Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 1 (oud)


Thema: Reproductieve geneeskunde

A. Voorafgaande leervragen (veronderstelde voorkennis)

Het antwoord op de onderstaande leervragen wordt als voorkennis verondersteld; deze vragen zijn in eerder onderwijs besproken.

  • Beschrijf de geslachtelijke ontwikkeling bij de man en de vrouw met aandacht voor de volgende elementen: genetische aanleg, gonaden, buizen van Müller, buizen van Wolff, sinus urogenitalis.

  • Definieer de begrippen menarche, thelarche, adrenarche en menopauze.

  • Noem een aantal (mogelijke) factoren die een rol spelen bij het op gang komen van de puberteitsontwikkeling.

  • Beschrijf de cyclische veranderingen die zich onder normale omstandigheden in het ovarium voordoen (follikelrijping, ovulatie, vorming van het corpus luteum) en de in samenhang daarmee optredende cyclische veranderingen in het endometrium (proliferatiefase en secretiefase).

  • Noem de belangrijkste endocrien actieve stoffen die een rol spelen in de hypothalame – hypofysaire - gonadale – as

  • Beschrijf het hypothalamische-hypofysaire portale systeem

  • Definieer de begrippen primaire amenorroe, secundaire a- of oligomenorroe.

  • Beschrijf vier aandoeningen/ziektebeelden die gepaard gaan met een primaire amenorroe.

  • Beschrijf vier aandoeningen/ziektebeelden die een verklaring vormen voor het optreden van een secundaire amenorroe of oligomenorroe.

B. Huidige leervragen van blok 2.1 (gebaseerd op Heineman & www.anticonceptie-online.nl)

Onderstaande leervragen komen aan bod bij het contactonderwijs, de gestructureerde werkopdrachten en tijdens de zelfstudie.

Gametogenese en embryogenese (Carlson, COO mannelijk genitaal, COO vrouwelijk genitaal)

  1. Beschrijf de opeenvolgende differentiatiestappen tijdens de vroege embryonale ontwikkeling, dwz van zygote tot en met een 2-lagige kiemschijf, met aandacht voor de volgende begrippen: klievingsdelingen, morula, blastocyste, nidatie, trofoblast, cytotrofoblast, syncytiotrofoblast, embryoblast, epiblast, hypoblast, amnionholte en dooierzak.

De vroege embryonale ontwikkeling begint met een zygote. Dit is de basis cel na bevruchting. De eerste delingen vinden direct hierna plaats en na een aantal klievingsdelingen ontstaat een morula (moerbei vormige cellengroepje). Na 4-5 dagen ontstaat er een holte in de morula genaamd de blastulaholte. Vanaf nu heet de zygote een blastocyste. De buitenste cellaag heet de trofoblast terwijl de centrale ,in de kop gelegen, cellengroep de embryoblast vormen. De embryoblast op zijn beurt na nidatie (=innesteling) in het endometrium van de uterus. Dit kan nadat de blastocyste zich vrij heeft gemaakt van de zona pellucida die erom heen zat. De ruimte in het endometrium wordt gemaakt door het syncytiotrofoblast dat als het ware de weg vrij maakt voor de blastocyste om te groeien. De buitenste trofoblast laag gat nu verder als cytotrofoblast dat de wand van de cel vormt. Uit de embryoblast ontstaan nu 2 kiemlagen; de epiblast en de hypoblast. Uit de epiblast ontstaat het amnionepitheel dat het dak gaat vormen van de ruimte tussen de 2 lagen genaamd de amnionholte. De 2e holte die ontstaat door uitbreiding van de hypoblast heet de dooierzak.

  1. Beschrijf het proces van mitose en meiose.

Meiose is het proces waarbij het aantal chromosomen gehalveerd. Eerst gaat een cel zijn genoom verdubbelen (4n). Tijdens de eerste meiose ontstaan uiteindelijk 2 cellen met daarin ieder 2 kopieën van paternale en maternale chromosomenparen. Tijdens de meiose I treedt dan crossing-over op en sortering. In tegenstelling tot de mitose liggen de chromosomenparen niet in een vlak maar per homoloog paar. Hierna worden 2 chromosoomparen samenweggetrokken naar een nieuwe cel. Tijdens de meiose II liggen de chromosoomparen wel in een evenaarsvlak en worden de zusterchromatiden weggetrokken door de trekdraden. Na insnoering ontstaan nu 4 haploïde cellen (n) met ieder 23 chromosomen. Bij vrouwen wordt de meiose pas echter voltooid na de eisprong.

  1. Wat zijn de verschillen tussen de meiose en de mitose?

Het grootste verschil tussen mitose en meiose is dat na de mitose er 2 cellen over blijven met 46 chromosomen. De gekopieerde cellen zijn dus allebei het exacte kopie van hun voorganger. Bij de meiose ontstaat vier haploïde cellen met maar 23 chromosomen.

  1. Leg uit wanneer, waar en hoe mannelijke en vrouwelijke geslachtscellen worden gevormd.

Bij de mannen worden de geslachtscellen gevormd vanaf de start van de puberteit in de testis. De eerste fase hierbij is het mitotisch delen van spermatogonia (stamcellen) hierdoor ontstaan 4n cellen die vervolgens de meiose ingaan. Na de meiose houdt men 4 1n-spermatiden over. Tijdens de laatste fase, spermiogenese, ontstaan de spermatozoa met alle uiterlijke kenmerken van een typerende zaadcel. Dit laatste proces wordt sterk beïnvloed door de secretieproducten van de Sertoli-cellen.

Bij de vrouwen worden de geslachtscellen gevormd vanaf de ontwikkeling in de baarmoeder. In de follikels vinden ontwikkelingen van de eicellen plaats. Een primaire oöcyt blijft hangen in de meiose I profase. Nadat de meiose in de puberteit weer opgang is gekomen verdwijnt een kernmembraan en is er de mogelijkheid om na deling een secundair oöcyt te vormen met een poollichaampje dat later ten gronde zal gaan.

  1. Op welke leeftijd beginnen bij de vrouw meiotische delingen? En wanneer bij de man? Wat is het verschil in tijdsduur van de meiose?

Bij vrouwen begint de eerste meiotische deling net voor of bij de geboorte. Bij mannen begint deze bij de puberteit. De meiose bij mannen (spermatogenese) duurt 64 dagen. Bij vrouwen is een deel van de eerste meiotische deling vanaf het vijf maanden oude embryo. Daarna duurt het tot de puberteit dat primaire oocyten de eerste meiotische deling compleet maken (uit de diplotene fase komen). Aan het begin van de cyclus gaan de oocyten de tweede meiotische deling in en bij bevruchting is deze compleet (uit de metafase).

  1. Waardoor is het totale aantal meiotische delingen die tijdens het leven plaats vinden bij man en vrouw verschillend?

Vrouwen moeten eerst een cyclus afmaken waarin dus een follikel per keer kan worden voltooid. Mannen moeten per dag nieuwe zaadcellen aanmaken. Deze sterven in hetzelfde tempo weer af en per ejaculatie zitten er gauw 1000 of meer zaadcellen bij.

  1. Hoeveel zaadcellen zijn na één volledige meiotische deling gevormd? En hoeveel eicellen?

Bij de meiose vindt deling plaats waarbij bij het oöcyt 2 nieuwe cellen ontstaan en bij de zaadcel uiteindelijk 4 haploïde cellen.

  1. Leg uit wat er gebeurt tijdens nondisjunctie en beschrijf tenminste twee situaties/ziektebeelden waarbij er sprake is van nondisjunctie.

Non-disjunctie is wanneer bij de meiose de chromosomen niet goed uit elkaar gaan waarbij dus 1 dochtercel ontstaat met een trisomie en een dochtercel met maar 1 chromosoom. Dit kan gebeuren dus bij de homologe (orginele) chromosomen maar ook bij de ontstane dochtercellen kan non-disjunctie optreden. 2 belangrijke syndromen die hier als gevolg van optreden zijn syndroom van Down of het syndroom van Patau.

Endocrinologie normale cyclus (Heineman)

  1. Welke hormonen worden in de hypofyse gemaakt en wat is hun relatie met de hypothalamus?

  • Thyroïd Stimulating Hormone (TSH)

  • Adrenocorticotroop hormoon (ACTH)

  • Follikel Stimulerend Hormoon (FSH) bevordert de groei en rijping van de follikels in de ovaria bij de vrouw en de spermatogenese bij de man in de testes.

  • Luteïniserend hormoon (LH) stimuleert de hormoonproductie van de gonaden.

  • Groeihormoon (GH)

  • Prolactine

Deze hormonen geven bij secretie een negatieve feedback op de hypothalamus die vervolgens minder aanmaak van dat hormoon zal stimuleren.

  1. Beschrijf de endocrinologische veranderingen die plaatsvinden onder invloed van het proces van follikelrijping en eisprong.

De veranderingen die plaatsvinden wanneer een follikelrijping en ovulatie gaan alsvolgt. Eerst begint de FSH te stijgen om ervoor te zorgen dat een aantal follikels in de ovaria gaan rijpen. Deze eicellen beginnen langzamerhand oestrogeen te produceren. Tijdens dit proces daalt het FSH niveau waardoor alleen het dominante follikel dat zeer gevoelig is voor lage FSH-spiegels doorontwikkelen. Hierna komt het oestrogeen op een bepaalt niveau dat er een piek plaatsvindt in de LH-spiegel, dit heeft als gevolg de ‘eisprong’.

  1. Verklaar het feit dat doorgaans slechts één follikel geselecteerd wordt tijdens het proces van follikelrijping voorafgaand aan de ovulatie.

Tijdens de rijping van follikels onder invloed van FSH, zal de meest gerijpe follikel (= meest dominant) oestrogeen gaan produceren. Oestrogeen heeft vervolgens een remmend effect of FSH, waardoor er geen verdere rijping meer plaatsvindt van follikels maar atresie.

  1. Wat verstaat men onder het twee cellen-, twee gonadotrofinen-concept.

Bij dit concept zijn twee celtypen (thecacellen en granulosacellen) en twee gonadotrofinen (LH en FSH) betrokken.

Hierbij wordt de thecacel door LH gestimuleerd om cholesterol om te zetten in androsteendion en testosteron. Vervolgens worden in de granulosacellen androsteendion en testosteron omgezet in oestron en oestradiol onder invloed van FSH.

  1. Beschrijf de opeenvolgende ontwikkelingsstadia (primordiaal t/m tertiair/Graafs) van follikels in de ovaria van een vrouw in haar reproductieve periode.

Een primair oöcyt (primordiaal follikel) ontwikkelt zich en is daarbij omringt door een laag granulosacellen, deze worden kubisch naarmate de primordiale follikel zich ontwikkelt. De volgende fase waarin het follikel komt heet secundaire follikel. Hierin vormen thecacellen een laag om de kubische granulosacellen die zich nu aan het vermenigvuldigen zijn. Vanaf nu is de groei van het follikel wel gevoelig voor FSH. De fase van de tertiaire follikels bevat oestrogeen productie uit cholesterol. Deze hormoonproductie veroorzaakt op zijn beurt weer een vochtophoping in de follikel die een antrum vormt. Na de ovulatie vormt het Graafs follikel, dit is de alles min het oöcyt, het gele lichaam.

  1. Beschrijf het lot van een tertiair (Graafs) follikel na de ovulatie, (a) wanneer de geövuleerde eicel wordt bevrucht en (b) wanneer de geövuleerde eicel niet wordt bevrucht.

Na de ovulatie gebeurt het volgende; de oöcyt komt door enzymproductie en LH-piek vrij uit de follikel (= ovulatie). De granulosa- en thecacellen gaan nu lutheiniseren. Het graafs follikel vormt nu het gele lichaam dat progesteron gaat produceren. Indien de oöcyt bevrucht wordt produceert het choriongonadotropinen die het gele lichaam onderhouden. Na 12 weken neemt de placenta de hormoonproductie van het gele lichaam over maar als de eicel niet bevrucht wordt dan gaat het gele lichaam in regressie wat de apoptose van het endometrium ingang zet (=menstruatie).

  1. Beschrijf de betekenis van het proces van follikel atresie en geef aan (a) welke follikels dit lot ondergaan, en (b) waardoor dit proces wordt geïnduceerd.

