Aanvulling collegeaantekening week 3 Oncologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


HC Demonstratie oncologische bespreking deel 1

 

ZSO 1
Mw. W. Op 26-01-2006 is zij verwezen naar de mammapoli n.a.v. afwijkingen om een mammagrafie bij BOB. Er zijn 2 afwijkingen rechts en afwijkingen in de rechter oksel (ontdekt d.m.v. herhaling mammagrafie en echografie). Mw. Slikt al 30 jaar de pil en heeft 2 kinderen.
Dit doorverwijzen gaat via de huisarts, deze krijgt eerder bericht van het BOB dan de patiënt. De huisarts laat de patiënt snel langskomen (<1 dag) en verwijst de patiënt door naar de mammapoli.
Bij mammagrafie worden 2 opnamen gemaakt (craniaal/caudaal en lateraal/oblique). Een afwijking noem je pas een massa als je het in beide richtingen bekijkt. Als het in een richting is te zien, heet het een densiteit. De afwijking ziet er verdacht uit, wanneer het er niet scherp begrensd is. Een vergrotingsopname/compressieopname maak je om de afwijking beter af te beelden, de rest van het borstklierweefsel wordt verspreid. Hiermee kunnen de contouren ook beter beoordeeld worden. Ook wordt er een echografie gemaakt, hiermee kan de massa gekarakteriseerd worden en kunnen er cytologische/histologische puncties genomen worden.
De afwijking was 8,5 – 8 mm, hypo-echogeen en is niet scherp begrensd. Daarnaast zijn spiculae te zien. Hij bevindt zich in de laterale bovenkwadrant van de rechtermamma. Je verwacht het hier ook, omdat zich hier het meeste borstweefsel bevindt. Uit de cytologie/histologie bleek dat het een maligne afwijking was. Er is ruime lumpectomie gedaan, waarna gemarkeerd is met clips. Deze worden geplaatst voor als een radiotherapie boost nodig is, de radiotherapeut weet dan waar de tumor gelokaliseerd was. Er is ook een okselklierdissectie geweest en er was bij de operatie 100 cc bloedverlies (veel, normaal is dit nihil!). Er waren al aangedane okselklieren te zien op echografie en daarnaast multipele afwijkingen, daarom is geen sentinal node procedure uitgevoerd. Er worden voor de operatie draadjes rond de tumor gebracht, omdat het anders moeilijk is voor de chirurg om de niet-palpabele tumor te lokaliseren. Voor de patholoog zijn deze draadjes erg lastig, omdat de draadjes weerhaakjes hebben en moeilijk verwijderd kunnen worden.
Op het histologisch beeld zijn spiculae te zien, alles wat linksboven zit is tumor (blokboek blz 26). De witte cellen zijn normaal borstweefsel. Met immunohistochemie is vastgesteld dat de tumor oestrogeenreceptor + is (>10%). Op de opname van de lymfeklier zijn afwijkende cellen te zien, dit zijn uitzaaiingen.
MSO uitslag: type tumor (infiltrerend totaal adenocarcininoom), gradering (I), diameter (0.7 en 0.4 cm), radicaliteit (irradicaal, 1 laesie reikt tot in het resectievlak), lymfeklieren (1/15 +), oestrogeen/progesteron receptorstatus (+) en Her-2-neu (-)
Deze mevrouw heeft een pT1pN1M0. Ze heeft niet een slechtere prognose omdat ze 2 vrij kleine tumoren heeft. Ze wordt hierna behandeld met radiotherapie, het doelgebied hiervan is de hele mamma met boost (extra bestralingen) in plaats van lumpectomieholte, de kliergebieden worden NIET bestraald (alleen bij massale uitbreiding in lymfeklieren). Daarnaast kan adjuvante chemotherapie en hormonale therapie plaatsvinden. Na 2,5 jaar tamoxifen wordt overgestapt naar een aromataseremmer (bij post-menopauzale vrouw).
De huisarts wordt (als het goed is) van elke stap op de hoogte gebracht. Mw. komt in de follow-up en niet meer in het BOB. Bij beoordeling van mammografie wordt rechts-links beoordeeld. Alle clips moeten afgebeeld worden en het littekengebied moet ook goed afgebeeld worden. Het volume van de borst is kleiner geworden. Daarnaast moet goed gekeken worden naar de huid, omdat deze kan veranderen door therapie. Bij de eerste follow up mag je nog geen Birads classificatie (zie blackboard) geven.
Deze mevrouw heeft 1 positieve klier en 2 tumoren in de borst, de kans dat zij over 10 jaar nog leeft is 92% (met adjuvante chemo- en hormonale therapie).
ZSO 2:
Man, geboren in 1960. Kwam in oktober 2007 (47 jaar) naar de huisarts met de klacht helderrood rectaal bloedverlies dat toenam. Hij had een drukkend gevoel rechtsonder in de buik, defaecatie niet veranderd, niet afgevallen. RR 130/80, pols 80, hart/longen/lymfeklieren/palpatie geen afwijkingen. Bij rectaal toucher wordt een hobbelige weerstand gevonden direct achter de anus. Hb is 8.0 en het CEA is duidelijk verhoogd. De huisarts moet direct alert zijn en de patiënt is doorverwezen naar de MDL-arts.
Aanvullend onderzoek:

