Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

TentamenTests bij Experience Human Development van Papalia en Martorell - 15e druk

Wat is ontwikkelingspsychologie? - TentamenTests 1

Vragen

Vraag 1

In de ontwikkelingspsychologie verwijst een “sensitieve periode” naar:

  1. Een tijdelijke situatie waarin het kind biologisch rijp is om, met de steun van een stimulerende omgeving, bepaald adaptief gedrag te verwerven.

  2. De periode waarin kinderen de strategieën van emotionele zelfregulatie beginnen toe te passen.

  3. De periode waarin kinderen gevoelig worden voor het ontstaan van attachment omdat ze onderscheid beginnen te maken tussen de primaire verzorger(s) en relatieve vreemden.

  4. Een periode die optimaal is voor het ontstaan van bepaalde capaciteiten omdat in die periode het individu extra gevoelig is voor omgevingsinvloeden op dat gebied.

Vraag 2

Hoe heet het proces waarbij een pasgeboren dier zich hecht aan de eerste persoon of dier die het als eerste ziet? Denk bijvoorbeeld aan de eenden in de studie van Lorenz (1952), die direct achter hem aanliepen nadat zij uit hun ei kwamen.

  1. ‘Attachment by nature’.

  2. Imprinting.

  3. ‘Attachment by vision’.

Vraag 3

De “kritieke periode” in de theorie van Koblenz heeft betrekking op een periode waarin:

  1. Een specifieke gebeurtenis of leerling, of de explicite afwezigheid daarvan, een grote invloed heeft op de (verdere) ontwikkeling.

  2. De ontwikkeling van kinderen voor een bepaalde tijd ernstige vertraging oploopt.

  3. Geleerde gedragingen nog gemakkelijk omkeerbaar zijn.

Vraag 4

Hoe wordt een ontwikkelingsverandering in de hoeveelheid of frequentie van een gedragskenmerk genoemd?

  1. Een normatieve verandering.

  2. Een kwalitatieve verandering.

  3. Een kwantitatieve verandering.

Vraag 5

Aspecten van ontwikkeling die verschillen per persoon en vrij onvoorspelbaar zijn vallen onder

  1. Normatieve leeftijdsgebonden invloeden.

  2. Normatieve historische invloeden.

  3. Niet normatieve invloeden.

Antwoordindicatie

Vraag 1

D

Vraag 2

B

Vraag 3

A

Vraag 4

C

Vraag 5

C

Hoe wordt er onderzoek gedaan binnen de ontwikkelingspsychologie? - TentamenTests 2

 

Vragen

Vraag 1

Een ontwikkelingspsychologe doet onderzoek naar de ontwikkeling van agressie bij kinderen. Zij registreert dezelfde groep kinderen op meerdere momenten en heeft een onderzoeksdesign gekozen waarin zij mogelijke cohort effecten zowel kan signaleren als er in haar analyses voor corrigeren. Wat is het design van deze onderzoekster?

  1. Cross-sectioneel design.

  2. Cross-cultureel design.

  3. Longitudinaal-sequentieel design.

  4. Microgenetisch design.

Vraag 2

De benadering waarbij ontwikkeling typisch wordt gezien als een web van mogelijke vertakkingen in verschillende richtingen is de

  1. Behavioristische benadering.

  2. Evolutionaire benadering.

  3. Socioculturele benadering.

  4. Dynamische systeem benadering.

Vraag 3

Bij welke stroming passen de volgende aannames het best:

  • Een continu ontwikkelingsverloop

  • Diverse mogelijke ontwikkelingstrajecten

  • Vooral ervarings (i.e., omgevings)-gestuurd

    A. Psycho-analytische benadering.
    B. Sociale leertheorie.
    C. Informatieverwerkingsbenadering.
    D. Ethologische benadering.

Vraag 4

Welke reeks theoretische begrippen past geheel in de cultuur-historische benadering van Vygotsky?

