Betoog: Ontwikkelingshulp is de moeite waard
Het was juli 2014, dichtbij Durban, een stad in het oosten van Zuid-Afrika. Het was een mooie dag, zo’n dag waarop de zon fel scheen en de lucht stralend blauw was: precies zoals dit land wordt aangeprezen in de vele reisgidsen. Adembenemende natuur, gigantische golven en het gouden zonlicht dat de glooiende heuvels zo magisch laat stralen. Die dag heb ik helaas ook zelf ervaren dat het land niet voor iedereen zo veel moois te bieden heeft. Een klein meisje, ze heette Zanele, van een jaar of 5, kwam huilend en schreeuwend op me afgerend. ‘’Umama, umama!’’ riep ze, wat ‘’mama’’ betekent in het Zoeloe, de taal van de lokale bevolking. ‘’Umama, umama!’’ Haar stem, zo jong en zacht, maar met zoveel emotie en kracht schreeuwde ze het uit. Maar ik, ik was haar moeder natuurlijk helemaal niet. Haar kleine gezichtje, volledig bedekt met stromende tranen, keek me vragend aan. Met een mond vol tanden stond ik daar. Ik wist niets meer te zeggen. Ze pakte mijn hand en trok me mee, nog steeds hard huilend. Ze holde naar haar huisje en nam me mee naar binnen. Bij één bedje stopten we ineens. Het was leeg. ‘’Umama,’’ zei ze nog een keer. Toen drong het tot me door. Ik wist helaas meteen wat ze bedoelde. Haar moeder was overleden aan de gevolgen van aids, net zoals haar vader twee jaar eerder, en dat betekende helaas ook dat Zanele en haar broertjes zo goed als zeker hiv-positief waren. Maar medicijnen, daar was geen geld voor. En wie nam nu de zorg van de kinderen op zich?
Zanele en haar familie zijn helaas niet de enigen. Te veel mensen op de wereld gaan dood door een gebrek aan eten en drinken, te veel mensen op de wereld krijgen de kans niet om naar school te gaan en zich te ontwikkelen en te veel mensen op de wereld leven iedere dag in een vervuilde omgeving waar ze ziek van worden. Het is oneerlijk. Arm en rijk, gezond en ongezond en veilig en onveilig liggen duizenden kilometers van elkaar vandaan. Maar die brug die ze weer dichterbij elkaar zal brengen, kan gebouwd worden. Aan schrijdende armoede, in welke vorm dan ook, moet een einde worden gemaakt. Dat is mogelijk, maar dat kunnen ontwikkelingslanden nooit alleen oplossen. De hulp van buitenaf is essentieel. Daarom is het van groot belang dat er niet bezuinigd gaat worden op ontwikkelingssamenwerking.
Wat ik vooraf heel duidelijk wil maken is dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking. Bij ontwikkelingshulp is er meestal sprake van een geld- of goederendonatie, zoals het geven van zakken eten en het uitdelen van water. Bij ontwikkelingssamenwerking, daarentegen, wordt er, samen met de lokale bevolking, gewerkt aan welvarendere levensomstandigheden op een duurzame manier. Om dit te illustreren gebruik ik graag het voorbeeld van de vis. Je kunt iemand namelijk een aantal vissen geven zodat hij een paar dagen te eten heeft, maar je kunt hem ook leren te vissen, zodat hij zijn hele leven lang eten heeft. In het laatste geval spreken we van ontwikkelingssamenwerking en dit is dan ook precies waar ik voor pleit.
Het eerste argument dat ik wil geven is dat ontwikkelingssamenwerking niet alleen hulp voor een ontwikkelingsland is, maar tegelijkertijd ook voor onszelf. De wereld is door globalisering de afgelopen decennia steeds kleiner geworden. Binnen 24 uur vlieg je al naar de andere kant van de aarde. Dit betekent dat Nederland niet langer alleen aan zichzelf kan denken. Ons land is verbonden met alle andere landen en heeft belang bij een welvarende, stabiele wereld. Meer ontwikkeling over de hele wereld betekent namelijk ten eerste een grotere afzetmarkt voor ons eigen land. Hoe welvarender een ander land is, hoe eerder zij producten uit Nederland zullen kunnen en willen importeren en aanschaffen. Uit onderzoek van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB), de rekenkamer van het ministerie van Buitenlandse Zaken, is gebleken dat 70 tot 90% van het geld dat wordt besteed aan ontwikkelingssamenwerking, weer terug in Nederland komt. Door meer welvaart te creëren, stimuleren we dus niet alleen de economie van het betreffende ontwikkelingsland, maar ook die van onszelf. Dat zijn twee vliegen in één klap!