  • Coloscopie + biopt: proces 4 cm, direct achter de anus, intestinaal type adenocarcinoom

  • X-thorax: geen afwijkingen

  • MRI-bovenbuik: 2 forse levermetastasen 3 cm

  • MRI-rectum: ruim 5 cm groot proces in rectum vanaf de anus beginnend. Geen aanwijzing voor door- of ingroei.

 

Er wordt een MRI van de bovenbuik gemaakt, om de afwijkingen in de lever beter te definiëren. In de lever zijn 2 afwijkingen te zien, dit is een hypovasculaire laesie. Als dit een nieuwe afwijking is weet je direct dat het een metastase is (in ieder geval verdacht!). Chirurgisch is dit een resectabele ziekte. Echter, er moet ook naar de primaire tumor in het bekken gekeken worden. Er wordt gekeken of de circumferentiële marge vrij is, of er doorgroei is naar andere organen en of er lokaal vergrootte lymfeklieren zijn. De primaire tumor van deze patiënt is beperkt, maar is wel gemetastaseerd en daarom is het een stadium IV tumor (met 2 synchrone levermetastasen). cT2/3N0.
De afwijkingen van deze patiënt kunnen in principe allebei verwijderd worden, met een curatieve opzet. Deze moet plaatsvinden in 2 ingrepen, waartussen tenminste 6 weken zit. Hiertussen wordt meestal geen chemotherapie gegeven.

Er bestaat geen standaard behandeling voor stadium IV rectumcarcinoom. Meestal wordt palliatief behandeld, soms curatief. Zonder behandeling is de mediane overleving 6 maanden. De mogelijkheden zijn:

  • Radiotherapie rectum.

  • Rectumresectie (TME), APR of LAR. Bij deze patiënt waarschijnlijke APR.

  • Chemotherapie gericht op metastasen?

  • Metastasectomie?

  • In welke volgorde?
     

Overwegingen:

  • Is de primaire tumor resectabel? Ja

  • Zijn de levermetastasen resectabel? Ja

  • Is de patiënt operabel? Ja

  • In opzet curatief of palliatief? Misschien curatief

  • Overlevingswinst? Kwaliteit van leven?

  • Behandeling in studieverband mogelijk? Ja, de M1 studie, bedoeld voor patiënten met een resectabel primair gemetastaseerd rectumcarcinoom. In opzet curatief: radiotherapie 5 x 5 Gy, 1 week rust, 6 kuren combinatie chemotherapie waarna TME. Bij deze patiënt APR + permanent colostoma. Hierna metastasectomie (leversegment 4 en 7, gelijktijdig met TME).

De patiënt komt vaak naar de huisarts om zo’n studie door te nemen, hierna gaat de huisarts vaak overleggen met de behandelend arts.
De patiënt heeft bestraling en chemotherapie gemaakt. Hierna was op de CT scan te zien dat er een klein beetje respons was (niet veel!). Daarom vindt vervolgens een operatie plaats van leversegment 4 en 7 met een rectumresectie volgens het TME principe.
De snijranden van de levertumor zijn mooi vrij, alleen grenst de tumor aan de “buitenwereld” dus daar lijkt het alsof de tumor in het snijvlak lag. In de plakken van het rectumpreparaat was geen tumor meer te zien (histologisch ook niet). In de lever was dit nog wel te zien.
Na deze operatie is de patiënt in de follow up, dit gaat d.m.v. van CEA bepalingen. Na de operatie is het CEA altijd laag gebleven en op de CT scan was ook te zien dat hij nog steeds ziektevrij is. Voor deze patiënt is dit zeer waarschijnlijk een curatieve behandeling geweest. Voor de situatie met metastasen is de 5 jaars overleving ongeveer 35%. De disease free survival in deze 5 jaar is lager (hebben wel de ziekte terug gekregen).
De prognose van een stadium IV rectumcarcinoom is verschillend. Er wordt multidisciplinair overlegd wat men verwacht en aan de hand hiervan (en van de stadiering) wordt een behandelplan gemaakt.