  1. Mediatie, constructivisme, intersubjectiviteit, zone van de naaste ontwikkeling.

  2. Scaffolding, zone van de naaste ontwikkeling, schemata, cognitief conflict.

  3. Mediatie, cognitief gereedschap, scaffolding, internalisatie.

  4. Zone van de naaste ontwikkeling, internalisatie, reflectieve abstractie, coöperatief leren.

Vraag 5

In de ecologische systeemtheorie van Bronfenbrenner bestaat de omgevingsinvloed die hij situeert in de buitenste ring, en die alle andere omgevingsniveaus beïnvloedt, uit:

  1. Waarden, wetten en gewoonten van de cultuur.

  2. De directe sociale omgeving, zoals ouders, school en speelplaatsen.

  3. Sociale omgevingen waartoe het kind niet direct behoort maar die wel indirect invloed op het kind uitoefenen, zoals het werk van de ouders, vrienden en buren.

  4. De sociale omgevingen waarin het kind niet frequent participeert, zoals het consultatiebureau.

Vraag 6

Een baby krijgt twee prikken op het consultatiebureau. Na de eerste prik gaat de baby huilen. Na een paar minuten komt de dokter aan met de tweede injectie. De baby begint bij voorbaat te huilen. In dit voorbeeld is

  1. Sprake van klassieke conditionering.

  2. Sprake van operante conditionering.

  3. Geen sprake van conditionering.

Vraag 7

Volgens het model van Bronfenbrenner vallen de attitudes en ideologieën van onze cultuur onder het:

  1. Exosysteem.

  2. Macrosysteem.

  3. Chronosysteem.

Vraag 8

De één-kind-politiek in China is een voorbeeld van de link tussen welke twee systemen van Bronfenbrenners ecologische model?

  1. Microsysteem en mesosysteem.

  2. Macrosysteem en mesosysteem.

  3. Exosysteem en microsysteem.

  4. Macrosysteem en microsysteem.

Vraag 9

Er is op verschillende manieren geprobeerd rekenschap te geven van de relatie tussen individu, ontwikkeling en omgeving, zoals in de bioecological theory van Uri Bronfenbrenner. Volgens die theorie heeft het microsysteem betrekking op

  1. De alledaagse omgeving van het kind, zoals gezin, school en buurt.

  2. De interacties tussen bijvoorbeeld gezin, school en buurt.

  3. Zaken waar het kind niet direct aan deelneemt, indirect de invloed van ondergaat.

Vraag 10

In de bio-ecologische systeemtheorie van Uri Bronfenbrenner horen zaken als het karakter van de ouders of de manier van lesgeven op school tot het

  1. Exosysteem.

  2. Microsysteem.

  3. Chronosysteem.

  4. Mesosysteem.

Vraag 11

Wat is, volgens Freud, het deel van de persoonlijkheid dat handelt volgens het ‘realiteitsprincipe’, en realistische manieren zoekt om voldoening te krijgen?

  1. id.

  2. ego.

  3. superego.

Vraag 12

Welke crisis zou een meisje in haar tienerjaren volgens Eriksons psychosociale theorie ondervinden?

  1. Intimiteit tegenover isolatie.

  2. Integriteit tegenover wanhoop.

  3. Identiteit tegenover identiteitsverwarring.

Vraag 13

Erik Erikson observeerde dat elke ontwikkelingsstap gepaard gaat met een psychosociale crisis, waarbij de uitkomst positief dan wel negatief kan zijn. Zet Eriksons ontwikkelingsfasen in de juiste volgorde:

1. Autonomie/Schaamte (‘Autonomy vs. Shame and Doubt’); 2. Vertrouwen/wantrouwen (‘Basic trust vs. Mistrust’); 3. Competentie/Minderwaardigheid (‘Industry vs. Inferiority’); 4. Initiatief/Schuld (‘Initiative vs. Guilt’); 5. Identiteit/Identiteitsverwarring (‘Identity vs. Role confusion’)

  1. 1, 2, 3, 4, 5

  2. 2, 1, 3, 4, 5

  3. 2, 1, 4, 3, 5

  4. 1, 2, 4, 3, 5

Vraag 14

Een baby krijgt twee prikken op het consultatiebureau. Na de eerste prik gaat de baby huilen. Na een paar minuten komt de dokter aan met de tweede injectie. De baby begint bij voorbaat te huilen. In dit voorbeeld is

  1. Sprake van klassieke conditionering.

  2. Sprake van operante conditionering.

  3. Geen sprake van conditionering.

Vraag 15

Het proces waarmee gedrag versterkt of aangeleerd wordt, op zo’n manier dat het een onbewust automatisme wordt, heet:

  1. Klassieke conditionering.

  2. Operante conditionering.

Vraag 16

Welke reeks theoretische begrippen past geheel in de cultuur-historische benadering van Vygotsky?

