What is the legal implication for the US of signing the Treaty of Rome?

Vraag 8

On 6 May 2002, the Secretary-General of the UN received the following declaration from the US:

"This is to inform you, in connection with the Rome Statute of the International Criminal Court adopted on July 17, 1998, that the United States does not intend to become a party to the treaty. Accordingly, the United States has no legal obligations arising from its signature on December 31, 2000. The United States requests that its intention not to become a party, as expressed in this letter, be reflected in the depositary’s status lists relating to this treaty.”

Do you think this declaration changes your answer given under 7?

Vraag 9

Tajikistan and Mexico are parties in the Convention on the Rights of the Child. What is the difference between the ways in which these states have become state parties? Mention the relevant provisions of the VCLT and the Convention of the Rights of the Child.

Vraag 10

States can make reservations or declarations when becoming a party to a treaty. The United Arab Emirates (UAE) made the following declaration upon becoming a party to the Convention Against Torture and Other Cruel, Inhuman and Degrading Treatment or Punishment (CAT):

The United Arab Emirates (…) confirms that the lawful sanctions applicable under national law, or pain or suffering arising from or associated with or incidental to these lawful sanctions, do not fall under the concept of ‘torture’ defined in article 1 of the Convention or under the concept of cruel, inhuman or degrading treatment or punishment mentioned in this Convention.

Where in the VCLT can you find the rules on reservations to treaties? Consider these rules in the VCLT and look into the CAT: is this reservation by UAE allowed? Why or why not?

Vraag 11

The Netherlands responded to the reservation by UAE with the following statement:

The Government of the Kingdom of the Netherlands considers that reservations of this kind must be regarded as incompatible with the object and purpose of the Convention and would recall that, according to customary international law, as codified in the Vienna Convention on the Law of Treaties, reservations incompatible with the object and purpose of a treaty shall not be permitted. The Government of the Kingdom of the Netherlands therefore objects to the reservation of the United Arab Emirates to Article 1 of the Convention. This objection does not preclude the entry into force of the Convention between the Kingdom of the Netherlands and the United Arab Emirates.

What can you say about the applicability of the treaty:

i. For the UAE (is it a party to the full Convention)?

ii. Between the Netherlands and the UAE?

iii. Between the UAE and other state parties who did not respond to the reservation?

iv. Between the UAE and non-party states?

Vraag 12

In its declaration the Netherlands refers to customary law and not merely to the relevant VCLT provision. Why would the Netherlands have done so?

Vraag 13

The VCLT provides some general rules on the termination of treaties.

In which ways can a state end its obligations stemming from a certain treaty according to the VCLT?

Vraag 14

The ICJ case of Hungary v. Slovakia (the Gabcikovo-Nagymaros Project Case) deals with (a) particular way(s) of termination of a treaty by one of the parties. What was the dispute in the case and what did the Court rule on the termination of the treaty?

Vraag 15

Read the newspaper article titled ‘Indonesia to Australia: ‘You Signed the UN Convention on Refugees. Act on it’. Voices are increasingly heard arguing that a state must withdraw from the Refugee Convention, especially since the increase in refugee streams in Europe and South East Asia. In Australia, the Prime Minister Tony Abbott prompted the idea that Australia should withdraw (see the newspaper article ‘Should Australia withdraw from the Refugee Convention?’). If Australia really wishes to withdraw from the Refugee Convention, what must it do to achieve this and at what point would Australia be no longer a party to the Convention?

Vraag 16

Calls are increasingly heard (e.g. in Australia, the Netherlands, Denmark and other European states) to adjust the Refugee Convention in such a way that state parties are only obliged to receive refugees from their own region. Consider the rules on amending treaties in the VCLT and in the Refugee Convention. How can the treaty be amended and would there be any chance that the Refugee Convention is adjusted in this way?

Vraag 17

On 24 December 2014 the Arms Trade Treaty has entered into force.

I. When was the treaty was adopted, signed, or ratified by the Netherlands?

II. Where was the treaty adopted, signed or ratified by the Netherlands?

III. When entered the treaty into force for the Netherlands?

Vraag 18

Did the Netherlands have to make any adjustments in its national laws before it was able to become a party to the ATT?

Vraag 19

Midkemia issued the following statement when acceding to the Convention on the Rights of the Child (CRC):

Declaration by Midkemia

The Government of Midkemia reserves the right not to apply any provision or articles of the Convention that are incompatible with religious laws applicable in Midkemia.

Article 51 of the CRC states that 'a reservation incompatible with the object and purpose of the present Convention shall not be permitted.' Kelewan responded with the following statement:

The Government of Kelewan considers that the reservation made by the Government of Midkemia, due to its very broad scope and unidentified character, is incompatible with the object and purpose of the Convention and thus not permitted under article 51 paragraph 2 of the Convention. The Government of Kelewan does not consider this objection to preclude the entry into force of the Convention between the Kingdom of Kelewan and Midkemia.

Is the statement by Midkemia an interpretative declaration or a reservation? Is it valid? Explain your answer and refer to the relevant sources of international law.

Vraag 20

What exactly is the treaty relationship between Midkemia and Kelewan when it comes to the CRC?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Algemene regels van verdragenrecht, waaronder ook algemene regels met betrekking tot voorbehouden zijn opgenomen in het Weens Verdragenverdrag (hierna: WVV). Artikel 2, lid 1, sub d WVV geeft een definitie van een voorbehoud: het maken van een voorbehoud betekent dat uitdrukkelijk wordt verklaard dat de zich verbindende staat met betrekking tot bepaalde verdragsbepalingen niet gebonden wenst te zijn. Om te toetsen of het voorbehoud m.b.t. de doodstraf voor minderjarigen is toegestaan, moet gekeken worden naar artikel 19 WVV. Artikel 19 bepaalt dat een voorbehoud toelaatbaar is, behalve in de in sub a, b en c beschreven gevallen. Volgens sub a is een voorbehoud niet toegestaan als het is verboden door het betreffende verdrag. Sub b bepaalt dat op grond van het verdrag slechts bepaalde voorbehouden zijn toegestaan, waaronder niet het voorbehoud in kwestie. Voor zover het andere gevallen betreft dan omschreven in sub a en sub b, is op grond van sub c een voorbehoud niet toegestaan als dit onverenigbaar is met het voorwerp en doel van het verdrag. Er moet dus eerst gekeken worden in het verdrag zelf, in casu het IVBPR. In het IVBPR zelf zijn geen specifieke bepalingen opgenomen die het maken van (bepaalde) voorbehouden toestaan of verbieden zoals omschreven in artikel 19 sub a en sub b WVV. Het voorbehoud kan op grond van artikel 19 sub c WVV desalniettemin toch ontoelaatbaar zijn als het in strijd is met het voorwerp en doel van het IVBPR. In casu lijkt het voorbehoud m.b.t. de doodstraf voor minderjarigen in strijd met zowel de tekst als het voorwerp en doel van het IVBPR, aangezien uit artikel 4 lid 2 IVBPR volgt dat niet mag worden afgeweken van het recht op leven zoals vastgelegd in artikel 6 IVBPR, zelfs niet in het geval van noodtoestand. Artikel 4 bevat dus een minimumstandaard voor de bescherming van het recht op leven en het voorbehoud van de Verenigde Staten is hiermee onverenigbaar.

Conclusie: op grond van artikel 19 sub c WVV jo. artikel 4 lid 2 IVPBR kan een voorbehoud bij artikel 6 lid 5 IVBPR dus ontoelaatbaar worden bevonden. (Indien goed onderbouwd kan eventueel ook tot de conclusie worden gekomen dat het voorbehoud van de Verenigde Staten m.b.t. de doodstraf voor minderjarigen wel toelaatbaar is. In dat geval moet beargumenteerd worden dat het voorbehoud niet strijdig is met het voorwerp en doel van het IVBPR).

Vraag 2

Er zijn diverse redenen waarom het internationale recht voorbehouden toestaat. Een reden die samenhangt met het systeem van het internationale recht is dat staten in beginsel niet tegen hun wil gebonden kunnen worden (consent to be bound). In dit verlengde ligt ook het argument dat voorbehouden de mogelijkheid bieden om ruimte te laten voor nationale verschillen. Een meer praktische reden is dat door voorbehouden toe te staan, verlamming van de internationale besluitvorming kan worden voorkomen. Zonder de mogelijkheid van voorbehouden zou het namelijk buitengewoon lastig zijn om consensus te bereiken over de verdragstekst in de onderhandelingsfase.

Vraag 3

Door ondertekening wordt een verdrag gesloten. Dat betekent dat de overeengekomen tekst niet meer gewijzigd kan worden (artikel 12 WVV). Over het algemeen geschiedt ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging. Het verdrag treedt dan nog niet in werking en is nog niet juridisch bindend totdat het verdrag ook is bekrachtigd. Op grond van artikel 18 WVV is de staat dan al wel verplicht zich te onthouden van handelingen die in strijd zijn met voorwerp en doel van het verdrag. In uitzonderlijke gevallen treedt het verdrag in werking door de ondertekening zelf. In dat geval is de staat juridisch gebonden (artikel 12 lid 1 WVV). Bekrachtiging/ratificatie (artikel 14 WVV) betreft een formele handeling van de staat waaraan vaak een proces van parlementaire goedkeuring voorafgaat. Over het algemeen wordt een verdrag pas juridisch bindend door deze handeling. In het geval van het IVBPR bepaalt artikel 48 lid 2 van dit verdrag dat het verdrag dient te worden bekrachtigd. Staten zijn dus pas na bekrachtiging juridisch aan het verdrag gebonden (artikel 48 lid 2 IVBPR jo. artikel 14 lid 1 sub a WVV). Door ondertekening zijn staten op grond van artikel 18 WVV al wel verplicht zich te onthouden van handelingen die in strijd zouden zijn met voorwerp en doel van het IVBPR.

Vraag 4

Voordelen:

  • Als voorbehouden toegestaan zijn zullen meer staten partij worden, omdat deze staten bij (sommige) regels waar ze het niet mee eens zijn een voorbehoud kunnen maken.
  • Aangezien de internationale gemeenschap thans uit bijna 200 staten bestaat met allemaal verschillende belangen, wensen, achtergronden en culturen, kan het moeilijk zo niet onmogelijk zijn om tot algehele overeenstemming te komen bij de regulering van een bepaald onderwerp in een verdrag. Het toestaan van voorbehouden “erkent” deze nieuwe situatie. (zie p. 174 Cassese bovenaan, p. 25 van de reader).
  • Hoe toestaan van voorbehouden bevordert dus de universaliteit van verdragen.

Nadelen:

  • Als veel staten voorbehouden bij een verdrag maken wordt het zeer onoverzichtelijk welke verplichtingen nog voor wie gelden.
  • Het systeem om te bepalen welke voorbehouden toegestaan zijn en welke voorbehouden niet toegestaan zijn omdat ze in strijd zijn met doel en voorwerp van het verdrag blijkt in de praktijk problemen op te roepen: wie bepaalt of een bepaald voorbehoud is toegestaan en op grond waarvan?
  • Het niet toestaan van voorbehouden zoals in het Zeerechtverdrag (1982) of het Statuut van Rome voor een Internationaal Strafhof (1998) bevordert de integriteit van verdragen. Alle regels gelden voor alle verdragspartijen.

Vraag 5

De vraag is of de afspraken gemaakt door de ministers van buitenlandse zaken de status van een verdrag hebben of niet. Het doet er hierbij niet toe of het document ook “verdrag” heet.

  • Toetsen aan voorwaarden art. 2(1)(a) Weens Verdragenverdrag;
  • Het is een geschreven document;
  • Het document creëert juridische verplichtingen onder internationaal recht. De verplichting onderhandelingen te voeren of een conflict voor te leggen aan een internationaal hof of tribunaal valt hieronder;
  • Het document is gesloten door personen die gemachtigd zijn dit te doen. Over het algemeen wordt aangenomen dat ministers van buitenlandse zaken deze bevoegdheid hebben (p.92 Kooijmans); ook kan verwezen worden naar art. 7(2)(a) Wvv;

Aanvullende overwegingen die punten konden opleveren:

  • Noemen van Qatar-Bahrein zaak;
  • Noemen van aanwezigheid van consent to be bound (Dit is volgens Kooijmans hét bepalende criterium (p. 91)); ook kan verwezen worden naar art. 11 WVv;
  • Noemen van beginsel pacta sunt servanda; ook kan verwezen worden naar art. 26 Wvv Conclusie: ja, Angustia is gebonden onder internationaal recht aan de verklaring.

Vraag 6

De vraag gaat over voorbehouden. Voorbehouden gelden wederkerig en dat wil zeggen dat partij B zich kan beroepen op een voorbehoud van partij A. Het voorbehoud heeft als effect dat het Internationale Gerechtshof geen jurisdictie heeft over zaken die betrekking hebben op territoriale conflicten. In de huidige casus betreft het een territoriaal conflict. Het voorbehoud kan dus ingeroepen worden door Angustia en dit zal tot gevolg hebben dat het Hof de zaak niet ontvankelijk zal verklaren.

Vraag 7

  • Lex specialis: Rome Statute art. 125.
  • Lex generalis: VCLT. Can the VCLT be used? -> article 1-4 VCLT. US is no party to the VCLT, but the VCLT is codified customary law, so you can still use it using the customary law.

Vraag 8

Yes, when the US said they wanted to sign the treaty, they would become a party to the treaty, which is obviously not the case. The US doesn't want to be bound by the treaty, with this declaration they make clear they want to violate the object and purpose of the Statute. They say the signature has no meaning and they kind of withdrew from the Statute.

Vraag 9

Mexico has signed and ratified the Convention on the Rights of the Child, while Tajikistan accessed the Convention later. Mexico was present at the negotiations, Tajikistan did not. Tajikistan later decided they wanted to be party of the Convention, so they acceded. Articles: 14, 15 VCLT; 46,47,48 CRC.

Vraag 10

Part II section 2 of the VCLT deals with the rules on reservations to treaties. According to article 2, a reservation is a unilateral statement, however phrased or named, made by a State, when signing, ratifying, accepting, approving or acceding to a treaty, whereby it purports to exclude or to modify the legal effect of certain provisions of the treaty in their application to that State. There is no article in the CAT that deals with reservations. Article 19 VCLT states three ways in which a reservation may not be formulated: when the treaty prohibits reservations, when the treaty provides only specific reservations or when the reservations are incompatible with the object and purpose of the treaty. Since there are no articles dealing with reservations in the CAT, you must use the third sentence of article 19 VCLT. The reservation of the UAE falls under the third point, because in their reservation they say the same thing as stated in the last sentence of article 1 CAT, namely that pain or suffering arising from lawful actions does not fall under the concept of torture. "It does not include pain or suffering arising only from, inherent in or incidental to lawful sanctions." Therefore, the reservation by the UAE is not allowed, because the reservation is incompatible with the object and purpose of the Convention. Reservations incompatible with the object and purpose of a treaty shall not be permitted according to article 19 of the VCLT. The UAE have some sanctions that do inflict pain, they say these things do not fall under the concept of torture. The UAE is not a party of the Convention. The VCLT entered into force in 1980, the CAT in 1987.

Vraag 11

i. The UAE is a party to the full Convention including the reservation.

ii. The Netherlands do not accept the reservation, because it is prohibited. According to the ICJ there is no treaty if you make a reservation that is prohibited. The ECtHR ignores the reservation if it is prohibited, there is still a reservation. The Netherlands choose the route of the ECtHR.

iii. If you do not reject, you accept the reservation. So the CAT enters into force including the reservation for the States that did not rejected the reservation and the UAE.

iv. If you are outside the treaty, you have nothing to do with the treaty, so you can't reject or accept the reservation.

Vraag 12

The UAE is not a party of the VCLT, so they can't apply the VCLT, only customary law.

Vraag 13

The termination of a treaty or the withdrawal of a party may take place in conformity with the provisions of the treaty or at any time by consent of all the parties after consultation with the other contracting States, according article 54 VCLT.

Vraag 14

The dispute was that Hungary and Slovakia worked together to prevent floods, improving the river navigability and producing clean energy near the Danube. This was initiated by the Budapest Treaty of 16 September 1977 between the Czechoslovak Socialist Republic and the People's Republic of Hungary. A part of the project has been finished in Slovakia, because Hungary suspended and tried to terminate the project due to environmental and economic concerns. Slovakia continued the project with an alternative solution, Variant C, which involved diverting the Danube. Both countries went to the International Court of Justice in The Hague. The Court found that both countries has breached their legal obligations, thus each party must compensate the other Party for the damage caused by its conduct.

Vraag 15

According to article 54 VCLT, the termination of a treaty or the withdrawal of a party may take place in conformity with the provisions of the treaty or at any time by consent of all the parties after consultation with the other contracting States. According to article 56, a treaty, which contains no provision regarding its termination and which does not provide for denunciation or withdrawal, is not subject to denunciation or withdrawal, unless it is established that the parties intended to admit the possibility of denunciation or withdrawal of a right of denunciation or withdrawal may be implied by the nature of the treaty. A party shall give not less than twelve months' notice of its intention to denounce or withdraw from a treaty. The Refugee Convention does not deal with a withdrawal, which means that article 56 VCLT must be applied. Australia shall give not less than twelve months' notice of its intention to withdraw from the Refugee Convention. After these twelve months, Australia is no longer party of the Convention.

Vraag 16

According to article 39 VCLT, a treaty may be amended by agreement between the parties. A proposal must be sent to all the contracting States, each one of which shall have the right to take part in the decision as to the action to be taken in regard to such proposal and the negotiation and conclusion of any agreement for the amendment of the treaty. Every State entitled to become a part to the treaty shall also be entitled to become a party to the treaty as amended. The amending agreement does not bind any State already a party to the treaty which does not become a party to the amending agreement. The Refugee Convention does not deal with amendments. Since the Convention does not deal with any amendment, there is a chance that the Refugee Convention is adjusted by an amendment.

Vraag 17

i. The treaty was signed by the Netherlands on the 3rd of June 2013. The Netherlands ratified the treaty on 18 December 2014.

ii. The treaty was signed in New York, ratified in Wassenaar

iii. The treaty entered into force on 24 December 2014 for the Netherlands.

Vraag 18

Yes, the Wet Strategische Diensten, Besluit strategische goederen en het Uitvoeringsbesluit Douane- en Accijnswet Bes had to be changed before it was able to become a party to the ATT.

Vraag 19

  • Midkemia does not call its statement a 'reservation', but that is not decisive.
  • What matters is whether the statement purports to modify the legal effect of the provisions of the CRC. See art. 2, paragraph 1 (d) VCLT.
  • From the text of the reservation, it appears that Midkemia wants to exclude the application of all provisions of the CRC if those provisions are incompatible with the religious laws that apply in Midkemia. Its intended purpose is thus modification, and thus it is a reservation.
  • The reservation made by Midkemia may be considered incompatible with the object and purpose of the Treaty because it can exclude the application of all provisions of the Convention. As a result, the objective of the Convention cannot be realized. It is thus an invalid reservation; see 19 (c) VCLT.

Vraag 20

  • Kelewan considers the reservation - rightly - as a forbidden one, because it is not consistent with the object and purpose of the Convention on the Rights of the Child.
  • Kelewan regards Midkemia as a full party to the Convention; in Kelewans view, Midkemia cannot rely on the reservation (Kelewan regards the reservation as non-existent).
  • Midkemia can choose to withdraw the reservation, or withdraw from the Convention.
  • If Midkemia takes no action, Midkemia is a party to the whole treaty, and the reservation is automatically void because it is contrary to the object and purpose of the Treaty.