 

HC Demonstratie oncologische bespreking deel 2

 

ZSO 3:
Mevrouw van 77 jaar, sigmoïdresectie, oplopend CEA van 0.9 naar 9.0.

CT-thorax: er is hierop iets te zien, maar dit zijn geen zekere longmetastasen.
CT-abdomen: levermetastase (hypovasculair) van ruim 1 cm in segment 6. De afwijking ligt tegen het galblaasbed aan.
Is de metastase resectabel? Ja, relatief makkelijk
Is de patiënt operabel? Ja, de kalenderleeftijd is volstrekt onbelangrijk. Mevrouw is niet cardiaal belast.
Resectie leversegment, met bloedverlies van 170 cc (voor leveroperatie is dit heel weinig).
Postoperatieve bespreking, hierin wordt de PA uitslag besproken. Hieruit moet naar voren komen de radicaliteit (afstand tot aan het resectievlak is 5 mm), de grootte (diameter max. 2 cm), de classificatie (adenocarcinoom met centrale necrose).

 

Wordt er nog adjuvante chemotherapie gegeven? Er is een indicatie voor chemotherapie, maar hier hangt vanaf of er in het verleden al chemotherapie is toegediend en of hier respons op was. Mevrouw speelt hier zelf een belangrijke rol in, omdat zij natuurlijk al een hogere leeftijd heeft. Er zal met adjuvante chemotherapie ongeveer 5% hogere 5 jaarsoverleving zijn. Leeftijd zelf mag geen reden zijn om het niet te doen, de winst moet afgewogen worden tegen de kwaliteit van leven. Wel wordt het schema aangepast en kan een orale vorm worden voorgeschreven. Mw is begonnen met de hepaticastudie (capecitabine en oxaliplantin met of zonder bevacizumab). Ze is hier wel aan begonnen maar vanwege toxiciteit is ze vroegtijdig gestopt.
Wanneer mevrouw een operatie had geweigerd, waren andere opties palliatieve chemotherapie, radiofrequente ablatie (met een naaldje percutaan in de tumor prikken en zo radiogolven toedienen), stereotactische bestraling of niets doen.
De CEA waarden bleven evengoed binnen de normaalwaarden. Ze blijft na de metastasectomie wel in de follow-up. Op de CT waren geen aanwijzingen voor longmetastasen.
ZSO 4:
Mevrouw van 79 jaar met in de voorgeschiedenis een mammacarcinoom links, neo-adjuvant behandeld.
Mevrouw had buikpijn, al een paar dagen geen ontlasting gehad. Geen eetlust. Bij lichamelijk onderzoek een soepele buik, spaarzame peristaltiek. Bij rectaal toucher zijn geen weerstanden palpabel. Waarschijnlijk is dit een ileus, dit heeft niets te maken met het mammacarcinoom.
Op de CT is een defect in de buikwand te zien, met daaromheen het peritoneaal vet (hernia umbilicalis). Daarnaast is geen contrast te zien in de darmen, de darmwanden zijn diffuus heel erg gedilateerd. In de lever is een hypo-dense afwijking te zien. (kan een metastase van mammacarcinoom zijn). Ter hoogte van de flexura hepatica is er een intraluminale massa met dilatatie van het colon ascendens en dunne darm pakket. Dit is de oorzaak van haar klachten.
Op het acute moment is een hemicolectomie rechts uitgevoerd. Iemand met zulke verwijdde darmlissen worden vaak geopereerd, de obstructie moet opgelost worden. Uitkomsten van acute operaties zijn minder goed dan van electieve operaties.
In het PA verslag staat dat er een proces is met een massa van 2,7 cm dat exofytisch (intraluminaal) groeit. Het is een matig gedifferentieerd adenocarcinoom. De circumferentie en eindstandige resectieranden zijn vrij. In totaal worden 11 lymfeklieren gezien, waarbij geen tumorlokalisatie wordt gevonden (0/11).
De operatie is ongecompliceerd verlopen. Het was T3N0M? De afwijking van de lever kan een metastase van het mammacarcinoom of van het coloncarcinoom zijn. Dit maakt uit omdat de resectie geen voordeel zou hebben als het van het mammacarcinoom zou zijn. Daarnaast kan er eventueel hormonaal behandeld worden als het van het mammacarcinoom zou zijn. Om hier achter te komen moet een biopt genomen te worden (terwijl dit normaal niet wordt gedaan!). Een andere optie is postoperatief het CEA bepalen. Er is een leverpunctie genomen, dit was niet conclusief. Het CEA in maart was laag, later ging dit snel stijgen, daarom is het aangeduid als een M+ coloncarcinoom.
Mevrouw heeft palliatieve chemotherapie gekregen (capecitabine monotherapie).

