TentamenTests bij Testtheorie en testgebruik aan de Rijksuniversiteit Groningen - 2013
Vragen
Vraag 1
Na een advertentie voor werving van studenten voor een callcenter worden na een selectieprocedure van 200 sollicitanten er 80 aangenomen. De toevalskans (de fractie geschikten op basis van toeval aangenomen) is 0.60 en de verwachte succesratio (de fractie succesvolle kandidaten binnen de aangenomen groep) is 0.80. Hoe groot is het aantal ten onrechte afgewezen personen?
- 56
- 64
- 24
- 8
Vraag 2
Welke uitspraak is onjuist?
- De product-moment coëfficiënt (Pearson correlatiecoëfficiënt) is een geschikte coëfficiënt om de predictieve validiteit van een test te onderzoeken als een kromlijnig verband wordt verwacht tussen test- en criteriumscores.
- Een moderatorvariabele is een variabele die de relatie tussen testscores en criteriumscores beïnvloedt.
- De validiteit van een test is gevoelig voor variatie in de spreiding van de testscores tussen steekproef en populatie.
- Een onverwacht lage predictieve validiteit van een test kan het gevolg zijn van het negeren van de complexe samenstelling van de steekproef
Vraag 3
Welke uitspraak is onjuist?
- Items die voldoen aan het Rasch-model of het model van monotone homogeniteit hebben gemeenschappelijk dat ze allen een monotoon niet- dalende IR-functie hebben.
- Wanneer een reeks items voldoet aan het Mokken-model van dubbele monotonie kunnen deze items geordend worden op moeilijkheidsgraad op basis van de geschatte delta-parameters.
- Het drie-parameter logistisch IRT-model laat toe dat items variëren in pseudokansniveau, moeilijkheidsgraad en discriminerend vermogen.
- Een item is vraagzuiver wanneer de IR-functie van het item voor alle onderscheiden groepen gelijk is.
Vraag 4
Het Rasch-model uit de item-response theorie wordt ook wel 1-parameter logistisch model genoemd. Wat is de reden daarvan?
- Het Rasch-model is het eenvoudigste model uit de item-respons theorie.
- Het Rasch-model is een functie van slechts één variabele: de vaardigheid van de respondent.
- Het Rasch-model biedt alleen variatie in de moeilijkheidsgraad van een item.
- Het Rasch-model biedt alleen variatie in de discriminatie van een item.
Vraag 5
In de transformatie van ruwe scores naar genormaliseerde standaardscores wordt eerst de cumulatieve proportie (cp) en vervolgens de gecorrigeerde cumulatieve proportie (cp-p/2) uitgerekend. De reden voor die correctie is dat:
- De testscores opgevat worden als een continue schaal.
- De testscores opgevat worden als een discrete schaal.
- De z-schaal niet normaal verdeeld is.
- De z-waarde gekoppeld is aan een bepaalde proportie mensen die lager scoren.
Vraag 6
Test i heeft een betrouwbaarheid van .51 en de geobserveerde testscores hebben een standaarddeviatie van 3. Wat is de standaardmeetfout van deze test?
- 2.1
- 1.5
- 1.2
- 0.85
Vraag 7
Het typerende kenmerk van een norm als kenmerk van een test is:
- Het vergelijken van de ruwe score met een absolute standaard.
- Een minimaal te behalen testscore.
- Het gebruik maken van deelscores.
- De vergelijking met de prestaties van anderen.
Vraag 8
Hieronder zijn verschillende typen antwoorden op een niveautest gegeven. Welk(e) van die antwoorden kan/kunnen omgezet worden in een dichotome score?
- Een item met een open vraag
- Een twee-keuze multiple choice item
- Een vier-keuze multiple choice item
- A, B en C zijn correct
Vraag 9
Een test wordt gebruikt in een eenvoudig selectie model. Het voordeel van een test met een hoge validiteit is, dat:
- er uit veel geschikte kandidaten gekozen kan worden.
- de succesratio gelijk wordt aan de selectiersatio.
- er weinig ongeschikten geselecteerd worden.
- de selectieratio hoog gelegd kan worden.
Vraag 10
Bij onderzoek naar de predictieve validiteit van een test is het absoluut noodzakelijk dat:
- De predictor betrouwbaar gemeten wordt.
- Het onderzoek uitgevoerd wordt bij een representatieve steekproef
- De criteriumscores betrouwbaar gemeten worden
- Aan alle eisen vermeld in a, b en c voldaan wordt.
Vraag 11
Volgens het Birnbaum-model wordt de kans dat een persoon j met θj een specifieke respons (juist/fout) geeft op item h behalve de vaardigheid θjbepaald door:
- De moeilijkheidsgraad van het item
- De moeilijkheidsgraad en het discriminerend vermogen van het item
- De moeilijkheidsgraad en het pseudokansniveau van het item
- De moeilijkheidsgraad, het pseudokansniveau en het discriminerend vermogen van het item.