Atresie is degeneratie van follikels die niet geselecteerd zijn voor de ovulatie. Atresie van follikels vindt plaats onder invloed van een te lage FSH-waarde, waardoor de follikels niet meer door zullen rijpen. Deze follikels gaan dan in atresie, met uitzondering van de dominante follikel die gevoeliger is voor FSH-stimulatie.

  1. Beschrijf de verschillende fasen van de bevruchting van een eicel met aandacht voor de volgende begrippen: capacitatie, corona radiata, zona pellucida, acrosoom reactie, fusie eicel en zaadcel, corticale- en zona reactie, voorkern formatie, syngamie. (Carlson)

Gedurende de ‘zwemtocht’ door de inwendige genitaliën van de vrouw ondervinden de spermatozoön capacitatie; is het veranderen van membraansamenstelling, deblokkering van zaadcelreceptoren wat leidt tot hyperactiviteit. Waar in de genitale tractus van de man factoren aanwezig zijn die dit proces voorkomen, ontbreken deze in de vrouw en zijn de spermatozoön in staat om door de corona radiata te komen en aan de zona pellicuda te binden. Hierbij speelt het eiwit ZP3 een belangrijke rol door de acrosoomreactie op gang te brengen. De zona pellucida wordt door de enzymen uit de zaadcel afgebroken zodat de zaadcel kan binden aan het eicelmembraan. Nu volgt als reactie van de eicel hierop de corticale reactie; hierbij komen enzymen vrij uit de corticale granulae van de eicel die het ZP3 modificeren en hierop volgt de zona reactie waarbij zaadcellen loslaten van de eicel en nieuwe ook niet meer kunnen binden. De zaadcelkern in het oöplasma van de eicel lost op en vormt een pronucleus die, nadat de oöcyt zijn 2e meiotische deling heeft afgemaakt als reactie op de binnengekomen zaadcel ook een pronucleus vormt, fuseert met oöcytaire pronucleus en syngamie genoemd wordt.

  1. Beschrijf de lichamelijke veranderingen die samenhangen met de puberteit en geef de volgorde aan waarin deze optreden.

Puberteitsontwikkeling omvat de groei en ontwikkeling van de gonaden en van de inwendige en uitwendige geslachtsorganen. Bij vrouwen zijn de eerste ontwikkelingen vaak die van de borsten en bij mannen zijn dat de testes die gaan groeien. Bij de vrouwen treden daarna veranderingen op in de vulva, vagina en uterus en uiteindelijk de pubis- en okselbeharing. Ook groeit de corpus uterus, begint de vrouw cervicale slijm af te scheiden en verandert de vetverdeling op het lichaam. Bij mannen volgt de groei van de penis, de pubis- en okselbeharing en lengtegroei. Hiernaast gaan vanaf een bepaalde tijd ook de stem veranderen en de vrije vetmassa (meer spieren) neemt toe.

  1. Beschrijf de ontwikkelingsstadia volgens Tanner (mammae en beharingspatroon).

Borstontwikkeling (meisjes):

  • M1: Alleen de tepel is verheven boven het vlak van de borst, zoals bij het jonge kind (prepubertair stadium)

  • M2: Budding-stadium: Knopvormige verheffing van de areola en vergroting van de diameter van de areola; bij palpatie is een vrij harde ‘knoop’ voelbaar, schijf- of kersvormig; lichte welving van de omgeving van de areola (kan eenzijdig beginnen).

  • M3: Verdere welving van de mamma; voortgezette vergroting van de diameter van de areola; eerste duidelijke vrouwelijk mammavorm.

  • M4: Toenemende verafzetting; de areola vormt een secundaire verheffing boven het niveau van de borst; de verheffing zou bij ongeveer de helft van de meisjes voorkomen en soms blijven bestaan in de volwassenheid.

  • M5: Volwassen stadium, areola valt (meestal) terug in het niveau van de borst en is sterk gepigmenteerd.

Pubesbeharing (meisjes):

  • P1: Geen beharing

  • P2: Eerste, nog weinig gepigmenteerde beharing, voornamelijk langs de labia.

  • P3: Eerste, donkere, duidelijk gepigmenteerde en gekrulde pubesharen op de labia.

  • P4: Volwassen type beharing, maar oppervlakte is kleiner.

  • P5: Spreiding in de breedte; type en oppervlakte van de beharing zijn volwassen.

  • P6: Verdere spreiding in de breedte en/of omhoog (dit komt slechts bij ca. 10% van de vrouwen voor)

  1. Waarom neemt bij toenemende leeftijd van de vrouw de kans op een miskraam toe?

Naarmate je ouder wordt, worden je eicellen ook ouder. Wanneer deze eicellen later tot ovulatie komen, zijn ze van mindere kwaliteit en is er meer kans op aanlegstoornissen van conceptus, embryo of foetus is. Hierdoor neemt de kans op een miskraam toe.

  1. Beschrijf de lichamelijke veranderingen die samenhangen met de postmenopauze.

Tijdens de postmenopauze is er sprake van een verminderde oestrogeenconcentratie. Dit is in verband gebracht met het optreden van onder andere osteoporose en hart- en vaatziekten.

Amenorroe (Heineman)

  1. Geef de WHO classificatie van oligomenorroe of amenorroe. Geef een schatting van de frequentie van het voorkomen per categorie en beschrijf de achterliggende pathofysiologie.

    1. Categorie 1: hypogonadotroop/hypo-oestrogeen 10%
      (oorzaak centraal)

    2. Categorie 2: normogonadotroop/normo-oestrogeen 85%
      (oorzaak disbalans hypofyse-ovarium-as)

    3. Categorie 3: hypergonadotroop/hypo-oestrogeen 5%
      (oorzaak ovarieel)

Pathofysiologie

Categorie 1: Bij een centrale stoornis zal er geen FSH/LH worden aangemaakt, waardoor er geen ovariele actie wordt ondernomen en ook geen oestrogeen zal worden aangemaakt, waardoor de cyclus niet goed verloopt.

Categorie 2: Bij een disbalans van de hypofyse-ovarium-as is de terugkoppeling o.i.d. niet goed waardoor de hormonen niet goed op elkaar inwerken en de cyclus niet goed verloopt.

Categorie 3: Bij een niet werkend ovarium zal er heel erg gestimuleerd worden vanuit centraal met FSH/LH. Het ovarium reageert niet, waardoor er geen oestrogeen productie is, geen remming van FSH/LH, en geen normale cyclus.

  1. Wat is een progesteron-belastingstest en wat is de betekenis van een positieve uitslag en wat van een negatieve uitkomst. Wat zijn de vervolg onderzoeken die ingezet worden bij een negatieve uitslag.

Bij een progesteron-belastingtest vindt er een tiendaagse kuur plaats met medroxyprogesteronacetaat, 10mg dagelijks, pas te gebruiken na uitsluiten van een eventuele zwangerschap. Het doel van de test is te weten te komen of een onttrekkingsbloeding op te wekken is. Wanneer deze bloeding optreedt (binnen week na het stoppen van de kuur), dan is daarmee aangetoond dat de patiënt een uterus heeft met een minstens door endogene oestrogenen gestimuleerd endometrium en een open baarmoederhalskanaal en vagina.

Treedt er geen onttrekkingsbloeding op, dan berust dat op een aanleg- of functiestoornis van uterus en/of vagina, of op een hypo-oestrogene status. Bij een negatieve progesteron-belastingstest wordt de patiënt doorgestuurd naar de gynaecoloog.

  1. Beschrijf wat er aan de hand is bij PCOS (poly-cysteus ovarium syndroom) en hoe deze wordt behandeld.

Bij PCOS bestaat er veelal een verhoogde waarde van LH en eventueel een verhoging van testosteron. Hierbij zijn de ovaria enigszins vergroot. De behanding bestaat uit anti-oestrogenen, vaak clomifeencitraat per os.

  1. Beschrijf wat er aan de hand is bij patiënten met gonadale dysgenesie.

Patiënten met gonadale dysgenesie hebben gonaden die veranderd zijn in bindweefselstrengen (de zogenaamde streak-gonaden) en geen geslachtscellen bevatten. Gonadale dysgenesie kan voorkomen bij afwijkende geslachtschromosomen (waarvan de meest voorkomende het syndroom van Turner is) of bij een normaal 46,XX- of 46,XY-karyotype.

  1. Geef twee voorbeelden van gonadale dysgenesie.

  • Syndroom van Turner

  • Syndroom van Swyer

  1. Beschrijf wat er aan de hand is bij testiculaire feminisatie en het syndroom van Major-Rokitanski.

Testiculaire feminisatie (androgeenongevoeligheidssyndroom)

De menarche blijft bij deze vrouwen uit (primaire amenorroe). Het genetische en gonadale geslacht is mannelijk. Het is een geslachtschromosomale afwijking en wordt veroorzaakt door een defecte androgeenreceptor. Er is sprake van partiële of totale ongevoeligheid van alle eindorganen voor androgenen. De ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken is vrouwelijk. De uitwendige genitaliën zijn normaal, er is een korte blindeindigende vagina, de uterus en tubae ontbreken. De testikels bevinden zich intra-abdominaal.

Syndroom van Major-Rokitanski

De menarche blijft uit (primaire amenorroe). De ovaria functioneren normaal en ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken is niet afwijkend. Er is een aplasie van de vagina. Meestal wordt van de uterus slechts een rudimentaire rest gevonden, zonder functioneel endometrium.

Primaire en secundaire subfertiliteit (Heineman)

  1. Definieer de begrippen primaire subfertiliteit en secundaire subfertiliteit.

  • Fertiliteit is het vermogen om zwanger te worden, respectievelijk een zwangerschap tot stand brengen.

  • Infertiliteit daarentegen is juist het het absolute onvermogen tot voortplanting zonder behandeling wat hetzelfde is als steriliteit.

  • Subfertiliteit is het gedurende meer dan 12 maanden uitblijven van de zwangerschap bij onbeschermde, op conceptie gerichte coïtus. Het verschil met infertiliteit is dat bij een subfertiel paar (nog) niet is vastgesteld dat zonder behandeling geen zwangerschap mogelijk is. Het is onder te verdelen in primair en secundair.

  • Primaire subfertiliteit is het nog nooit zwanger geweest zijn, respectievelijk nog nooit een kind verwekt hebben.

  • Secundaire subfertiliteit zijn vrouwen die reeds eerder een zwangerschap hebben doorgemaakt ongeacht wat de afloop was daarvan.

  1. Beschrijf de gang van zaken bij een oriënterend fertiliteitsonderzoek (OFO).

Het oriënterend fertiliteitsonderzoek bevat de volgende gang van zaken. Men gaat hierbij het semen van de man analyseren, een onderzoek doen naar de menstruele cyclus en ovulatie, de luteale fase bekijken, een post-coitum test doen en kijken of er tubapathologie aanwezig is. Aan de hand hiervan en de anamnese kan de huisarts besluiten door te verwijzen naar een gynaecoloog of hen adviseren het een tijdje aan te kijken.

  1. Een onderdeel van het OFO is de post-coïtumtest. Hoe wordt deze uitgevoerd, licht toe wat de betekenis van een positieve of negatieve uitslag is en verklaar wat de oorzaak of oorzaken kan/kunnen zijn van een negatieve uitslag.

Een post-coïtumtest wordt uitgevoerd door het paar te vragen s’avonds coïtus te hebben en de volgende ochtend terug te komen op de poli. Men aspireert dan door een tuberculinespuit het endocervicale slijm weg. Met deze test kan men dan vervolgens de hoeveelheid slijm, de rekbaarheid (of Spinnbarkeit), het aantal leukocyten en de varenvorming bepalen. Een positieve testuitslag verkrijgt men wanneer onder een microscoop één goed progressief bewegende zaadcel per gezichtsveld aantreft. Dit sluit coïtusproblemen uit en bevestigt adequate cervixslijmkwaliteit en voldoende buffercapaciteit van het semen.

  1. Noem zes parameters die prognostische betekenis hebben met betrekking tot de kans op een spontane zwangerschap bij een koppel waarbij na afronden van het OFO de diagnose onverklaarde subfertiliteit werd gesteld. Licht toe hoe deze prognostische parameters gebruikt worden in een prognostisch model. Wat is het belang van het hanteren van een prognostisch model.