Wie zijn de subjecten van internationaal recht? - Tentamens 4

 

Oefenvragen bij het vak Public International Law aan de Universiteit Leiden

Vraag 1

Wanneer kan een entiteit onder het huidige internationaal publiekrecht als ‘Staat’ worden beschouwd?

Vraag 2

Is erkenning van de entiteit als ‘Staat’ door andere Staten hiervoor tegenwoordig een juridisch vereiste? Zo niet, is dergelijke erkenning dan wel relevant in de praktijk?

Vraag 3

Lees het volgende bericht (Bron: Ministerie van Buitenlandse Zaken):

“Somalië kampt al decennialang met conflicten en rivaliteit tussen (sub-) clans en belangengroeperingen onder leiding van elkaar bestrijdende krijgsheren. Het land gaat gebukt onder extreme armoede en kent al 16 jaar geen effectieve regering. […] De situatie werd sinds 2006 complexer door de opkomst van de Unie van Islamitische Rechtbanken (UIC), een groepering die zich langs godsdienstige lijnen verzet tegen de internationaal erkende overgangsregering (TFG) en de krijgsheren. […] De spanning tussen de UIC en de TFG liep in de tweede helft van 2006 hoog op. Diplomatieke initiatieven van de Arabische Liga en de regionale organisatie IGAD om een politieke oplossing voor het conflict te vinden liepen op niets uit waarop een militaire interventie volgde. In verrassend korte tijd heroverde de TFG, met steun van het Ethiopische leger en de VS, een groot deel van zuid-Somalië op de UIC. De situatie in het land blijft echter zeer instabiel. De UIC voert dagelijks guerilla-achtige aanvallen uit op de TFG. Een vredesmacht van de Afrikaanse Unie probeert de situatie in Somalië te stabiliseren.”

In hoeverre voldoet Somalië aan de kenmerken voor staat-zijn?

Vraag 4

Als Ethiopië en de VS niet op verzoek van de overgangsregering TFG hadden gehandeld, maar in plaats daarvan op eigen initiatief militair zouden hebben ingegrepen, welke beginselen van internationaal recht zouden deze landen dan hebben geschonden?

Vraag 5

Rechtssubjectiviteit omvat verschillende bekwaamheden. Welke bekwaamheden kunt u onderscheiden en welk rechtssubject komt alle bekwaamheden toe?

Vraag 6

Ook internationale organisaties kunnen rechtssubjectiviteit bezitten. In welke uitspraak van Internationale Gerechtshof werd erkend dat de VN rechtspersoonlijkheid bezit en welke theorie past het Hof hierbij toe? Leg uit wat deze theorie inhoud.

Vraag 7

Het internationaal publiekrecht kent meer rechtssubjecten dan louter staten. Wat duidt erop dat individuen internationale rechtspersoonlijkheid genieten?

Vraag 8

In welk opzicht verschilt de status van het individu als rechtssubject van die van de staat?

Engelstalige oefenvragen

Vraag 9

Read article 27 of the UN Charter. Explain in your own words when a Resolution of the Security Council is adopted.

Vraag 10

In October 1997, a draft-Resolution (on a non-procedural matter) was put to vote in the Security Council. Ten of the states in the Security Council voted in favour of the draft-Resolution. China, France, the Russian Federation and two other states abstained from voting. The conclusion of the chairperson was as follows: with ten votes in favour, none against, and five abstentions, the Resolution is adopted. Before this particular vote and afterwards as well, it happened more often that a Resolution was adopted while some of the Council’s permanent members abstained from voting.

Did the chairperson apply article 27 UN Charter correctly?

Vraag 11

The relationship between Israel and the territories usually referred to as Palestina (also sometimes referred to as Occupied Palestinian Territories, OPT) is very complex and subject of long-lasting conflict and dispute. Recently, Palestina is aiming for international recognition as a state. Argue whether you think Palestina is a state or not.

Vraag 12

You are the student assistant of your professor of public international law. As he is currently very busy, he asked you to support him in preparing the next lecture. He asked in particular for a comprehensive overview of the subjects of public international law. Address in detail the subjects-doctrine and describe the principal characteristics of three subjects under public international law. Substantiate your answer with reference to relevant legal provisions and/or case law.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Een entiteit is een staat als het voldoet aan enkele feitelijke criteria (art. 1 Montevideo verdrag dat wordt gezien als weergave van gewoonterecht):

  • Grondgebied: gebied op land, de binnenwateren en eventueel de territoriale zee. De omvang is niet van belang en de grenzen van dit gebied hoeven niet duidelijk afgebakend te zijn.
  • Bevolking: op het grondgebied moeten mensen leven die hier min of meer permanent verblijven.
  • Effectief gezag: de bevolking die zich op grondgebied bevindt, moet worden bestuurd door een eigen gezag en dus niet een gezag van buiten. Dit gezag moet effectief zijn: het moet wetten kunnen maken, de orde handhaven, rechtspreken, etc.

Vraag 2

Een relevant onderscheid in dit licht is het verschil tussen twee theorieën:

  • Constitutieve theorie: erkenning door andere staten is een noodzakelijk vereiste voor het bestaan van een staat. Dit is een theoretische opvatting die niet wordt gehuldigd in het internationale recht.
  • Declaratoire theorie: erkenning is alleen een bevestiging van het feit dat een staat bestaat en geeft de bereidheid aan van andere Staten om betrekkingen aan te gaan met die staat. Dit laatste is de heersende leer, zoals blijkt uit de statenpraktijk en jurisprudentie.

Erkenning door andere staten is dus geen juridisch vereiste maar het is wel juridisch relevant. Erkenning door andere Staten kan dienen als bewijs in twijfelgevallen. Het is de eerste stap om rechtsbetrekkingen met andere Staten aan te gaan en kan van belang zijn om aan internationale organisaties deel te nemen. Het ontbreken ervan kan uitoefening van effectief gezag problematisch maken (in situaties met rivaliserende claims).

Vraag 3

De kenmerken van staat-zijn (Montevideo Conventie) zijn: een territoir met een daarop woonachtige bevolking die onder het effectieve gezag staat van een regering met de mogelijkheid betrekkingen aan te gaan met andere staten. De laatste twee criteria worden ook wel interne en externe soevereiniteit genoemd.

Toepassing op Somalië: er is een duidelijk omschreven territoir (de grenzen van Somalië worden niet betwist) met een bevolking. Het feit dat de bevolking onderling in groepen is verdeeld doet daar niets aan af. Ook is Somalië als staat blijkbaar in staat betrekkingen aan te gaan met andere staten (externe soevereiniteit): het heeft in ieder geval de steun van de VS en Ethiopië.

Of er een effectief gezag is valt te betwisten. Hierbij wordt een aantal afwegingen goedgekeurd:

  • op grond van de failed-state doctrine wordt gesteld dat een tijdelijke afwezigheid van een effectief gezag niet leidt tot het wegnemen van staat-zijn. Of 16 jaar gezien kan worden als tijdelijk valt te betwisten, maar het feit dat de internationale gemeenschap blijkbaar van mening is dat de Somalische overgangsregering geholpen moet worden steunt de positie dat Somalië een staat is;
  • de overgangsregering heeft geen geweldsmonopolie en is niet in staat een rechtstaat af te dwingen. NB: het feit dat het bericht stelt dat er geen effectieve regering is, is niet voldoende, evenmin het blote feit dat er strijd plaatsvindt in Somalië.

Vraag 4

Basisprincipe = soevereine gelijkheid van staten (staatssoevereiniteit) (Art. 2, § 1 VN Handvest)

  • exclusieve bevoegdheid van de staat op zijn grondgebied: non-interventiebeginsel in de binnenlandse aangelegenheden van een andere staat (basisprincipe internationaal recht (AV resoluties 2131 en 2625 en Nicaragua-zaak, en toepassing principe van art. 2,§ 7 VN Handvest)

territoriale integriteit

  • Verbod tot gebruik van geweld (gewoonterecht en Art. 2,§ 4 VN Handvest)(eigenlijk ook een toepassing van beide eerste principes)
  • (eventueel ook zelfbeschikkingsrecht)

Vraag 5

  • Internationale rechtshandelingen kunnen verrichten, zoals verdragen sluiten
  • Internationale rechten kunnen hebben
  • Deze rechten op internationaal niveau kunnen afdwingen
  • Internationale plichten kunnen hebben
  • Op internationaal niveau aansprakelijk kunnen worden gesteldvoor schending van deze plichten

Alleen staten zijn rechtssubjecten met volledige rechtssubjectiviteit

Vraag 6

Het gaat om het Reparation for injuries-advies uit 1949, waarbij he Hof de Verenigde Naties de bekwaamheid toekende om een internatioale claim in te dienen, ter vergoeding van de schade die de VN had geleden dor het omkomen van een gezant.

Het Hof paste daarbij de implied powers-theorie toe, omdat deze bekwaamheid niet uitdrukkelijk in het Handvest was opgenomen. Hierbij wordt gekeken naar de doelstellingen die wel in een oprichtingsverdrag staan en de functies die een internationale organisatie in de praktijk uitvoert.

Vraag 7

Onder internationale rechtspersoonlijkheid wordt verstaan een status krachtens welke

  • Deze rechten
  • En plichten onder internationaal recht kan verwerven en
  • Deze op internationaal vlak een claim kan uitbrengen tot veiligstelling van die rechten.(Kooijmans, p. 20)
  • Op het individu liggen internationaal rechtelijke plichten: individuen zijn rechtstreeksaansprakelijk voor misdrijven tegen de vrede of de menselijkheid (International Tribunals; ICC; ius cogens)
  • Het individu bezit ook internationale rechten – de rechten van de mens.
  • Maar voor het uitbrengen van een claim ter veiligstelling van die rechten is het individuafhankelijk van de nationale rechtsorde of van het feit of de staat tegen wie hij wil klagen een internationale rechtsgang heeft geaccepteerd, zoals de rechtsgang naar het EHRM.

Vraag 8

  • Staten zijn de enige rechtssubjecten met volledige rechtspersoonlijkheid..
  • Staten kunnen wel een internationale claim uitbrengen en bovendien kunnen staten op alle terreinen verdragen sluiten.
  • Individuen daarentegen hebben beperkte rechtspersoonlijkheid.
  • Zij hebben alleen op beperkte terreinen rechten en plichten onder het internationale recht, namelijk kort gezegd: mensenrechten en strafrecht resp.

Vraag 9

Each member of the Security Council has one vote when they have to vote on a Resolution of the Security Council. So in total there are fifteen votes, since there are fifteen members. Decisions on procedural matters are adopted if at least nine members of the Security Council have voted in favour of the decision. These nine votes include the votes of the permanent members. Decisions on all other matters are also adopted if at least nine members vote in favour of the decision. A party by a dispute shall abstain from voting, so if one of the members is party in a conflict, this party will not vote.

Vraag 10

No, the chairperson did not apply article 27 correctly. Only if a State is a party in a dispute they shall abstain from voting. A State will not abstain for another reason.

Vraag 11

The criteria for statehood are: defined territory, permanent population, effective government, capacity to enter into international relations and recognition (not necessary) according to the Montevideo Convention. Palestine has a permanent population. There is some discussion about the territory of Palestine, since the border between Palestine and Israel is disputed, but the territorial integrity has been recognised and confirmed in UN Security Councils, the General Assembly and the ICJ. The Palestinian government only has control over parts of their territories. However, in some other countries, like Kosovo, the government doesn't have power over the full territory, but is recognised as an effective government. So, Palestine has a government, Palestine has signed and ratified quite some international agreements, but the Oslo Accords excluded basic functions of statehood from the Palestinian government. They are a member to the Rome Statute, so they have to ability to enter into relations with other states. 136 states have recognised Palestine. On the basis of these statements, Palestine could be considered a state.

Vraag 12

According to the subjects doctrine, subjects under international law are those who bear rights and obligations under public international law. (3 POINTS)

The principal subjects of international law are states. (2 POINTS) According to article 1 of the Montevideo Convention, states are those entities who fulfill four requirements of statehood (1 POINT): States need to have a population (1 POINT), a territory. (1 POINT), an effective government. (1 POINT) and they should have the capacity to enter into international relations (1 POINT). Finally, there is the question of the function of recognition (constitutive or declaratory). (1 POINT)

In addition to states, international organizations are also recognized to be subjects under

international law (2 POINTS). International organizations are those entities, which are created by states (1 POINT) in order to pursue a specific task, such as the protection of human rights. ( 1 POINT) Finally, individuals are to be mentioned as another subject of international law. (2 POINTS) Individuals are, however, to be distinguished from states and international organizations as they do not possess full legal personality under international law. (1 POINT) They can, for instance, not conclude an international treaty. (1 POINT) It can thus be concluded that states and international organizations are the primary subjects of international law. In addition, individuals possess limited legal personality under international law. (1 POINT)

Alternative answers: Credits were also given for a discussion of multinational companies and peoples as subjects of international law.

Wat zegt het internationaal recht over jurisdictie, bevoegdheden en immuniteiten? - Tentamens 5

 

Oefenvragen bij het vak Public International Law aan de Universiteit Leiden

Vraag 1

Zantanakrant, 9 maart 2009

Strafhof gelast arrestatiebevel Valek

Door een onzer redacteuren De Citadel, 4 maart.

Het Internationale Strafhof heeft vandaag een arrestatiebevel uitgevaardigd tegen de Ixische president Valek wegens misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in Ixia. Hij wordt niet vervolgd voor genocide. Hoofdaanklager Cahil had daar wel om gevraagd. Valek wordt aangeklaagd voor moord, uitroeiing, het verdrijven van burgers, marteling en verkrachting (misdaden tegen de menselijkheid) en gerichte aanvallen tegen de burgerbevolking en plundering (oorlogsmisdaden). In het conflict in de Westelijke regio van Ixia zijn sinds 2003 zeker 200.000 doden gevallen en zijn 2,5 miljoen mensen ontheemd geraakt. [...] In juli vorig jaar vroeg Sitia de rechters een arrestatiebevel uit te vaardigen. Dat leidde tot protesten van onder andere de Zandzaadstam en de Juweelstam, die zeiden te vrezen dat het geweld in Ixia zou aanwakkeren als Valek vervolgd zou worden. Het Strafhof is van mening dat er geen duurzame vrede in Ixia kan zijn zonder gerechtigheid. De regering van Ixia weigert elke vorm van medewerking met het [Straf]hof. De griffier van het Strafhof gaat “alle benodigde landen” medewerking vragen bij de arrestatie van Valek. Het [Straf]hof heeft geen eigen politiemacht en is zodoende afhankelijk van staten om verdachten te arresteren. Als Ixia en andere landen weigeren mee te werken bij de arrestatie, zal de griffier de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties om maatregelen vagen. Valek zei gisteren, vooruitlopend op het verwachte arrestatiebevel, tegen een menigte juichende aanhangers in Noord-Ixia dat het Strafhof het arrestatiebevel kan “opeten”.

Valek is op dit moment nog steeds niet gearresteerd. Stel echter dat hij in oktober 2010 in Midkemia zou zijn opgepakt toen hij daar een intergouvernementele conferentie bezocht en dat hij inmiddels wel naar het Internationaal Strafhof in Den Haag zou zijn overgebracht. Is het Internationaal Strafhof bevoegd om Valek te vervolgen? U mag er bij de beantwoording van deze vraag van uitgaan dat het Internationaal Strafhof in beginsel rechtsmacht heeft over de betreffende zaak. Motiveer uw antwoord en verwijs daarbij naar de relevante verdragsbepalingen en/of jurisprudentie.

Vraag 2

Stel dat Nederland de huidige Minister van Buitenlandse Zaken van Zuid-Ixia, Janco, op basis van universele jurisdictie zou willen vervolgen wegens zijn vermeende betrokkenheid bij de misdaden tegen de menselijkheid in Ixia. Kan Nederland Janco vervolgen? Motiveer uw antwoord en verwijs daarbij naar de relevante verdragsbepalingen en/of jurisprudentie.

Vraag 3

Kan Nederland Janco vervolgen nadat hij is afgetreden? Motiveer uw antwoord en verwijs daarbij naar de relevante verdragsbepalingen en/of jurisprudentie.

Vraag 4

Indien Nederland Janco niet zou kunnen vervolgen, welke drie vervolgingsmogelijkheden staan dan nog open, zowel op dit moment als in de toekomst? Hoe beoordeelt u de kans van slagen van elk van deze vervolgingsmogelijkheden? Licht uw antwoord toe en verwijs daarbij naar de relevante verdragsbepalingen en/of jurisprudentie.

Vraag 5

Dhr. Boldiako is afkomstig uit Bolkanië, en stamt af van een voorname Bolkaanse familie. Hij werd voornamelijk bekend als controversiële radiopresentator bij Radio Bolkanië, verbonden aan de radicale en ultranationalistische politieke partij Bolkania for the Bolkanians (BB). Tijdens zijn dagelijkse radioshow uitte hij onafhebroken kritiek op het vermeende opengrenzenbeleid van de toenmalige regering waarvan in hoofdzaak gebruik werd gemaakt door migranten uit het arme buurland Caronië, op zoek naar een beter leven. De orde draad van de show was steevast het toeschrijven van verschillende problemen in Bolkanië (stijgende werkloosheid, economische achteruitgang, toenemende criminaliteit) aan de negatieve impact van deze Caronische immigranten, die hij als onderontwikkelend en inherent misdadig bestempelde.

In maart 2010 braken er rellen uit over het gehele land, waarbij Caronische winkels en huizen werden vernield en duizenden Caronische immigranten werden gefolterd en gruwelijk vermoord. Deze rellen waren ontketend door de BB, die met alle mogelijke middelen pleitte voor “zuiver Bolkanië, ontdaan van de weerzinwekkende Caronische bevolking”. Dhr. Boldiako speelde hierin een belangrijke rol: hij riep in zijn radioprogramma alle Bolkaners op om het “het Caronische gespuis te verdelgen met alle mogelijke middelen”.

Bij de daarop volgende nationale verkiezingen verkreeg de BB de absolute meerderheid in het Bolkaanse parlement en werd Dhr. Boldiako benoemd tot minister van Buitenlandse Zaken. Door de immense druk van internationale mensenrechtenorganisaties en de internationale gemeenschap kwam de nieuwe regering echter snel ten val. De collectieve waanzin van de Bolkaners leek daarom voorbij en het vreedzaam samenleven met de Caronische minderheid werd de belangrijkste opdracht van de nieuwe regering. Hierop besloten de meeste kopstukken van de BB naar het buitenland te verhuizen om daar een nieuw en zo mogelijk anoniem bestaan op te bouwen. Dhr. Boldiako begaf zich naar Nederland, alwaar hij in 2013 trouwde met een Nederlandse die geen weet heeft van zijn duister verleden. Hij behield echter zijn Bolkaanse nationaliteit.

Kan de Nederlandse overheid Dhr. Boldiako berechten voor zijn rol tijdens de Bolkaanse rellen? Motiveer uw antwoord en verwijs daarbij naar relevante (nationaalrechtelijke en internationaalrechtelijke) bepalingen en jurisprudentie. Met andere woorden: heeft de Nederlandse overheid rechtsprekende jurisdictie met betrekking tot Dhr. Boldiako én wordt de uitoefening van die (mogelijke) jurisdictie verhinderd door zijn immuniteit?