 

 

 

HC Palliatieve zorg

 

We willen palliatieve comfort bereiken, dit is niet alleen voor de zieken maar ook voor de mensen daar omheen. Ieder mens is uniek en ieder mens heeft een heel ander ziektetraject. De laatste decennia is er een enorme ontwikkeling in de palliatieve zorg, omdat de mensen tegenwoordig ook ouder worden en de curatieve geneeskunde zijn grenzen bereikt. Er is tegenwoordig meer aandacht voor de kwaliteit van leven, autonomie van de patiënt en medisch/ethische aspecten. Voor de palliatieve zorg zijn geen protocollen, wel richtlijnen.
Palliatieve zorg is een benadering die de kwaliteit van leven verbetert van patiënten en hun naasten die te maken hebben met een levensbedreigende aandoening, door het voorkomen en verlichten van lijden d.m.v. vroegtijdige signalering en zorgvuldige beoordeling en behandeling van pijn en andere problemen van lichamelijke, psychosociale en levensbeschouwende aard. Je kijkt dus niet puur somatisch, maar vaak zit er juist een groot angst component bij.
Doelstellingen hiervan zijn:
- zo lang mogelijk de patiënt regie te laten houden over eigen leven
- (palliatieve) zorg op maat in eigen omgeving
- beperken ziekenhuis (dag) opnamen en polibezoeken
- ondersteuning mantelzorg
De basisprincipes voor de zorgprofessionals die omgaan met palliatie:
- anticiperen, voorbereid zijn op problemen die gaan komen. Dit gebeurd op basis van kennis en ervaring.
- continue professionele werkhouding. Men mag zich niet laten meeslepen in zijn eigen emoties, hier moet een weg in gevonden worden.
- respect voor de autonomie van de patiënt.
- het besef dat palliatieve zorg teamwork is.
Bij een levensbedreigende ziekte zit de patiënt eerst in de fase van de curatieve fase (= behandeling is gericht op genezing). Als dit niet lukt of als er een recidief is komt de patiënt in de palliatieve fase ( = behandeling is gericht op kwaliteit van leven en de tumor te onderdrukken). Vervolgens komt de patiënt in de terminale fase (= behandeling is gericht om kwaliteit van sterven).
In de curatieve fase kan al een basis gelegd kan worden voor de palliatieve fase laten (vertrouwen!). In het begin is de palliatieve zorg vooral tumorpalliatie, later kunnen de symptomen nog wel behandeld worden. Op een gegeven moment kom je in de fase van terminale zorg, hierna is de nazorg ook zeer belangrijk. Als professional ben je nog steeds betrokken bij de mantelzorg.
Casus 1:
Mevrouw, 70 jaar, weduwe. Zij is sociaal actief en heeft 4 kinderen. Bij de huisarts wordt een knobbel in de borst gevonden. Dit wist mevrouw zelf al lang, maar haar moeder heeft ook borstkanker gehad met vele complicaties, dus ze heeft het verdrongen. Zij wordt verwezen naar het ziekenhuis en belandt in de curatieve fase (er is nog geen metastasering). Er wordt gestart met neo-adjuvante chemotherapie. In eerste instantie ging dit goed, later kreeg ze veel klachten (misselijkheid, obstipatie) en werd ze afhankelijk van de thuiszorg. Aansluitend amputatie en okselklier dissectie, er is goed herstel en de uitslag is heel goed. Mevrouw krijgt wel nabestraling, dit vind ze wel erg moeizaam. Ze heeft veel huidklachten en lymfoedeem. Wel houdt mevrouw vol omdat haar verteld is dat de kans op recidief hiermee veel kleiner wordt. Later adjuvante hormonale therapie met tamoxifen.
Ze weet heel goed dat de kans op een recidief aanwezig is, maar kiest ervoor in haar eigen huis te blijven wonen. 1,5 jaar later komt mw. bij de huisarts met acute spit, uitstraling naar het been en bij een botscan zijn er hotspots door het gehele skelet. De tamoxifen wordt vervangen door een aromatase remmer en bisfosfonaten, daarnaast krijgt ze langwerkende morfine. Ze heeft slechte kwaliteit van leven en komt in de palliatieve fase terecht. Op de palliatieve behandeling reageert ze goed, heeft een pijnstilling meer nodig en is geheel opgeknapt. ’ s Morgens heeft ze gewrichtsklachten en de huisarts schrikt van de situatie thuis, mevrouw lijkt wel depressief. Na aanpassing van de medicatie verandert haar stemming. 8 maanden later komt ze bij de huisarts met een bronchitis verhaal, ze blijkt pleuravocht te hebben en de lever is palpabel. Er zijn dus longmetastases en lymfangitis carcinomatosa. Mevrouw krijgt toch nog chemokuren, waarop een goed respons is. 8 Maanden later heeft mevrouw plots hevige pijn in haar rug en bovenbuik. Mevrouw heeft op eigen initiatief de chemotherapie gestopt en is veel afgevallen. Ze is geheel afhankelijk van haar dochter en is heel erg ziek. Er zijn veel problemen, ze heeft een korte levensverwachting en dit is zeer oncomfortabel. Ze wilt niet meer en is erg ziek. Hiermee is ze in de terminale fase beland. Orale pijnstilling werkt niet dus ze krijgt hier een pompje voor. Mevrouw overlijdt binnen een paar dagen in het bijzijn van haar familie.
Dus palliatieve zorg bevestigd het leven en beschouwt sterven als een normaal proces. De dood wordt niet bespoedigt, maar ook niet meer vertraagt. Er wordt gezorgd voor verlichting van pijn en andere belastende symptomen. Er wordt gebruik gemaakt van psychologische, fysieke en spirituele aspecten van de patiëntenzorg. Het biedt een ondersteunend systeem aan patiënten om tot het einde zo actief mogelijk te leven. Daarnaast is het ondersteunend voor familie om tijdens de ziekte vol te houden en om het rouwproces aan te kunnen.
In de palliatieve zorg maakt men gebruik van geregistreerde geneesmiddelen voor niet-geregistreerde indicaties en/of toedieningswegen. Er wordt eigenlijk gebruikt gemaakt van de bijwerkingen van medicatie. Bv. Fentanyl wordt in de palliatieve zorg met een paar druppeltjes in de mond gegeven, de patiënt kan dan ongeveer 10 minuten verzorgd worden zonder dat het pijn doet. Dit mag allemaal, als het maar gedaan wordt volgens de richtlijnen.
Casus 2:
Meneer komt bij de huisarts vanwege misselijkheid en braken, dit blijkt pancreascarcinoom te zijn. Er was een open-dicht OK. Deheer had last van de hik maar dit kreeg men onder controle. Hij wordt toenemend misselijk en braakt en wordt geel. Aanvankelijk met aangepaste medicatie en monitoren defecatie is het redelijk onder controle. Inmiddels is hij bedlegerig, drinkt en eet bijna niet meer. De mantelzorg kan het niet meer aan en komt bij de huisartsenpost terecht in het weekend. Vervolgens naar het ziekenhuis, dhr. Krijgt een maagsonde tegen de misselijkheid en het braken en de pijnmedicatie wordt aangepast. Meneer gaan snel achteruit, de pijn is beter onder controle maar misselijkheid/braken niet. Er wordt gepraat over een ‘slaap infuus’ ( = palliatieve sedatie). Dit wordt gebruikt bij een levensverwachting van 1-2 weken en wanneer alles gedaan is wat kon. Het mag niet leiden tot versneld overlijden.
Op verzoek van meneer wordt ziekteverzalving door de geestelijk verzorging toegepast, dit geeft meneer heel veel rust (deze dag heeft heel veel voor hem opgebracht). De familie was in het proces van afscheid nemen en er waren nog veel vragen.
De volgende dag is gestart met palliatieve sedatie, hij overlijdt na 2 dagen in het bijzijn van zijn familie.
Palliatieve sedatie is proportionele toepassing van sedativa in de laatste fase om ondraaglijke klachten te bestrijden, waarvoor geen effectieve, acceptabele of voldoende snelle symptoom-behandeling meer voorhanden is. Het doel hiervan is COMFORT.
Het is het opzettelijk verlagen van het bewust zijn.