In het prognostische model van Hunault bevat de volgende parameters die prognostische betekenis hebben met de kans op zwangerschap.

  • Leeftijd van de vrouw

  • Duur van de subfertiliteit

  • Percentage bewegelijke zaadcellen

  • Primaire of secundaire subfertiliteit

  • Post-coïtum test normaal of afwijkend

  • Secundaire of teriaire verwijzing

Aan elke uitslag bij de parameters wordt een bepaald aantal punten toegewezen. De punt die men verkrijgt worden opgeteld en zo krijgt men een score die men op de x-as terugvindt. Nu kan de cumultatieve kans op een zwangerschap afgelezen worden door via de x-as de bijbehorende y-as waarde te bepalen.

Behandeling (Heineman)

  1. Beschrijf wat men verstaat onder ovulatie inductie, wanneer men deze toepast, hoe men dat toepast en wat de risico’s zijn.

Ovulatie-inductie is het op gang brengen van follikelrijping en het induceren van een ovulatie. Dit is alleen geinduceerd bij mensen met een kinderwens. Met de leeftijd neemt het succes van de ovulatie-inductie af en bij oudere vrouwen wordt eerst de ovariële reserve bepaald voordat de behandeling begint. Men past het ook alleen toe wanneer na een oriënterend fertiliteitsonderzoek voorlopig zeker is dat anovulatie de belangrijkste conceptiebelemmerende factor is. De risico’s van deze stimulatie zijn het vaker optreden ovulaties van meerdere eicellen (meerlingen), ovarieel hyperstimulatie syndroom en een ernstig risico is het onstaan van te veel Corpi Lutheum, waardoor er te veel vocht wordt aangetrokken en er shockverschijnselen kunnen ontstaan.

  1. Benoem het indicatiegebied voor intra uteriene inseminaties (IUI) en op welke twee manieren kan IUI worden toegepast, noem voor en nadelen van deze twee manieren.

Het indicatiegebied voor IUI is mannelijke subfertiliteit, cervixfactor: wanneer het cervixslijm niet goed is en onverklaarde infertiliteit.

IUI in een natuurlijke cyclus: veilig, weinig belastend, verhoogt kans op zwangerschap duidelijk voor de diagnostische categorieën matige mannelijke subfertiliteit en cervixfactor.

IUI in een gestimuleerde cyclus: zinvol bij onverklaarde subfertiliteit en geringe mannelijke subfertiliteit, vergroot kans op meerlingen, brengt risico op complicaties mee

  1. Benoem het indicatie gebied van in-vitro fertilisatie (IVF) Beschrijf de gang van zaken bij een in-vitro-fertilisatiebehandeling en noem een potentiëel ernstige complicatie van deze therapie.

Het indicatiegebied voor IVF is: vrijwel iedere vruchtbaarheidsstoornis.

De behandeling begint met ovariële hyperstimulatie, waardoor verscheidene follikels tegelijk tot ontwikkeling komen. De eigen FSH en LH worden d.m.v. GnRH-agonisten of GnRH-antagonisten geneutraliseerd. De cyclus wordt dan handmatig met medicatie gestuurd, en vlak voor de ovulatie wordt de follikelaspiratie uitgevoerd. Uit het spermamonster worden de best beweeglijke zaadcellen gehaald. Indien bevruchting plaatsvindt, wordt op de tweede of derde dag na eicelaspiratie een aantal embryo’s in de baarmoeder aangebracht.

Potentiëel ernstige complicaties: het ovariele hyperstimulatiesyndroom en meerlingzwangerschap.

  1. Wat is het verschil tussen IVF en ICSI (intra-cytoplasmatische sperma injectie). Waarom heeft IVF (indien mogelijk) de voorkeur boven ICSI. Zoek het begrip Total Fertilisation Failure op, wanneer kan dit optreden en hoe is dit te voorkomen.

Bij IVF worden meerdere zaadcellen bij een eicel gebracht in de hoop dat de eicel wordt bevrucht zonder invloed van buitenaf. Bij ICSI wordt een enkele zaadcel in een eicel ingebracht. IVF heeft de voorkeur boven ICSI, omdat er bij ICSI een licht verhoogde kans op geslachtschromosomale afwijken lijkt te bestaan.
Total fertilisation failure: 2 maal mislukte bevruchting met behulp van IVF, conform het ICSI-protocol.
 

Andrologie (Heineman)

  1. Beschrijf de functie van de bloed-testis barrière en geef in relatie tot deze functie aan aan welke zijde van deze barrière de verschillende celtypen in de testis zijn gelegen.

De zaadbuisjes zijn geisoleerd van de gewone circulatie door een bloed-testisbarriere. De sertollicellen zijn dicht op elkaar verpakt door tight-junctions die samen een laag vormen. Het zaadbuisje wordt verdeeld in een buitenste bassalcompartiment waar de spermatogonia zitten en een binnenste luminaal compartiment waar meiose en spermatogenese plaatsvindt. Transport tussen de Sertollicellen is strict gereguleerd zodat de condities in het luminale compartiment erg stabiel zijn. Functie van de bloed-testis barrière is het behouden van verschillen tussen de zaadbuisjes en het interstitieel vocht. Hij zorgt er dus voor dat er geen antigenische reactie optreedt tegen de kiemcellen.

  1. Beschrijf de criteria van normospermie volgens de WHO

WHO-criteria [5] voor normospermie

Semenplasma-volume 2-5 ml

Spermatozoa, concentratie > 20,0 miljoen/ml

Spermatozoa, beweeglijkheid > 50% progressief beweeglijk, en/of

> 25% zeer goed progressief beweeglijk

Spermatozoa, morfologie > 30% zaadcellen met een normale vorm

  1. Beschrijf de terminologie van verminderde spermakwaliteit.

  • Verminderde concentratie

  • Verminderde beweeglijkheid

  • Afwijkende morfologie

  1. Noem de oorzaken van obstructieve azoospermie en non-obstructieve azoospermie. Hoe kun je de diagnose obstructieve azoospermie indirect (en dus met een mate van onzekerheid) en direct bevestigen (met zekerheid).

Obstructieve azoospermie: afvoerprobleem in de zaadleider.

Niet-obstructieve azoospermie: geen productie van zaadcellen.

Oorzaken
 

Obstructie azoospermie:

  • Erfelijk (bv. sommige mannen hebben een aangeboren afwezigheid van beide zaadleiders, dit komt vaak in combinatie voor met taaislijmziekte of cystic fybrosis)

  • Na een infectie (na bv bijbal ontsteking of een chlamydia infectie).

  • Na een tumor (bv. in de prostaat).

  • Na sterilisatie of trauma.

Niet obstructieve azoospermie:

  • Aangeboren testikel dysfunctie (bv. door chromosoom afwijkingen of niet ingedaalde testikels).

  • Verkregen testikel dysfunctie (na bv. bestraling of chemotherapie).

Indirecte diagnose: anamnese.

Directe diagnose: testbiopsie.

  1. Beschrijf de behandelopties van een paar met onvervulde kinderwens, waarbij de man een azoospermie heeft.

De mogelijkheden zijn spermadonatie, adoptie, vaso-epidimymostomie, opheffen van varicokèle en ICSI door middel van micro-chirurgische epididymaire sperma-aspiratie (MESA) of testiculaire sperma-extractie (TESE).

Algemeen (Heineman)

  1. Definieer de begrippen “Sexual Health” en “Reproductive Health”

Sexual Health: alle maatregelen die bijdragen aan de preventie van seksueel overdraagbare aandoeningen, ongewenste zwangerschap en seksueel misbruik en die de autonomie van vrouwen ten aanzien van seksueel functioneren en voortplanting bevorderen.

Reproductive Health: slaat op reproductieve processen, functies en systeem het hele leven door. Reproductive health wil zeggen dat mensen de mogelijkheid hebben verantwoorde, bevredigende en veilige seks te hebben en dat ze in staat zijn zich voort te planten en vrij zijn om te bepalen wanneer en hoe vaak ze dat doen.

  1. Geef aan wat wereldwijd en in Nederland de belangrijkste problemen rond seksuele en reproductieve gezondheid zijn.

In de zin van consumptie bij rokers verlaagt dat met name de zaadkwaliteit van de man en verminderde vruchtbaarheid en intra-uterine groeiachterstand bij de vrouw. Alcoholgebruik in de vruchtbare periode is al in licht tot matig gebruik bij vrouwen schadelijk voor de kans op zwangerschap en bij de man is overdadig alcoholgebruik slecht voor de spermakwaliteit. Bij drugsgebruik is aangetoond dat blowen leidt tot slecht sperma, heroïne een hypogonadotrope situatie kan induceren en andere harddrugs hebben een negatieve invloed op de zwangerschap en de neonaat.

  1. Geef een voorbeeld van een cumulatieve zwangerschapscurve, berekend volgens de life-table methode en verklaar het beloop van deze curve in relatie tot het aantal expositiecycli. Teken een gemiddelde curve voor vrouwen van 20 jaar en vrouwen van 38 jaar.

Heineman, p. 650.

  1. Geef aan wat de mogelijk negatieve invloed is van beroep en omgeving en life-style op de vruchtbaarheid.

Er bestaat een toenemende ongerustheid over de invloed van milieu- en beroepsfactoren op de fertiliteit van zowel man als vrouw. Sommige experts denken dat de teruggang van zaadkwaliteit komt door de grote hoeveelheid oestrogeenachtige stoffen in het milieu. Omdat bijna altijd met een groot aantal middelen tegelijk wordt gewerkt, de mate van blootstelling zeer verschillend kan zijn etc., is het bewijs van een causale relatie tussen het gebruik van deze middelen en verminderde vruchtbaarheid bijzonder moeilijk aantoonbaar.

De kans op zwangerschap wordt aanzienlijk lager als man of vrouw roken. Daarbij heeft roken een negatief effect op het beloop van de zwangerschap. Bij mannen heeft roken een nadelige invloed op de spermakwaliteit.

Licht tot matig alcoholgebruik ten tijde van de vruchtbare periode verlaagt de kans op zwangerschap. Overdadig alcoholgebruik heeft een nadelig effect op de vruchtbaarheid van de man.

 

  1. Wat is de rol van de huisarts bij een koppel met een onvervulde zwangerschapswens

De huisarts geeft leiding aan het orïenterende fertiliteitsonderzoek en begeleidt het koppel door het proces.

Anticonceptie

Veronderstelde voorkennis

  • Beschrijf het effect van de combinatiepil (“de pil”) op het proces van follikelrijping en op de ontwikkeling van het endometrium.

  • Noem gezondheidsvoordelen en gezondheidsrisico’s van het gebruik van pilgebruik

  • Noem vier anticonceptiemethoden waarbij als hormonale component alleen een progestativum wordt toegepast.

  • Bij welke twee anticonceptiemethoden, die niet gerekend mogen worden tot de klassieke combinatiepil, wordt zowel een oestrogeen als een progestativum toegediend.

  • Beschrijf de effecten op het bloedingspatroon bij de verschillende methoden van hormonale en intra-uteriene anticonceptie.

  • Beschrijf het werkingsmechanisme van niet hormonale intra-uteriene anticonceptie. Maak daarbij onderscheid tussen het IUD zelf, en de bijdrage van koper.

Anticonceptie . Huidige leervragen van blok 2.1: Heineman & www.anticonceptie-online.nl

Onderstaande leervragen komen aan bod bij het contactonderwijs, de gestructureerde werkopdrachten en tijdens de zelfstudie,

Het onderwerp anticonceptie komt in week 1 in het contactonderwijs slechts summier aan de orde, in week 5 volgt verdieping.

Oefenen met de stof: COO en GWO’s!

  1. Beschrijf de voor- en nadelen van het gebruik van orale anticonceptiva en de consequenties die dit heeft voor de keuze van een anticonceptivum voor een vrouw die rookt, een vrouw met een stollingsstoornis, een vrouw met hypertensie, een vrouw die net 4 weken gelden bevallen is.