Vraag 6

Een spraakmakende documentaire, uitgezonden na de eedaflegging van de nieuwe regering, onthult de betrokkenheid van Bolkanië’s huidige president als bedenker en architect van de Adriaanse rellen. Heeft het Internationaal Strafhof mogelijk rechtsmacht als Bolkanië geen partij is bij het Statuut van Rome en haar regering alle medewerking met het Hof weigert? Geef alle rechtsgronden en overwegingen waarop u uw antwoord baseert en tevens een voorbeeld uit de praktijk waarin dit aan de orde was.

Vraag 7

De afweging tussen het belang van immuniteit voor staten, individuele gezagsdragers en organisaties enerzijds en het vervolgen en bestraffen van internationale misdrijven anderzijds is in verschillende internationale rechtszaken aan bod gekomen. Benoem en bespreek kort het resultaat van een zo'n zaak.

Vraag 8

Op 20 februari ontploft er een bom in een hotel in Apollonia. Na enig speurwerk van de politie van Apollonia blijkt dat de daders voornamelijk de nationaliteit hebben van Mercuria en zich ook op het grondgebied van Mercuria bevinden. Mercuria wil de daders berechten.

Mag Apollonia de daders zelf arresteren op het grondgebied van Mercuria? Waarom wel/niet?

Vraag 9

Op grond van welk beginsel mag Mercuria de daders zelf berechten?

Vraag 10

Edouard Vill is in 2005 gekozen tot president van Torturia. Hij besluit de kerstdagen in Justicia door te brengen. Op de tweede dag van zijn verblijf, wordt hij gearresteerd en aangeklaagd wegens misdaden tegen de menselijkheid. Volgens de Justiciaanse Aanklager is Vill tijdens de burgeroorlog in zijn Torturia (1999-2003) betrokken geweest bij het folteren van politieke tegenstanders, met name van tegenstanders die behoorden tot de Justiciaanse minderheid in het land. Veel van deze etnische Justicianen bezitten tevens de nationaliteit van buurland Justicia.

Op grond van welke beginselen kan Justicia volgens het volkenrecht strafrechtelijke jurisdictie uitoefenen? Motiveer.

Vraag 11

Torturia beweert dat Justicia zich schuldig maakt aan een schending van de internationale regels van immuniteit.

Op grond waarvan geniet Vill immuniteit en staat dit strafrechtelijke vervolging door Justicia tijdens het uitoefenen van zijn functie in de weg? Verwijs naar relevante rechtspraak.

Vraag 12

Volgens het Internationaal Gerechtshof in de zaak Arrest Warrant (Democratic Republic of the Congo v. Belgium – 11 april 2000) leidt “immunity” van zittende staatshoofden niet per se tot “impunity”. Welke mogelijkheden noemt het Hof om de straffeloosheid in zaken zoals in casu te doorbreken?

Vraag 13

In land A wordt een bom tot ontploffing gebracht waarbij 100 slachtoffers vallen, waaronder 20 met de nationaliteit van land B. Deze aanslag wordt opgeëist door een groep die onder leiding.staat van een man die vervolgens opgepakt wordt in land C, dat wetgeving kent die vervolging van dit type misdrijven toelaat, ook als er geen directe banden met land C bestaan. Na de aanslag had deze man een bericht in de krant verspreid dat de regeringsgebouwen in land D het volgende doelwit zou zijn.

Welke landen kunnen deze man vervolgen en op grond van welke jurisdictiebeginselen? Motiveer uw antwoord

Engelstalige oefenvragen

Vraag 14

What is a peremptory norm (ius cogens)? Give an example

Vraag 15

What are the facts of the Arrest Warrant-case? Who started the case before the ICJ against whom and why?

Vraag 16

What did the Court say about the immunity of Mr Yerodia?

Vraag 17

How did the Court come to this conclusion?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het leerstuk van immuniteit speelt een belangrijke rol bij de vraag of vervolgd kan worden. In casu gaat het om vervolging en berechting door het Internationaal Strafhof. Op basis van artikel 27 van het Statuut van het Internationaal Strafhof is de officiële hoedanigheid van de persoon irrelevant voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Eventuele immuniteit die aan deze officiële hoedanigheid is verbonden is op basis van artikel 27 lid 2 van het Statuut geen beletsel voor het uitoefenen van rechtsmacht over deze persoon.

Conclusie: Het Internationaal Strafhof kan Valek vervolgen zonder dat immuniteit hierbij een obstakel vormt.

Vraag 2

Als Minister van Buitenlandse Zaken is Janco een van de hoogste vertegenwoordiger van de staat. Nu het gaat om een nationale rechter (in casu van Nederland) die een dergelijke gezagsdrager wil vervolgen en berechten, speelt het leerstuk van immuniteit een rol. Tijdens hun ambtsperiode genieten de hoogste vertegenwoordigers van de staat absolute immuniteit (ratione personae): zij zijn immuun voor wat betreft overheidshandelingen en privéhandelingen. Dit werd bevestigd door het Internationaal Gerechtshof in het arrest Congo vs. België.

Conclusie: Janco kan zich dus terecht beroepen op immuniteit en de Nederlandse rechter kan hem hierdoor niet vervolgen tijdens de duur van zijn ambtstermijn.

Vraag 3

Na hun ambtsperiode genieten de hoogste vertegenwoordigers van de staat nog slechts functionele immuniteit (ratione materiae): zij hebben geen immuniteit voor privéhandelingen en slechts immuniteit voor overheidshandelingen voor zover het de normale uitoefening van hun functie betreft. Dit vloeit voort uit het Pinochet-arrest. Ondanks dat internationale misdrijven als foltering altijd in de officiële uitoefening van een ambt worden uitgevoerd (zie artikel 1 van het VN Anti-folterverdrag), kunnen deze gedragingen uitdrukkelijk niet worden gezien als officiële overheidshandelingen waarvoor de ambtsperiode nog steeds immuniteit geldt. Deze beperking vloeit voort uit het dwingende ius cogens karakter van de norm. Deze redenering zou mogelijk naar analogie kunnen worden toegepast op misdaden tegen de menselijkheid.

Conclusie: nu Janco verdacht wordt van betrokkenheid bij misdaden tegen de menselijkheid, waaronder foltering, kan hij zich na zijn ambtsperiode niet meer op immuniteit beroepen en zou Nederland hem kunnen vervolgen.

Vraag 4

Dat een hoogste vertegenwoordiger van de staat tijdens zijn ambtsperiode immuniteit geniet, betekent niet dat deze persoon onbestraft blijft. In het arrest Congo vs. België somde het Internationaal Gerechtshof enkele alternatieven op voor vervolging en berechting. Drie van de volgende opties dienen genoemd te worden:

  • Ten eerste zou een nationale rechtbank kunnen vervolgen. De effectiviteit hiervan zal echter afhangen van de wil en mogelijkheden die de thuisstaat heeft om hem te berechten. In casu lijkt het zeer onwaarschijnlijk dat Janco in Ixia vervolgd zal worden, vanwege ontbrekende bereidheid.
  • Ten tweede wordt vervolging door een nationale rechtbank in een andere staat (bijvoorbeeld Nederland) mogelijk indien de immuniteit door de thuisstaat wordt ingetrokken: waiver of immunity. Ook hier is de effectiviteit afhankelijk van de wil en mogelijkheden van de thuisstaat. In casu lijkt het zeer onwaarschijnlijk dat Ixia de immuniteit van de Minister van Buitenlandse Zaken zal intrekken.
  • Een derde mogelijkheid betreft de vervolging door een nationale rechtbank in een andere staat (bijvoorbeeld Nederland) na beëindiging van de ambtsperiode. Als voormalig Minister van Buitenlandse Zaken zou Janco nog slechts functionele immuniteit genieten. Zoals bij vraag C vermeld, vallen foltering en genocide vanwege het ius cogens karakter niet onder officiële overheidshandelingen in de normale uitoefening van de functie waarvoor een beroep op immuniteit kan worden gedaan. Deze vervolgingsmogelijkheid ligt politiek wel erg gevoelig. Ixia zal dit zien als een inmenging in de binnenlandse aangelegenheden.
  • Tot slot zou het Internationaal Strafhof Ali Karti kunnen vervolgen zonder dat immuniteit hieraan in de weg staat (zie art. 27 lid 2 Statuut Internationaal Strafhof). Nadeel van deze mogelijkheid is dat de procedures lang duren en slechts een enkeling wordt berecht. Bovendien vindt het proces plaats ver van waar de misdrijven hebben plaatsgevonden (Nederland/Ixia).

Vraag 5

Heeft de Nederlandse overheid rechtsprekende jurisdictie met betrekking tot Dhr. Boldiako én wordt de uitoefening van die mogelijke jurisdictie verhinderd door zijn immuniteit?

  • Jurisdictie: Nederland heeft rechtsprekende jurisdictie op grond van de Wet Internationale Misdrijven. Deze wet stelt internationale misdrijven (genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en foltering) strafbaar.
  • Immuniteit:
    • Een Minister van Buitenlandse Zaken geniet persoonlijke immuniteit (ro. 54 Belgian Arrest Warrant case en artikel 16 WIM)
    • Een voormalig Minister van Buitenlandse Zaken geniet echter alleen functionele immuniteit (ro. 61, uitzondering 3 Belgian Arrest Warrant) dus enkel immuniteit voor handelingen gedaan in uitoefening van zijn functie (tijdens zijn ambtstermijn). Hij geniet dus geen immuniteit voor handelingen gedaan voor of na zijn ambtstermijn, noch voor privéhandeling gedurende zijn ambtstermijn.

Nederland kan jurisdictie uitoefenen op grond van het secundair universaliteitsbeginsel (artikel 2(1)(a) WIM). Dhr. Boldiako maakte zich schuldig aan het misdrijf ‘opruiing tot genocide’ als radiopresentator (artikel 3(2) WIM). Hij is ondertussen geen Minister van Buitenlandse Zaken meer en geniet dus enkel functionele immuniteit. Deze immuniteit strekt zich niet uit tot handelingen gepleegd voor de ambtstermijn.

Nederland heeft rechtsprekende jurisdictie en Dhr. Boldiako geniet geen bescherming op grond van zijn functionele immuniteit. De Nederlandse overheid kan Dhr. Boldiako dus berechten.

Vraag 6

Heeft het ICC rechtsprekende jurisdictie met betrekking tot de President van Bolkanië en wordt de uitoefening van die (mogelijke) jurisdictie verhinderd door zijn immuniteit?

  • Jurisdictie:
    • Complementariteitsbeginsel (artikel 17 Statuut van Rome): Het ICC dient een zaak niet ontvankelijk te verklaren indien het reeds onderzocht wordt door een staat met rechtsmacht, tenzij deze staat ‘unable or unwilling’ is om het onderzoek ordentelijk uit te voeren.
    • Jurisdictie ratione materiae (artikel 5(1) Statuut van Rome): Het Hof heeft rechtsmacht over genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden.
    • Algemene jurisdictie (artikel 13 Statuut van Rome): in principe zijn er drie mogelijkheden waarop het Hof haar jurisdictie kan uitoefenen.
      • A) Een verdragspartij verwijst een situatie door naar de Openbare Aanklager
      • B) De VN-Veiligheidsraad verwijst een situatie door naar de Openbare Aanklager
      • C) De Openbare Aanklager initieert proprio motu een onderzoek naar een situatie

Hierbij maakt artikel 12 Statuut van Rome echter duidelijk dat a) en c) enkel mogelijk zijn indien de staat waar het misdrijf werd gepleegd of de staat waarvan de dader onderdaan is partij is bij het Statuut of toestemming verleent.

  • Immuniteit: Artikel 27 Statuut van Rome (en ro. 61, uitzondering 4 Belgian Arrest Warrant case) bepaalt dat immuniteiten geen rol spelen bij het Internationaal Strafhof.

In casu is er geen enkele melding in het feitencomplex over een nationale procedure in Bolkanië. Daarenboven weigert de nieuwe regering elke medewerking met het ICC en is Bolkanië geen partij bij het Verdrag. Enkel een doorverwijzing van de VN-Veiligheidsraad (op grond van artikel 13(b) Statuut van Rome) biedt in deze dus mogelijke jurisdictie voor het ICC om de President te berechten voor genocide.

De huidige President van Bolkanië kan zich niet beroepen op zijn persoonlijke immuniteit om zich te beschermen tegen de uitoefening van rechtsmacht door het ICC (zie tevens ro. 61, uitzondering 4 Belgian Arrest Warrant case). Het ICC kan enkel haar rechtsmacht uitoefenen indien de VN-Veiligheidsraad besluit de situatie in Bolkanië (Bolkaanse rellen) door te verwijzen naar de Openbare Aanklager. In dat geval zal de huidige President zich niet kunnen verschuilen achter zijn persoonlijke immuniteit.

Praktijkvoorbeeld: de VN-Veiligheidsraad heeft reeds tweemaal een situatie doorverwezen voor een niet-verdragspartij. Dit was met betrekking tot Soedan (Resolutie 1593) en Libië (Resolutie 1970).

Vraag 7

Deze vraag refereert aan rechtszaken waarbij er een uitspraak werd gedaan betreffende de verhouding tussen (1) immuniteit en (2) bestraffing voor internationale misdrijven (genocide, misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en agressie).

  • Case Concerning the Arrest Warrant of 11 April 2002 (DRC v Belgium), ICJ 14 feb 2002

Vraag 8

Het gaat hier om handhavende jurisdictie (bevoegdheid om regels te handhaven). Hiervoor geldt dat een Staat deze in beginsel uitsluitend op eigen grondgebied mag uitoefenen (territorialiteitsbeginsel). Dit heeft het Permanente Hof van Internationale Justitie bepaald in de Lotus-zaak (“a State may not exercise its power in any form in the territory of another State”). Een Staat mag alleen verdachten arresteren op het grondgebied van een andere Staat als deze daarvoor toestemming heeft gegeven of indien de bevoegdheid voortvloeit uit een verdrag waarbij beide Staten zijn aangesloten. De casus geeft geen informatie over het bestaan van een verdrag. Derhalve, als Apollonia de daders wil arresteren, zal het daarvoor toestemming moeten vragen aan Mercuria. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat Mercuria toestemming zal geven, aangezien het de daders zelf wil berechten.

Vraag 9

Het gaat hier om rechtsprekende jurisdictie (bevoegdheid om rechtsregels toe te passen). Mercuria mag de daders die de Mercuriaanse nationaliteit bezitten, berechten op grond van het actieve nationaliteitsbeginsel. De overige daders kan Mercuria in beginsel niet berechten.

Alternatieve antwoorden die deels goed zijn gerekend:

  • Universaliteitsbeginsel met de redenatie dat het om een ernstig internationaal misdrijf gaat/schending ius cogens-norm:
  • Passief nationaliteitsbeginsel als de slachtoffers Mercuriaans zijn.

Vraag 10

  • passieve nationaliteitsbeginsel: enkelen van de slachtoffers van de misdrijven waarvan Vill wordt beschuldigd, hebben de Justiciaanse nationaliteit
  • Universaliteitsbeginsel: Vill wordt beschuldigd van ernstige misdrijven, waarvan de bestrijding de hele internationale gemeenschap aangaat. Op grond van dit beginsel kan iedere staat strafrechtelijke jurisdictie uitoefenen tegen deze misdrijven, zelfs als er geen aanknopingspunt aanwezig is in de vorm van dader/ slachtoffer/ territoir

Vraag 11

  • Vill is een zittend staatshoofd. Zijn immuniteit is dus afgeleid van de staatsimmuniteit (welke is gebaseerd op de soevereine gelijkheid van staten: par inparem non habet imperium)
  • Een zittend staatshof geniet immuniteit ratione personae, een personele immuniteit die hem absolute immuniteit van rechtsprekende en uitvoerende jurisdictie verschaft in andere staten.
  • Deze strekt zich ook uit tot handelingen die hij heeft verricht voordat hij staatshoofd werd, zolang hij nog staatshoofd blijft.
  • Conclusie: Vervolging door Justicia niet mogelijk tijdens uitoefening functie. In de Arrest warrant zaak wordt door het Internationaal Gerechtshof bevestigd dat vervolging door een rechterlijk instantie in andere staat een inbreuk is op de immuniteit, tenzij er sprake is van het opheffen van de immuniteit door de zendstaat, of een vervolging voor handelingen die niet vallen onder de restimmuniteit ratione materiae na het neerleggen van zijn functie.

Vraag 12

Zie Arrest Warrant zaak rechtsoverweging 61:

  1. De regels van immuniteit bieden geen bescherming in het eigen land. Torturia zou tot strafrechtelijke vervolging kunnen overgaan.
  2. Het eigen land, ofwel zendstaat, kan besluiten de immuniteit op te heffen.
  3. Bij het neerleggen van zijn ambt,kan hij door de rechtelijke instantie van een andere staat worden vervolgd, mits zij een geldige grond voor jurisdictie kunnen inroepen en voor zover de handelingen niet vallen onder de restimmuniteit ratione materae
  4. Vervolging van een persoon die wordt beschermd door regels van immuniteit en die nog steeds in functie is , is mogelijk in geval van een internationaal straftribunaal, zoals het Internationaal te Den Haag

Vraag 13

Staat A: objectief territorialiteitsbeginsel; territorialiteitsbeginsel of subjectief territorialiteitsbeginsel;

Staat B: passief nationaliteitsbeginsel of beschermingsbeginsel;

Staat C: Universaliteitsbeginsel;

Eventueel kan ook het subjectief territorialiteitsbeginsel genoemd worden, wanneer duidelijk vermeld dat het misdrijf Begonnen is in staat C, maar niet wanneer er staat ‘omdat misdadiger zich bevindt in staat C’.

Staat D: Beschermingsbeginsel

Vraag 14

A peremptory norm is the most fundamental norm in the hierarchy of norms. For example, Article 26 of the International Law Articles on State Responsibility for Internationally Wrongful Acts, 2001, which says that there must be no genocide, no slavery. No derogation is allowed. States do not have to agree with a peremptory norm, no consent is needed, all States are bound by it anyway. It's basically State practice, but State first have to agree with this norm, so in some way consent is needed to become State practice.

Vraag 15

Belgium accused the Minister of Foreign Affairs of the Democratic Republic of Congo of having committed war crimes and crimes against humanity. Therefore, they issued an arrest warrant on the 11th of April 2000 under the domestic law of Belgium called "law of universal jurisdiction", which allowed Belgium to judge people accused of war crimes, crimes against humanity or genocide. Congo stated that the Minister had immunity from criminal process being absolute or complete, that means they are subject to no exception. Congo started the case before the ICJ against Belgium, because they thought Belgium was not right about accusing the Minister, who could not have been accused because of his immunity.

Vraag 16

The Court would observe at the outset that in international law it is firmly established that a Minister of Foreign Affairs enjoys immunity from jurisdiction in other States, both civil and criminal. The Court concludes that the function of a Minister of Foreign Affairs are such that, he or she, when abroad, enjoys full immunity from criminal jurisdiction and inviolability.

Vraag 17

The Court looked to customary international law, because there are no provisions specifically defining the immunities enjoyed by Ministers of Foreign Affairs.