Voorwaarden zijn een levensverwachting van 1-2 weken en er zijn refractaire symptomen. Het is verkort of verlengd het leven niet en beïnvloed het stervensproces niet. In principe is het reversibel. Palliatieve sedatie wordt vaak thuis toegepast. Er mag niet gesedeerd worden met morfine, hier worden patiënten heel delirant van en dit is een afschuwelijk sterfbed (voornamelijk voor nabestaanden).
www.pallialine.nl

 

 

HC Pijnbestrijding

 

Pijn algemeen:
Prevalentie van palliatieve symptomen zijn moeheid (74%), pijn (71%, in de laatste 2 weken is dit iets minder frequent), energiegebrek (69%) en zwakte (60%)
Pijn is een onaangename sensorische en emotionele ervaring die in verband wordt gebracht met bestaande of dreigende weefselbeschadiging of wordt beschreven in termen van weefselbeschadiging. Deze definitie laat zien dat er pijn aanwezig kan zijn zonder dat er een duidelijke oorzaak aan te wijzen valt.
Pijn wordt doorgegeven door nociceptieve pijnmechanismen, het waarschuwt voor een eventueel beschadiging. Het model van Loeser laat zien dat er allerlei invloeden zijn van pijn en dat men zich daar anders naar gedraagt. Het model bestaat uit nociceptie, pijngewaarwording, pijnbeleving en pijngedrag.
Pijn leidt vaak tot slaapstoornissen, wat leidt tot depressieve klachten en dat weer tot emotionele pijn. Dit is een vicieuze cirkel die steeds sterker kan worden, men moet proberen dit te doorbreken.
De pijn neuromatrix bestaat uit de thalamus, primaire somatosensore cortex (S1), secundaire somatosensore cortex (S2), insula, prefrontale cortex (PFC) en anterior cingulate cortex (ACC). Op het gebied van palliatieve zorg kan het zijn dat de patiënt met pijn komt, maar er heel veel andere factoren een rol spelen die ervoor zorgen dat pijn in stand wordt gehouden. Als je hier aandacht voor hebt, kan de pijnstilling ook een stuk beter gaan. De distress van de patiënt wordt beïnvloed door de familie distress maar ook door de distress van de hulpverlener. De patiënt voelt bijv. dat jij als arts onzeker wordt.
Pijnanamnese neem je af om te bepalen of het nociceptische pijn, neuropatische of psychische pijn is. De 7 dimensies van een klachten worden afgenomen (lokatie, karakter, intensiteit, tijd, verergerende factoren, verlichtende factoren, bijkomende verschijnselen). Om de intensiteit van de pijn te bepalen kan je de numerical rating scale (NRS) gebruikt worden (0-10).
Nociceptieve pijn:
- lokalisatie: huid, bot, spieren, viscera
- oorzaak: beschadiging lichaamsweefsel (operatie, trauma)
- karakter: scherp, stekend, kloppend (spieren, bot scherp gelokaliseerd)
drukkend krampend, dof (viscera, niet scherp gelokaliseerd)
- pijnbestrijding: paracetemol, NSAID’s, opiaten
Neuropatische pijn: ontstaat doordat zenuwen beschadigd raken
- lokalisatie: plexus brachialis, lumbosacrale plexus, dermatoom gebied
- oorzaak: ingroei, beschadiging, druk zenuw
operatie, radiotherapie, chemotherapie
- karakter: tintelend, brandend, schietend, messcherp
bijkomende verschijnselen
- pijnbestrijding: TCA, anti-epileptica, opiaten
Bijkomende verschijnselen zijn:
Positieve symptomen:
- hyperalgesie: pijn wordt als heviger ervaren als mag worden verwacht
- hyperaesthesie: een pijnlijke prikkel wordt als heviger ervaren dan mag worden verwacht
- allodynie: een niet-pijnlijke prikkel wordt als pijnlijk ervaren (kleding of deken op huid)
- paraesthesie: spontane of opgewekte onaangename en abnormale sensatie
- dysaesthesie: spontane of abnormale niet-pijnlijke sensatie
Negatieve symptomen:
- hypaesthesie: verminderd gevoel bij aanraking of pijnprikkel
Pijn bij kanker:
DOOR kanker: direct door ingroei, druk van de kanker