Hieruit voortvloeiend wil ik benadrukken dat Integratie en criminaliteit al jarenlang een groot probleem in Nederland zijn. Door de snelle globalisatie, zijn internationale grenzen voor een groot deel vervaagd en soms zelfs verdwenen. De officiële geografische grenzen bestaan weliswaar nog steeds, maar in de praktijk heb je nauwelijks door dat je Duitsland binnenrijdt als het ‘’Welkom in Duitsland’’-bord er niet had gestaan. De vervaging van grenzen biedt veel voordelen: we kunnen als burgers namelijk letterlijk gaan en staan waar we willen. Helaas brengt deze verandering ook negatieve gevolgen met zich mee. Zo is de bestrijding en opsporing van criminaliteit moeilijk geworden, omdat het niet beperkt blijft binnen de grenzen van een land. We spreken in dit geval ook wel van grensoverschrijdende criminaliteit. We hebben niet alleen meer te maken met criminaliteit vanuit Nederland, maar met criminaliteit van over de hele wereld. Grote internationale drugsbendes en terroristische groeperingen zoals IS zijn daar voorbeelden van. De redenen dat men overgaat tot criminele activiteiten, zijn vaak wanhoop en een gebrek aan geld en voorzieningen. Mensen die leven in ellendige omstandigheden zijn vatbaar voor criminaliteit; zij zijn een makkelijk doelwit voor groeperingen die op zoek zijn naar leden. Kansloze jongeren wordt een gouden toekomst beloofd als zij de jihad, de heilige oorlog, gaan vechten. Voor deze jongeren is op dat moment alles beter dan blijven waar ze zijn. Criminaliteit bestrijden begint dus bij de wortels; de allerdiepste oorzaak. Alleen oppakken en straffen heeft geen zin als we vervolgens niets aan hun levensomstandigheden veranderen, waardoor ze daarna nogmaals de fout ingaan: misschien niet alleen zij zelf, maar ook anderen na hen zullen uit wanhoop de criminaliteit ingaan als we niets aan de ellendige omstandigheden doen. Om internationale criminaliteit te reduceren en aan te pakken zijn we gebaat bij een welvarende wereld, waar iedereen genoeg kansen en mogelijkheden krijgt om naar school te gaan en geld te verdienen. Door ontwikkelingssamenwerking te bieden, geven we mensen in kansloze gebieden een mogelijkheid om kansrijk te worden en zorgen we er zo samen voor dat zij geen reden hebben om over te gaan tot criminaliteit, wat de veiligheid van onszelf ten goede komt. Hierbij wil ik vermelden dat fraude en andere geldzaken, ook wel ‘’rijkeluiscriminaliteit’’ of ‘’witteboordencriminaliteit’’ genoemd, zullen altijd moeilijk te bestrijden blijven, maar dit is dan ook niet het soort geweld dat direct slachtoffers veroorzaakt en een direct gevaar vormt voor de samenleving. Kortom, ontwikkelingssamenwerking zorgt dus voor een stabiele, welvarende wereld voor iedereen, waardoor andere landen ook een afzetmarkt kunnen worden voor Nederland en door meer welvaart en rechtvaardigheid zal bovendien de internationale, grensoverschrijdende criminaliteit afnemen, wat de veiligheid van ons eigen land ten goede komt.