Voordelen pilgebruik zijn er veel, namelijk cyclusregulatie, minder bloedverlies en anaemie, minder dysmenorroe en paracyclische klachten, minder ovariele cysten en endometriose, minder groei van uterusmyomen, minder kans op endometrium- en ovariumcarcinoom, minder kans op PID (pelvic inflammatory disease), minder benigne mamma-afwijkingen, minder androgeensynthese, acne en hirsutisme (overbeharing), minder colorectaal carcinoom. Echter er kleven ook nadelen aan het pilgebruik zoals verhoogd risico op veneuze trombose (diep-veneuze trombose enlongembolie), hoofdpijn, migraine, randering in libido, depressieve stemming, vochtretentie/ verandering in lichaamsgewicht, overgevoeligheidsreactie, onregelmatig bloedverlies: spotting en doorbraakbloedingen ofwel amenorroe en langdurig gebruik oestrogenen: ectropion van baarmoederhals (cylindrisch epitheel verplaatst zich meer naar buiten: te zien in de schede). Voor rokende vrouwen is er een verhoogde kans, met anticonceptivum, op hart-en vaatziekten als acuut myocardinfarct, ischaemische beroerte en hersenbloeding. De mate waarin de vrouw rookt telt wel mee hierbij en zij moet aangeraden worden om een progestativa in de vorm van een minipil, prikpil of UID te gebruiken. Bij een vrouw met een stollingsstoornis kunnen alle progestativa en koperhoudende spiraaltjes probleemloos gebruikt worden. Als combinatiepil wordt voorgeschreven is terughoudendheid geboden maar de voordelen zijn meestal dan groter dan de nadelen. Bij diep veneuze trombose is echter alleen een koperhoudend spiraaltje geinduceerd, echter na een voorgeschiedenis mag de combinatiepil wel gebruikt worden.

Bij een vrouw met hypertensie is het gebruik van de combinatiepil bloeddrukverhogend terwijl de minipil, prikpil en implantaat geen verandering veroorzaken in de bloeddruk. Koperhoudende IUD’s zijn zelfs bij elke vorm van hypertensie probleemloos te gebruiken. Een vrouw die 4 weken geleden bevallen is kan gewoon beginnen met slikken van alle anticonceptiva maar er is geen garantie dat dan de ovulatie geremd voorkomen is.

  1. Beschrijf de 4 ´generaties` van orale anticonceptiepillen met betrekking tot samenstelling, indicaties en bijwerkingen.

De eerste generatie pil bevat lynestrenol of norethisteron als progestagene component, de tweede generatie pil bevat levenorgestrel of norgestimaat als progestagene component, de derde generatie pil bevat desogestrel of gestodeen en de vierde generatie pil bevat drospirenon als progestagene component die zo lage oestrogeen waarden bevat dat deze nauwelijks bijdragen aan de ovulatie. Indicaties verschillen ook per generatie. Bijvoorbeeld 1e generatie zijn alleen geinduceerd bij patienten die andere medicijnen gebruiken die de pilwerking verminderen. De 2e generatie is geinduceerd omdat het relatief minder verhoogd risico op een trombose vergeleken met 3e generatiepil geeft. De 3e generatieis geinduceerd bij een verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen en bij vrouwen die last hebben van acne en seborroische huid en de 4e generatie is geinduceerd bij vrouwen met last van vochtretentie. Bijwerkingen zijn bij 1e generatie vermindering van libido, ook bij de 2e generatie is dit een bijwerking, 3e generatie geeft 2-3x zoveel meer kans op diep veneuze trombose en de 4e generatie is bijna hetzelfde als de derde generatie maar heeft iets meer antiandrogene eigenschappen en een antimineralocorticoid effect; dus goed voor puistjes,minder goed voor de seks en een goede tweede keus voor vrouwen die op de pil last hebben van vochtretentie.

Beschrijf hoe exogene toediening van oestrogenen en progestagenen kunnen leiden tot anticonceptie terwijl ook de ovulatie onder invloed staat van diezelfde 2 hormonen.

Exogene toediening van oestrogenen en progestagenen oefenen een negatieve feedback uit op het hypothalamus-hypofysaire systeem, waardoor afgifte van het gonadotrofine-releasing hormoon (GnRH) geremd wordt en de hypofyse niet wordt aangezet tot LH- en FSH-afgifte. Hierdoor worden follikelgroei en ovulatie geremd.

Hormoonbevattende vormen van anticonceptie kunnen invloed hebben op regelmaat en hoeveelheid van het menstruatiepatroon. Beschrijf welke verschillende typen middelen beschikbaar zijn en of en hoe deze het menstruatiepatroon beïnvloeden.

De volgende middelen van anticonceptie zijn beschikbaar en hebben de volgende invloeden op de cyclus; sterilisatie heeft geen invloed op de regelmaat van de cyclus, OAC bevordert de regelmaat van de cyclus, een vaginale ring heeft een zeer goede invloed op de regelmatigheid van de cyclus, transdermale pleisters hebben ook een goede invloed op de regelmatigheid van de cyclus.

Een subcutaan implantaat heeft een slechte invloed op de regelmaat van de cyclus, de prikpil heeft ook een slechte invloed, een progestageenpil heeft een goede invloed, een koperhoudend intra-uterine device (UID) heeft een matige beïnvloeding van de cyclus, een hormonale UIS heeft geen invloed op de cyclus. En de voorbehoedsmiddelen als een condoom, pessarium occlasivum, ovulatiecomputer, periodieke onthouding, coïtus interruptus en spermiciden hebben geen invloed op de regelmaat van de cyclus.

Geef de definitie van de Pearl-index en licht toe wat het betekent wanneer van een bepaald anticonceptiemiddel een zwangerschapscijfer van 2 wordt opgegeven.

De definitie van de pearl-index is het zwangerschapscijfer uitgedrukt in het aantal zwangerschappen per 1200 expostitiecycli. Wanneer er van een bepaald anticonceptiemiddel een zwangerschapscijfer van 2 krijgt dan betekent dit dat van de 100 vrouwen die dit middel per 12 cycli gebruiken, er 2 zwanger worden.

Pearl-index = (aantal zwangerschappen/aantal expositiecycli) x 12 x 100

Geef de theoretische en praktische zwangerschapscijfers voor OAC-gebruik, het koperhoudend IUD, het hormoonhoudend IUS, condoomgebruik, sterilisatie van de vrouw en sterilisatie van de man.

 

 

Theoretisch

Praktisch

OAC

0,1-0,3

0,35-6,0

Koperhoudend IUD

0,35

0,5-0,6

Hormoonhoudend IUS

0,14

0,2

Condoomgebruik

0,0

2,0-28

Sterilisatie vrouw

0,5

0,5-1,8

Sterilisatie man

0,15

0,15-0,5

Beschrijf de voorwaarden waaraan een ideaal anticonceptiemiddel zou moeten voldoen.

100% betrouwbaar

geen negatieve effecten op de gezondheid

geen neven- en bijwerkingen

geen onregelmatig of toegenomen bloedverlies

geen invloed op seksualiteitsbeleving

eenvoudig te gebruiken

geen kans op gebruiksfouten;

lage kostprijs;

makkelijk en vrij verkrijgbaar;

volledig vergoed;

geen medische interventie of controle nodig;

direct toepasbaar en werkzaam;

werking direct en volledig reversibel;

beschermt tegen soa en hiv

toepasbaar door man en vrouw

Geef een globaal overzicht van het anticonceptiegebruik in Nederland in relatie tot de leeftijd van de vrouw.

In de leeftijdscategorie 15-19 is dat ongeveer 55%, bij vrouwen van 20-24 is dat ongeveer 80%, vrouwen van 25-29 is dat ongeveer 72%, vrouwen tussen de 30-34 is dat ongeveer 68%, bij vrouwen van 35 tot 39 is dat 79%, bij vrouwen van 40-44 is dat percentage ongeveer 79% nog steeds en bij vrouwen van 45-49 is dat ongeveer 81% geworden.

Beschrijf de volgende anticonceptiemethoden met aandacht voor betrouwbaarheid, veiligheid, voordelen en nadelen: coïtus-interruptus, periodieke onthouding, barrière-methode, spermicide-middelen en intra-uteriene anticonceptie.

Bij coïtus interruptus wordt de coïtus onderbroken voordat de intravaginale ejaculatie heeft plaatsgevonden. De betrouwbaarheid hiervan is gering, vooral omdat het veel toegepast wordt door seksueel onervaren mensen. Meestal heeft voor de ejaculatie al semen ‘gelekt’ in de vagina en bovendien wordt de methode negatief beïnvloed door het feit dat ook spermatozoa uit het ejaculaat, die voor de ‘poort’ gedeponeerd worden, bij een goede cervicale slijmloper de cervix vinden. Bovendien kan bij herhalende coïtus spermatozoa die in de urethra zaten alsnog in de vagina terecht komen. Er zijn geen echte voordelen bij deze methode, een groot nadeel dat kan ontstaan is erectieproblemen of opwindingsstoornissen.

Periodieke onthouding is het vermijden van coïtus tijdens de ovulatieperiode. De methoden die hiervoor gebruikt worden variëren van de kalendermethode waarbij de onveilige periode in de cyclus wordt berekend door de laatst mogelijke vruchtbare dag van de langste cyclus te nemen en de vroegst mogelijke vruchtbare dag van de kortste cyclus. De temperatuurmethode is simpelweg een basale temperatuurstijging te bepalen die plaatsvindt na de ovulatie, op de 2e dag na stijging is coïtus weer mogelijk. De methode volgens Billings is mogelijk naast de kalender en temperatuurmeting en er wordt ook gebruik gemaakt van fysieke veranderingen zoals het cervixslijm. Ook een microcomputer kan een hulpmiddel zijn bij periodieke onthouding.

De betrouwbaarheid van de meting met het computertje ligt op 94% (pear-indexcijfer 6,0) waarbij het voordeel is dat de zwangerschap uitgesteld kan worden en vrouwen gegevens kunnen leveren of en wanneer ovulatie optreedt. Het nadeel is wel dat zonder de microcomputer er hoge kans is op zwangerschap.

De barrière-methode is vooral gezien in de vorm van het condoom. De betrouwbaarheid van de condoom is vrij laag, mede door de onervaren gebruikers waardoor in de praktijk veel misgaat, en een groot nadeel is dat bij condooms met spermiciden er niet veel aan postcoïtale contraceptie doet als er iets misgaat. Een voordeel is dan weer wel dat de kans op HIV en SOA’s enorm afnemen. Het vrouwencondoom en pessarium occlusivum bestaan ook maar hebben beiden zeer lage gebruikscijfers. De betrouwbaarheid van het pessarium is wisselend en is afhankelijk van degene die hem aanmeet en de motivatie van de gebruiker.

Spermicide-middelen heeft een zeer lage betrouwbaarheid. In combinatie met een condoom kan het de kans op hiv wel verlagen maar een groot nadeel is echter dat veelvuldig gebruik tot irritatie kan leiden.

Intra-uteriene anticonceptie komt in 2 vormen; het spiraaltje of UID en het intra-uteriene hormoonhoudend systeem (IUS). De betrouwbaarheid is vrij groot van het spiraaltje, maar minder dan 1% raakt toch zwanger tijdens gebruik. En zelfs dan leidt dat maar weinig tot een doorgaande zwangerschap. Een groot voordeel is dat UID’s een lange werkingsduur hebben tot zo’n 5 jaar. Een groot nadeel van UID’s is het toegenomen en verlengde menstruale bloedverlies. Ook kan de uterus door contracties de UID uitdrijven.

Geef aan welke variabelen de keuze voor het soort pil dat voorgeschreven wordt bepalen.

Na uitsluiting van contra-indicaties,

Betrouwbaarheid

Gebruiksgemak

Veiligheid

Voorspelbaarheid van bijwerkingen

Beschrijf welke gezondheidsrisico’s moeten worden geïnventariseerd bij een jonge vrouw, die de eerste keer verzoekt om de anticonceptiepil voor te schrijven. Onderscheid absolute en relatieve contra-indicaties.

Al hoewel hypertensie ernstig is zijn er nog andere contra-indicaties voor anticonceptie pillen; overgewicht is een extra-risicofactor voor trombose en is relatieve contra-indicatie, stollingsstoornissen zijn een directe contra-indicatie voor pilgebruik, roken moet ontraden worden en ook bij migraine met aura moet men geen oestrogeen component geven maar alleen progestageenpil is dan geïnduceerd. Ook cardiovasculaire ziekten vormen een absoluutrisico.