A State official in function enjoys full immunity from criminal jurisdiction and inviolability. The Court says that immunities enjoyed under international law by a former Minister for Foreign Affairs do not represent a bar to criminal prosecution in certain circumstances. A former Minister may be subject to criminal proceedings before certain international crime court, where they have jurisdiction. Other exceptions in this case come from the Pinochet-case and the Qaddafi-case. In Pinochet Lord Millett concluded that international law cannot supposed to have established a crime having the character of a jus cogens and at the same time to have provided an immunity and Lord Philips said that no established rule of international law requires state immunity rationae materiae to be accorded in respect of prosecution for an international crime.

Wat is de positie van het individu in het internationaal recht? - Tentamens 6

 

Oefenvragen bij het vak Public International Law aan de Universiteit Leiden

Vraag 1

Earlier this year, the French autorities banned a planned demonstration in protest against the migrant camp in the French port of Calais. Despite the ban, more than 150 persons turned up for the demonstration. Various persons were arrested by the police, including Pascal, a 21-year old French student. While released the next day, Pascal claims that the French police has violated several of his rights.

France is a party to the International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR) and its Optional Protocol.

Which procedure on the international level would be open to Pascal to address the alleged violations of human rights protected under the ICCPR? Discuss the main characteristics of this procedure and explain the criteria that have to be met before Pascal can utilize this mechanism. Substantiate your answer with reference to relevant legal provisions.

Vraag 2

Which generations of human rights are covered by the International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR) and the International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights (ICESCR) respectively? In addition, what is the difference in the nature of the obligations for States with respect to the realization of the rights protected under these two conventions? Explain and substantiate your answer with reference to the relevant legal provisions and/or case law.

Engelstalige oefenvragen

Vraag 3

Read the article titled ‘Turkey Putting Syrian Refugees ‘at Serious Risk of Human Rights Abuse’’. Which international instrument would you think is the main instrument on refugees?

Vraag 4

According to this instrument, are all people fleeing Syria ‘refugees’, so falling under the definition of ‘refugee’?

Vraag 5

If a person is recognized as a refugee, what is he or she entitled to?

Vraag 6

In the article it is claimed that the principle of non-refoulement is violated. Where in the instrument found under question 6a is this principle established and what is provided in that article? Do you think that Turkey violated this principle?

Vraag 7

Would you argue that refugee law forms apart of human rights law? Why or why not?

Antwoordindicatie

Vraag 1

  • As a Party to the ICCPR and Optional Protocol, France has accepted the jurisdiction of the Human Rights Committee. As a result, Pascal can utilize the individual complaints procedure provided for in Art. 1/Art. 2 Optional Protocol to the ICCPR.
  • The procedure implies that individuals can file a complaint with the Human Rights Committee that will consider the complaint and issue legally non-binding views.
  • The admissibility criteria that have to be met before Pascal can utilize this mechanism are listed in Art. 5(2) Optional Protocol:
    • Sub a stipulates that “the same matter is not being examined under another procedure of international investigation or settlement”, which means that a complaint may not simultaneously be under examination by another court or committee.
    • Sub b requires that all domestic remedies must be exhausted. This implies that Pascal should institute proceedings before the French judge first and proceed until the highest level.

Vraag 2

  • The ICCPR covers first generation rights.
    • These rights are primarily phrased as negative obligations for States: they require States to abstain/refrain from action.
    • Moreover, the rights involve an obligation of result: the immediate realization of the rights enshrined in the Covenant is required.
    • This can be deduced from Art. 2(1) ICCPR, which stipulates that States are obliged to respect and ensure the rights enshrined in the Covenant.
  • The ICESCR covers second generation rights.
    • These rights generally include positive obligations for States: they require States to undertake action.
    • Moreover, the rights imply an obligation of conduct rather than of result: the progressive realization of the rights enshrined in the Covenant is required.
    • This can be deduced from Art. 2(1) ICESCR, which stipulates that States should “undertake to take steps […] with a view to achieving progressively the full realization of the rights”.

Bonus point for correctly explaining the blurred distinction between the two generations of rights (i.e. with reference to both the positive obligations under the ICCPR and the negative obligations under the ISESCR.

Vraag 3

Convention relating to the Status of Refugees, 1951.

Vraag 4

No, some people are fleeing from Syria or other countries, just to get a better life. This does not fall under the definition of refugee in the Convention, so these people actually are no refugees according to the Convention. Definition of refugee in paragraph 2, article 1 Convention relating to the Status of Refugees. "fear of being persecuted".

Vraag 5

He or she can move from the country they used to live in and go to another country to seek protection.

Vraag 6

Article 33: prohibition of expulsion or return (refoulement). No Contracting State shall expel or return a refugee in any manner whatsoever to the frontiers of territories where his life or freedom would be threatened on account of his race, religion, nationality, membership of a particular social group or political opinion. Turkey violated this principle.

Vraag 7

Yes, because most of the time human rights are being assaulted in the case of refugees. So refugees and human rights have a lot to do with each other.

Wat houdt het internationaal aansprakelijkheidsrecht in? - Tentamens 7

 

Oefenvragen bij het vak Public International Law aan de Universiteit Leiden

Vraag 1

Een olietanker van de Staat Sitia lijdt schipbreuk vlak voor de kust van de Staat Ixia. De olie begint te lekken uit het schip en drijft richting de kust. Om een milieuramp te voorkomen, besluit de Staat Ixia om het schip en alle olie die er nog in zit te vernietigen, door vanuit een straaljager enkele bommen te werpen op de olietanker. Alle mensen hebben het schip dan reeds verlaten. Staat Sitia wil graag dat Ixia aansprakelijk gehouden wordt voor het vernietigen van de olietanker. U bent de juridisch adviseur van Staat Ixia. Aan u is de taak om te betogen dat de Staat Ixia zich kan beroepen op een rechtvaardigingsgrond, waardoor de hierboven geschetste omstandigheden geen internationaal onrechtmatige daad van Ixia opleveren.

Vraag 2

Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voor een onrechtmatige daad onder internationaal publiekrecht?

a. Een schending van een internationale rechtsplicht.
b. Een schending van een internationale rechtsplicht die kan worden toegerekend aan een staat.
c. Een schending van een internationale rechtsplicht die kan worden toegerekend aan een staat met materiële schade tot gevolg.
d. Een schending van een internationale rechtsplicht die kan worden toegerekend aan een staat met materiële schade tot gevolg en een causaal verband tussen het handelen van de staat en de ontstane schade.

Vraag 3

Begin dit jaar werd bekend gemaakt dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) een nieuw klein gasveld gaat aanboren in Veendam, een plaats in Oost-Groningen. Stel dat deze boringen milieuschade veroorzaken in Duitsland.

Onder welke omstandigheden kunnen handelingen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij worden toegerekend aan de Nederlandse staat?

Vraag 4

Marguria en Bulenia zijn twee staten. Beide staten zijn VN lidstaten, partij bij het Statuut van het Internationaal Gerechtshof, het Weens Verdragenverdrag en de Weense Verdragen inzake Diplomatieke en Consulaire Betrekkingen. Marguria heeft een multi-etnische bevolking en dit leidt met enige regelmaat tot spanningen. Twee groepen in het bijzonder vliegen elkaar voortdurend in de haren met slachtoffers aan beide zijden. Een van deze twee groepen, de Lavas, vormt met afstand de grootste groep in Marguria en is goed vertegenwoordigd in de regering. Ook binnen het leger van Marguria is er veel sympathie voor de Lavas. Dit heeft ertoe geleid dat de Lavas gesteund worden door het leger en dat het leger en de gewapende militie van de Lavas (GML) soms zelfs samen opgetrokken zijn. De officiële lijn van de regering van Marguria is dat zij het leger hierin niet steunt. De andere groep, de Popos, is veel kleiner, maar kan dan weer rekenen op steun uit Bulenia: 80% van de inwoners van Bulenia zijn Popos. Tot grote ergernis van de regering van Marguria zijn de Buleense media op de hand van de Popos en steunen politici in Bulenia de groep in Marguria openlijk.

Op 25 november 2008 ontploft er een bom in het centrum van de hoofdstad van Marguria. De aanslag wordt onmiddellijk opgeëist door de Bulenen in Marguria, maar bij nader onderzoek blijkt dat ook de Ambassadeur van Bulenia in Marguria betrokken was bij de voorbereidingen van de aanslag. De gewapende militie van de Lavas is woest en zint op wraak. Op 2 december wordt de Ambassadeur door de GML opgepakt. Met een legerauto wordt hij naar een afgelegen legerbasis gebracht en daar gevangen gehouden. De GML wil hiermee voorkomen dat hij het land ontvlucht en zo zijn straf ontloopt.

Onder welke voorwaarde(n) kan Marguria onder internationaal recht aansprakelijk gehouden worden voor de handelingen van de GML? Verwijs in uw antwoord naar de relevante bronnen.

Vraag 5

Kan de Ambassadeur van Bulenia zich beroepen op immuniteit? Zo ja, op welke immuniteit, zo nee waarom niet? Motiveer uw antwoord.

Engelstalige oefenvragen

Vraag 6

Read the newspaper article titled ‘US Official Dies in Libya Consulate Attack Benghazi’. A US-made film criticising Islam released on the internet caused much civil unrest in the MENA (Middle East and North Africa)-region, presumably also triggering the attack on the consulate in Benghazi.

In this case, is the state of Libya responsible for the attack and therefore for the resulting death of the US official (which was the US ambassador in Libya) and for the damage to the consulate in Benghazi? Apply the rules of the ARSIWA and motivate your answers (give arguments to support your answers and choices).

Vraag 7

Imagine that the situation was different than the real situation as described in the newspaper article: there were very clear signals that an attack on the consulate was planned and on its way of being executed. The US warned Libya that the consulate would be attacked soon and that more security is essential. Despite these warnings and Libya’s own intelligence basically confirming that the attack will take place soon, the state does not increase the security. Then the attack takes place, resulting in the death of the ambassador and damage to the building.

In question 13a you have applied the rules of the ARSIWA to determine whether Libya is responsible for the attack and/or the death of the US official. Apply the same rules on the situation described above and argue whether in this situation Libya is responsible for the death of the ambassador and damage to the building or not, so whether these different circumstance will change the answer given under question 13a.

Vraag 8

If Libya could be held responsible for the attack on the consulate, what would be the most appropriate form(s) of reparation for (i) the death of the ambassador and (ii) the damage to the consulate? And what if (iii) the consulate building was completely destroyed?

Vraag 9

What if Libya did not know, and could not have known, about the attack on the consulate and had all the security in place that would have been sufficient for an ordinary situation, would it then be responsible for the attack? Why or why not? Do you think – based on the newspaper article – that Libya could use this excuse in this case?

Vraag 10

In the Hostage Case by the ICJ Iran was held responsible for not putting an end to the hostage situation at the US embassy. Why did the Court come to the conclusion that the act (or omission) of not ending the hostage situation was attributable to the state in this case? Mention the relevant articles of the ARSIWA.

Vraag 11

What was the main difference between the ICJ Hostage case and the Benghazi attack when looking at the question of state responsibility?

Antwoordindicatie

Vraag 1

  • Overmacht (art. 23 ILC Articles State Responsibility, weerspiegeling gewoonterecht) is niet van toepassing, want Ixia had een keuzemogelijkheid.
  • Distress (art. 24) is ook niet van toepassing, want er was geen sprake van levensgevaar.
  • Noodzaak (art. 25) is een mogelijkheid:
    • Is er sprake van een "essentieel belang" van Ixia (bescherming van milieu kust)?
    • Dat wordt bedreigd door een "ernstig en onmiddellijk gevaar" (de lekkende olie)?
    • En was het bombarderen de "enige manier" ter bescherming van dat belang (was er geen alternatief voor de bombardementen)?
    • Ook mogen de bombardementen geen "ernstige aantasting” zijn van “een essentieel belang" van Sitia.
    • Bovendien mag Ixia niet bijgedragen hebben aan het ontstaan van de noodtoestand.

Vraag 2

B

Vraag 3

Een internationally wrongful act vereist 1) een schending van een regel van internationaal recht en 2) toerekening van deze schending aan een staat. Artikel 2 lid b en a ARSIWA.

  1. Is hier sprake van een schending van een regel van internationaal recht?

Juridisch kader: artikel 12 en 13 ARSIWA. Er is sprake van milieuschade, wat mogelijk wijst op schending van regels van internationaal milieurecht. Een belangrijke regel van internationaal milieurecht is het beschermingsbeginsel, namelijk het voorkomen van significante schade aan het milieu van andere staten en van gebieden buiten nationale jurisdictie. Uit de Pulp Mills zaak blijkt dat staten een zorgplicht hebben (due diligence) en dat zij verplicht zijn een milieueffectrapportage uit te voeren voordat ze aan een project beginnen. Het beschermingsbeginsel maakt deel uit van het gewoonterecht en is dus juridisch afdwingbaar. Als blijkt dat Nederland het beschermingsbeginsel heeft geschonden, dan kan de staat daar mogelijk aansprakelijk voor worden gehouden.

  1. Kan deze schending worden toegerekend aan de staat?

Juridisch kader: artikel 4 t/m 11 ARSIWA. De NAM is een private partij. Uitgangspunt is dat handelingen van private partijen niet worden toegerekend aan de staat, tenzij (bijvoorbeeld):

  • Zij zijn ingehuurd door de staat, artikel 5 ARSIWA
  • Onder controle staan van de staat artikel 8 en ICJ Nicaragua
  • Hun handelen wordt bekrachtigd door de staat, artikel 11 ARSIWA en ICJ Tehran Hostages

Twee redenaties: a) er zijn in casu niet voldoende gegevens over de bemoeienis van de Nederlandse staat met de NAM dus het is niet mogelijk te oordelen over de toerekening. b) NAM is ingehuurd door de staat (artikel 5 ARSIWA) of staat onder controle van de staat door het verkrijgen van vergunningen (artikel 8 ARSIWA) en dus is de onrechtmatige daad toe te rekenen aan de staat.

Vraag 4

De eerste voorwaarde is dat er een internationaal onrechtmatige daad plaatsgevonden heeft die toerekenbaar is aan Marguria op grond van Art. 2 van de ILC Articles on State Responsibility.

Om de activiteiten van de GML te kunnen toerekenen aan Marguria moet een van de artikelen 4 t/m 11 van de Articles on State Responsibility van toepassing zijn.

De GML is geen officieel overheidsorgaan, oefent geen officiële overheidstaken uit, is niet ter beschikking gesteld door een andere staat, is geen orgaan dat ultra vires handelt, voert geen handelingen uit in afwezigheid van de staat en het is ook geen opstandige beweging die zich tegen de staat keert. Artikelen 4, 5, 6, 7,9 en 10 zijn dus niet van toepassing. Waar het hier wel om zou kunnen gaan zijn twee mogelijkheden:

  • onder Artikel 8 zou de GML onder directe controle van de staat kunnen staan en in dat geval is Marguria aansprakelijk. Dit is in casu moeilijk aan te tonen: weliswaar helpt het leger, maar er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat er gehandeld wordt in opdracht van de staat. Hierbij wordt verwezen naar de Nicaragua zaak en/of de Congo-Uganda zaak
  • onder Artikel 11 zou Marguria aansprakelijk gehouden kunnen worden voor de handelingen van de GML wanneer zij deze expliciet goedkeurt en als de zijne aanneemt. Dit moet echter wel expliciet gebeuren en aangezien Marguria laat weten de handelingen van de GML niet te steunen kan aansprakelijkheid niet aangenomen worden onder dit artikel. Hierbij moet verwezen worden naar de Tehran Hostages zaak.

Voor de toepassing van artikel 8 en 11 waren, met verwijzing naar de relevante jurisprudentie 6 punten te verdienen.

N.B. de vraag was NIET in hoeverre Marguria aansprakelijk is voor zijn eigen handelen of nalaten of in hoeverre Marguria aansprakelijk is voor de handelingen van het leger.

Vraag 5

Voor diplomaten kunnen twee verschillende soorten immuniteiten gelden: immuniteit ratione personae en immuniteit ratione materiae. De eerste vorm is een absolute immuniteit die zowel geldt voor privé handelingen als voor handelingen in functie. De tweede vorm is een functionele immuniteit die alleen geldt voor handelingen in functie. Een Ambassadeur geniet immuniteit ratione personae. Hierbij moet verwezen worden naar ofwel het Weens Verdrag inzake diplomatieke betrekkingen, de Arrest Warrant zaak of de Pinochet zaak.

Een organiseren van een bomaanslag zal naar alle waarschijnlijkheid niet vallen binnen de functie van een Ambassadeur en kan zo’n activiteit (eventueel) gezien worden als een schending van jus cogens, maar zoals zowel in de Pinochet zaak als in de Arrest Warrant zaak is aangetoond dit neemt de immuniteit niet weg als dit een immuniteit ratione personae is. De Ambassadeur kan zich dus met succes beroepen op immuniteit ratione personae.

Afhankelijk van de formulering zijn in sommige gevallen nog punten toegekend wanneer studenten wel goed uitlegden wat het verschil is tussen immuniteit ratione materiae en immuniteit ratione personae maar deze immuniteiten verkeerd toepasten.

De vraag was NIET onder welke omstandigheden de Ambassadeur wèl vervolgd zou kunnen worden.

Vraag 6

Art. 2: there is an action in this case, namely an attack that resulted in damage. This act is not attributable to the State, because the action did not have governmental authority. The act does constitute a breach of an international obligation of the State. The death of an ambassador is a breach under article 29 of the Vienna Convention on Diplomatic Relations. This article says that the receiving State shall prevent attacks on diplomats, so there is a breach of international law. The attacks and damage of the consulate is regulated in the Vienna Convention on Consular Relations, under article 31(3) to be precise. This says that the receiving State shall protect the consular premises against damage. Libya is not responsible for the attack and therefore the resulting death of the US official and for the damage to the consulate in Benghazi, because the acts are not attributable to Libya, even though they are a breach of international law.

Vraag 7

There is an omission, because Libya fails to do anything. The omission is attributable to the State, because the government fails to act. The State was supposed to act, but they fail to act, art. 4. The omission does constitute a breach of international law. The same articles apply as mentioned above. Libya is responsible for the attack and therefore the resulting death of the US official and for the damage to the consulate in Benghazi, because the omission is attributable to Libya and they constitute a breach of international law.

Vraag 8

Article 28 says that there are legal consequences of an internationally wrongful act. Article 31 says that there is the possibility of reparation. There are three forms of reparation: restitution, compensation and satisfaction. Libya could compensate the family of the death ambassador by compensation. The damage to the building could be done by restitution and compensation. The consulate building could be done by compensation. Satisfaction can be done almost always.

Vraag 9

Libya used as excuse that they were overwhelmed, they could use the force majeure, which means that there was an unforeseen action. Libya didn't increase the security measures etc.

Vraag 10

The Court distinguishes two different situations. The first one is the armed attack on the United States Embassy by militants on 4 November 1979. The second situation is everything happened after the attack. Situation 1: there was an action, namely an attack. This action was not attributable to the State, because it was done by militants and students.

With regard to the first situation, the Court regards the "action" of the Iranian authorities as an omission, because they didn't do anything to prevent it. There is an omission, this omission is attributable to the State, because they were supposed to act and they didn't. There is a breach of international obligation by the omission (67).

Situation 2: The Court argues that the government approved the action and actually took over the operation. There is an action, because the government makes it seem like they did it by themselves. This is attributable to the government, because the government says that the hostages need to stay in the embassy etc. It was a breach of international obligation (77). The Iranian government is responsible for the omission and the action, because they approved and continued it. The government acknowledges and adopts the conduct of the entity as its own (art. 11 ARSIWA). This article was included in the ARSIWA, because if this case. The articles, however, were not written down yet when this case was relevant.