Vraag 12
Voor de individuele diagnostische praktijk is het eventuele verschil tussen de scores op twee subtests van groot belang. De twee subtests X en Y hebben een zeer behoorlijke betrouwbaarheid van respectievelijk 0.78 en 0.88. Welk ander gegeven is van belang om de betrouwbaarheid van de verschilscores te kunnen bepalen?
- De grootte van de verschillen tussen de subtests
- De voorspellende waarde van de subtests
- De covariantie van de subtests onderling
- Er zijn geen andere gegevens nodig om de betrouwbaarheid van verschilscores te bepalen
Vraag 13
De score van een proefpersoon op een test is 70, het gemiddelde is 100, de standaarddeviatie van de test is 15, de alphacoëfficiënt is 0.90 en de standaardmeetfout is 5. De betrouwbare score is geschat op 73. Het betrouwbaarheidsinterval rond de betrouwbare score is ongeveer:
- 55-85
- 60-80
- 63-83
- 68-78
Vraag 14
Volgens de klassieke testtheorie is de geobserveerde variantie (s2x) de som van de betrouwbare variantie (s2t) en de errorvariantie (s2e) dus: s2x = s2t + s2e. Deze formule geldt:
- Alleen als betrouwbare score en de errorscore nul met elkaar correleren.
- Alleen als geobserveerde score en de errorscore nul met elkaar correleren.
- Alleen als de geobserveerde score en de criteriumscore niet nul correleren.
- Altijd.
Vraag 15
Welke van onderstaande beweringen over de in het boek behandelde gokcorrectie is niet juist?
- De gecorrigeerde scores hebben een hogere variantie dan de ruwe scores
- De correlatie tussen de ruwe scores en de gecorrigeerde scores is 0.
- Er is soms sprake van gedeeltelijke kennis waardoor de kans om een vraag goed te gokken groter wordt en de correctieformule niet meer klopt
- Niet alle foute antwoorden zijn het resultaat van een gok
Vraag 16
Onderzoek naar de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid tussen twee beoordelaars levert de onderstaande tabel op:
|
| Beoordelaar 1 |
|
|
|
| Categorie A | Categorie B | Totaal |
Beoordelaar 2 | Categorie A | 4 | 1 | 5 |
| Categorie B | 1 | 4 | 5 |
| Totaal | 5 | 5 | 10 |
De waarde van Cohens Kappa is gelijk aan:
- 0.30
- 0.50
- 0.60
- 0.80
Vraag 17
Wat is het bezwaar van een item dat gebaseerd is op matching of toeschrijving?
- De analyse van items gebaseerd op matching is gecompliceerd
- De respondent begrijpt te gemakkelijk waar het de testconstructeur om gaat
- Het is in de praktijk moeilijk om perfect matchende items te maken
- Bij matching ontstaan afhankelijke keuzes
Vraag 18
Welke van de onderstaande uitspraken over de effectiviteit van een enkelvoudige selectie is waar?
- Hoe strenger de toelatingstest, hoe hoger de succesratio
- Hoe lager het aantal geschikte kandidaten, hoe hoger de succesratio
- Hoe hoger de toevalskans, hoe lager de succesratio
- Hoe lager de selectieratio, hoe lager de succesratio
Vraag 19
Wanneer een onderzoeker wil achterhalen of een test meet wat hij zegt te meten, dan doet hij onderzoek naar:
- de begripsvaliditeit
- de incremental validiteit
- de predictieve validiteit
- de indrukvaliditeit (face validity)
Vraag 20
Om een rekentest bestaande uit 10 meerkeuzevragen te kunnen normeren, wordt deze afgenomen bij een grote groep respondenten. De onderzoeker wil voor de beschrijving van de items gebruik maken van een model uit de item response theorie. Welk van de onderstaande standpunten is juist?
- Het Rasch model voldoet niet omdat de itemmoeilijkheden niet bekend zijn
- Het Rasch model voldoet niet omdat het pseudokansniveau groter is dan nul is.
- Het Rasch model voldoet wel mits de discriminatieparameters bij alle items gelijk zijn.
- Het Rasch model voldoet wel mits alle items even moeilijk zijn.
Vraag 21
Wanneer men testscores corrigeert voor gissen, heeft dat tot gevolg dat:
- De nauwkeurigheid van de meting (gecorrigeerde scores) beter is.
- De gecorrigeerde scores sterker correleren met een criterium dan de oorspronkelijke scores.
- De ordening van personen op basis van gecorrigeerde scores verandert ten opzichte van de ordening van dezelfde personen op basis van hun oorspronkelijke scores.