Waarin verschillen de progestagenen die in respectievelijk tweede-, derde- en vierdegeneratiepillen worden toegepast?

Tweede generatie: levonorgestrel of norgestimaat

Derde generatie: desogestrel of gestodeen

Vierde generatie: drospirenon

Wat zijn de meest voorkomende klachten die bij pilgebruik voorkomen?

Gewichtstoename

Mammagroei

Mastalgie

Chloasma

Toegenomen fysiologische afscheiding

Libidoverlies

Vermoeidheid

Acne

Bespreek de behandeling van pilklachten.

Irregulair bloedverlies: veranderen van pilsoort, tijdelijk stoppen van de pil.

Hoofdpijn: ‘bicycle’- of ‘tricycle’-regime (twee of drie strips zonder stopweek), oestrogenen in de stopweek (bv. oestradiolpleister), of overschakelen op een andere anticonceptiemethode.

Wat wordt verstaan onder de ‘ zeven dagen regel’?

Voor effectieve ovulatieremming is zeven dagen aaneengesloten en adequate opname van de pil noodzakelijk, want: tijdens de stopweek begint, door het wegvallen van de door de pil veroorzaakte negatieve feedback op het hypothalame-hypofysaire systeem, een ovariële cyclus. Aan het eind van de stopweek kunnen er follikels zijn met een doorsnede van 10 mm, dat wil zeggen in een stadium dat nog slechts geringe stimulatie nodig is voor selectie van een dominante follikel leidend tot ovulatie. Indien echter tijdig, niet langer dan na 7 dagen, weer met het slikken van de pil wordt begonnen, zal de follikel in ongeveer 7 dagen atretisch worden, mits gedurende die 7 dagen elke dag een pil wordt ingenomen. Indien het interval tussen twee pillen in die week groter wordt dan 36 uur (pil vergeten) of wanneer de stopweek wordt verlengd door te laat met de nieuwe strip te beginnen, kan alsnog ovulatie optreden. In deze fase, rond het begin van de strip, is ook het cervixslijm minder ondoordringbaar dan later in de pilcyclus, waardoor de kans op zwangerschap groter is. Indien in de tweede week van de pilstrip een of meer pillen worden vergeten, is dit altijd voorafgegaan door meer dan 7 dagen pilgebruik en kan dit bij gewoon doorgaan van de strip gevolgd worden door 7 dagen inname in de tweede pilweek. Een kans op zwangerschap is dan vrijwel uitgesloten, omdat, zelfs als een ovulatie optreedt, de additionele effecten van de pil voldoende bescherming bieden.

Beschrijf de mechanismen waardoor hormoonhoudende inta-uteriene systemen zwangerschap voorkomen.

Mirena, bestaat uit een T-vormig skelet, waarvan het verticale pootje is voorzien van een levonorgestrelbevattende capsule die zorgt voor gereguleerde afgifte van een zeer geringe hoeveelheid van dit progestativum. Het intra-uterien afgegeven progestativum zorgt voor indikking van het cervixslijm, verstoorde proliferatie van het endometrium en vermindering van de motiliteit van capacitatie van spermatozoa.

Wat zijn betrouwbaarheid en de voor- en nadelen van sterilisatie van de vrouw.

In bijna 2% van de sterilisaties treedt alsnog een zwangerschap op.

Voordeel: Betrekkelijk eenvoudige ingreep

Nadeel: Groter risico op hysterectomie

Wat zijn betrouwbaarheid en de voor- en nadelen van sterilisatie van de man.

Kans op ongewenste zwangerschap is erg laag, 0,15%.

Voordeel: betrouwbaar.

Nadeel: kans op zwangerschap na herstel van vasectomie is slechts 50%.

Beschrijf drie sterilisatiemethoden die bij de vrouw kunnen worden uitgevoerd.

laproscopische sterilisatie

hysteroscopische sterilisatie

hysterectomie waarbij de baarmoeder volledig verwijderd wordt

Beschrijf vier methoden van postcoïtale anticonceptie.

Klassieke 5x5-methode: binnen 48 uur na een onbeschermde coïtus gedurende 5 dagen een dagelijkse dosis van 5mg EE.

Yuzpe (2x2) methode: binnen 48 uur na de onbeschermde coïtus twee tabletten met 50 µg EE + 250 µg levonorgestrel innemen en na een interval van twaalf uur nogmaals dezelfde dosis.

Levonorgestrelmethode: binnen 3 dagen na de coïtus een tablet met 750 µg levonorgestrel innemen en

na een interval van 12 uur nogmaals eenzelfde tablet.

‘Morning-after’- IUD: koperhoudend IUD kan om nidatie te voorkomen, tot vijf dagen na het vroegst denkbare moment van conceptie geplaatst worden.

Welke stof bevat de “noodpil”?

Levonorgestrel

Hoe kom je aan de “noodpil”?

Zonder recept bij drogist, apotheek en eerstelijnscentra voor seksuele gezondheid

Wat is de enige vorm van postcoïtale anticonceptie die kan worden toegepast bij een coïtus lang er dan 72h uur geleden.?

‘Morning after’ IUD. Een koperhoudend UID, dat nidatie voorkomt, kan tot 5 dagen na het vroegst denkbare moment van coïtus geplaatst worden. De effectiviteit is dan vrijwel 100%.

Wat wordt verstaan over een overtijdbehandeling

Dit is een methode waarbij, als de vrouw 2 weken overtijd zou zijn, uitgevoerd wordt door middel van een zuigcurettage waarbij geen dilatatie van de cervix is, de baarmoederinhoud zo weggezogen kan worden.

Beschrijf tenminste twee veel toegepaste methoden voor het afbreken van een zwangerschap.

Tot 12 weken bij nulliparae en tot 14 weken multiparae wordt de poliklinische zuigcurettage gebruikt. Zwangerschappen die al in het 2e trimester zijn, 14-22 weken, worden verschillende technieken toegepast. De cervix kan bijvoorbeeld verweekt worden met misoprostol waarna in combinatie met instrumenten en zuigcurettage de vrucht verwijderd kan worden.

 

Noem de vijf belangrijkste bepalingen uit de Wet Afbreking Zwangerschap (WAZ).

Een abortuskliniek of ziekenhuis dient een WAZ-vergunning te hebben

De abortus mag niet eerder dan vijf dagen na een eerste bezoek aan een hulpverlener worden uitgevoerd

Mocht degene naar wie wordt verwezen niet bereid zijn de abortus provocatus uit te voeren, dan is deze verplicht de hulpvragende door te verwijzen naar een hulpverlener die daartoe wel bereid is.

Er is een registratieplicht van alle uitgevoerde abortussen, waarbij anonimiteit gewaarborgd is

De WAZ voorziet in overheidsfinanciering door abortus provocatus op te nemen in het verstrekkingenpakket.

Wat is Sense? (www.sense.nl)

Socio-Economic and Natural Sciences of the Environment. Is een netwerk van geïntegreerde milieu onderzoek en multidisciplinaire PhD trainingen met instituten van acht universiteiten en UNESCO-IHE (Delft).

Seksualiteit: zie leervragen week 7

 

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Samenvattingen en studiehulp voor Geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam - Bundel

Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 1 (oud)

Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 1 (oud)


Thema: Reproductieve geneeskunde

A. Voorafgaande leervragen (veronderstelde voorkennis)

Het antwoord op de onderstaande leervragen wordt als voorkennis verondersteld; deze vragen zijn in eerder onderwijs besproken.

  • Beschrijf de geslachtelijke ontwikkeling bij de man en de vrouw met aandacht voor de volgende elementen: genetische aanleg, gonaden, buizen van Müller, buizen van Wolff, sinus urogenitalis.

  • Definieer de begrippen menarche, thelarche, adrenarche en menopauze.

  • Noem een aantal (mogelijke) factoren die een rol spelen bij het op gang komen van de puberteitsontwikkeling.

  • Beschrijf de cyclische veranderingen die zich onder normale omstandigheden in het ovarium voordoen (follikelrijping, ovulatie, vorming van het corpus luteum) en de in samenhang daarmee optredende cyclische veranderingen in het endometrium (proliferatiefase en secretiefase).

  • Noem de belangrijkste endocrien actieve stoffen die een rol spelen in de hypothalame – hypofysaire - gonadale – as

  • Beschrijf het hypothalamische-hypofysaire portale systeem

  • Definieer de begrippen primaire amenorroe, secundaire a- of oligomenorroe.

  • Beschrijf vier aandoeningen/ziektebeelden die gepaard gaan met een primaire amenorroe.

  • Beschrijf vier aandoeningen/ziektebeelden die een verklaring vormen voor het optreden van een secundaire amenorroe of oligomenorroe.

B. Huidige leervragen van blok 2.1 (gebaseerd op Heineman & www.anticonceptie-online.nl)

Onderstaande leervragen komen aan bod bij het contactonderwijs, de gestructureerde werkopdrachten en tijdens de zelfstudie.

Gametogenese en embryogenese (Carlson, COO mannelijk genitaal, COO vrouwelijk genitaal)

  1. Beschrijf de opeenvolgende differentiatiestappen tijdens de vroege embryonale ontwikkeling, dwz van zygote tot en met een 2-lagige kiemschijf, met aandacht voor de volgende begrippen: klievingsdelingen, morula, blastocyste, nidatie, trofoblast, cytotrofoblast, syncytiotrofoblast, embryoblast, epiblast, hypoblast, amnionholte en dooierzak.

De vroege embryonale ontwikkeling begint met een zygote. Dit is de basis cel na bevruchting. De eerste delingen vinden direct hierna plaats en na een aantal klievingsdelingen ontstaat een morula (moerbei vormige cellengroepje). Na 4-5 dagen ontstaat er een holte in de morula genaamd de blastulaholte. Vanaf nu heet de zygote een blastocyste. De buitenste cellaag heet de trofoblast terwijl de centrale ,in de kop gelegen, cellengroep de embryoblast vormen. De embryoblast op zijn beurt na nidatie (=innesteling) in het endometrium van de uterus. Dit kan nadat de blastocyste zich vrij heeft gemaakt van de zona pellucida die erom heen zat. De ruimte in het endometrium wordt gemaakt door het syncytiotrofoblast dat als het ware de weg vrij maakt voor de blastocyste om te groeien. De buitenste trofoblast laag gat nu verder als cytotrofoblast dat de wand.....read more

Access: 
Public
Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 2 (oud)

Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 2 (oud)

Leervragen week 2

Collegeaantekeningen week 2

Leerstof practicum week 2


Leervragen (gebaseerd op Heineman)

Thema: Problemen rond de zwangerschap, bevalling of het kraambed

A. Oude leervragen

Het antwoord op de onderstaande leervragen wordt als voorkennis verondersteld; deze vragen zijn in eerder onderwijs besproken.

1. Beschrijf of teken het pelvis met de ossa coxae, het sacrum en het os coccygis (staartbeen).

B. Nieuwe leervragen

Onderstaande leervragen komen aan bod bij het contactonderwijs, de gestructureerde werkopdrachten en tijdens de zelfstudie.

Fysiologie van de zwangerschap, prenatale zorg, gezondheidsstatistieken, methodologie

  1. Wat zijn de belangrijkste preconceptionele adviezen die aan elk paar met kinderwens gegeven zouden moeten worden? (Heineman)

Men zou de ouders moeten adviseren niet te roken of juist dan te stoppen, geen alcohol te gebruiken, geen drugs te gebruiken, zo weinig mogelijk in contact te komen met gevaarlijke straling als x-ray en vooral goede voeding te gebruiken zoals foliumzuur, vitamine C en zink.

  1. Wat zijn de termijnen van een zwangerschap? (zwangerschapsduur, periode miskraam, partus immaturus, partus prematurus, a terme periode, serotiniteit). (Heineman)

Zwangerschapsduur: gemiddeld 280 dagen. Bij deze berekening gaat men uit van de eerste dag van de laatste menstruatie en een regelmatige cyclus van 28 dagen. Gerekend vanaf de bevruchting is de gemiddelde duur van de zwangerschap 266 dagen. De datum van bevruchting is slechts bij uitzondering precies te bepalen. Voor de berekening van de zwangerschapsduur wordt daarom uitgegaan van de datum van de laatste menstruatie.