Vraag 11

Libya was not responsible for the Benghazi attack, because it was not attributable. In the Hostage Case, Iran was responsible, it was not only attributable to Iran, but the government actually took over the whole case.

Wat houdt het verbod op het gebruik van geweld in? - Tentamens 10

 

Oefenvragen bij het vak Public International Law aan de Universiteit Leiden

Vraag 1

In de Staat Sitia vindt al jarenlang een burgeroorlog plaats, die steeds gewelddadiger wordt. De Staat Ixia, die niet direct betrokken is bij de burgeroorlog in Sitia, is gechoqueerd door de beelden op de televisie en wil graag met militaire middelen ingrijpen om de oorlog te stoppen. Leg uit onder welke voorwaarden een dergelijk militair ingrijpen rechtmatig kan zijn.

Vraag 2

Welke criteria voor de uitoefening van het recht op zelfverdediging onder artikel 51 van het VN handvest komen in het Legal consequences of the construction of a wall in the occupied Palestinian Territory advies naar voren?

Vraag 3

Aan welke criteria moet een humanitaire interventie volgens Nederland voldoen?

Vraag 4

Turbana is een groot, bergachtig en dunbevolkt land in Centraal-Azië. Het land is relatief welvarend vanwege de aanwezige natuurlijke hulpbronnen zoals olie. Al ruim 40 jaar zijn dictator Hypolite Vladimir en zijn familie aan de macht. De roep om democratische hervormingen wordt echter steeds luider. Sinds het voorjaar van 2011 is er sprake van een escalerend geweld tussen de aanhangers van de familie Vladimir en de opstandelingen die democratische hervormingen eisen. Het regime van dictator Vladimir maakt zich hierbij schuldig aan grootschalige mensenrechtenschendingen. Er worden bombardementen uitgevoerd op verschillende steden, waarbij vele burgerslachtoffers vallen. Intussen zijn er aanzienlijke vluchtelingenstromen op gang gekomen en de opvangkampen in de naburige landen raken overvol.

In december 2011 komt de VN Veiligheidsraad in spoedzitting bijeen om de zorgwekkende situatie in Turbana te bespreken, In Resolutie 1987 worden de acties van het regime gericht tegen de bevolking sterk veroordeeld. Er blijkt echter binnen de VN Veiligheidsraad niet voldoende overeenstemming te bestaan voor het aannemen van een vervolgresolutie die het staten mogelijk zou moeten maken om all necessary measures aan te wenden om een einde te maken aan het conflict in Turbana. Een dergelijke resolutie wordt geblokkeerd door China, die goede banden onderhoudt met het regime van Vladimir.

Na een grootschalige aanval op de hoofdstad van Turbana in september 2013, waarbij gifgas wordt gebruikt en opnieuw honderden inwoners van de stad, waaronder veel kinderen, omkomen, is de maat vol voor de president van Aquaros, een buurland van Turbana. Hij is van mening dat niet langer passief kan worden toegekeken hoe dictator Vladimir zijn eigen bevolking aan het afslachten is. Bovendien kan zijn land de toenemende vluchtelingstromen niet meer aan en vreest de president dat Turbana de in zijn land aanwezige vluchtelingenkampen zal aanvallen. Ingrijpen met militaire middelen is daarom onmiddellijk vereist, zo stelt de president van Aquaros.

Als volkenrechtelijk adviseur van Aquaros wordt u om raad gevraagd. Onder welke voorwaarden zou Aquaros op dit moment binnen de grenzen van het geldende recht kunnen optreden om een einde te maken aan de situatie in Turbana en is in casu aan deze voorwaarden voldaan? Maak in uw antwoord onderscheid tussen de mogelijkheden voor militair ingrijpen op basis van nationale veiligheidsbelangen van Aquaros enerzijds en humanitaire overwegingen anderzijds.

Vraag 5

Beschrijf het collectieve veiligheidssysteem van de Verenigde Naties, zoals dat is neergelegd in het VN Handvest.

Vraag 6

De republiek Selenië wordt al jarenlang verscheurd door een burgeroorlog. Economische en politieke ongelijkheid tussen de Selenen en de Thalen heeft uiteindelijk geleid tot een gewapend conflict tussen beide bevolkingsgroepen, waardoor er een grote vluchtelingenstroom naar omringende landen heeft plaatsgevonden. Het buurland Thalonië stelt zicht op het standpunt dat de Seleense regering de Thaalse minderheid onderdrukt en internationaal recht schendt, doordat het inbreuk maakt op het verbod op het gebruik van geweld.

Ga bij de beantwoording van de vraag uit van het gegeven dat beide landen lid zijn van de VN.

Acht u dat Thalonië’s claim dat Seleni:e in casu het geweldsverbod zoals geformuleerd in het VN-Handvest heeft geschonden juist?

Vraag 7

De vertegenwoordiger van Selenië in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties stelt dat dit een interne aangelegenheid is en benadrukt dat de VN-Veiligheisraad gehouden is dat te respecteren.

Op welk beginsel in het VN-handvest beroept de vertegenwoordiger zich?

Vraag 8

Hoe beoordeelt u de stelling van Selenië dat de VN-Veiligheidsraad in casu niet bevoegd is om op te treden onder Hoofdstuk VII van het VN-Handvest?

Vraag 9

In Ypsotië woedt een burgeroorlog tussen de overheid en rebellenbeweging FYN (Free Ypsotië Now). Beide partijen maken zich schuldig aan gruwelijke mensenrechtenschendingen.

Kan de Veiligheidsraad een wapenembargo opleggen aan Ypsotië?

Vraag 10

Kan Ypsotië zijn gedrag rechtvaardigen met een beroep op het recht op zelfverdediging?

Engelstalige oefenvragen

Vraag 11

The Colombian government has been battling the armed group Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia(FARC) for years now. This is happening mainly on Colombian territory but the FARC also has camps in Ecuador from which it conducts attacks on Colombian territory. On the 1stof March, 2008, the Colombian military counter-attacks a FARC-camp on Ecuadorian territory. During this attack, Raul Reyes, one of the main leaders of FARC, is being killed.

Does international law allow for such an armed intervention?

Vraag 12

During the attack on the FARC-camp in Ecuador, the Colombian military confiscates the computer of Raul Reyes. In May 2008, Interpol confirms that the many e-mails and other documents found on the computer are authentic. These e-mails and documents appeared to demonstrate that Venezuelan President (at the time) Hugo Chavez offered the FARC up to 300 million US dollars and oil that the FARC could sell with a profit. The documents also suggested that the Venezuelan military helped the FARC to obtain small arms and that it facilitated meetings with arms dealers.

If these allegations are true: in what way(s) was Venezuela violating international law by giving such support to FARC?

Vraag 13

Would the support given by Venezuela to the FARC give Colombia the right to use force against Venezuela? Explain your answer.

Vraag 14

For many years, North Korea has been testing long-distance missiles. Tests have shown that these missiles could hit the territory of the United States. North Korea also conducts nuclear tests, and it continuously makes aggresive speeches directed against the US. Leader Kim Jong Un was present at the most recent long-distance missiles test, and said the missiles would help 'strike great horror and terror into the hearts of the US'. The US does not decide to wait for an actual attack, but decides to attack North Korea as a means of self-defence. The US bombards the basis in North Korea from which the long-distance missiles can be fired. The base is destroyed, and twenty soldiers operating the base are killed. The next day, the US notifies the Security Council of the bombardment.

Which requirements must be met before a state can invoke self-defence? Mention relevant articles and/or case law.

Vraag 15

In your opinion, did the US rightfully invoke self-defence in this case?

Vraag 16

Rather controversial means of intrusive action by states are the humanitarian intervention and the Responsibility to Protect. Describe in your own words what a humanitarian intervention is. Try to define it in legal terms by placing the concept in the entire framework of peace and security and give two arguments in favour of humanitarian interventions and two arguments against it. You can use past humanitarian interventions as examples.

Vraag 17

Paragraph 138 and 139 of the General Assembly World Summit Outcome Document of 2004 read as follows:

Responsibility to protect populations from genocide, war crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity

138. Each individual State has the responsibility to protect its populations from genocide, war crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity. This responsibility entails the prevention of such crimes, including their incitement, through appropriate and necessary means. We accept that responsibility and will act in accordance with it. The international community should, as appropriate, encourage and help States to exercise this responsibility and support the United Nations in establishing an early warning capability.

139. The international community, through the United Nations, also has the responsibility to use appropriate diplomatic, humanitarian and other peaceful means, in accordance with Chapters VI and VIII of the Charter, to help to protect populations from genocide, war crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity. In this context, we are prepared to take collective action, in a timely and decisive manner, through the Security Council, in accordance with the Charter, including Chapter VII, on a case-by-case basis and in cooperation with relevant regional organizations as appropriate, should peaceful means be inadequate and national authorities are manifestly failing to protect their populations from genocide, war crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity. We stress the need for the General Assembly to continue consideration of the responsibility to protect populations from genocide, war crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity and its implications, bearing in mind the principles of the Charter and international law. We also intend to commit ourselves, as necessary and appropriate, to helping States build capacity to protect their populations from genocide, war crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity and to assisting those which are under stress before crises and conflicts break out.

Would you argue that the concept of RtoP is different than that of humanitarian intervention or not? Why?

Vraag 18

In Libya, RtoP was used as the basis for international action against the regime of Khadaffi. In the case of Syria, voices were heard arguing that the same basis should be invoked to put a stop to the violence there. Why has RtoP not (yet) been invoked in Syria?

Vraag 19

The Colombian government has been battling the armed group Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia(FARC) for years now. This is happening mainly on Colombian territory but the FARC also has camps in Ecuador from which it conducts attacks on Colombian territory. On the 1stof March, 2008, the Colombian military counter-attacks a FARC-camp on Ecuadorian territory. During this attack, Raul Reyes, one of the main leaders of FARC, is being killed.

Does international law allow for such an armed intervention?

Vraag 20

During the attack on the FARC-camp in Ecuador, the Colombian military confiscates the computer of Raul Reyes. In May 2008, Interpol confirms that the many e-mails and other documents found on the computer are authentic. These e-mails and documents appeared to demonstrate that Venezuelan President (at the time) Hugo Chavez offered the FARC up to 300 million US dollars and oil that the FARC could sell with a profit. The documents also suggested that the Venezuelan military helped the FARC to obtain small arms and that it facilitated meetings with arms dealers. If these allegations are true: in what way(s) was Venezuela violating international law by giving such support to FARC?

Vraag 21

Would the support given by Venezuela to the FARC give Colombia the right to use force against Venezuela? Explain your answer.

Vraag 22

For twenty years, Remia has been governed by a military dictator, General Burton. Burton has enjoyed increasing popularity for the past two years. In early 2016, he announced that he was determined to democratize Remia and he wished to have his position confirmed and legitimized through fair and transparent presidential elections. However, Burton’s rival Mr. Wayne emerged as the winner of the 15 March 2017 elections. Burton was outraged. He refused to accept the outcome and had hundreds of Wayne’s supporters expelled, killed or tortured. Wayne fled the country. Large-scale unrest followed, primarily in the Western part of the country where Wayne enjoys the most widespread support. General Burton responded by ordering the Remian army to “clean up that rebel nest”. Remia’s Western neighbor and archrival Romulia has followed these developments with concern and considers that the situation in Remia forms a threat to the stability of the entire region. Romulia announced its readiness to conduct a military intervention in Remia to end violence there and to oust General Burton from power (and thereby to enable Wayne’s inauguration as

president), contributing to democratization of Remia and to stability. Romulia and Remia are both UN members.

a) Consider the following scenario. The matter was taken up quickly in the Security Council.

On 23 March 2017, it adopted Resolution 3131 stating that:

[…]

You are a legal advisor at the Ministry for Foreign Affairs in Romulia. You are requested to advise whether, based on this resolution, Romulia may intervene in Remia by military means to oust President Burton from power and to help install the democratically elected president Wayne.

Vraag 23

Now consider the following scenario. All facts remain the same, except that the SC fails to deal with the situation and does not adopt a resolution. Romulia still wishes to intervene in relation to the violence by the Remian Government against civilians and/or the evolving humanitarian crisis. However, Romulia is not willing to risk violating international law. You are asked to provide a legal advise on a generally accepted alternative legal basis for military intervention in light of the evolving humanitarian crisis. Under what conditions does international law allow States to intervene to protect civilians and have these conditions been satisfied in the current circumstances? Limit the discussion to one legal basis. (8 points)

Vraag 24

The Secretary General of the United Nations requests you, as his legal advisor, to prepare a legal analysis. You are asked to set out the conditions for a successfull call on the right to self-defence within the ambit of the UN Charter system. Substantiate your analysis with reference to relevant legal provisions and/or case law.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Bespreek de situatie met en zonder steun van de Verenigde Naties. Motiveer uw antwoord met verwijzing naar specifieke bepalingen uit de relevante rechtsbronnen.

  • Verbod van militair ingrijpen:
    • Artikel 2(4) VN Handvest: Staat mag geen geweld gebruiken tegen andere Staat.
  • Uitzonderingen op dit verbod:
    • Zelfverdediging (Artikel 51): is in casu niet relevant.
    • Humanitaire interventie: te hulp komen van onderdrukte minderheid, maar zonder toestemming van de Veiligheidsraad is dit verboden.
    • Autorisatie tot gebruik geweld door de VN Veiligheidsraad (hoofdstuk VII VN Hv): De Veiligheidsraad kan Sitia toestaan geweld te gebruiken in en tegen Ixia als de Veiligheidsraad een bedreiging van de vrede vaststelt (39 VN Hv), en Staten toestaat “all necessary means” te gebruiken om de vrede te herstellen.

Vraag 2

A

Vraag 3

D

Vraag 4

Uitgangspunt in het internationale recht is het geweldsverbod, zoals neergeld in art. 2 lid 4 VN-Handvest. Staten dienen zich in hun onderlinge relaties te onthouden van het gebruik van of dreiging met geweld. Er zijn slechts twee uitzonderingen op dit geweldsverbod geaccepteerd: het recht op zelfverdediging (art. 51 VN-Handvest) en het gebruik van geweld geautoriseerd door de VN-Veiligheidsraad (art. 39 jo. 42 VN-Handvest).

  • Militair ingrijpen op basis van nationale veiligheidsbelangen

De uitzondering op het geweldsverbod die ziet op het beschermen van nationale veiligheidsbelangen van staten betreft het recht op zelfverdediging (art. 51 VN-Handvest). Om een beroep te kunnen doen op dit recht, dient aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan. Allereerst dient er sprake te zijn van een gewapende aanval. Daarbij dient het te gaan om de meest ernstige vormen van geweld (ICJ Nicaragua). Deze gewapende aanval dient toerekenbaar aan een andere staat te zijn en afkomstig van grondgebied van een andere staat (ICJ Wall Advisory Opinion). Het gebruik van geweld uit zelfverdediging dient vervolgens noodzakelijk en proportioneel te zijn (ICJ Oil Platforms).

In casu heeft nog geen gewapende aanval op Aquaros plaatsgevonden. De president vreest hiervoor slechts. Militair ingrijpen zou dan preventieve zelfverdediging betreffen, hetgeen niet is toegestaan onder het geldende internationale recht. Op grond van het geldende internationale recht mag Aquaros dan ook geen geweld gebruiken tegen Turbana om deze reden.

  • Militair ingrijpen op basis van humanitaire overwegingen

Indien Aquaros uit humanitaire overwegingen met militaire middelen zou willen ingrijpen in Turbana, zou dat onder het geldende internationaal recht kunnen in het kader van de Responsibility to Protect. Op grond van dit beginsel heeft elke staat de verantwoordelijkheid om zijn burgers te beschermen tegen misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en genocide. Indien de staat hiertoe niet bereid of bij machte is, heeft de internationale gemeenschap via de VN de verantwoordelijkheid om zo nodig met militaire middelen in te grijpen. Dit dient wel binnen de kaders van het VN-Handvest te gebeuren en vereist dus een machtiging van de VN Veiligheidsraad. Een dergelijke machtiging ontbreekt in casu. Het is Aquaros dan ook niet toegestaan om in het kader van R2P met militaire middelen in te grijpen in Turbana.

Geconcludeerd kan worden dat Aquaros op grond van het hedendaagse internationale recht op dit moment niet met militaire middelen kan ingrijpen in Turbana.

[ook onderstaand alternatief is correct]

Er wordt wel gesteld dat humanitaire interventie legitiem en zelfs legaal is. Humanitaire interventie behelst militair ingrijpen wanneer een staat zich binnen de eigen grenzen schuldig maakt een grootschalige, ernstige mensenrechtenschendingen en de VN-Veiligheidsraad niet kan of niet wil optreden. De situatie is in casu zou zich hiervoor lenen, gelet op de grootschalige mensenrechtenschendingen waaraan de bevolking van Turbana door het regime van Vladimir wordt onderworpen en de impasse binnen de VN-Veiligheidsraad. Echter, humanitaire interventie is niet algemeen geaccepteerd onder hedendaags internationaal recht. Ook dit biedt dus geen rechtsgrond voor militair ingrijpen door Aquaros.

Geconcludeerd kan worden dat Aquaros op grond van het hedendaagse internationaal recht op dit moment niet met militaire middelen kan ingrijpen in Turbana.

Vraag 5

  • Het eerste centrale element van het collectieve veiligheidssysteem van de VN is het verbod van de dreiging of het gebruik van geweld zoals neergelegd in art. 2 lid 4 van het VN-Handvest.
  • Een uitzondering op het geweldsverbod is het gebruik van geweld ter zelfverdediging zoals neergelegd in Artikel 51.
  • Het tweede element is de verplichting voor staten om hun geschillen op vreedzame wijze op te lossen. Deze verplichting is neergelegd in art. 2 lid 3 en Artikel 33 van het VN-Handvest.
  • Het derde element is de centralisering van de handhaving (enforcement) van de internationale vrede en veiligheid. Dit is het doel van de Verenigde Naties, in het bijzonder de VN Veiligheidsraad (evt. verwijzing naar Artikel 1(1) en/of Artikel 24/25).
  • Voordat de VR (militaire) dwangmaatregelen kan nemen dient hij echter twee stappen te nemen. Eerst dient de VR vast te stellen dat een bepaalde situatie kan worden aangemerkt als een bedreiging van de vrede, inbreuk op de vrede of een daad van agressie zoals neergelegd in Artikel 39.
  • Vervolgens dient hij te beslissen welke maatregelen hij zal nemen. Dat kunnen niet-militaire dwangmaatregelen zijn, zoals b.v. het instellen van een economische boycot of een wapenembargo, zoals neergelegd in Art. 41.
  • Het kunnen ook militaire dwangmaatregelen zijn, zoals neergelegd in Art. 42.
  • Aangezien de VR niet zelf over kan gaan tot het gebruik van geweld, kan de VR hooguit lidstaten en/of internationale organisaties (zoals de NAVO) het recht geven (of ‘autoriseren’ of ‘machtigen’) om geweld te gebruiken.

Vraag 6

Geweldsverbod art 2.4 VN Handvest. Richt zich tot staten en internationale organisaties. Niet tot intern geweldsgebruik door een staat tegen de bevolking of omgekeerd: enerzijds moet een rebellie worden onderdrukt, anderzijds moet een legitieme vrijheidsstrijd niet worden verboden.