BIJ kanker: niet direct samenhangend met ziekte (herpes zoster), helemaal niet samenhangend met de ziekte of behandeling (hernia)
NA kanker: na operatie, chemotherapie of door bestraling.
Oncologische pijn is vaak gemengd, dus bevat zowel nociceptische als neuropatische componenten. Deze moeten apart behandeld worden.
Behandeling:
Symptoombestrijding. Het belangrijkst hierbij is farmacologische beïnvloeding. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van invasieve technieken (coeliacus blokkade, chordotomie, spinaal catheter), TENS (Transcutane Elektrische Zenuw Stimulatie), psychosociale interventies (psycholoog), fysiotherapie en verpleegkundige interventies (ontspanningsoefeningen, wondverzorging).
Bij plexus coeliacus blokkade (bv. bij pancreascarcinoom) wordt een neurolytische blokkade ingespoten. Dit kan eventueel herhaald worden en geeft enorme reductie van pijn (en dus ook medicatie).
Bij chordotomie wordt de belangrijkste pijnbaan op niveau C2 onderbroken d.m.v. verhitting van de zenuw, dit wordt gedaan bij eenzijdige pijn (bv. bij mesothelioom). Er kleven veel nadelen/complicaties aan dus worden echt niet zomaar uitgevoerd, bij een levensverwachting van ongeveer een half jaar.
Bij een epidurale/spinale catheter gaat de patiënt met een ‘pijnpomp’ naar huis.
Hoe sterker de medicatie, hoe hoger het niveau van werking. Zo werken NSAID’s perifeer en opiaten centraal.
Medicamenten:
- Niet- opioïden (paracetemol, NSAID’s)
- zwakke opiaten (codeine, tramadol)
- sterke opiaten (morfine, oxycodon, hydromorfon, fentanyl, buprenorfine)
Adjuvante medicatie bij neuropatische pijn. Deze zijn vaak ontwikkeld voor hele andere doeleinden. (bv. TCA)
Stap 1: non- opioïden
Stap 2: zwak opiaat eventueel gecombineerd met non- opioïden
Stap 3: sterk opiaat evt. gecombineerd met non- opioïden
Stap 4: invasief / sterk opiaat / non- opioïden
Daarnaast adjuvante medicatie voor de neuropatische pijn en eventueel radiotherapie (effect na 2-3 weken), chemotherapie of zenuwblokkade.
Bij de behandeling van pijn bij kanker voegt stap 2 niet veel toe aan de behandeling, als non- opioïden niet voldoende zijn gaat men eigenlijk meteen naar de sterke opiaten.
Belangrijk is toediening op vaste tijden, behalve bij zogenoemde escape-medicatie. Ook moet de toedieningsweg gekozen worden (oraal, sublinguaal, rectaal, transdermaal, intramusculair, subcutaan, intraveneus, intrathecaal/epiduraal).
Stap 1:
Paracetemol: 3 dd 1 gram of 4-6 dd 500 mg. Toedieningswijze is oraal of rectaal, contra-indicatie is een zeer slechte leverfunctie.
NSAID’s (naproxen, ibuprofen, diclofenac): reversibele remming COX-1 en COX-2, er is geen kruisgevoeligheid. Bijwerkingen zijn nierfunctiestoornissen, maagbloedingen, leverfunctiestoornissen en remming van de stolling. Een selectieve COX-2 remmer (celecoxib, etoricoxib) zorgt voor minder GI bijwerkingen en mogen niet worden toegediend bij een cardiovasculaire voorgeschiedenis.
Stap 2:
Als je de dosis verhoogt, krijg je op een gegeven moment niet meer effect maar de bijwerkingen kunnen dan nog wel toenemen.
Codeïne: prodrug van morfine en heeft 10% van de werkzaamheid van morfine.
Tramadol
Stap 3:
Er is een 1 op 1 relatie, als de dosis wordt verhoogd is het effect ook 2x zo hoog. Als je opiaten voorschrijft moet je voor de basispijnstilling iets vaststellen op vaste tijdstippen. Bv. orale slow-release preparaten (morfine, oxycodon, hydromorfon), de langwerkende vorm wordt 2dd voorgeschreven. Daarnaast heb je transdermale toedieningsvormen (Fentanyl pleister, er bestaan geen morfine pleisters!!!), deze wordt 1 x per 3 dagen gegeven.
 