Als betrouwbare informatie over de datum van de eerste dag ontbreekt of er sprake is van irregulaire cyclus, kan op grond van echoscopische afmetingen van de foetus een redelijke indruk worden verkregen van de duur van de zwangerschap, mits in het eerste trimester van de zwangerschap.

Periode miskraam: als de zwangerschap voor de 16e week (<112 dagen) eindigt en de vrucht spontaan wordt uitgedreven spreekt met van spontane abortus of miskraam.
Preterme geboorte (vroeggeboorte): de bevalling vindt plaats bij een zwangerschapsduur van 16 weken, tot 37 weken. Onder preterme geboorte vallen partus immaturus en prematurus.

Partus immaturus: vroegtijdige bevalling van een onvoldragen praktisch niet levensvatbaar kind (zwangerschapsduur tussen 16 en 28 weken)

Partus prematurus: vroegtijdige bevalling van een onvoldragen, maar levensvatbaar kind (zwangerschap tussen 28 en 37 weken)

A terme periode: de bevalling vindt plaats bij een zwangerschapsduur van 37 tot 42 dagen.

Partus serotinus: de bevalling vindt plaats bij een zwangerschapsduur van ≥ 42 weken.

  1. Waaruit bestaat de prenatale zorg? (eerste bezoek met routinescreening, schema vervolgonderzoeken). (Heineman)

  2. .....read more
Access: 
Public
Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 3 (oud)

Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 3 (oud)

Leervragen week 3

Collegeaantekeningen week 3

Leerstof practicum week 3


Leervragen (gebaseerd op Dorelijers e.a)

Thema: Het kind met genetische, aangeboren of verworven aandoeningen

A. Oude leervragen

Het antwoord op de onderstaande leervragen wordt als voorkennis verondersteld; deze vragen zijn in eerder onderwijs besproken.

1. Beschrijf de embryonale ontwikkeling van de interne en externe geslachtsorganen bij de man en de vrouw

Uitwendige geslachtsorganen:

Terzijde van het cloacale membraan ontwikkelen zich cloacale plooien, die zich later opdelen in de urethrale en anale plooien. Aan de voorzijde ligt het tuberculum genitale, aan de achterzijde de anale groeve. Naast de urethrale plooien ontstaan genitale zwellingen.

Man: Tuberculum genitalis wordt de phallus, welke over de urethra groeve heen groeit. Genitale zwellingen worden het scrotum.

Vrouw: Tuberculum genitalis wordt de clitoris. Urethrale plooien worden de labia minora. Genitale zwellingen worden de labia majora.

Inwendige geslachtsorganen

Man: Buis van Wolff blijft bestaan, buis van Muller gaat in regressie. Vanuit de buis van Wolff ontwikkelen zich de volgende structuren:

  • Ductus epididymis

  • Vesicula seminalis

  • Ductus deferens

  • Ductus ejaculatorius

Vrouw: Buis van Muller blijft bestaan en de buis van Wolff gaat in regressie. Vanuit de buis van Muller ontwikkelen zich de volgende structuren:

  • Tubae

  • Corpus uteri

  • Cervix uteri

  • Bovenste 1/3 deel van de vagina

De buis van Muller en buis van Wolff ontwikkelen zich op de volgende manier:

  • Het nefrogeen mesoderm puilt uit de de coeloomholte, dit wordt de plica urogenitalis genoemd. Deze plica is onder te verdelen in de pronefros, mesonefros en metanefros.

  • De pronefros segmenteert, de segmenten worden hol en dit worden de pronefrosblaasjes. De pronefrosblaasjes draineren op een gezamelijke afvoergang.

  • De mesonefros segmenteert en vormen ook buisjes die draineren op gezamelijke afvoergang. De pronefrosblaasjes gaan ondertussen in regressie.

  • De pronefrosbuis sluit aan op de mesonefrosafvoerbuis en wordt nu ductus mesonefricus of buis van Wolff genoemd.

  • De buis van wolff groeit uit tot in de sinus urogenitalis van het cloacale membraan. Ook vormt de buis knopjes in de metanefros. Dit is de ureterknop Het trigonum vesicae ontstaat uit de knoppen.De metanefros verplaatst zich uiteindelijk naar boven. Hierdoor wordt de buis van Wolff vrij lang.

  • De oergeslachtscellen migreren langs de wand van de urachus richting de mesonefros. Aan de mediale zijde van de plica urogenitalis verdikt het coeloomepitheel, de gonaden worden gevormd. In de gonaden worden schotten gevormd, dit zijn de primaire strengen.

  • .....read more
Access: 
Public
Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 4 (oud)

Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 4 (oud)

Leervragen week 4

Collegeaantekeningen week 4

Leerstof practicum week 4


Leervragen (gebaseerd op Heineman e.a.)

Thema: Cyclusgebonden klachten, menstruatiestoornissen en vaginaal bloedverlies

A. Oude leervragen

Het antwoord op de onderstaande leervragen wordt als voorkennis verondersteld; deze vragen zijn in eerder onderwijs besproken.

1. Beschrijf de anatomie van de vrouwelijke genitalia interna (vagina, uterus, ovaria, tubae uterinae), van de ligamenten, en van de relatie van de genitalia interna met de vesica urinaria (urineblaas) en het rectum.

Hieronder een beschrijving van de anatomie, maar pak voor een goede oriëntatie altijd de anatomieatlas er even bij!

De tractus genitalis bij de vrouw bestaat uit een stelsel van inwendige organen die in het kleine bekken liggen, en de uitwendige genitalia die een nauwe relatie hebben met de bood die door beide schaambeenderen wordt gevormd. De inwendige organen bestaan uit de ovaria, de tubae uterina, de uterus en de vagina.

  • De ovaria bevinden zich aan beide kanten van de uterus, dorsaal van het ligamentum latum, en zijn daarmee verbonden door een peritoneaal dubbelblad, het mesovarium. De positie varieert onder invloed van de vullingstoestand van de blaas en onder invloed van de zwangerschap. De positie van het ovarium wordt bovendien bepaald door ligamenten: het ligamentum suspensorium ovarii, ligamentum latum, het ligamentum ovarii proprium en het ligamentus terus uteri. De a.ovarica ontspringt uit de aorta, verloopt eerst retroperitoneaal en bereikt het ovarium via het ligamentum suspensorium.

  • De tuba uterina zijn buisvormige structuren die de transportweg van het ovarium naar de uterus vormen. Vanaf de uterus loopt de tuba eerst lateraal in de bovenrand van het ligamentum latum, om daarna in een meer verticaal verloop evenwijdig aan de lengteas van het ovarium te verlopen.

De tuba uterina is opgebouwd uit drie lagen:

  1. De serosa

  2. Een laag van glad spierweefsel

  3. Een laag van sterk geplooid slijmvlies, voorzien van trilharen

Morfologisch en functioneel kunnen er drie onderdelen worden onderscheiden: het infudibulum (het trechtervormige deel van de tuba met fimbrae; het vangt de eicel op en transporteert deze naar de ampulla via het nauwe abdominale ostium), de ampulla (het deel waar de bevruchting plaatsvindt en waar de zygote zich tot morula ontwikkelt gedurende de eerste vier dagen na de bevruchting) en de isthmus (‘sfinctermechanisme dat te vroege passage van de bevruchte eicel verhindert). De vaatvoorziening van de tuba is zowel afkomstig van de a.ovaria (laterale deel) als van de a.uterina (mediale deel).

  • De uterus kan onderverdeeld worden in een fundus, corpus en cervix (of baarmoederhals). Het

  • .....read more
Access: 
Public
Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 5 (oud)

Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 5 (oud)

Leervragen week 5

Collegeaantekeningen week 5


Leervragen (gebaseerd op Heineman e.a.)

Thema: Bekkenbodem en Genitale infecties

A. Oude leervragen

Het antwoord op de onderstaande leervragen wordt als voorkennis verondersteld; deze vragen zijn in eerder onderwijs besproken.

B. Nieuwe leervragen

Onderstaande leervragen komen aan bod bij het contactonderwijs, de gestructureerde werkopdrachten en tijdens de zelfstudie. Studietips staan vermeld tussen haakjes bij ieder onderwerp en/of vraag.

1. Welke spieren vormen het diafragma pelvis? (Netter)

Het diaphragma pelvis wordt gevormd door de m.levator ani en de m.coccygeus en hun fasciebekleding.

m. levator ani is opgebouwd uit de volgende spieren:

  1. m. puborectalis

  2. m. pubococcygeus

  3. m.iliococcygeus

2. Waar bevindt zich de fossa ischioanalis/ischiorectalis?

(Netter, responsiecollege week 5)

Dit is de ruimte die tussen de m.levator ani en de wand van het kleine bekken ligt en die gevuld is met vetweefsel van de bil en dat zich naar voren toe voortzet tussen het diaphragma pelvis en het diaphragma urogenitale tot aan de symfyse.

3. Beschrijf de ligging, de origo en insertie van de volgende spieren: (Netter)

  1. m. piriformis: ontspringt aan de facies pelvica van het os sacrum lateraal van de foramina sacralia pelvina en aan de rand van de incisura ischiadica major. Loopt dan door het foramen ischiadicum majus en is vastgehecht aan de punt van de trochanter major.

  2. m. obturatorius internus: ontspringt aan het binnenvlak van het heupbeen rond het foramen obturarium en aan het membraan obturatoria. Loopt door het foramen ischiadicum minus. Vastgehecht aan de fossa trochanterica.

  3. m. obturatorius externus: ontspringt aan de buitenkant van de mediale beenrand van het foramen obturatum en het membraan obturatoria. Hij loopt naar de fossa trochanterica. Ligt caudaal van de m. obturatorius interna.

  4. m. coccygeus (ischiococcygeus): ontspringt pezig aan de spina ischiadica en het zit vast aan het stuitbeen.

  5. m. levator ani: ontspringt aan het schaambeen, acrus tendineus m. levatoris ani en spina ischiadaca. De mediana vezels van de m. puborectalis vormen het zogenaamde levatortak waarbinnen de levatorpoort (hierdoor loopt de urethra en het geslachtskanaal) is ingesloten.Deze vezels eindigen in de m. sphincter ani externus. De fibrae prerectalis lopen naar de darm en grenzen zo de urogenitale weg af van de anale weg. De vezels van de m iliococcygeus en m. pubococcygeus lopen zijwaarts tot aan het ligamentum anococcygeum.

  6. .....read more
Access: 
Public
Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 6 (oud)

Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 6 (oud)

Leervragen week 6

Collegeaantekeningen week 6


Leervragen (gebaseerd op Heineman e.a.)

Weekdocent: Heineman

Thema: Pijn in de Obstetrie en Gynaecologie

A. Oude leervragen

Het antwoord op de onderstaande leervragen wordt als voorkennis verondersteld; deze vragen zijn in eerder onderwijs besproken.

B. Nieuwe leervragen

Onderstaande leervragen komen aan bod bij het contactonderwijs, de gestructureerde werkopdrachten en tijdens de zelfstudie. Studietips staan vermeld tussen haakjes bij ieder onderwerp en/of vraag.

(Studietip vraag 1 t/m 13: Heineman)

1. Beschrijf oorzaken, diagnostiek en behandeling bij acute buikpijn in respectievelijk het eerste, het tweede en het derde trimester van de zwangerschap

Onder een gynaecologische acute buik wordt een ziektebeeld verstaan waarbij aandoeningen aan de inwendige genitaliën aanleiding geven tot (sub)acuut ontstane onderbuikpijn, vaak met peritoneale prikkeling. Snelle en adequate diagnostiek en behandeling zijn vereist. De belangrijkste gynaecologische oorzaken van de acute buik in het algemeen zijn EUG, salpingitis, ovariumtumor, myomen met circulatiestoornissen en torsio tubae. Niet-gynaecologische oorzaken van een acute buik die van belang zijn in de differentiaal diagnose zijn appendicitis, ileitis terminalis, diverticulitis, nephrolithiasis en cystitis (blaasonsteking).

Eerste trimester van de zwangerschap:

  • Spontane abortus: speculumonderzoek, vaginaal toucher. hCG-bepaling, abdominale of transvaginale echo.

  • Abortus incompletus

  • Abortus completus

  • Missed abortion

  • Behandeling: meestal is er een afwijkend beleid. Bij incomplete abortus is een zuigcurettage nodig. Bij rhesusnegatieve moeders wordt anti-rh(D) immunoglobuline gegeven.