Vraag 7

Op beginsel van non-interventie, artikel 2.7 VN Handvest

Vraag 8

De bevoegdheden van de Veiligheidsraad onder H VII, waar naar wordt verwezen, kunnen alleen worden ingeroepen als de Veiligheidsraad onder art 39 een vaststelling van vredesbreuk, agressie, of bedreiging vrede maakt. Dat is een discretionaire bevoegdheid. In de recente praktijk van de Veiligheidsraad worden ook interne situaties als bedreiging van de vrede gekwalificeerd. Dit niet alleen omdat de vluchtelingenstromen een destabiliserende werking op de regio kunnen hebben, maar ook de grootschalige mensenrechtenschendingen in zichzelf wordt als bedreiging van de vrede gekwalificeerd.

Conclusie: de bewering is incorrect. De Veiligheidsraad bepaalt uitsluitend zelf of er sprake is van vredesbreuk, agressie of bedreiging van vrede.

Vraag 9

  • Het opleggen van een wapenembargo is een bindende geweldloze maatregel die de VR kan nemen onder H VII.
  • De sleutel van H VII is artikel 39 VN Handvest.
  • De VR moet eerst bepalen dat de situatie een bedreiging of een schending van de vrede vormt of een daad van agressie.
  • Traditioneel vielen interne conflicten niet onder de jurisdictie van de VR, maar recentelijk heeft VR ook interne conflicten en grootschalige mensenrechtenschendingen als bedreiging van de vrede gekwalificeerd.
  • Als de kwalificatie van artikel 39 VN Handvest heeft plaatsgevonden is de VR vrij om te besluiten welke maatregelen het meest geschikt zijn om een einde te maken aan de bedreiging.
  • De VR kan onder artikel 41 VN Handvest maatregelen zonder geweld opleggen, zoals een wapenembargo.

Vraag 10

  • Het recht op zelfverdediging is gecodificeerd in artikel 51 VN Handvest en bestaat daarnaast onder het internationaal gewoonterecht.
  • Artikel 51 VN Handvest vereist dat er een sprake is van een gewapende aanval tegen een VN lid (“armed attack against a member of the United Nations”).
  • Het begrip “gewapende aanval” wordt sinds 9/11 moderner opgevat, het hoeft niet per se om traditionele oorlogshandelingen te gaan.
  • Alhoewel er niet duidelijk staat dat de gewapende aanval gepleegd moet worden door een staat, heeft het IGH toch gezegd in de Wall Advisory Opinion dat artikel 51 gewapende aanvallen van een staat tegen een andere staat betreft (para. 138) en dat een gewapende aanval op zijn minst aan een derde staat moet kunnen worden toegerekend.
  • In het geval van een burgeroorlog is artikel 51 dus in principe niet van toepassing.

Vraag 11

There is one State using force on the territory of another State. International law does allow such an armed intervention, if this is an act of self-defence (article 51 of the UN Charter), if an armed attack occurs. In this case there has been several armed attacks (the FARC also has camps in Ecuador from which it conducts attacks on Columbian territory). Columbia could use its right to anticipatory self-defence. The Caroline principle must be applied here, which says that there has to be an instant, overwhelming attack which leaves no time for deliberation. Columbia could not fight against Ecuador, only the rebels. It needs to be checked if the rebels have something to do with the State.

Vraag 12

There is probably an existence of any threat to the peace, breach of the peace or act of aggression.

Vraag 13

Columbia could not use its right of self-defence, since there has been no armed attack by Venezuela.

Vraag 14

  • See art. 51 UN Charter and the ICJ's Nicaragua case.
  • Self-defence must be a reaction to an actual or imminent armed attack.
  • Self-defence must be necessary (no other option available).
  • The use of force must be proportional to the armed attack.
  • The use of force as self-defence must be reported to the Security Council.
  • And the right to use force ends when the Security Council takes appropriate measures.

Vraag 15

  • There was no actual armed attack, so you need to look at criteria for anticipatory self-defence.
  • Argue whether the attack was imminent, i.e. 'instant, overwhelming, leaving no choice of means and deliberation' (Caroline criteria). Since North Korea has been conducting tests and threatening the US for decades, it is hard to argue that an attack is now imminent.
  • The self-defence was necessary, as negotations and other peaceful means to respond have proved futile.
  • The use of force was proportional: only the base destroyed, no civilians killed.
  • The use of force as self-defence was reported to the Security Council, and the US only carried out this one military strike.

Vraag 16

Humanitarian intervention is the threat or use of force by one or more States acting without authorization from the Security Council. States will use this to prevent attacks on their own territory and to prevent attacks on their civilians. They could also use it to help a friend or neighbour who is suffering from attacks. However, since the Security Council has not given authorization, it is actually illegal what they do and it could violate more people than it would if there wasn't an intervention. Examples are Kosovo and Iraq.

Vraag 17

This responsibility to protect is different from humanitarian intervention, since this is with authorization of the Security Council (through the Security Council), where there is no authorization in the case of humanitarian intervention.

Vraag 18

In the case of Syria, it was not the regime itself that committed genocide, war crimes, ethnic cleansing and/or crimes against humanity. It is IS that commits these, or some of these, crimes, not the government. The regime of al Assad is even helping with fighting IS.

Vraag 19

There is one State using force on the territory of another State. International law does allow such an armed intervention, if this is an act of self-defence (article 51 of the UN Charter), if an armed attack occurs. In this case there has been several armed attacks (the FARC also has camps in Ecuador from which it conducts attacks on Columbian territory). Columbia could use its right to anticipatory self-defence. The Caroline principle must be applied here, which says that there has to be an instant, overwhelming attack which leaves no time for deliberation. Columbia could not fight against Ecuador, only the rebels, check if the rebels have something to do with the State.

Vraag 20

There is probably an existence of any threat to the peace, breach of the peace or act of aggression.

Vraag 21

Columbia could not use its right of self-defence, since there has been no armed attack by Venezuela.

Vraag 22

Article 2(4) UN Charter (1 point) prohibits the use of force (1 point). The Security Council (SC) may however authorize the use of force (1 point, with emphasis on competence, but it is also important that the SC is mentioned.) under Article 42 UN Charter (1 point). Such an authorization must follow a determination by the SC of the existence of a threat to the peace, breach of the peace or act of aggression (1 point (precondition)) in accordance with Article 39

of the UN Charter (1 point). If use of force is clearly meant to be authorized by the SC, reference is made to Chapter VII in the resolution (1 point for recognition of “acting under Chapter VII” (first formal requirement)) and the phrase “authorizes … all necessary means/measures” is used (1 point for reference to “authorizes … all necessary means/measures” (second formal requirement)). In resolution 3131, the SC has determined that the situation in Remia constitutes a threat to the peace and referred to Chapter VII (1 point if either or both are mentioned, reference to Article 39

determination was also OK). The phrase “authorizes Member States to take all necessary measures” (used in paragraph 4 of Resolution 3131) means that armed force may be used in Remia inter alia to oust General Burton (1 point for noting that this phrase means force may be used or for reference to this constituting an Article 42 measure). We can thus state the cumulative finding that as the formal requirements and/or precondition are fulfilled, the resolution constitutes a valid authorization of the use of force (1 point, granted only if you identified and correctly applied the precondition and/or the first formal requirement in relation to the resolution and the second formal requirement). In conclusion, Romulia may intervene in Remia on the basis of Resolution 3131 oust General Burton (1 point, granted if conclusion is correct).

Frequent mistakes

- Failure to recognize that it is for the SC to determine threat to the peace etc. You could not earn a point for reasoning why you think there was a threat.

- Failure to recognize that “authorizes … all necessary measures” is a standard SC terminology which is always meant to permit the use of force. I tended to give you the benefit of doubt on this issue if your answer demonstrated familiarity with this phrase and awareness of its specific use/meaning in UN practice.

- Some of you concluded that “all necessary means” in this case does not constitute an authorization to use force – this is not correct.

- I have not withheld points for the following issues, but please remember that

i) the correct title is the “UN Charter” (not “UN Convention”),

ii) the events in Remia cannot qualify as an act of aggression, and

iii) States are not obliged to use force based on resolution 3131 but are permitted/ authorized to do so (while SC resolutions are binding, the SC cannot oblige State to use force, it can only authorize them).

Vraag 23

The “responsibility to protect” [or R2P] (1 point) is such a generally accepted ground (1 point - as I could not give 0.5 points, I also accepted “right to protect” although this is not really correct). It has been formulated in the World Summit Outcome/General Assembly Resolution A/60/1 (2005) (1 point). R2P may be invoked to protect the population against genocide, crimes against humanity, ethnic cleansing and war crimes (1 point - also granted if you referred to core crimes) subject to SC authorization (1 point). In the present case, the circumstances (attacks on civilians) may justify invocation of R2P (1 point – I granted this point also if you considered that there was not enough information available to judge this) but there is no SC authorization (1 point). In conclusion, Romulia cannot intervene based on R2P, since the conditions (SC authorization) have not been met (1 point). It was possible to earn a bonus point for a comparison with humanitarian intervention, i.e. that R2P is applicable in stricter circumstances (core crimes rather than flagrant violations human rights) and/or that HI is not generally accepted. (1 bonus point)

Frequent mistakes

I have not withheld points for this issue (you were left free to argue whether you found that the factual circumstances in Remia justified R2P) but it is very difficult to argue that the order to “clean up that rebel nest” could qualify as an incitement to commit genocide (only certain specific types of groups are protected by the definition of genocide – see Genocide Convention). In general, Question 2b proved to be more difficult than expected, possibly due to the fact that it was clarified at the outset that there is no SC authorization. However, if you had read the question carefully, it would have become clear that this is not a problem. After all, you were not only to identify a generally accepted legal basis to respond militarily to the humanitarian crisis and attacks on civilians, but also to discuss whether its conditions have been fulfilled. R2P thus clearly remained an option – and indeed it was the only correct option.

Still, this question was graded very leniently. You did not automatically loose all 8 points for having taken the wrong path. The maximum number of points you could get depended on the legal basis you opted for (more or less relevant/valid/credible option). Your answer was then graded mainly based on the quality of arguments, but reference to some specific criteria was also taken into account. As any answer other than R2P was incorrect, the criteria were only used as a guidance (so you cannot claim extra points on this basis!) and the most important factor determining your score was the degree of knowledge of the possibilities to use force (within and outside the UN Charter) that your answer demonstrated.

Alternative answers for which a number of points have been granted

- Humanitarian intervention - the only other legal basis specifically aiming to form a military response to a humanitarian crisis, but not a generally accepted one. Here you could earn a maximum of 5 points (6 if your answer clearly indicated that you opted for this legal basis due to your correct conviction that R2P requires SC authorization) Some factors taken into account: most importantly, that HI is not generally accepted. In addition: name, circumstances (flagrant violations of HR rather than genocide, war crimes, crimes against humanity, ethnic cleansing which may justify R2P), no requirement of SC authorization, applicability.

- Uniting for Peace – this procedure is not specifically tailored to respond to a humanitarian crisis. Here you could earn a maximum of 4 points. Some factors taken into account: name, source, SC inactivity, veto (i.e. by a permanent member) in the SC as reason for its failure to deal with the situation, applicability.

- Finally, (individual or collective) self-defense. This option was the least credible/relevant one, so you could only earn maximum 3 points. Factors taken into account: name, constituting the sole exception under the UN Charter to the prohibition on the use of force, applicability.

- There were a number of other creative solutions. However, you really cannot justify military intervention based on the ICCPR, ICC Statute, universal jurisdiction or under ius in bello (the Geneva and Hague Conventions). As the question explicitly asked you to advise on such a legal basis, you could not earn any points for these or other alternatives.

Vraag 24

The point of departure as regards the use of force are articles 2(3) and (4) of the UN Charter. This means, that the two principal rules under international law request that disputes should be peacefully settled and that the use of force, including the threat, is clearly forbidden.

However, there are two exceptions to this principal rule. These exceptions can be found in article 39 in conjunction with article 42 of the UN Charter, and article 51 of the UN Charter. First exception: article 39 in conjunction with article 42 of the UN Charter is not at issue in the present case.

The following conditions are to be met in order to successfully rely on article 51 of the UN Charter – the right to self-defence.

  1. There has to be an armed attack against a State (thus, a state has been the victim) (see Nicaraqua)
  1. The attack must have occurred (see, DRC-Uganda, par. 143).
  2. Furthermore, not every use of force may qualify as an armed attack. Instead, the force used has to reach a certain gravity. The Court held in the Nicaragua case that, the most grave forms of the use of force are understood to fulfill this requirement (paras. 51, 191).
  3. The ICJ also made clear in the Wall Opinion that an armed attack may not be carried out from within the territory of the injured state (para. 139).
  1. Attribution of the armed attack to a state.

In principle, an armed attack has to be carried out by a state or on behalf of a state (meaning that the attack should be attributed to a state) (see, Nicaragua, para. 195, Wall Opinion, para. 139; see DRC-Uganda, par. 146).

  1. The measures taken in order to defend the state have to be
  1. Necessary
  • This means that the State which acts in self-defence had no other means available and had to act immediately, thus, as long as there are peaceful means available which could settle the dispute, the latter have to be used instead of the use of force. (Nicaragua, para. 194; Oil Platforms, paras. 73-74)
  1. Proportionate
  • This means that the measures taken have to be proportionate in relation to the harm suffered as a result of the armed attack. (Nicaragua, para. 194; Oil Platforms, paras. 73-74)
  • Obligation to report to the UN SC.

Hoe luidt het recht met betrekking tot gewapende conflicten? - Tentamens 11

 

Oefenvragen bij het vak Public International Law aan de Universiteit Leiden

Vraag 1

Turbana is een groot, bergachtig en dunbevolkt land in Centraal-Azië. Het land is relatief welvarend vanwege de aanwezige natuurlijke hulpbronnen zoals olie. Al ruim 40 jaar zijn dictator Hypolite Vladimir en zijn familie aan de macht. De roep om democratische hervormingen wordt echter steeds luider. Sinds het voorjaar van 2011 is er sprake van een escalerend geweld tussen de aanhangers van de familie Vladimir en de opstandelingen die democratische hervormingen eisen. Het regime van dictator Vladimir maakt zich hierbij schuldig aan grootschalige mensenrechtenschendingen. Er worden bombardementen uitgevoerd op verschillende steden, waarbij vele burgerslachtoffers vallen. Intussen zijn er aanzienlijke vluchtelingenstromen op gang gekomen en de opvangkampen in de naburige landen raken overvol. Na een grootschalige aanval op de hoofdstad van Turbana in september 2013, waarbij gifgas wordt gebruikt en opnieuw honderden inwoners van de stad, waaronder veel kinderen, omkomen, is de maat vol voor de president van Aquaros, een buurland van Turbana. Hij is van mening dat niet langer passief kan worden toegekeken hoe dictator Vladimir zijn eigen bevolking aan het afslachten is. Bovendien kan zijn land de toenemende vluchtelingstromen niet meer aan en vreest de president dat Turbana de in zijn land aanwezige vluchtelingenkampen zal aanvallen. Ingrijpen met militaire middelen is daarom onmiddellijk vereist, zo stelt de president van Aquaros.

De president van Aquaros kan de situatie niet langer aanzien. Op 9 oktober 2013 geeft hij het bevel om een grote olieraffinaderij in Turbana te bombarderen. Hij hoopt op deze manier het regime van president Vladimir vleugellam te maken. De olieraffinaderij vormt namelijk een belangrijke bron voor inkomsten van het regime. Het bombardement wordt om twee uur ’s nachts uitgevoerd, omdat op dat moment geen werknemers in de raffinaderij aan de slag zijn. Helaas heeft de president van Aquaros echter niet alle factoren in zijn beslissing betrokken. Het bombardement vernietigt niet alleen de raffinaderij. Ook delen van een naastgelegen stad worden vernietigd als een gevolg van de geweldige explosie die door het bombardement wordt veroorzaakt. De dodenaantallen zijn aanzienlijk. Naar schatting zijn ongeveer negenduizend burgers om het leven gekomen.

Beoordeel de legaliteit van het bombardement onder oorlogsrecht. U mag er in uw antwoord van uitgaan dat beide Staten partij zijn bij de Geneefse Conventies en bijbehorende Protocollen.

Vraag 2

In hoeverre blijven mensenrechten van toepassing tijdens een gewapend conflict?

Vraag 3

Discuss to what extent Common Article 2 of the 1949 Geneva Conventions applies the siomnes clause.

Vraag 4

From 1 september – 30 november 2015, The State Alphaland conducted military operations against its neighbouring State, Betaland. The military leadership of Alphaland ordered the armed forces to wear the UN emblem to confuse the armed forces of Betaland. This tactic has proved successfull as Alphaland killed a large number of Betaland armed forces, precisely because of the confusion. Alphaland and Betaland are parties to all the 1949 Geneva Conventions and both 1977 Additional Protocols. Betaland is party to the 1998 Rome Statute of the International Criminal Court (ICC Statute).

You are requested to provide a legal analysis on the following two question. Substantiate your analysis with reference to relevant legal provisions.

Did members of the armed forces of Alphaland commit a crime under the ICC Statute?

Vraag 5

Assuming members of the armed forces of Alphaland violated the ICC Statute, would the ICC be able to exercise jurisdiction if Betaland referred the situation to the Prosecutor of the ICC in accordance with Article 14 of the ICC Statute?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Kwalificatie van het gewapend conflict: internationaal. Dat betekent dat de Geneefse Conventies en API van toepassing zijn. Het internationaal oorlogsrecht/API maakt onderscheid tussen militaire doelen en civiele objecten (beginsel van onderscheid). Volgens artikel 52 van API zijn militaire doelen objecten die naar hun aard, ligging, bestemming of gebruik een daadwerkelijke bijdrage tot de krijgshandelingen leveren waarvan de gehele of gedeeltelijke vernietiging, verovering of onbruikbaarmaking onder de omstandigheden van dat moment een duidelijk militair voordeel oplevert. Twee redenaties:

  • De olieraffinaderij kan worden beschouwd als een militair doel, vanwege het strategische belang van de raffinaderij voor het regime van Turbana.
  • Omgekeerd kan ook worden betoogd dat het een civiel object is, omdat de olieraffinaderij geen directe bijdrage levert aan het gewapend conflict/vanwege het economisch karakter van groot belang is voor de burgerbevolking.

Naast het beginsel van onderscheid, is het beginsel van proportionaliteit van belang. Zelfs al is de olieraffinaderij een militair doelwit, dan nog moet de aanval proportioneel zijn. Volgens artikel 57 lid 2 API mag een militair doelwit niet worden aangevallen indien de aanval bijkomend verlies van mensenlevens onder de burgerbevolking, verwondingen van burgers, schade aan burgerobjecten of een combinatie daarvan zal veroorzaken, in een mate welke buitensporig zou zijn in verhouding tot het te verwachten tastbare en rechtstreekse militaire voordeel. In dit geval is de bijkomende schade dermate disproportioneel dat de aanval niet had mogen worden uitgevoerd.