- De gecorrigeerde scores een grotere spreiding hebben dan de oorspronkelijke scores.
Vraag 22
De alphacoëfficiënt is een
- Stabiliteitscoëfficiënt
- Differentiatiecoëfficiënt
- Interne-consistentiecoëfficiënt
- Equivalentcoëfficiënt
Vraag 23
Welke uitspraak is juist?
- Standaardscores zijn altijd normaal verdeeld.
- De ruwe scores op een test zijn altijd normaal verdeeld.
- T-scores zijn altijd normaal verdeeld.
- Z-scores zijn altijd normaal verdeeld.
Vraag 24
Hoe kan je nagaan of een juiste score op een meerkeuzevraag van een toets het gevolg is van gissen?
- Door de a-waarden van de afleiders te berekenen.
- Door de p-waarde van de vraag te berekenen.
- Door de correlatie met andere vragen in de toets te berekenen.
- Door de giscorrectie toe te passen.
Vraag 25
Een vraag in een studietoets met meerkeuzevragen functioneert goed wanneer
- De itemvariantie laag is en de a-waarden ongeveer gelijk zijn.
- De leerlingen de afleiders ongeveer even vaak gekozen hebben en de p-waarde hoog is (.80).
- Meer dan de helft van de leerlingen het goede antwoord gekozen heeft en de itemtotaal correlatie laag is.
- Meer dan de helft van de leerlingen het goede antwoord gekozen heeft en de afleiders ongeveer even vaak gekozen worden.
Vraag 26
Waarmee heeft intersubjectiviteit vooral te maken?
- Objectiviteit van de test
- Validiteit van de test
- Standaardisatie van de test
- Normering van de test
Vraag 27
De directeur van een zorginstelling voor kinderen met een verstandelijke beperking wil nieuwe pedagogische medewerkers aannemen. Voor de selectie van medewerkers maakt hij gebruik van een eenvoudig selectiemodel. De resultaten hiervan staan vermeld in de onderstaande tabel. Wat is de toevalskans van deze tabel?
|
| Testprestatie |
|
|
| Onvoldoende | Voldoende |
Criteriumprestatie | Voldoende | 4 | 1 |
| Onvoldoende | 1 | 4 |
- 0.80
- 0.66
- 0.60
- 0.40
Vraag 28
Welke van de volgende soorten validiteit wordt door de APA voorgesteld?
- Divergent validity
- Predictive validity
- Face validity
- Congruent validity
Vraag 29
Het gemiddelde van ruwe somscores (X-scores) is gelijk aan het gemiddelde van de ervan afgeleide z-scores.
- Ja, dat klopt.
- Ja, dat klopt alleen als de verdelingsvorm gelijk is.
- Ja, dat klopt alleen voor genormaliseerde standaardscores.
- Nee, dat klopt niet.
Vraag 30
Een z-score van -1.5 drukt uit:
- Dat de ruwe score 1,5 standaarddeviatie boven de betrouwbare (true) score ligt.
- Dat de ruwe score 1,5 standaarddeviatie onder de betrouwbare (true) score ligt.
- Dat de ruwe score 1,5 standaarddeviatie boven de gemiddelde score ligt.
- Dat de ruwe score 1,5 standaarddeviatie onder de gemiddelde score ligt.
Vraag 31
Testconstructeurs zijn zeer geïnteresseerd in de Rxx, de item-totaal correlatie. Deze maat wordt gebruikt om te beoordelen of:
- Een testitem parallel is aan een ander testitem.
- Een testitem niet te moeilijk of te gemakkelijk is voor de respondenten.
- Een testitem hetzelfde meet als de test in zijn geheel.
- Een testitem een normaal verdeelde variabele is.
Vraag 32
Een student heeft tijdens een toets die bestaat uit 20 meerkeuzevragen met twee antwoordopties 15 vragen goed en 5 vragen fout beantwoord. Neem aan dat er aan de voorwaarden voor de gokcorrectie is voldaan. Wat wordt de gecorrigeerde score na toepassing van de gokcorrectie?
- 15
- 12,5
- 10
- 5
Vraag 33
Welk bezwaar hebben Drenth & Sijtsma tegen het wegen van testitems?
- Drenth & Sijtsma hebben helemaal geen bezwaren tegen het wegen van testitems.
- Het vergt veel extra werk en levert weinig op.
- Het wegen van testitems verlaagt de correlatie met het criterium.
- Gewogen en ongewogen scores correleren in het algemeen laag met elkaar.
Vraag 34
Een goed testitem voldoet aan bepaalde eisen. Welke van de volgende eigenschappen wordt niet gezien als een belangrijk kenmerk van een goed testitem?