  1. Mediatie, constructivisme, intersubjectiviteit, zone van de naaste ontwikkeling.

  2. Scaffolding, zone van de naaste ontwikkeling, schemata, cognitief conflict.

  3. Mediatie, cognitief gereedschap, scaffolding, internalisatie.

  4. Zone van de naaste ontwikkeling, internalisatie, reflectieve abstractie, coöperatief leren.

Vraag 17

Jean-Jacques Rousseau en John Locke bekende voorvaders van de moderne ontwikkelingspsychologie. Welke begrippen worden vaak geassocieerd met de opvattingen van John Locke?

  1. Mechanistisch model-kwantitatieve verandering-behaviorisme.

  2. Organistisch model-Kwantitatieve verandering – informatie verwerkingsbenadering.

  3. Organistisch model- kwalitatieve verandering – Piagetiaanse benadering.

Vraag 18

De opvattingen van Rousseau over ontwikkeling passen het beste bij

  1. Het constructionistisch model.

  2. Het organistische model.

  3. Het mechanistische model.

Vraag 19

Wat is de zone van proximale ontwikkeling?

Antwoordindicatie

Vraag 1

C

Vraag 2

D

Vraag 3

B

Vraag 4

C

Vraag 5

A

Vraag 6

A

Vraag 7

D

Vraag 8

B

Vraag 9

A

Vraag 10

B

Vraag 11

B

Vraag 12

C

Vraag 13

C

Vraag 14

A

Vraag 15

A

Vraag 16

C

Vraag 17

A

Vraag 18

B

Vraag 19

De zone van proximale ontwikkeling definieerde Vygotsky als het verschil tussen de eigenlijke prestatie van een kind en de potentiële prestatie die hij zou kunnen bereiken als hij samen zou werken met meer vaardige volwassenen of leeftijdsgenoten.

Hoe ontstaat nieuw leven? - TentamenTests 3

 

Vragen

Vraag 1

Iemand valt uit een boom en houdt hier een (permanent) litteken aan over. Wat heeft deze val bij de betreffende persoon beïnvloed?

  1. Alleen het genotype.

  2. Alleen het fenotype.

  3. Zowel het genotype als het fenotype.

Vraag 2

Welke genetische afwijking hangt het sterkst samen met de oudere leeftijd van de moeder van het kind tijdens de zwangerschap?

  1. Sikkelcelanemie.

  2. Hemofilie.

  3. Syndroom van Down.

Vraag 3

Annemarie is moeder geworden van een tweeling. De ene baby heeft een X en een Y chromosoon en de andere heeft twee X chromosomen. Het gaat hier om een .... tweeling.

  1. Monozygotische.

  2. Dizygotische.

  3. Antizygotische.

Vraag 4

In een onderzoek worden paren van adoptiekinderen (die genetisch niet verwant zijn, dus ‘unrelated’), maar die opgroeien in hetzelfde gezin onderzocht. Over welk(e) van de onderstaande factor(en) kan je op basis van dit design uitspraken doen?

  1. De invloed van genen.

  2. De invloed van de gedeelde omgeving.

  3. De invloed van de unieke omgeving.

  4. Over alle bovenstaande factoren.

Vraag 5

De prenatale periode kent drie ontwikkelingsfases. Welke volgorde is juist?

  1. Germinaal – embryonaal - foetaal.

  2. Embryonaal – foetaal – germinaal.

  3. Germinaal – foetaal - embryonaal.

Vraag 6

Bernard heeft een gen voor Huntington’s ziekte en zal de ziekte zeker hebben. Dit is een voorbeeld van ................ erving.

  1. Recessieve.

  2. Dominante.

  3. Sekse-specifieke.

Vraag 7

Hoe worden stoffen die de ontwikkeling van een foetus negatief beïnvloeden genoemd?