Vraag 2

Mensenrechten blijven van toepassing tijdens een gewapend conflict. Dit heeft het internationaal gerechtshof bevestigd in de Nuclear Weapons en Israeli Wall opinies. In deze situaties is echter ook oorlogsrecht van toepassing. In de Israeli Wall Opinion heeft het Internationaal Gerechtshof drie situaties onderscheiden: situaties waarop alleen oorlogsrecht van toepassing is, alleen mensenrechten of waar beide op van toepassing zijn. Waar sprake is van een conflict tussen oorlogsrecht en mensenrechten, geniet het oorlogsrecht voorrang. Mensenrechten moeten dan worden uitgelegd in het licht van oorlogsrecht.

Vraag 3

The si omnes clause relates to the scope of application of IHL treaties (Klabbers, pp. 206-207) (1 point). What this means, according to Klabbers, is “that particular instruments would only apply if both parties to the conflict were also parties to the convention concerned.” (or any other correct explanation of the concept of si omnes) (1 point) This is in principle confirmed in Common Article 2(3) (1 point) (“Although one of the Powers in conflict may not be a party to the present Convention, the Powers who are parties thereto shall remain bound by it in their mutual relations”) (the same point was awarded for mentioning this or similar expressions that demonstrated understanding of this part

of CA 2(3) without mentioning the provision explicitly). However, Common Article 2(3) to the 1949 Geneva Conventions also partly dispenses with the idea of the si omnes clause (1 point) by extending the application of the Conventions to States that are not party to the Geneva Conventions if those States accept and apply the Convention. (1 point)

Frequent mistakes

- Si omnes is not the same as erga omnes

Vraag 4

The relevant rules are:

  • Article 5: jurisdiction over crimes.
  • Article 8(2)(b)(vii): it is a war crime in an international armed conflict to make improper use of the UN emblem, resulting in death or serious injury. There must be a connection/nexus to the armed conflict.

As this crime only exists in an international armed conflict, the situation between Alphaland and Betaland has to be classified as an international armed conflict on the basis of the Article 2(1) of the 1949 Geneva Conventions that applies to “all cases of declared war or of any other armed conflict which may arise between two or more of the High Contracting Parties”.

Alphaland and Betaland are High Contracting Parties to the GC’s (and AP I) and there is an armed conflict, it is thus an international armed conflict to which the GC’s (and AP I) are applicable in accordance with Common Article 2.

The ICC has jurisdiction over war crimes (Article 8), according to Article 5. There is a violation of Article 8(2)(b)(vii) ICC Statute as the UN emblem was used an resulted in death. There is a connection/nexus to the armed conflict as Alphaland combatants fought against Betaland combatants.

Members of the armed forces of Alphaland violated the ICC Statute, Article 8(2)(b)(vii).

Vraag 5

The jurisdiction of the ICC under the ICC Statute has to be determined on the basis of the following provisions:

Article 13: exercise of jurisdiction, in case of State party referral (sub a), Security Council referral (sub b) and proprio motu investigation by the Prosecutor (sub c).

Article 12(2): in the case of Article 13, paragraph (a) or (c), the Court may exercise its jurisdiction if one or more of the following States are Parties to this Statute: the State party on whose territory the violations have been committed (Para 2(a)), The State party of which the person accused of the crime is a national (Para 2(b)).

The events occured on the territory of Betaland (Article 12(2)(a)), Alphaland is not party to the Statute as required under Article 12(2)(b). These preconditions are alternative, not cumulative, so fulfillement of one condition satisfies the precondition for exercise of jurisdiction under Article 13(a) or (c) ICC Statute. In casu, it concerns a State party referral (Article 13(a)).

The ICC would be able to exercise jurisdiction if Betaland referred the situation to the Prosecutor of the ICC in accordance with Article 14 of the ICC Statute.

Wat houdt het internationaal strafrecht in? - Tentamens 12

 

Oefenvragen bij het vak Public International Law aan de Universiteit Leiden

Vraag 1

Met betrekking tot de individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid inzake oorlogsmisdrijven onder internationaal publiekrecht kan gesteld worden dat deze:

a. Reeds enkele eeuwen internationaal erkend is, aangezien Grotius hier over schreef.
b. In 1945 voor het eerst is erkend op internationaal niveau.
c. Alleen door het Internationaal Gerechtshof kan worden gehandhaafd.
d. Niet onderworpen is aan het beginsel van ne bis in idem.

Vraag 2

De buurlanden Magua en Natea hebben decennia lang tegen elkaar oorlog gevoerd. Beide landen hebben zich tijdens deze strijd schuldig gemaakt aan genocide. Eindelijk heerst er weer vrede. Bij wekelijkse informele bijeenkomsten hebben de presidenten van beide landen regelmatig verklaard dat zij nooit meer genocide willen plegen en bovendien alles willen doen om genocide te voorkomen. Dit hebben partijen steeds genoteerd in de notulen van de bijeenkomsten. Na een tijd van rust is het leger van Magua toch weer overgegaan tot het plegen van genocide. Vele burgers van Natea zijn inmiddels het slachtoffer geworden van deze genocide. Natea stelt, dat Magua in strijd handelt met zijn verplichtingen die voortvloeien uit het verdrag dat tijdens de informele bijeenkomsten werd gesloten. Het verdrag houdt volgens Natea in dat het plegen van genocide verboden is. Magua stelt, dat er geen sprake is van een verdrag.

Is er sprake van een verdrag? Motiveer uw antwoord.

NB: de vraag heeft betrekking op de vorm en niet op totstandkoming, inwerkingtreding of geldigheid van verdragen.

Vraag 3

Op grond van welke andere rechtsregel zou het plegen van genocide verboden kunnen zijn?

Engelstalige oefenvragen

Vraag 4

The relationship between Israel and the territories usually referred to as Palestina (also sometimes referred to as Occupied Palestinian Territories, OPT) is very complex and subject of long-lasting conflict and dispute. Recently, Palestina is aiming for international recognition as a state. One of the steps Palestina took in its quest is to ratify the Rome Statute of the International Criminal Court (ICC).

Read the newspaper article ‘Palestinians Join International Criminal Court, But Tread Cautiously at First’. Here, first the suggestion is made that Palestina may refer war crimes and crimes against humanity committed by Israel during the 50-day war of 2014 (last week, you have also read Human Rights Council Resolution S-21/1 that was adopted in reaction to this conflict). Would it indeed be possible to do this? In other words, would the ICC have jurisdiction in this case?

Vraag 5

Another issue raised in the article is that it is now possible to bring the war crimes committed by Hamas during the same war before the Court. Would the ICC have jurisdiction in that case and who can bring the case before the Court?

Vraag 6

Read the newspaper article ‘Abbas Threatens to take Israel to ICC over Tax Payment’ (the abbreviation ‘PA’ in this article stands for Palestinian Authorities). In the Rome Statute, the material jurisdiction (what crimes may be brought before the court) of the ICC is clearly defined. Do you think that Abbas will have any chance of success in bringing this case before the ICC? In your answer, involve the crimes that may be brought before the court.

Vraag 7

Look up General Assembly Resolution 3314 (1974) on the definition of ‘aggression’. How does this Resolution contribute to the entire set of rules and principles on peace and security? And what are the weaknesses of the Resolution?

Vraag 8

Ms. Y was a Colonel in the Free Syrian Army (FSA), a non-state actor. In this capacity, she fought against the armed forces of Syria between 2014 and 2016. Recently, suspicions have been raised that she intentionally directed attacks against the civilian population in Syria. Ms. Y has the Swedish nationality and now resides in the Netherlands. For both Sweden and the Netherlands the Statute of the International Criminal Court (ICC) entered into force on 1 July 2002. Sweden investigated the case of Ms. Y. in 2016 and decided not to prosecute due to the lack of evidence. Nonetheless, the ICC Prosecutor convinced the Dutch authorities to arrest the suspect and to hand

her over to the ICC in February 2017. The Prosecutor has charged the suspect with a violation of Article 8(2)(b)(i) of the ICC Statute. During the confirmation of charges hearing, the presiding judge of the ICC noted that Sweden has a good track record prosecuting war criminals and even has made a recent conviction in a similar

case. Further, the judge remarked that the ICC seems to have jurisdiction to continue the proceedings. Sweden and the Netherlands are parties to the 1949 Geneva Conventions and their 1977 Additional Protocols. Syria is only party to the 1949 Geneva Conventions. You are counsel for the defendant and are keen to counter all the actions and arguments of the Prosecutor. Substantiate your answers with reference to relevant legal provisions and/or case law.

Is the case admissible before the ICC? Please do not address the wider issue of jurisdiction.

Vraag 9

Is the Prosecutor of the ICC correct in charging Ms. Y under Article 8(2)(b)(i) ICC Statute?

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

Definitie Verdrag: artikel 2 (1) WVV (of op basis van het gewoonterecht):

  • Internationale overeenkomst
  • Tussen staten
  • Schriftelijk
  • Onder internationaal recht

Indien staten niet uitdrukkelijk hebben aangegeven of zij de bedoeling hadden een verdrag te sluiten, moet uit de aard en inhoud van de overeenkomst, alsmede van de overige omstandigheden van het geval worden afgeleid of er sprake is van een verdrag.

In casu is geen sprake van een ‘verdrag’. Er zijn slechts notulen van informele bijeenkomsten. De vraag is derhalve of deze notulen als een verdrag kunnen worden beschouwd.

Jurisprudentie:

  • Aegean Continental Shelf:

Het Hof zei dat ‚[…] the Court must have regard above all to its actual terms and to the particular circumstances in which it was drawn up.’ (para. 96). In het licht van het meeting kijkt het Hof naar de context (par. 100) en naar de notities/opvattingen/uitwisselingen van de partijen (par. 100-107)

O.g.v. deze zaak kan men tot twee conclusies komen.

Context: Partijen zijn wekelijks bijeengekomen. Regelmatig kwam ook het onderwerp van genocide aan bod. Maar het zijn echter informele bijeenkomsten

Notities: Er staat duidelijke genoteerd in de notulen dat beide partijen nooit meer genocide willen plegen en genocide willen voorkomen. Er zijn echter geen aanduidingen dat het om een verdrag gaat.

Intentie: Partijen hebben regelmatig verklaard, dat zij nooit meer genocide willen plegen en alles willen doen om genocide te voorkomen. Maar partijen hebben nooit verklaard dat zij ook een verdrag (dus ook niet indirect) willen sluiten.

Conclusie: Afhankelijk van de argumentatielijn is er wel of niet sprake van een verdrag.

  • Qatar –Bahrain:

Het Hof vindt dat het niet noodzakelijk is om ook nog naar de intentie van de partijen te kijken (para. 27), maar slechts naar de ‚actual terms and to the particular circumstances’, par. 23)

Ook op grond van deze zaak kan men ook tot twee conclusies komen. Of, omdat het Hof in deze zaak zegt dat notulen als agreement kunnen worden beschouwd is het niet meer vereist nog naar de intenties van partijen te kijken. Of er zijn wellicht notulen, maar het ging slechts om informele notulen. Deze zijn niet gelijkwaardig met notulen van formele bijeenkomsten. Derhalve geen sprake van een verdrag.

Eindconclusie: Op grond van beide zaken kan er wel of geen sprake zijn van een verdrag.

Vraag 3

Het genocideverbod is een erkende regel van gewoonterecht. Gewoonte recht is ex artikel 38 IGH een van de bronnen van het internationaal publiek recht. Omdat het genocideverbod ook een regel van jus cogens is, is handelen in strijd verboden. Gewoonterecht is dwingend recht er mag onder geen beding van worden afgeweken Artikel 53 WVV Indien Mague lid is van het Genocideverdrag of het Statuut van Rome zou het plegen van Genocide ook op basis van deze twee bronnen verboden zijn

Vraag 4

According to Article 5 of the Rome Statute, the ICC has jurisdiction in respect to the following crimes: the crime of genocide, crimes against humanity, war crimes and the crime of aggression. Article 11 says the ICC only has jurisdiction with respect to crimes committed after the entry into force of the Rome Statute, article 12 and 17. The ICC has jurisdiction in this case. Palestine became member of the ICC in 2015, so the ICC has no jurisdiction because the war was in 2014, however, Palestine accepted the jurisdiction of the ICC. The war happened on the territory of Palestine. In this case the ICC would investigate the story and then come out with some people who did it, not Israel, because the ICC can only accuse individuals. The ICC has jurisdiction.

Vraag 5

The ICC would have jurisdiction in that case, if Palestine brings the case before the Court. However, Hamas is not a State, but a group of people. This means that the ICC would have to investigate different persons from Hamas. They cannot try Hamas as a group, but they can try the individual members of Hamas. Article 13 shows the ways how someone can ask the Prosecutor to investigate something. A State party can do this, as well as the Security Council (state doesn't have to be a member of the ICC) and the Prosecutor can start an investigation for a State party himself.

Vraag 6

Abass does not have any chance of success in bringing this case before the ICC, because only the crime of genocide, crimes against humanity, war crimes and the crime of aggression can be brought before the ICC, according to Article 5 of the Rome Statute. In these crimes, nothing is mentioned about not paying enough money.

Vraag 7

In most cases where the principles on peace and security are being violated, there has been an aggression. This resolution says aggression can only be committed by States, while there are also armed groups, such as IS, that also commit aggression. According to this resolution, that is not possible.

Vraag 8

Admissibility of cases before the ICC are based on the complementarity principle (1 point), meaning that the ICC will only admit cases that are handled by national courts in contravention of Article 17 ICC Statute, i.e. a State is unable and unwilling to genuinely prosecute the case. In the given fact pattern Article 17(1)(b) ICC Statute is the most relevant provision (1 point). Elements: the case has been investigated by a State that has jurisdiction (1 point); the State has decided not to prosecute (1 point); the decision not to prosecute did not result from the unwillingness or inability of the State (1 point) (further elaborated in Article 17(2) and (3) ICC Statute, but no separate points awarded for mentioning those). Sweden has investigated the case as it had jurisdiction based on the active nationality principle: Ms Y has the Swedish nationality (1 point), but decided not to prosecute based on a lack of evidence (1 point) and it may be inferred from the facts that Sweden is able and willing as it has prosecuted war criminals before, even recently (OR: the criteria of Article 17(2) and (3) do not apply). (1 point). The case is therefore inadmissible based on Art. 17(1)(b) ICC Statute. (1 point)

Frequent mistakes

- Students did address the wider issue of jurisdiction (Articles 5, 11, 12, 13)

- Students did not mention all the criteria in a way demonstrating understanding the relevant provision

- Students did not apply (all) the rules to the facts

Vraag 9

Article 8(2)(b)(i) of the ICC Statute is a crime committed in an international armed conflict (1 point) according to Article 8(2)(b) (1 point). Common Article 2 Geneva Conventions provides a definition of an international armed conflict (an armed conflict between two or more High Contracting Parties (States) or occupation). (1 point)

The conflict involves the Free Syrian Army (a non-State actor) and a State (Government of Assad) and these do not constitute two High Contracting Parties (1 point). (The same point was awarded to answers that included a reference to Common Article 3 as a basis of saying there was only one State actor involved) The Prosecutor is therefore not correct, because the charge is not applicable as the crime is not committed in an international armed conflict. (1 point)

Frequent mistakes

- Students answered the question how the situation did qualify (as a non-international armed conflict), whereas the question only sought to find an answer to what it was not. As a matter of legal analysis and methodology, this is an important distinction.

- Students looked at the substantive elements of mens rea and actus reus

- Students mistakenly assessed whether Sweden (and/or the Netherlands) was a party to the conflict

- Students did not link the ICC provision to IHL definitions

Wat regelt het internationaal recht over zeeën, lucht en ruimte? - Tentamens 13

 

Oefenvragen bij het vak Public International Law aan de Universiteit Leiden

Vraag 1

Onderzoekers schatten dat de zeebodem van de Noordpool enorme voorraden aardolie en aardgas bevat. Door het smelten van de ijskappen komen deze reservoirs binnen afzienbare tijd binnen bereik. Verschillende landen maken aanspraak op de Noordpool in de hoop de delfstoffen te kunnen exploiteren. Onder meer Rusland, Canada, Denemarken en Noorwegen maken aanspraak op de Noordpool. Deze landen zijn partij bij het VN-zeerechtverdrag. In dit verdrag is vastgelegd dat landen grondstoffen mogen exploiteren tot 200 zeemijlen buiten hun kust, de zgn. ‘exclusieve economische zone’. Ook de Verenigde Staten claimen een exclusieve economische zone van 200 zeemijlen. De VS zijn echter geen partij bij het VNzeerechtverdrag. Wanneer alle claims erkend worden, is er sprake van overlap tussen de claims van Canada en de VS. Verwijs in uw antwoorden op de onderstaande vragen de relevante artikelen en jurisprudentie.

Kan Canada zich tegenover de VS beroepen op het VN-zeerechtverdrag om zijn claim kracht bij te zetten? Motiveer uw antwoord en verwijs zo mogelijk naar de relevante verdragsbepalingen en/of jurisprudentie.

Vraag 2

Waarop zouden de VS hun claim kunnen baseren? Aan welke voorwaarden moet dan zijn voldaan, wil dat beroep slagen? Licht deze voorwaarden toe en verwijs daarbij naar de relevante verdragsbepalingen en/of jurisprudentie.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Canada kan zich tegenover de VS niet beroepen op het VN-zeerechtverdrag omdat de Verenigde Staten geen partij zijn bij dit verdrag. Een verdrag bindt alleen staten die er partij bij zijn. Dit op basis van het beginsel van consent to be bound.

Vraag 2

De VS zouden zich kunnen beroepen op het gewoonterecht. Zij zouden kunnen aanvoeren dat het recht om een exclusieve economische zone van 200 zeemijl in het leven te roepen inmiddels als een regel van internationaal gewoonterecht kan worden gekwalificeerd. Om als een regel van internationaal gewoonterecht te worden gekwalificeerd, moet aan twee vereisten zijn voldaan: statenpraktijk en opinio iuris sive necessitatis. Dit is vastgesteld in de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in de North Sea Continental Shelf cases. De statenpraktijk dient wijdverbreid en vrijwel uniform te zijn en moet ook de praktijk omvatten van staten die belang bij de norm hebben (specially affected states). Statenpraktijk zal vaak langdurig bestaan voordat gewoonterecht ontstaat, maar ook binnen kort tijdbestek kan gewoonterecht ontstaan. Opinio iuris sive necessitatis wil zeggen dat staten de overtuiging hebben dat men rechtens verplicht is op een bepaalde wijze te handelen. Dit is een subjectief element dat onder andere kan worden afgeleid uit de verklaringen en handelingen van de vertegenwoordigers van staten, nationale wetgeving en veroordelingen van het gedrag van andere staten.

Hoe beschermt internationaal recht het milieu? - Tentamens 14

 

Oefenvragen bij het vak Public International Law aan de Universiteit Leiden

Vraag 1

Het internationaal milieurecht:

a. Vormt van oudsher een onderdeel van het internationaal recht.
b. Wijkt altijd voor eventuele economische belangen.
c. Houdt zich niet alleen bezig met het milieu binnen de nationale rechtsmacht van staten, maar ook met het milieu buiten de nationale rechtsmacht van staten.
d. Vloeit uitsluitend voort uit internationaal verdragsrecht.