Naast de basis pijnstilling hebben patiënten vaak doorbraakpijn:
- spontane pijn: plotseling zonder enige aanleiding optreden, duurt 30-60 minuten.
- incidente pijn: willekeurig bij bv. bewegen / toiletgang. Onwillekeurig bij hoesten en geïnduceerd bij wassen.
- end-of-dose pijn: pijn neemt toe voordat volgende dosering wordt toegediend.
Vroeger werden hier orale preparaten toegediend, deze werkten vrij snel voor 2-4 uur. Het probleem is dat ze 30-60 minuten nodig hebben voordat ze werken, terwijl de doorbraakpijn binnen 10 minuten op zijn hoogste punt is gekomen en vaak maar 60 minuten duurt. De medicijnen blijven tot 10 uur doorwerken terwijl dit helemaal niet meer nodig is.
Daarom worden nu “ Fentanyl lolly” gebruikt, deze toedieningsvorm werkt veel sneller. Het wordt langs het wangslijmvlies gehaald, de patiënt mag er niet op zuigen. Het heeft een snelle opname omdat de wang goed doorbloed is, dit is 25 %, daarnaast wordt 75% door de darm opgenomen. Uiteindelijk wordt ongeveer 50% opgenomen. Dit mogen alleen patiënten gebruiken die al opiaten gebruiken. Nog sneller werkt een neusspray. Het wordt opgenomen door het neusslijmvlies, dat heel goed doorbloed is (bijna net zo snel als intraveneus).
Deze middelen zijn heel erg duur!
Patiënten zijn vaak angstig voor opiaten vanwege bijwerkingen, gewenning, vroegtijdig bereiken van maximale dosering, misbruik, levensverkorting, verminderde kwaliteit van leven, verslaving en niet-werkzaamheid.
 