Vraag 8

Wat zijn chromosomen?

Vraag 9

Wat is het genotype?

Vraag 10

Wat is gedragsgenetica?

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

C

Vraag 3

B

Vraag 4

B

Vraag 5

A

Vraag 6

B

Vraag 7

Teratogenen.

Vraag 8

Draadachtige structuren waarop genetisch materiaal ligt opgeslagen.

Vraag 9

Het geheel van de genetische opmaak van een individu.

Vraag 10

Gedragsgenetica (behavioral genetics) bestudeert de rol van genetische opmaak in menselijk gedrag.

Hoe verloopt de fysieke ontwikkeling in de eerste drie levensjaren? - TentamenTests 4

 

Vragen

Vraag 1

Welk van de onderstaande ontwikkelingen zijn een voorbeeld van een zogenaamde proximodistale trend?

  1. Het verschijnsel dat baby’s een relatief groter hoofd hebben dan volwassenen.

  2. Het verschijnsel dat de motorische controle van de romp eerder ontwikkelt dan die van de armen en handen.

  3. Het verschijnsel dat de groei van de ledematen en handen en voeten in de puberteit voorafgaat aan de ontwikkeling van het lijf.

  4. Het verschijnsel dat kinderen tegenwoordig groter worden dan 100 jaar geleden.

Vraag 2

Transities in gedrag en cognities zijn vaak gekoppeld aan veranderingen in het zenuwstelsel. De meeste van die ontwikkelingen na het tweede levensjaar hangen samen met:

  1. Groei van het aantal neuronen.

  2. Groei van het aantal axonen.

  3. Groei van het aantal synapsen.

  4. Myelinisatie van axonen.

Vraag 3

Een op het eerste gezicht gezond lijkend kind dat overlijdt in zijn of haar slaap is mogelijk overleden door het

  1. Respiratory distress syndroom.

  2. Sudden infant death syndroom.

  3. Revolving Door syndrome.

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

D

Vraag 3

B

Hoe verloopt de cognitieve ontwikkeling tijdens de eerste drie levensjaren? - TentamenTests 5

 

Vragen

Vraag 1

Arminho van 6 jaar heeft ‘Infantile amnesia.’ Dit betekent dat hij

  1. Lijdt aan een zeldzame geheugenaandoening die vooral voorkomt in Aziatische landen.

  2. Lijdt aan een geheugenaandoening die met het intreden van de puberteit meestal vanzelf verdwijnt.

  3. Zich weinig tot niets herinnert van voor haar derde levensjaar.

  4. Weinig impliciete herinneringen in haar lange termijn geheugen kan opslaan.

Vraag 2

Het ‘language acquisition device’ (LAD) van Chomsky heeft betrekking op

  1. Een biologisch programma voor de taalverwerving dat zich onafhankelijk van taalaanbod van de omgeving ontwikkelt.

  2. De aangeboren informatie over de universele grammatica van talen.

  3. De universele mechanismen voor communicatie tussen volwassene en kind.

  4. De cognitieve vaardigheden om patronen en systematiek van de taal te ontdekken.

Vraag 3

Je toont een baby speelgoed dat geluid maakt, en je merkt dat de baby dit aandachtig bekijkt. Je haalt het speelgoed weg, toont het opnieuw, en je herhaalt dit proces een paar keer. Je merkt dat de baby na een paar keer alleen even kort kijkt en dan weer wegkijkt. Als er vervolgens een ander voorwerp komt wat een ander geluid maakt, heeft de baby weer alle aandacht. Hiermee is het volgende aangetoond:

  1. Habituatie.

  2. Circulaire reacties.

  3. Causualiteit.

  4. Objectpermanentie.

Vraag 4

Een jonge baby reikt niet naar een object dat het zojuist verborgen heeft zien worden. De interpretatie van Piaget hiervan is:

  1. De baby is nog niet in staat om naar het object te reiken.

  2. De baby is zich niet bewust van het bestaan van het object.

  3. De baby is nog niet in staat het object tevoorschijn te halen.

  4. De baby heeft geen interesse meer voor het object.

Vraag 5

Een kind is nog niet in staat tot objectpermanentie. In welke fase bevindt hij zich? In het ….. stadium.