Vraag 2

In her well-known book Silent Spring (1962), Rachel Carson writes the following: We stand now where two roads diverge. But […] they are not equally fair. The road we have long been traveling is deceptively easy, a smooth superhighway on which we progress with great speed, but at its end lies disaster. The other fork of the road — the one less traveled by — offers our last, our only chance to reach a destination that assures the preservation of the earth. Discuss how this quote relates to the principle of sustainable development within the field of international environmental law, identifying the origins of the principle and its constitutive elements

Vraag 3

Another important principle within the field of international environmental law is the obligation to conduct a so-called ‘environmental impact assessment’. Describe the content, nature and legal status of this obligation, based on relevant legal provisions and/or case law. Distinguish in your answer between the obligation of States to conduct an environmental impact assessment under general environmental law, and their obligation to do so under the law of the sea.

Vraag 4

The State Arcadia intends to build a nuclear power plant near the border with its neighbouring State Vilnius. Which procedural obligation does international environmental law prescribe to Arcadia in these circumstances? Have the relevant conditions for this obligation been met?

Vraag 5

Discuss the principal obligations under UNCLOS Part XII for coastal States relating to the protection of the marine environment against pollution caused by the exploitation of oil in their EEZ. In addition, how would you characterize these obligations: would the occurrence of pollution to the marine environment automatically imply a breach of these obligations? Substantiate your answer with reference to the relevant legal provisions.

Antwoordindicatie

Vraag 1

C

Vraag 2

Origin and content

  • The principle of sustainable development was first authoritatively defined by the socalled Brundtland Commission (World Commission on Environment and Development) as “development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs” (1 point, for the identification of the origin of the principle in the work of the Brundtland Commission).
  • It was later reformulated in the Rio Declaration, in, inter alia, Principles 3 (“The right to development must be fulfilled so as to equitably meet developmental and environmental needs of present and future generations”) and 4 (“in order to achieve sustainable development, environmental protection shall constitute an integral part of the development process and cannot be considered in isolation from it”) (1 point, for naming the location of the principle in the Rio Declaration).
  • The content of the principle is as follows:
    • Taking into account the needs of the present, including the specific needs of developing states (1 point, for the taking into account of developmental needs
    • In a manner that also takes into account the needs of future generations, in particular the need to protect the environment for the enjoyment of these future generations (1 point, for the taking into account of environmental needs)

Comparison between the quote and the principle

  • The quote by Rachel Carson most clearly relates to the principle of sustainable development as it identifies that humanity has two options for the future: to continue traveling down the ‘smooth superhighway’, with all the incumbent technological advances this brings, but resulting in the ultimate destruction of our environment; or to adapt the actions taken by humanity, to prevent environmental disaster . This is a clear illustration of the principle of sustainable development, as sustainable development entails that the actions humans take in the present must take into account the impact these actions will have on the environmental quality of the world in the future (1 point, for identification similarity).
  • However, Carson’s quote focuses more on the ‘sustainability’ element of the principle, and less so on the element of ‘development’, thus distinguishing it from the formulation of the principle as we can find it in the Rio Declaration (1 point, for identification difference).

Frequent mistakes

  • Many students seemed somewhat at a loss as to how to answer this question. Many mentioned articles from the Paris Agreement, the Convention on Biological Diversity, etc. – unfortunately, this was often not done in a manner that provided a clear answer to the question that was posed. As such, points were not awarded.
  • Very few students recalled the origin of the principle of sustainable development, as was explicitly asked in the question. Points were awarded for those who mentioned the work of the Brundtland Commission; alternatively, points were also awarded for those who discussed the relevance of the Stockholm Declaration. Points were also awarded to those who discussed the evolution of environmental law from so-called ‘disaster law’ to the current incarnation of environmental law – provided that this explanation was argued in a convincing manner and was linked to the question.
  • Most students were able to identify the constitutive elements of the principle of sustainable development, albeit not always in an explicit manner. Points were awarded if it became clear from your answer that there are indeed two elements to the definition of the principle.
  • Similarly, most students were also able to identify the similarity between Carson’s quote and the principle of sustainable development. Some students discussed elements of fairness or equity; points were also awarded for this, as this is also an element of the definition of sustainable development in environmental law.
  • Very few students identified the difference between the quote and the principle – note that the quote originates from before the formulation of the principle of sustainable development (1962), and as such is missing a crucial element: the importance of development in order to achieve sustainability. Points were awarded to those students who demonstrated in their answers that they understood the clear difference between this developmental element and the sustainability element.

Vraag 3

The obligation to conduct an environmental impact assessment can be located in Principle 17 of the Rio Declaration, which states that such assessments, “as a national instrument, shall be undertaken for proposed activities that are likely to have a significant adverse impact on the environment” (1 point, for relevant provision general international law). The purpose of such an EIA is to conduct an assessment into the potentially harmful environmental effects of a planned project, in order to be able to make a decision on whether or not the project should be authorised, in light of the (potential) environmental risk (1 point, for explanation of what an EIA is). The conducting of an EIA by a State is one way in which it fulfils its due diligence obligations (1 point, for identifying nature of obligation). International law does not specify the shape of an EIA (1 point). The obligation to conduct an environmental impact assessment was discussed by the International Court of Justice in the Pulp Mills case (1 point, for relevant case law). The Court held that the obligation has become part of general international law, which means that it is an obligation under customary international law (1 point, for identification of legal status). It further held that “where there is a risk that the proposed industrial activity may have a significant adverse impact in a transboundary context, in particular, on a shared resource” (para. 204) it would be necessary to conduct an EIA. In other words, there must be a 1) risk (1 point) of a 2) significant adverse impact (significant excluding minor damage) (1 point) 3) on the environment of other States (1 point). States must conduct an EIA at least prior to the initiation of the project (1 point), but also during the project itself (1 point) (Pulp Mills, para. 205: “The Court … considers that an environmental impact assessment must be conducted prior to the implementation of a project. Moreover, once operations have started and, where necessary, throughout the life of the project, continuous monitoring of its effects on the environment shall be undertaken”). The law of the sea contains its own specific obligations determining when States are required to conduct an environmental impact assessment in relation to planned activities in any of the maritime zones. All States have obligations under Part XII of UNCLOS to protect and preserve the marine environment; Article 206 of UNCLOS specifically provides that States have an obligation to conduct EIAs when there are “reasonable grounds for believing that planned activities under their jurisdiction or control may cause substantial pollution of or significant or harmful changes to the marine environment” (1 point, for identification relevant provision law of the sea). As such, there is a general obligation under the law of the sea to conduct an EIA when there are ‘reasonable grounds’(as compared to ‘risk’ under general international law) (1 point), in relation to planned activities ‘under their jurisdiction or control’ (as compared to merely in a transboundary context under general international law) (1 point).

Frequent mistakes

  • This question was answered remarkably well by most students. The majority were able to identify the applicable situation in which states are obligated to conduct an EIA, as well as the other elements of this obligation (e.g. the nature, the timing, etc.).
  • Very few students recalled the relevant provision in the Rio Declaration.
  • Few students explicitly identified that the ICJ’s identification of the obligation as part of ‘general international law’ actually entails that it is indeed part of customary international law. The answers were graded leniently here – points were also awarded if students simply recalled that the obligation is part of general international law.
  • The majority of students successfully identified the relevant provision in UNCLOS requiring states to conduct an EIA. Unfortunately, less students took the time to explain the elements of this obligation under the law of the sea. This element was once again graded leniently: points were awarded to those students who discussed the elements, even if these students did not explicitly compare/contrast these elements to the obligation sketched under general international law by the ICJ in Pulp Mills.

Vraag 4

In the Pulp Mills case, the International Court of Justice determined that States are obliged to carry out an environmental impact assessment where there is a risk that the proposed industrial activity may have a significant adverse impact in a transboundary context. This obligation is part of customary international law/general international law. Furthermore, an EIA must be conducted prior to the start of a project, but the obligation does not stop once the plant has been built: States are obliged to monitor the impacts throughout the project. It is however up to the State to decide on the contents of the assessment. In the current circumstances, there is certainly a risk (a nuclear power plant is known to pose risks), the adverse impact would be significant (if something would go wrong with the nuclear power plant, this would result in a serious damage to the environment and this adverse impact would have an impact on the environment of Vilnius (the plant is built near the border).

Arcadia is under an obligation to carry out an EIA – both before and during the project – to assess the risks of the power plant on the environment of Vilnius.

Vraag 5

In relation to pollution caused by the exploitation of oil within national jurisdiction, the following two provisions are of particular importance. The first is Article 194 UNCLOS, which contains an obligation for States to take all measures that are necessary to prevent, reduce and control pollution of the marine environment no matter what the source is and an obligation to take all measures that are necessary to ensure that activities under their jurisdiction or control, such as oil exploitation projects in their EEZ, are so conducted as not to cause damage by pollution to the environment of other States. Specifically relevant for pollution caused by the exploitation of oil is also Article 208 UNCLOS, which contains an obligation for coastal States to adopt laws and regulations and to take other necessary measures to prevent, reduce and control pollution from seabed activities, including oil drilling, under their jurisdiction. The obligations under both provisions are obligations of care (to take all measures that are necessary) not of result. This means that if damage occurs after States have taken all necessary measures, they are not liable for the damage.

In hoeverre regelt internationaal recht de wereldeconomie? - Tentamens 15

 

Oefenvragen bij het vak Public International Law aan de Universiteit Leiden

Vraag 1

On 1 January 2017, the Republic of Bogota adopted an act that bans the production and sale of all flavoured cigarettes within the Republic of Bogota. The act does not apply to apple flavoured cigarettes, which are exclusively produced within Bogota. Bogota justifies the ban on the basis of health concerns. It argues that flavoured cigarettes induce adolescents to start smoking and, as a result, to become addicted to cigarettes. A large survey among the Bogotan population shows that 80% of adolescents who experimented with cigarettes in 2016 opted for the flavoured varieties. The State of Cambria, the leading producer of strawberry flavoured cigarettes globally, decides to bring a case before the WTO to challenge the act adopted by Bogota. It claims that the act is

discriminatory, since apple flavoured cigarettes are just as harmful to human health as other flavoured cigarettes. Both States are members of the WTO. You are invited to become a member of the panel that will decide the dispute.

How would you assess the compatibility of the Bogotan act with the basic principles of the GATT?

Vraag 2

Would Bogota be able to successfully invoke any of the general exceptions to these principles? Limit your discussion to one exception.

Vraag 3

In november 2015, the State Zembla invaded its neighbouring State Ambrosia and occupied part of its territory. In response to these events, on 1 January 2016, the Security Council adopted a resolution under Chapter VII of the UN Charter imposing a ban on the export of weapons to Zembla.

The Republic of Narnia is home to a large arms manufacturer and has since long provided weapons to the army of Zembla. However, on 2 January 2016 the Republic of Narnia decided to prohibit the export of weapons to Zembla.

Narnia and Zembla are Member States of the World Trade Organization (WTO). Is the ban on the export of weapons imposed by Narnia consistent with the GATT? Provide for a legal analysis and substantiate your answer with reference to the relevant legal provisions.

Vraag 4

What are the three institutional pillars of the Bretton Woods order and what is the main aim of each of these international institutions?

Antwoordindicatie

Vraag 1

The GATT contains three basic principles which seek to prevent member States from discriminating between products: most-favoured nations treatment under Art. I, national treatment under Art. III and a prohibition on quantative restrictions under Art. XI (1 point). The most relevant provision is Article III:4 of the GATT (1 point). This provision determines that imported products shall receive treatment no less favourable than that accorded to like products of national origin with regard to all laws, regulations and requirements affecting (amongst others) their internal sale (1 point). For this provision to apply, we must first assess whether apple flavoured and strawberry flavoured cigarettes

are ‘like products’ (1 point). Apple flavoured and strawberry flavoured cigarettes appeal to the same public and are therefore in a competitive relationship (1 point). By prohibiting all flavoured cigarettes except the locally produced apple flavoured cigarettes, the act treats imported products less favourable than domestic products (1 point). There is therefore a violation of one of the basic principles of the GATT (1 point).

Frequent mistakes

- The ban would be a violation of Art. I on most-favoured-nation treatment. This answer is based on an incorrect understanding of Art. I. This provision applies to discrimination between trading partners (granting favours to one foreign State and not to the others). Bogota itself is not a trading partner, so this provision has not been violated.

- The ban would be a violation of Art. XI on quantitative restrictions. This is not correct, since the ban does not relate to imports as such; it prohibits the production and sale of flavoured cigarettes. Hence, technically, other States could still export their cigarettes to Bogota, but these cannot be sold.

- Some of you experienced difficulties with the Roman numbering. If the mistake was obvious, you were given the benefit of the doubt.

Vraag 2

The general exceptions are listed in Art. XX of the GATT (1 point). Art. XX(b) allows State to adopt measures that are necessary to protect human, animal or plant life or health (1 point). The objective of the act is to prevent adolescents to start smoking (1 point) and therefore is designed to protect human health (1 point). The question is whether the act is ‘necessary’ to achieve this purpose (1 point). Measures are considered necessary when there is no reasonable less trade restrictive option to achieve a legitimate objective (1 point). It may be argued that the act is necessary in this sense, since preventing youth smoking is an important objective (1 point) and – based on the high number of adolescents who experiment with flavoured cigarettes – there doesn’t seem to be a reasonable alternative to banning those cigarettes (1 point). The act would therefore fall within the ambit of Art. XX(b) GATT (1 point). In order to be justified, the act must however also satisfy the requirements of the chapeau of Art. XX GATT (1 point). To satisfy the chapeau, measures should not be applied in a manner which would constitute a means of arbitrary or unjustifiable discrimination or a disguised restriction on international trade (1 point). The fact that the act applies to all flavoured cigarettes except to locally produced apple flavoured cigarettes, while these are equally harmful to human health, indicates that the act constitutes unjustifiable discrimination/is a disguised restriction on international trade in the sense of Art. XX chapeau (1 point). Bogota would therefore not be able to successfully invoke Art. XX(b) GATT (1 point).

Frequent mistakes

- You should distinguish between the design of the measure and its application. When assessing whether the measure would be justified under the relevant exception, you should have assessed whether the measure was designed in a way to contribute to the objective and whether it was necessary for this purpose. When assessing whether the measure satisfies the chapeau, you should have assessed the way the measure was applied by Bogota.

- You should distinguish between discrimination and discrimination that is arbitrary or unjustifiable. A measure can be discriminatory (on the basis of Art. 1 or 3), but can nevertheless be justified pursuant to Art. XX as long as the discrimination is done for a good reason (such as the protection of human health). Art. XX chapeau sees to situations in which a measure that protects a genuine interest is applied in a way that unduly affects other States.

Alternative answers

- Points were also granted for reasoning that the ban was not necessary, based on the availability of alternative measures. The allocation of points for this answer depended on the quality of the argumentation.

Vraag 3

Article XI GATT prohibits WTO members to impose quantitative restrictions on the import and export of goods to and from another WTO member.

However, a state can take measures which are inconsistent with the GATT rules, if those measures are justifiable under on of the exceptions listed in Articles XX or XXI GATT. This article contains exceptions for security reasons, the most relevant exception is the one contained in paragraph c. A state can take any action to comply with its obligations under the UN Charter for the maintenance of peace and security. This includes most importantly measures imposed by the Security Council under chapter VII of the UN Charter. These measures are binding on UN member states following article 25 of the UN Charter.

In the current circumstances, the decision of the Republic of Narnia to stop exporting weapons to Zembla constitutes a violation of article XI GATT. The action of Narnia is noneteless allowed if it is justified under article XXI(c). The 1 January 2016 resolution of the Security Council imposed an arms embargo against Zembla. This is an economic sanction under article 41 of the UN Charter. This decision is binding on Narnia following article 25 of the UN Charter and thus constitutes an obligation for Narnia under the UN Charter for the maintenance of the international peace and security in the sense of article XXI(c). The weapons embargo is therefore justified by the exception in article XXI(c).

The ban on the export of weapons imposed by Narnia is consistent with the GATT as it is justified by article XXI(c).

Vraag 4

The International Monetary Fund. Principal aim: to ensure stability of the international monetary system.

The World Bank. Principal aim: (reconstruction and) development.

The International Trade Organisation/GATT/WTO. Principal aim: to liberalize trade

Wat is de verhouding tussen internationaal recht en nationale rechtsorde? - Tentamens 16

 

Oefenvragen bij het vak Public International Law aan de Universiteit Leiden

Vraag 1

Om elk signaal van ‘hooliganisme’ bij de UEFE Cup finale dit jaar in Eindhoven in een vroeg stadium te voorkomen heeft de politie besloten preventieve arrestaties uit te voeren. Zo werd ook een groepje Leidse studenten opgepakt, dat hun zustervereniging wilde bezoeken. De studenten hebben de nacht in een cel door moeten brengen en zijn de volgende ochtend met excuses weer op straat gezet. De zaak komt uiteindelijk bij de Nederlandse rechter, die zich geconfronteerd ziet met de vraag of deze arrestatie een schending is van artikel 9.1 van het IVBPR

Artikel 9

Een ieder heeft het recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige arrestatie of gevangenhouding. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve op wettige gronden en op wettige wijze.

Mag de rechter aan deze specifieke bepaling toetsen?

Vraag 2

Stel dat tijdens het proces vast komt te staan dat Nederland een geldig voorbehoud heeft gemaakt op art 9.1 IVBPR, wat een beroep op de bepaling dus uitsluit. De advocaat van een van de studenten stelt dat artikel 9.1 IVBPR inmiddels de status van gewoonterecht heeft verkregen en concludeert dat Nederland derhalve nog steeds verbonden is aan de inhoud van de bepaling.

Indien u ervan uit gaat dat de conclusie van de advocaat correct is, is toetsing van het artikel 9.1 IVBPR door de rechter dan alsnog mogelijk?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Artikel 93 GW . Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt.

Op grond van artikel 93 GW mag de rechter direct toetsen aan het internationaal recht als:

1) Het om verdragsrechtelijke bepaling gaat,

2) Die ‘naar inhoud een ieder kan verbinden’

Of dit in casu het geval is moet worden bepaald aan de hand van de intentie, inhoud van de bepaling en het (door de bepaling) beschermde belang. In casu wordt het individu een duidelijk omschreven recht gegeven het kan zonder nadere uitwerking in de nationale rechtsorde functioneren en heeft op grond van zowel intentie als inhoud dus rechtstreekse werking. Onder voorwaarde van voorafgaande bekendmaking luidt het antwoord dus ja.

Vraag 2

Volgens de Hoge Raad kan uit artikel 94 GW a contrario worden afgeleid, dat de weglating van de categorie gewoonterecht een bewuste keuze is geweest van de wetgever. Toetsing aan internationaal gewoonterecht is niet toegestaan wegens de onbepaaldheid van gewoonterecht (vaag en veranderlijk) en het democratisch gebrek (geen parlementaire controle, omzeilen wetgever). Nuygat en Bouterse. Aangezien de formulering van art. 93 GW dezelfde omissie kent en de Nederlandse regering door een expliciet voorbehoud te kennen heeft gegeven niet te willen worden gebonden, kan een tweeledig antwoord worden gegeven. Ja, gewoonterecht heeft immers gelding in de Nederlandse rechtsorde. Nee, Nederland is weliswaar gebonden aan internationaal gewoonterecht, maar het primaat ligt bij de wetgever. De wetgever bepaalt hoe hij deze gebondenheid geeft, en het is in principe niet aan de rechter om te oordelen of deze bepaling juist is.

 

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Law and public administration - Theme

Law and public administration - Theme

Image
Summaries, internships, tips and tools for study and work in law and public administration Definitions, Jurisprudence, Stories, Subjects, Study assistance,
Join WorldSupporter!
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1102