  • EUG: hCG-bepaling, transvaginale echo. Bij leeg cavum of vocht in de buik: EUG.

  • Behandeling: Afwachten, methotrexaat of laparoscopische/laporatomische chirurgie.

  • Ruptuur van een persisterende cyste: echografie, behandelen: chirurgie bij torsie.

  • Urolithiasis en pyelonefritis: urinesediment, antibiotica of niersteen verwijderen.

  • Fysiologische afvloedbelemmering van urine: uitsluiten van ernstige n ieraandoeningen als pyelonefritis.

 

Tweede trimester van de zwangerschap:

  • Abruptio placentae: CTG en harttonen, algemeen onderzoek en labonderzoek.

  • Behandeling: anti-D-globuline, sectio.

  • Ischemie van een hardgroeiend myoom (oiv zwangerschapshormonen):echo,

  • behandeling met adequate pijnstilling.

  • Verhoogde kans op appendicitis en cholecystitis (verminderde motiliteit en lediging van de galblaas). Echografie, Behandeling: appendicitis: chirurgie. Cholecystitis: chirurgie bij tekenen peritoneale prikkeling.

  • Vroeggeboorte: varentest, CTG, tocolyse, corticosteroïden.antibioticaprofylaxe

Derde-trimester van de zwangerschap:

  • (dreigende) Vroeggeboorte: varentest (gebroken vliezen?), behandeling: antibiotica, corticosteroïden, progestativa.

  • Abruptio placentae: CTG en harttonen, algemeen onderzoek en labonderzoek. Behandeling: anti-D-globuline, sectio.

  • Pancreatitis: X- thorax staande foto, X BOZ, echografie, CT-scanning, MRCP / MRI

  • Behandeling: intraveneuze infusie, mechanische ventilatie, maagsonde , antibiotica, voeding sonde

  • .....read more
Access: 
Public
Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 7 (oud)

Geneeskunde UvA - Blok 2.1. Voortplanting en Ontwikkeling: Samenvatting - Week 7 (oud)

Leervragen week 7

Collegeaantekeningen week 7


Leervragen (gebaseerd op Moore, Heineman, Netter e.a.)

Thema: Seksuele problemen en disfuncties

A. Oude leervragen

Het antwoord op de onderstaande leervragen wordt als voorkennis verondersteld; deze vragen zijn in eerder onderwijs besproken.

1. Beschrijf de anatomie van de mannelijke genitalia (prostaat, vesiculae seminales, ductus deferens, ampulla ductus deferentis, scrotum, epidydimis, testis, penis, glans penis, preputium, corpus spongiosum, corpora cavernosa, urethra, glandulae bulbo-urethralis/klieren van Cowper).

Prostaat (Plaat 384)

  • Ingekapselde klier die de urethra omgeeft tussen de nek van de blaas en de bekkenbodem

  • Ligt direct achter de inferieure rand van de symphyse

  • Bestaat uit 3 lobben

    • Anterior lob of isthmus

    • Posterior lob

    • Midden lob

  • Bevat klieren die 20% van het volume van het sperma produceren

  • Bloedtoevoer: a. prostatica

Vesiculae seminales

  • Langwerpige, opgevouwen structuren tussen de fundus van de blaas en rectum

  • Gescheiden van het rectum door de rectovesical pouch

  • Scheiden vloeistof uit dat zich mengt met het sperma in de d.ejaculatorius en de urethra.

Ductus Deferens (Vas Deferens)

  • Verbindt epididymis met d. ejaculatorius

  • Gaat door de d.funiculus spermaticus, door de anulus inguinalus superficalis, anulus inguinalus profundus, anulus inguinalus internus en lopen langst de laterale wand van de pelvis.

  • Gaat over de ureter heen, waar hij breder wordt en de ampulla ductus deferentis vormt. Beide ampullae komen samen op posterieure wand van de blaas en vernauwen. Vervolgens verenigen ze zich met de ductus van de vesiculae seminales en vormen de ductus ejaculatorius die uitloopt in de prostaat urethra.

  • Bloedtoevoer: aftakking avn de a. vesicularis inferior

Scrotum ( Plaat 387)

  • Ontstaan uit huid en oppervlakkige fascia van de abdominale wand

  • Bevat testis, epididymis en laatste deel van de d. funiculus spermaticus.

  • Oppervlakkige (dartos) fascia: bevat m. daltos (glad), gaat naar binnen en vormt daar het septum tussen de rechter en linker helft van het scrotum

  • Daarna fascia spermaticus externus, cremaster, internus die een lag vormen om de tunica vaginalis

  • Bloedvoorziening: a. en v. pudendus externus

  • Geïnnerveerd door: Anterior: n. ilioinguinalis en de genitale tak van de n. genitofemoris. Posterior: nn scrotalis posterior (eindtakken van de n. pudendus) en

  • .....read more
Access: 
Public
Geneeskunde UvA - Samenvatting - Leervragen - blok 2.2: Cardiovasculaire Aandoeningen - Deel 1 (oud)

Geneeskunde UvA - Samenvatting - Leervragen - blok 2.2: Cardiovasculaire Aandoeningen - Deel 1 (oud)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Leervragen week 1 (gebaseerd op Kuks, Engberts, Guyton, Lang, De Vries )

 

Thema 1: Organisatie van de hersenstam

 

Kuks H6.1, 6.2, anatomische atlas

 

  1. Benoem de 3 onderdelen van de hersenstam van caudaal naar rostraal. Hoe is het cerebellum t.o.v. de hersenstam gelegen? Geef aan hoe de relatie tussen het ventrikelsysteem en de hersenstam verloopt.

 

De hersenstam bestaat uit de medulla oblongata, pons en mecencephalon. Het onderste deel is de medulla oblongata. Dit is het ‘verlengde merg’. Daarboven ligt de pons. Dit is de ‘brug’ tussen het ruggenmerg en het middendeel van de hersenen, het mesencephalon. Het mesencephalon is dus het bovenste gedeelte van de hersenstam.
Het cerebellum ligt rostraal achter de pons. . In de laterale delen van de hersenstam bevinden zich uitlopers van het cerebellum. Dit worden pedunculi (voetjes) genoemd. Vanuit de pedunculi lopen banen van en naar het cerebellum. De banen die vanuit het ruggenmerg (of caudale deel van de hersenstam) naar het cerebellum lopen kruisen niet: het cerebellum staat als het ware aan de kant van het ruggenmerg. Banen tussen de cortex cerebri en het cerebellum kruisen dus wel, in de pons of in de medulla oblongata.
Het eerste, tweede en derde ventrikel liggen craniaal van de hersenstam. Het vierde ventrikel ligt achter de pons en medula oblongata en wordt aan de andere zijde begrensd door het cerebellum.
 

Figuur 1
 

De verbinding tussen het vierde en het derde ventrikel, het aqueduct, loopt via het mesencephalon. Rondom het aqueduct ligt het periaqueductale grijs – zie daarvoor vraag 2.

 

  1. Waar ligt (of hoe verloopt) het periaquaductale grijs, de nucleus ruber, de formatio reticularis, de lemniscus medialis, de tractus spinothalamicus, de tractus corticospinalis?
    De hersenstam is als het ware de automatische piloot van het lichaam. De hersenstam is betrokken bij vele functies die je vaak wel willekeurig kunt beïnvloeden, maar die ook gewoon doorgaan als je je aandacht er niet op vestigt. Voorbeelden zijn de ademhaling, geconjugeerde oogbewegingen, slikken, eten en mimiek. Doordat je hersenstam deze processen reguleert, kun je meer aandacht hebben voor andere processen die specifiek, willekeurig ingrijpen vereisen.
    In de hersenstam zijn er eigenlijk drie soorten structuren met hun bijbehorende functies:

  • De hersenstam vormt een verbinding tussen het ruggenmerg en de hersenschors. Daardoor lopen verschillende lange baansystemen door de hersenstam. Ook verbindingen

  • .....read more
Access: 
Public
Geneeskunde UvA - Samenvatting - Leervragen - blok 2.2: Cardiovasculaire Aandoeningen - Deel 2 (oud)

Geneeskunde UvA - Samenvatting - Leervragen - blok 2.2: Cardiovasculaire Aandoeningen - Deel 2 (oud)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Leervragen: Witte-stofaandoeningen en infecties (gebaseerd op Kuks, Engberts, Hengeveld, Guyton, Lang, De Vries)

Thema 18: Neurologische infecties en liquor onderzoek

 

Kuks H 10, 23

 

  1. Teken het liquorsysteem met de 4 ventrikels, de perifere liquorruimten en de vensters tussen deze compartimenten, geef aan waar liquor wordt gevormd en waar het wordt afgevoerd. Op welke plaats wordt een lumbaalpunctie vrijwel altijd verricht. Welke zenuwstructuren kunnen daarbij beschadigd raken? Welke betekenis heeft de proef van Queckenstedt?
     

Figuur 9
 

Zie prometheus.

Aanmaak van de liquor vind plaats in de plexus choroïdeus van de beide zijventrikels en in mindere mate in de plexus choroïdeus in het derde en vierde ventrikel. Vanuit de zijventrikels stroomt de liquor door het foramen interventriculare naar het derde ventrikel, en vandaaruit via het aqueduct naar het vierde ventrikel.Vanaf daar gaat het grootste deel omhoog. Dit deel wordt door de arachnoïdale villi geresorbeerd in het veneuze bloed van de sinu sagittalis superior. Het overige deel loopt naar beneden, naar de cauda van het ruggenmerg.

Een lumbaalpunctie wordt altijd verricht op het niveau van L3-L4. Ter hoogte van L1 en L2 eindigt het ruggenmerg, daarna blijven er alleen nog caudale vezels over die wat bewegingsvrijheid hebben. Wanneer je tussen L3 en L4 prikt, hebben de vezels daardoor de gelegenheid om aan de kant te schuiven (de ‘paardenstaart’) en richt je geen schade aan. Een lumbaalpunctie is dan ook goed uitvoerbaar en doet in principe niet meer pijn dan een venapunctie. Een patiënt kan na afloop wel last hebben van hoofdpijn, door liquorhypotensie.

Tijdens de lumbaalpunctie kan gekeken worden naar de liquordruk – en dat geeft informatie over een eventuele blokkade of afvoerbelemmering in het liquorsysteem. Na het inbrengen van de naald kan een slangetje van ongeveer 50 cm aan de naald gekoppeld worden, waardoor de stijging van de liquor in cm uit te drukken valt. Normaal, als iemand ontspannen is, is de openingsdruk ongeveer 20 cm. Bij persen neemt de druk toe, doordat de veneuze afvoer door de verhoogde abdomiale druk afneemt. De proef van Queckenstedt -> Hierbij wordt druk op de beide vv. jugulares uitgeoefend, waardoor de veneuze afvloed uit het hoofd verstoord wordt. Dit leidt normaliter tot stijging van de liquordruk. Als dit gebeurt tijdens de test, bewijst dit dat er geen blokkade is tussen het intracraniële en spinale liquorsysteem. Dergelijke blokkades zijn tegenwoordig echter ook goed vast te stellen.....read more

Access: 
Public
UvA Geneeskunde - Samenvatting Leervragen blok 3.1: Oncologie en bewegingsapparaat (week 1-5)

UvA Geneeskunde - Samenvatting Leervragen blok 3.1: Oncologie en bewegingsapparaat (week 1-5)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Week 1

Thema Afwijkende lymfklieren

Bespreek epidemiologie, symptomen, aanvullend onderzoek en behandeling van CML.

Chronic myeloid leukaemia (CML) beslaat ongeveer 14% van alle leukemieen. Het komt voornamelijk bij volwassenen voor tussen de 40 en de 60 jaar. Het heeft een langzaam progressief karakter, indien er niet behandeld zal worden eindigt de ziekte in een blast crisis (90% myeloid en 20% lymfoid) of myelofibrose en dood na ongeveer 3-4 jaar. Het komt vaak (90-95%) voor in combinatie met het Philadelphia syndroom, waarbij er een repeterende translocatie op de lange arm van chromosoom 22 tot chromosoom 9 is.

Symptomen:

CML wordt meestal in de chronische periode ontdekt, sommige patiënten ervaren geen symptomen. De symptomen zijn:

- symptomatische anemie (dyspnoe, bleek zien, moeheid etc.)