- Specificiteit
- Objectiviteit
- Normering
- Discriminatie
Vraag 35
Een aantal studenten dat is gezakt voor een tentamen doet mee aan de herkansing. Ze hebben zich echter niet beter voorbereid dan op het eerste tentamen. Toch slagen enkele van hen nu wel. Kan geconcludeerd worden dat de herkansing makkelijker was dan het eerste tentamen?
- Nee, dit is waarschijnlijk regressie naar het gemiddelde.
- Nee, dit is waarschijnlijk het effect van betrouwbaarheid van verschilscores.
- Ja, het tentamen moet gemakkelijker geweest zijn.
- Nee, het tweede tentamen is waarschijnlijk betrouwbaarder dan het eerste.
Vraag 36
Validiteit wordt door Drenth en Sijtsma omschreven als:
- De mate waarin een test aan zijn doel beantwoordt.
- De mate waarin een test voorspellende waarde bezit.
- De mate waarin een test correleert met een extern criterium.
- De mate waarin een test datgene meet wat deze verondersteld wordt te meten.
Vraag 37
Volgens de theorie is de item-respons score op een item afhankelijk van:
- De interactie tussen de latente vaardigheid van een individu en het pseudokansniveau.
- De interactie tussen de latente vaardigheid van een individu en de moeilijkheidsgraad van een item.
- De interactie tussen de moeilijkheidsgraad van een item en de discriminatieparameter.
- De interactie tussen de moeilijkheidsgraad van een item en het pseudokansniveau.
Vraag 38
Test I heeft een kleinere standaardmeetfout dan test II. Heeft test I dan ook een grotere betrouwbaarheid (Rxx) dan test II? (Gebruik voor je antwoord de formule voor de standaardmeetfout)
- Nee
- Ja
- Dat hangt af van de verschilscore betrouwbaarheid
- Dat hangt af van de standaarddeviatie van de geobserveerde scores
Vraag 39
Twee parallelle tests, bestaande uit evenveel items, worden bij een grote groep respondenten afgenomen. De ruwe scores van beide testen blijken een correlatie van 0.67 te hebben. De onderzoeker besluit om beide testen te combineren tot één grote test. Wat zal de betrouwbaarheid van de nieuwe test zijn?
- Zonder standaardmeetfouten niet te bepalen
- 0.67
- Lager dan 0.67
- Hoger dan 0.67
Vraag 40
De chronologische leeftijd zoals die gebruikt wordt bij de berekening van het kalenderleeftijd Stanford-Binet IQ staat eigenlijk voor:
- De behaalde testscore omgezet in maanden.
- De behaalde testscore gecorrigeerd voor het aantal maanden.
- De volgens kalenderleeftijd verwachte testscore.
- De leeftijd in maanden met een maximum van 180 maanden.
Vraag 41
Een assumptie voor de meest gebruikte formule voor toevalscorrectie is de volgende:
- Dat een fout slechts kan ontstaan door het niet goed te raden.
- Dat bij raden niet alle alternatieven dezelfde kans hebben om gekozen te worden.
- 1 en 2 zijn beide juist.
- 1 en 2 zijn beide onjuist.
Vraag 42
Wanneer testscores bij elkaar worden opgeteld, welk schaaltype is dan zeker niet aan de orde?
- Ratio
- Interval
- Ordinaal
- Nominaal
Antwoordindicatie
Vraag 1
A
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 403-412
Vraag 2
A
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 352-355
Vraag 3
B
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 283-284
Vraag 4
C
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 264
Vraag 5
A
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 184
Vraag 6
A
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 203-204
Vraag 7
D
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 43
Vraag 8
D
Vraag 9
C
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 52-53
Vraag 10
D
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 352-356
Vraag 11
B
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 274-276
Vraag 12
C
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 214-242
Vraag 13
C
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 227-230
Vraag 14
A
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 201-202
Vraag 15
B
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 156-160
Vraag 16
C
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 47-49
Vraag 17
D
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 128-129
Vraag 18
A
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 405-406
Vraag 19
A
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 368-369
Vraag 20
B
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 263
Vraag 21
D
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 158
Vraag 22
C
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 215
Vraag 23
C
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 185
Vraag 24
C
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 139
Vraag 25
D
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 138
Vraag 26
A
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 46
Vraag 27
D
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 405
Vraag 28
B
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 334
Vraag 29
D
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 182
Vraag 30
D
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 465-466
Vraag 31
C
Vraag 32
C
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 156-158
Vraag 33
B
Vraag 34
C
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 45
Vraag 35
A
Vraag 36
A
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 328
Vraag 37
B
Vraag 38
D
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 203-204
Vraag 39
D
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 206-210
Vraag 40
C
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 21
Vraag 41
A
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 156-157
Vraag 42
D
Vindplaats in Testtheorie, Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e druk): 54
Bron
Deze TentamenTest is gebaseerd op het jaar 2013.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3676 | 1 |
Add new contribution