  1. Sensomotorische.

  2. Preoperationele.

  3. Concreet operationele.

Vraag 6

Wat is een goed voorbeeld van 'guided participation'?

  1. De opa van Theresa legt haar precies uit hoe je een strafschop neemt met de zijkant van je schoen.

  2. De leraar vraagt Dave om samen te werken met klasgenoten aan een werkstuk over dinosauriërs.

  3. De moeder van Lennard houdt de schroevendraaier vast terwijl Lennard de schroef in het hout draait.

  4. De oudere broer van Lola neemt haar mee naar de schaatsbaan zodat zij kan leren hoe je moet schaatsen.

Antwoordindicatie

Vraag 1

C

Vraag 2

B

Vraag 3

B

Vraag 4

B

Vraag 5

C

Vraag 6

C

Hoe verloopt de psychosociale ontwikkeling tijdens de eerste drie levensjaren? - TentamenTests 6

 

Vragen

Vraag 1

Op het consultatiebureau vertelt een moeder dat ze zich zorgen maakt over de éénkennigheid van haar dochter van 16 maanden. Haar dochtertje wil zich uitsluitend door haar laten troosten. Als moeder erbij is, speelt het kind fijn en is ze vrij tegenover anderen. Maar zodra moeder weggaat is er geen land meer met het kind te bezeilen. Hoe zou jij het gedrag van dit kind uitleggen?

  1. Als gedrag dat voortkomt uit een onveilige hechting aan de vader.

  2. Als gedrag dat voortkomt uit veilige hechting aan de moeder.

  3. Als gedrag dat voortkomt uit een vertraagde hechtingsontwikkeling aan de moeder.

  4. Als gedrag dat voortkomt uit een moeilijk temperament van het kind.

Vraag 2

Een 4-jarige valt met zijn knieën op het grindpad. Hij kijkt naar zijn moeder, trekt even met zijn mondje, staat op en gaat door met rennen. Dit gedrag duidt op:

  1. Angstige gehechtheid aan de moeder.

  2. Social referencing.

  3. Internalisering van moeders normen.

  4. Emotionele geremdheid.

Vraag 3

De eerste negatieve emotie die je ziet bij jonge baby’s is:

  1. Verdriet (‘sadness’).

  2. Boosheid (‘anger’).

  3. Angst (‘fear’).

  4. Je ziet eerst algemene distress; differentiëren tussen negatieve emoties is nog moeilijk.

Vraag 4

Vanaf welke leeftijd kun je bij baby’s een sociale lach zien?

  1. Vanaf ongeveer zes weken.

  2. Na vier tot vijf maanden.

  3. In de eerste week na de geboorte.

  4. Na ongeveer drie weken.

Vraag 5

Welke van de volgende stellingen over emoties is NIET WAAR?

  1. Baby’s kunnen geen emoties uiten gedurende de eerste maanden van hun leven.

  2. Baby’s vertonen gezichtsuitdrukkingen die gelijkaardig zijn aan volwassen uitingen van emotie.

  3. Eén van de eerste emotionele uitdrukkingen die baby’s vertonen is verdriet.

Vraag 6

De eerste glimlach van een baby, die bij pasgeborenen van minder dan een week oud kan voorkomen, wordt waarschijnlijk veroorzaakt door

  1. Het zien van een menselijk gezicht.

  2. Het centrale zenuwstelsel activiteit.

  3. Succesvol contact leggen met de moeder.

Vraag 7

Welke van de volgende beweringen over social smiles klopt?

  1. Babies vertonen social smiles over het algemeen na de 4e levensmaand.

  2. Rond de 3e levensmaand gaan babies selectief lachen naar mensen die ze kennen.

  3. Social smiles worden mogelijk participerend gedurende ongeveer de 8e levensmaand.

  4. Babies vertonen social smiles over het algemeen na de 2e levensmaand.

Vraag 8

Welke van de onderstaande uitspraken over prosociaal gedrag bij “preschoolers” (ongeveer 3 a 5 jarige kinderen) is waar?