Vervolgens wil ik benadrukken dat wij als mensen een morele plicht hebben om een ander in moeilijkheden te ondersteunen. Volgens UNICEF komt 80% van de totale wereldpopulatie rond van minder dan 1 dollar per dag, sterven er iedere dag gemiddeld tweeëntwintighonderd kinderen door armoede en hebben ongeveer 1,1 biljoen mensen op de wereld geen toegang tot schoon drinkwater. Dit kunnen en mogen we niet negeren. Dit kunnen en mogen we niet zomaar voorbij laten gaan en we kunnen absoluut niet gewoon blijven wachten totdat het beter gaat. Wij hebben als ontwikkeld land de mogelijkheden om iets te veranderen aan de scheve welvaarts- en ontwikkelingsverdeling in de wereld. Wij beschikken over de kennis en de middelen om te werken aan een eerlijkere wereld. Uit de kamerbrief van Minister Ploumen, de minister van ontwikkelingssamenwerking, die zij schreef aan de Tweede Kamer over de voortgang van prioritaire thema’s van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking in 2013, blijkt onder andere dat 2,5 miljoen mensen in dat jaar toegang kregen tot sanitaire voorzieningen en 2 miljoen mensen tot schoon drinkwater. Ontwikkelingssamenwerking boekt dus weldegelijk resultaat. Bovendien heeft Nederland zich te houden aan de afspraken en verdragen die zij in het verleden hebben afgesloten. Nederland kan alleen veel bezuinigen als het besluit om uit de Europese Unie te stappen, de Wereldbank te verlaten en uit alle belangrijke organisaties van de Verenigde Naties te gaan, terwijl we juist in deze geglobaliseerde, verbonden wereld zoveel baat hebben bij deze internationale organisaties waar afspraken worden gemaakt over zaken die landen nu niet langer alleen individueel, maar ook gezamenlijk aangaan, zoals het milieu en veiligheid. Wij hebben als mensen dus een plicht om een ander in nood te helpen: zowel moreel als wettelijk, gezien de ondertekening van verdragen in het verleden waar we ons aan dienen te houden.
Als derde wil ik aantonen dat Nederland zichzelf in goed daglicht zet door bezig te zijn met ontwikkelingssamenwerking en het bieden van hulp aan arme landen die dat zo hard nodig hebben. Paul Hoebink, bijzonder hoogleraar Ontwikkelingssamenwerking aan de Radboud Universiteit van Nijmegen, legt uit dat Nederland altijd een goede naam heeft gehad als royale donor. ‘’Het is eigenlijk heel simpel:’’, zegt hij, ‘’ als Nederland volop meedoet in de ontwikkelingssamenwerking, kan het ook eisen stellen aan anderen.’’ Dit komt Nederland ten goede in een wereld van toenemende verbondenheid waarin vele internationale besprekingen worden gehouden en afspraken regelmatig moeten worden gemaakt. Als wij bereid zijn om iets extra’s uit te trekken voor ontwikkelingssamenwerking, hebben wij bijvoorbeeld ook een grotere stem in de Doha-rondes van de Wereld Handelsorganisatie (WHO), waar afspraken worden gemaakt over eerlijke handel in de wereld, waardoor de Nederlandse belangen beter kunnen worden vertegenwoordigd. ‘’Bovendien’’, vertelt Paul Hoebink, ‘’zien veel landen dat de Nederlandse steun hen daadwerkelijk heeft geholpen. Zij zullen, als er genoeg kapitaal beschikbaar is, hun orders dus sneller in Nederland plaatsen dan ergens anders.’’ Door dus zelf te investeren in ontwikkelingssamenwerking, zet Nederland zichzelf in een positief daglicht en kunnen we ook eisen stellen aan andere landen tijdens belangrijke vergaderingen waardoor we ons eigen belang beter kunnen vertegenwoordigen.
Als laatste wil ik noemen dat ontwikkelingssamenwerking kan bijdragen aan het verminderen van de werkloosheid in Nederland. Afgelopen juli stond het aantal werklozen in ons land op 657.000, wat betekent dat ruim 8,5% van de beroepsbevolking geen werk had. De Volkskrant publiceerde op 4 juli een artikel waarin stond dat de IOB, de rekenkamer van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, had berekend dat ontwikkelingssamenwerking maar liefst 15 duizend banen oplevert , met name door een stijgende export, zoals functies in een bedrijf dat medische goederen of apparatuur levert aan ontwikkelingslanden, maar ook door de functies die vrijkomen bij het toenemende aantal organisaties en stichtingen dat zich inzet voor ontwikkelingssamenwerking, zoals het promoten van vrijwilligerswerk en het zoeken naar donoren. Als Nederland de afgesproken hoeveelheid geld (0,7% van het BNP) blijft besteden aan ontwikkelingssamenwerking, zal het aantal banen dat vrijkomt blijven groeien door de komst van meer bedrijven en organisaties en door een grotere vraag naar producten uit Nederland. Dus blijven we investeren in ontwikkelingssamenwerking, dan levert dat zomaar 15 duizend extra banen op voor de Nederlandse bevolking..