- buikpijn / ongemak vanwege splenomegalie

- gewichtsverlies

- koorts en zweten terwijl er geen sprake is van infectie

- hoofdpijn vanwege een hoog hyperleukocytose

- stollingsproblemen; blauwe plekken, kneuzingen, priapisme

- retinale bloedingen vanwege leukostase

- soms gezwollen lymfeklieren (komt niet veel voor, eigenlijk alleen bij een blasten crisis)

Aanvullend onderzoek:

- lab: HB, Leuko’s, bloedplaatjes

- blood film*

- beenmerg punctie

- Fluorescein-in-situ hybridization **

- leukocyte alkaline phosphatase verlaagd

Behandeling:

- Imatinib is de eerste keus bij de behandeling van chronische myeloïde leukemie (CML). Imatinib is een Proteïne-tyrosine kinaseremmer. Remt op selectieve wijze de proliferatie en induceert apoptose zowel bij Bcr-Abl-positieve cellijnen als bij verse leukemische cellen van philadelphiachromosoom (Ph+), positieve chronische myeloïde leukemie (CML) en acute lymfatische leukemie (ALL). Daarnaast is imatinib een krachtige remmer van receptorkinasen gericht op de 'platelet derived growth factor' (PDGF), de stam cel factor (SCF) en 'C-kit antibody', en remt het PDGF- en SCF-aangestuurde cellulaire processen. Imatinib zorgt voor een hematologische respons bij ongeveer 95% van de patiënten, bij 70-80% van de patiënten is het BCR-ABL transcript in het bloed niet meer terug te vinden.

- Stam cel transplantatie; allogene (van een ander) stamceltransplantatie kan ongeveer 70% van de CML patiënten genezen. Dit was vroeger de eerste keus therapie bij jonge patiënten met een HLA-match donor, dit is echter veranderd door de komst van Imatinib. Nu wordt het alleen gebruikt als Imatinib inadequaat effect heeft of bij ziekte progressie ondanks de therapie (met Imatinib). In principe wordt deze therapie alleen toegepast bij mensen < 40 jaar met een goede lichamelijke conditie (UMCG Groningen).

Bespreek symptomen en behandeling van CLL.

De klinische verschijningsvormen van CLL:

Deze worden veroorzaakt door verdringing van het normale beenmerg, waardoor een insufficiënte aanmaak van de normale bloedcellen ontstaat. Dit heeft neutropenie, anemie en trombocytopenie als gevolg.

Neutropenie is een verhoogde vatbaarheid.....read more

Access: 
Public
UvA Geneeskunde - Leervragen blok 3.1: Oncologie en bewegingsapparaat (week 6-9)

UvA Geneeskunde - Leervragen blok 3.1: Oncologie en bewegingsapparaat (week 6-9)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Week 6

Thema: Sportgeneeskunde (gebaseerd op de Vries, Leerboek Orthopedagogiek)

Wat is het verschil tussen excentrische, concentrische en isometrische spiercontractie?

  • Concentrische spiercontractie: de spierkracht is groter dan de tegenkracht, de origo en insertie bewegen naar elkaar toe.

  • Isometrische contractie: de spierkracht en tegenkracht zijn gelijk aan elkaar, het gewricht wordt gestabiliseerd en de origo en insertie bewegen niet ten opzichte van elkaar.

  • Excentrische contractie: de tegenkracht is groter dan de spierkracht en ondanks contractie van de spier bewegen origo en insertie uit elkaar.

Wat zijn actieve en wat zijn passieve stabilisatoren van een gewricht?

De stabiliteit van een gewricht onder belasting wordt voornamelijk bepaald door drie factoren: de benige architectuur van de gewrichtskop en –kom, de ligamenten en de spieren.

  • De benige architectuur van de gewrichtskop en –kom. Vergelijk het schouder- en het heupgewricht.

  • De ligamenten. Een ligament is een versteviging van het gewrichtskapsel en maakt er deel van uit. Bij onderzoek naar de verhouding tussen belasting en belastbaarheid van ligamenten blijkt dat de berekende belasting vaak groter is dan de belastbaarheid van de ligamenten. Dit betekent dat reeds bij een fysiologische belasting van een gewricht de trekkracht van de ligamenten vaak niet groot genoeg is om stabiliteit te garanderen. Dan is dus spierkracht nodig om de betreffende ligamenten te ‘beschermen’.

  • De spieren. Bij de meeste gewrichten van de extremiteiten zijn de spieren de belangrijkste stabiliserende factor. Zelfs in rust is de spiertonus van belang voor het handhaven van de integriteit van gewrichten. Essentieel voor deze ‘actieve stabiliteit’ is de artrokinetische of artrokinematische reflex. Vanuit de sensoren (mechanoreceptoren) in het gewrichtskapsel en in de spieren wordt de positie van de gewrichten permanent gecontroleerd. Rek op deze sensoren leidt via het perifere zenuwstelsel en ruggenmerg tot reflectoire activiteit van de relevante spieren. Zo leidt bijvoorbeeld passieve dorsale flexie van de enkel tot reactieve EMG-activiteit van de plantaire flexoren van de enkel.

Wanneer spreek je van een tendinopathie en wanneer van een enthesopathie?

Tendinopathie is een aandoening die zorgt voor pijn in het gewricht door een toename van tussenstof en het uiteenwijken van collageenvezels met verlies aan onderlinge samenhang en soms breuk. Hierbij is er sprake van een schaarste van ontstekingscellen. De oorzaak van deze toename in tussenstof is onbekend.

Enthesopathie is pijn in het gewricht dat ontstaat door overbelasting bij de origo (aanhechting van de spier).

Benoem drie verschillende stadia van tendinopathie en beschrijf de verschillen.

Reactieve tendinopathie

De reactieve tendinopathie is.....read more

Access: 
Public
UvA Geneeskunde - Samenvatting Leervragen blok 3.2: Acuut gestoorde of verstoorde functie - week 5-9

UvA Geneeskunde - Samenvatting Leervragen blok 3.2: Acuut gestoorde of verstoorde functie - week 5-9

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Week 5: Acute buik: analyse en definitieve behandeling

Thema: Acute Buik

  1. Beschrijf de signsandsymtpoms van acute buik. Beschrijf de initiële voorlopige behandeling.

Het is bij een acute buik erg belangrijk om zo snel mogelijk de diagnose te stellen. Dit verlaagt de mortaliteit en morbiditeit. Het belangrijkste is om te beslissen wat er in een acuut stadium moet gebeuren. Moet iemand bijvoorbeeld snel geopereerd worden.

Belangrijke factoren die dit bepalen zijn de medische voorgeschiedenis, wat heeft zich de afgelopen jaren afgespeeld.

Verder is de soort pijn erg bepalend. Wanneer het is begonnen, waar de pijn zit, wat de aard is van de pijn. Meestal is de pijn bij een acute buik constant (door bijvoorbeeld een ontstekingsproces) of is er sprake van koliekpijn (blokkering van een hol orgaan). Bij een ontsteking is de patiënt vaak tachycard, heeft de patiënt koorts en is in het bloed een leukocytose te zien. Wanneer hier geen sprake van is moet verder gekeken worden.

Koliekpijn komt voor bij een obstructie in de darmen, in het biliare systeem (galstenen) en in het urogenitale systeem (nierstenen).

Plotselinge pijn past bij

- Een perforatie (darmen)

- Een ruptuur (aneurysma)

- Een torsie (bijvoorbeeld de ovaria

- Acute pancreatitis

Rugpijn past bij

- Pancreatitis

- Geruptureerde aorta

- Urineweg infectie

Braken komt ook vaak voor bij acute buik. Wanneer iemand blijft braken is er meestal sprake van een obstructie. Het is belangrijk uit welke componenten het braaksel bestaat. Is er gal, is er bloed?

Verder moet de tractus gastro-intestinalis worden uitgevraagd. Acute buik kan gepaard gaan met een veranderd defecatiepatroon. Er kan bijvoorbeeld obstipatie zijn. Er is geen ontlasting meer er geen flatulentie.

Bij vrouwen moeten ook gynaecologische oorzaken worden overwogen.

Bij het lichamelijk onderzoek moet worden gekeken of iemand een zieke indruk maakt. Is iemand in shock?

Verder moet de buik onderzocht worden. De buik kan gezwollen zijn, er kunnen massa’s te zien zijn. Bij peritonitis houdt iemand de buik erg stil. Bij auscultatie kan darmperistaltiek verdwenen zijn.

Een rectaal en vaginaal toucher kan informatie opleveren. Er kan bloed worden gevonden.

Behandeling

Als eerste moet de patiënt geresusciteerd worden. De patiënt moet intraveneus gevuld worden en analgesie wordt gegeven. Het is dus belangrijk om hierna zo snel mogelijk een diagnose te stellen. Dit wordt gedaan door medische voorgeschiedenis uit te zoeken, lichamelijk onderzoek en lab onderzoek. Soms worden er ook röntgenfoto’s gemaakt van de thorax of abdomen. Bij een peritonitis worden een X-thorax gemaakt in staande positief om te bepalen of iemand acuut geopereerd.....read more

Access: 
Public
UvA Geneeskunde - Samenvatting Leervragen blok 3.2: Acuut gestoorde of verstoorde functie - week 1-4

UvA Geneeskunde - Samenvatting Leervragen blok 3.2: Acuut gestoorde of verstoorde functie - week 1-4

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Week 1 en 2: De instabiele levensbedreigde patiënt: Opvang en eerste behandeling.

Herkennen-interpreteren-handelen-evalueren

1. Wat is het “golden hour” bij de opvang van traumapatiënten?

Het concept golden hour komt uit de oorlog. Trauma’s met als gevolg flinke interne of externe bloedingen kunnen snel voor decompensatie zorgen in de circulatie en er kan uiteindelijk shock optreden. Hierbij is snel handelen vereist om de patiënt in leven te houden. Het is zaak om het interval tussen het trauma en de behandeling zo kort mogelijk te houden. Het blijkt namelijk dat zonder behandeling in de eerste 60 minuten(golden hour) na het trauma de overlevingskans enorm daalt. Hierbij kan essentiële zorg op de plaats van het ongeval en snel transport naar een ziekenhuis van levensbelang zijn. Golden hour is dus het uur waarin snel handelen van levensbelang is.

2. Beschrijf de verschillende doodsoorzaken in de tijdsperioden na het ongeval

Er wordt vaak onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire letsel na een trauma. Primair letsel ontstaat direct door een trauma. Secundair letsel kan nog later optreden, het is een indirect gevolg van een trauma. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Secundaire hersenbeschadiging door hypoxie
  • Vet embolie door een botbreuk
  • Ruggenmergschade door rugletsel

Vaak zijn deze secundaire letsels goed te voorkomen wanneer er snel gehandeld wordt. Resuscitatie wanneer nodig, ventilatie wanneer nodig, snel zetten van botbreuken en stabiliseren van de rug. Er wordt er na een trauma vaak vanuit gegaan dat er schade is aan de rug en dat iemand dus altijd gestabiliseerd dient te worden. Iemand heeft rugletsel tot het tegendeel bewezen is.

3. Wat is het belangrijkste doel van de pre-hospitale trauma opvang?

Het belangrijkste doel is om de patiënt zo snel mogelijk naar een goed ziekenhuis te brengen waar voor de desbetreffende patiënt de beste zorg kan worden verleend. Hierom beperkt de pre-hospitale trauma opvang zich tot de essentiële zaken en de rest wordt verder in het ziekenhuis gedaan. Hiervoor wordt het ABCDE principe gehanteerd (verder uitgelegd in andere leervragen) Dit mag zorgen voor een delay tussen de trauma en de aankomst in het ziekenhuis.

4. Hoe is een trauma-opvang team in een ziekenhuis samengesteld?

Het team bestaat uit:

  • De teamleider. Dit is vaak een chirurg. De teamleider is verantwoordelijk en is de coördinator van de dingen die allemaal moeten gebeuren wanneer er een traumapatiënt word binnen gebracht.
  • Een lid van de spoed eisende hulp medische staf
  • Algemene chirurgen, zowel de arts als arts-assistent
  • Orthopedische chirurgen, zowel
  • .....read more
Access: 
Public
Follow the author: Medicine Supporter
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2018