  1. Preschoolers laten bijna nooit prosociaal gedrag zien zonder expliciete instructie van volwassenen.

  2. Er is geen verband tussen het prosociale gedrag van preschoolers en hun gedrag op latere leeftijd.

  3. Prosociaal gedrag bij preschoolers gaat meestal samen met lagere niveaus van altruïsme in de volwassenheid, doordat prosociale preschoolers de neiging hebben om tegen de verwachtingen van hun ouders in te gaan als ze adolescent zijn.

  4. Preschoolers die zich spontaan prosociaal gedragen, hebben in de kindertijd en adolescentie meer oog voor behoeften van anderen dan hun leeftijdsgenoten.

Vraag 9

“Kinderen raken gehecht aan hun moeder. Omdat voedsel een eerste levensbehoefte is, wordt de associatie gelegd tussen voedsel en moeder. Deze positieve associatie ligt vervolgens ten grondslag aan de hechting.” Welke theorie gaat van dit principe uit?

  1. De psychoanalytische theorie van attachment.

  2. De leertheorie van attachment.

  3. De cognitieve ontwikkelingstheorie van attachment.

Vraag 10

In de Vreemde Situatie Procedure (‘Strange Situation Procedure’) wordt Bill geobserveerd. Hij is erg van streek als moeder weggaat. Als moeder terugkomt na een korte afwezigheid is hij erg boos en slaat haar. Het kost moeite om hem te troosten. Bill vertoont tekenen van:

  1. Veilige gehechtheid (‘secure attachment’).

  2. Vermijdende gehechtheid (‘avoidant attachment’).

  3. Afwerende of ambivalente gehechtheid (‘resistant or ambivalent attachment’).

  4. Gedesorganiseerde gehechtheid (‘disorganized attachment’).

Vraag 11

Welke van de volgende gedragingen is NIET kenmerkend voor een kind dat geclassificeerd is als onveilig ambivalent gehecht (‘insecure/ambivalent’) in de Vreemde Situatie Procedure?

  1. Vertoont weinig exploratiegedrag.

  2. Kalmeert door de aanwezigheid van een vreemde.

  3. Vertoont veel ‘distress’ als moeder de kamer verlaat.

  4. Benadert moeder bij hereniging maar is moeilijk troostbaar.

Vraag 12

Tavi begint te huilen voordat zijn moeder weggaat in de Vreemde Situatie test. Wanneer ze terugkomt leunt hij in haar richting maar schopt en draait als ze hem oppakt. Tavi lijkt

  1. Veilig gehecht.

  2. Verward-gedesoriënteerd.

  3. Ambivalent (resistant).

Vraag 13

Welke hechtingsstijl komt vaak voor tussen kind en verzorger bij risico-kinderen, zoals ernstig zieke kinderen.

  1. Ambivalent.

  2. Vermijdend.

  3. Ongeorganiseerd / ongeoriënteerd.

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

B

Vraag 3

D

Vraag 4

A

Vraag 5

A

Vraag 6

B

Vraag 7

D

Vraag 8

D

Vraag 9

B

Vraag 10

C

Vraag 11

B

Vraag 12

C

Vraag 13

A

Hoe verloopt de fysieke ontwikkeling tijdens de vroege kindertijd? - TentamenTests 7

 

Vragen

Vraag 1

De ‘false-belief’ taak is een test voor

  1. Theory of Mind.

  2. Morele ontwikkeling.

  3. Empathie.

  4. Sociaal probleemoplossen.

Vraag 2

Tainara ziet dat haar 5-jarige zoon en zijn vriendje in zichzelf praten terwijl zij aan het spelen zijn. Volgens Vygotsky is dit taalgebruik

  1. Functioneel omdat het richting geeft aan het handelen.

  2. Functioneel voor het oefenen en versterken van representatieve schema’s.

  3. Een manifestatie van het onvermogen van jonge kinderen te denken over het perspectief van de ander.

  4. Een onvermijdelijke stap op weg naar sociaal taalgebruik.

Vraag 3

Aan een kind wordt verteld dat Milan langer is dan Carmen en dat Carmen langer is
dan Pieter. Het kind komt zelf tot de conclusie dat Milan langer is dan Pieter. Het kind is dus in staat tot:

  1. Class inclusion.

  2. Transitive inference.

  3. Ordinal selection.

Antwoordindicatie

Vraag 1

A

Vraag 2

A

Vraag 3

B

Hoe verloopt de psychosociale ontwikkeling in de vroege kindertijd? - TentamenTests 8

 

Vragen

Vraag 1

De neo-Piagetaanse benadering combineert:

  1. Uitgangspunten van Piaget’s theorie met die van het “core knowledge” perspectief.

  2. Uitgangspunten van Piaget’s theorie met die van de informatieverwerkingsbenadering.

  3. Uitgangspunten van Piaget’s theorie met die van Galperin’s systeem theoretische instructie.

  4. Uitgangspunten van Piaget’s theorie met die van de evolutionaire ontwikkelingspsychologie.

Vraag 2

Welke stijl van opvoeding wordt gezien als de meest positieve?

  1. Autoritaire opvoedingsstijl.

  2. Permissieve opvoedingsstijl.

  3. Autoritatieve opvoedingsstijl.

Vraag 3

Kinderen die opgevoed worden volgens een __________ ouderschapsstijl worden gekenmerkt door meer impulsiviteit, gebrekkige zelfcontrole, lagere schoolprestaties en meer antisociaal gedrag.

  1. Autoritatieve.

  2. Afwijzend-verwaarlozende.

  3. Toegeeflijke.

  4. Autoritaire.

Vraag 4

Uit onderzoek naar verschillende ouderschapsstijlen blijkt dat kinderen het meest tevreden, beheerst en assertief zijn bij een ... ouderschapsstijl.

  1. Gezaghebbende.

  2. Toelaatbare.

  3. Autoritaire.

Vraag 5

Welke van de volgende zinnen is een voorbeeld van instrumentele agressie ('instrumental aggression')?

  1. Raymond duwt Jenny weg, zodat hij als eerste op de schommel kan.

  2. Raymond zorgt ervoor dat Jenny niet mee mag doen met het spel van de andere kinderen.

  3. Raymond vertelt Jenny dat hij graag het speelgoed wil, dat zij nu heeft.

  4. Raymond schopt het zandkasteel van Jenny kapot, omdat hij boos is.

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

C

Vraag 3

D

Vraag 4

A

Vraag 5

A

Hoe verlopen de fysieke en cognitieve ontwikkeling in de midden-kindertijd? - TentamenTests 9

 

Vragen

Vraag 1

Tainara ziet dat haar 5-jarige zoon en zijn vriendje in zichzelf praten terwijl zij aan het spelen zijn. Volgens Vygotsky is dit taalgebruik

  1. Functioneel omdat het richting geeft aan het handelen.

  2. Functioneel voor het oefenen en versterken van representatieve schema’s.

  3. Een manifestatie van het onvermogen van jonge kinderen te denken over het perspectief van de ander.

  4. Een onvermijdelijke stap op weg naar sociaal taalgebruik.

Vraag 2

Anna breekt per ongeluk vier kopjes als ze haar vader helpt met het dekken van de tafel. Lilly breekt per ongeluk een kopje terwijl ze stiekem een koekje pakt uit de koektrommel. Roosmarijn breekt twee kopjes terwijl ze met haar broer aan het vechten is.

Welk kind verdient de hoogste straf volgens een kind in Piagets pre-operationele stadium van ontwikkeling?

  1. Anna.

  2. Lilly.

  3. Roosmarijn.

  4. Ze worden allemaal gezien als even schuldig.

Vraag 3

Welke multipele intelligenties zijn er volgens Gardner?

Vraag 4

Wanneer is iemand hoogbegaafd?

Antwoordindicatie

Vraag 1

A

Vraag 2

A

Vraag 3

Linguïstische, logisch-wiskundige, ruimtelijke, muzikale, lichamelijke, intrapersoonlijke, interpersoonlijke en naturalistische intelligentie.

Vraag 4

Als een individu een IQ van boven de 130 heeft.