Een argument dat vaak tegen ontwikkelingssamenwerking wordt gegeven, is dat ontwikkelingslanden afhankelijk worden van de hulp die ze wordt geboden. Echter laat dit zien dat het verschil tussen ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking voor velen nog niet duidelijk is. Als er voortdurend grote zakken vol met eten worden gebracht, hebben mensen wellicht geen honger meer, maar dan kunnen mensen inderdaad weldegelijk afhankelijk worden van de hulp, omdat zij zelf nooit leren hoe ze voor eten kunnen zorgen. Bij ontwikkelingssamenwerking, daarentegen, worden juist technieken aangeleerd die mensen langdurig helpen, zoals het voorbeeld van de vis, waarbij iemand krijgt uitgelegd hoe hij het beste en het meest efficiënt vis kan vangen, zodat hij voor de rest van zijn leven voedsel heeft, zonder dat hij steeds afhankelijk is van buitenlandse steun. Er moet dus goed worden nagedacht over de vorm van hulp die wordt gegeven aan ontwikkelingslanden: het moet efficiënt en duurzaam zijn zonder dat het betreffende land afhankelijk wordt van de geboden hulp. Ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking zijn dus twee totaal verschillende begrippen die regelmatig door elkaar worden gehaald. In het geval van ontwikkelingshulp bestaat inderdaad het risico dat de ontwikkelingslanden afhankelijk worden van de hulp, maar als de ontwikkelingssamenwerking goed wordt uitgevoerd is dit eigenlijk vrijwel onmogelijk, omdat juist de zelfstandigheid van landen wordt benadrukt.
Bovendien noemen tegenstanders vaak dat er veel te veel geld aan de strijkstok zou blijven hangen: het geld zou niet terecht komen bij de arme mensen die het zo hard nodig hebben, maar bij de organisaties zelf. Echter blijkt uit het Goede Doelen Rapport van 2013, opgesteld door de VFI , een bracheorganisatie van goede doelen, dat er van iedere gedoneerde euro slechts 10% naar de organisatiekosten gaat en dus 90% terechtkomt bij de projecten in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. De VFI onderzocht 36 goede doelen en ze vroeg de Nederlandse mensen naar hun schatting over het deel van het gedoneerde geld dat aan de ‘’strijkstok’’ blijft hangen. Ze kwamen tot de conclusie dat de verwachting van de Nederlandse mensen was dat 40% van het geld binnen de organisatie blijft hangen, terwijl dit in werkelijkheid dus slechts 10% is. Natuurlijk zou het ideaal zijn als de volle 100% zou worden besteed in de ontwikkelingslanden, maar goede en efficiënte hulp vereist organisatie en aanpak in Nederland en hier moet simpelweg tijd en geld voor worden uitgetrokken om het goed te laten verlopen. Het percentage gedoneerde geld dat niet terechtkomt waar de donateurs het bedoeld hadden, blijkt dus slechts een zeer klein deel te zijn, terwijl maar liefst 90% van het geld rechtstreeks bij de projecten in de ontwikkelingslanden terechtkomt.
Al met al moet er absoluut niet worden bezuinigd op ontwikkelingssamenwerking. Het bieden van ontwikkelingssamenwerking betekent ten eerste niet alleen welvaart voor het betreffende ontwikkelingsland, maar net zo goed voor onszelf, met name door een stijgende export. Bovendien zorgt meer stabiliteit en welvaart in een geglobaliseerde, grenzeloze wereld, voor meer veiligheid, ook in Nederland. Daar komt nog eens bij dat wij als burgers een plicht hebben om mensen in nood te ondersteunen en te helpen: zowel moreel als wettelijk, gezien de ondertekening van verdragen in het verleden. Ook zet ons land zichzelf in goed daglicht als wij doorgaan met het steunen van landen over de hele wereld: als we nu iets geven, kunnen we later ook wat vragen aan anderen en hen eisen stellen, wat ons ten goede komt in een tijd waarin er op vrijwel alle gebieden internationaal overleg plaatsvindt. Als laatste kan de ontwikkelingssamenwerking ook bijdragen aan een vermindering van de werkloosheid, omdat het maar liefst 15 duizend banen oplevert, door de stijgende vraag van ontwikkelingslanden die we hebben geholpen naar goederen uit Nederland en de vele functies die vervuld moeten worden binnen organisaties en bedrijven, zoals goede doelen.
De brug die de welvarende wereld en de derdewereldlanden bij elkaar kan brengen, moet en zal en komen. Arm & rijk liggen nu nog op een vrijwel onoverbrugbare afstand van elkaar vandaan, maar met ontwikkelingssamenwerking en de hulp van buitenaf, zal die brug gebouwd worden en zal deze alle mensen op de wereld met elkaar verbinden om zo een gelijke, rechtvaardige wereld te vormen. Help jij ook mee?
Add new contribution