Hoe verloopt de psychosociale ontwikkeling in de midden-kindertijd? - TentamenTests 10

 

Vragen

Vraag 1

Het belang van vriendschap verandert naarmate men ouder wordt. Wat is voor een kind tussen de 8 en de 12 jaar de drijfveer achter het aangaan van vriendschapsrelaties?

  1. Het opdoen van prikkeling, sensatie en plezier door het samen spelen.

  2. Bij een groep horen, niet afgewezen worden, en zichzelf op een positieve manier kunnen presenteren.

  3. Het ontdekken van de eigen identiteit en het ontplooien van het eigen karakter.

Vraag 2

Welke kinderen voelen zich over het algemeen het meest eenzaam?

  1. Kinderen die zich genegeerd voelen.

  2. Kinderen die zich verstoten voelen.

  3. Kinderen die eerst populair waren en bijvoorbeeld op een andere school daalden in populariteit.

Vraag 3

De tien jaar oude Adriaan is sociaal, goed in sport, en heeft veel gevoel voor humor, maar hij is ook agressief en verstoort soms de boel. Zijn klasgenoten zien hem als verwaand. Wanneer de sociometrische status in kaart wordt gebracht dan zou Adriaan waarschijnlijk gecategoriseerd worden als:

  1. Genegeerd (‘neglected’).

  2. Controversieel (‘controversial’).

  3. Gemiddeld (‘average ).

  4. Verworpen (‘rejected’).

Vraag 4

Het belang van vriendschap verandert naarmate men ouder wordt. Wat is voor een kind tussen de 8 en de 12 jaar de drijfveer achter het aangaan van vriendschapsrelaties?

  1. Het opdoen van prikkeling, sensatie en plezier door het samen spelen.

  2. Bij een groep horen, niet afgewezen worden, en zichzelf op een positieve manier kunnen presenteren.

  3. Het ontdekken van de eigen identiteit en het ontplooien van het eigen karakter.

Vraag 5

In vergelijking met adolescenten, zien jonge basisschoolkinderen vriendschappen meer in termen van:

  1. Het delen van dezelfde activiteiten.

  2. Het delen van dezelfde houding.

  3. Het delen van dezelfde ideeën.

  4. Het delen van persoonlijke informatie.

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

B

Vraag 3

B

Vraag 4

B

Vraag 5

A

Hoe verlopen de fysieke en cognitieve ontwikkeling tijdens de adolescentie? - TentamenTests 11

 

Vragen

Vraag 1

Welke van de onderstaande beweringen over de ontwikkeling in de puberteit is waar?

  1. Bij meisjes vindt de eerste menstruatie altijd voor de piek in de lengtegroei plaats.

  2. Bij meisjes wordt de puberteitsontwikkeling geheel gestuurd door oestrogenen (‘estrogens’) en bij jongens door androgenen (androgens).

  3. De secundaire geslachtskenmerken ontwikkelen zich na de primaire geslachtskenmerken.

  4. Meisjes bereiken hun volwassen lengte eerder dan jongens.

Antwoordindicatie

Vraag 1

D

Hoe verloopt de psychosociale ontwikkeling in de adolescentie? - TentamenTests 12

 

Vragen

Vraag 1

Kelton van 18 heeft gebroken met zijn ouders en is lid geworden van een extremistische groepering. Hij is een van de meest dogmatische, inflexibele, en intolerante leden van zijn groep. Bij een classificering naar identiteitsstatus zou Kelton waarschijnlijk worden ingedeeld bij de jongeren met/in een

  1. “Diffused identity”.

  2. “Foreclosed identity”.

  3. “Moratorium”.

  4. “Achieved identity”.

Vraag 2

Bij de ontwikkeling van agressief gedrag zijn twee trajecten te onderscheiden: vroege starters en late starters (“early onset” en “late onset”). Belangrijke verschillen tussen deze twee groepen zijn dat:

  1. Kinderen in de eerste groep als volwassenen meer problemen hebben.

  2. Kinderen in de laatste groep als volwassenen meer problemen hebben.

  3. Agressie in de eerste groep volledig biologisch bepaald is en in de tweede groep niet.

  4. Agressie in de tweede groep volledig biologisch bepaald is en in de eerste groep niet.

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

A

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1943 1