Bijwerkingen opiaten:
Sufheid, misselijkheid en braken: dit trekt vaak bij na een paar dagen.
Obstipatie, jeuk, droge mond.
Urineretentie, hallucinaties, verwardheid / delirium, orthostatische hypotensie, ademhalingsdepressie, myoclonieen. De laatste bijwerkingen treden zelden om wanneer de dosering langzaam opgebouwd wordt.
Daarnaast wordt vaak iets tegen de misselijkheid voorgeschreven en preventieve laxantia.
Antineuropathica
Neuropatische pijn behoeft een andere behandeling dan nociceptieve pijn:
- antidepressiva (amitryptilline, nortryptilline)
- anti-epileptica (gabapentine, pregabaline)
- overigen (clondine, capsaicine-creme, lidocaine-creme, S-ketamine, corticosteroiden)

 

 

 

 

Access: 
Public
This content is related to:
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Oncologie - Geneeskunde - Bundel

Aanvulling college-aantekening week 1 Oncologie

Aanvulling college-aantekening week 1 Oncologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


HC Erfelijk mammacarcinoom

 

 

Twee patiënten waarbij mammacarcinoom in de familie voorkomt.

1998: mevrouw M1 (toen 33 jaar) was door de familiegeschiedenis (tante overleden aan ovarium en borstkanker) alert op het hebben van borstkanker. Ze deed aan zelfonderzoek en vond iets. Na een maandje zat het er nog en is ze naar de arts gegaan. Er zijn toen snel foto’s gemaakt en er is een lumpectomie gedaan. Het bleek fout te zijn. Zij heeft een borstamputatie gehad en de lymfeklieren zijn weg gehaald (gemodificeerde radicale mastectomie met lymfeklierdissectie). Lymfeklieren bleken schoon te zijn. Mevrouw heeft daarna ook nog chemo gehad omdat ze zo jong was. Haar leven stond toen een jaar stil. Ze vond de chemo het zwaarst van de behandeling.

 

Na de behandeling is ze bij de klinisch geneticus terecht gekomen. Het bleek dat ze genetisch belast was. Dat het in de familie zat en iedereen dus risico liep vond mevrouw heel zwaar. Haar vader voelde zich heel schuldig daarover, omdat het van zijn kant van de familie kwam.
Mevrouw M2, de zus van mevrouw M1, werd in de periode van dit genetisch onderzoek zwanger en had zich nog niet laten testen. Drie maanden na de bevalling voelde mevrouw een knobbel. Ook dit bleek borstkanker te zijn, een infiltrerend ductaal type adenocarcinoom. Er is toen een borstamputatie uitgevoerd. De lymfeklieren waren niet schoon waardoor ze chemo en bestraling moest ondergaan. Bij mammatumor met positieve klieren in de oksel: primair opereren met okselklierresectie (gemodificeerde radicale mastectomie). Aanvullend werd ze behandeld met chemotherapie en radiotherapie. De chemo vond ze erger dan de borstamputatie. Door de chemo ben je namelijk aanwijsbaar ziek voor de buitenwereld. Anderhalf jaar later kreeg ze reconstructie. Ze heeft toen preventief ook haar andere borst laten verwijderen.
De dochter van mevrouw heeft zich nog niet laten testen, maar gaat zich vanaf haar dertigste laten controleren.

 

De patiënten hebben uiteindelijk ook hun eierstokken laten verwijderen. Ze hadden geen kinderwens meer en hoe ouder ze werden hoe groter de kans werd dat ze daar ook kanker zouden ontwikkelen. Mevrouw I heeft hierdoor nog af en toe opvliegers, maar ze heeft hier geen klachten van.

 

Zodra je de kennis hebt of je gendrager bent, moet je gaan beslissen of je je borsten preventief laat amputeren.

Het risico voor mannen om borstkanker te krijgen is kleiner, maar is zeker niet nul. Daarnaast kunnen mannen de mutatie ook overdragen aan hun dochters als ze gendrager zijn.

 

De patiënten hebben nooit getwijfeld over de borstamputatie. Ze wilden graag dat hun borsten en het verhoogde risico zo snel mogelijk weg waren. Ze hebben wel gekozen voor reconstructie.

 

Bij borstamputatie met.....read more

Access: 
Public
Aanvulling collegeaantekening week 3 Oncologie

Aanvulling collegeaantekening week 3 Oncologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


HC Demonstratie oncologische bespreking deel 1

 

ZSO 1
Mw. W. Op 26-01-2006 is zij verwezen naar de mammapoli n.a.v. afwijkingen om een mammagrafie bij BOB. Er zijn 2 afwijkingen rechts en afwijkingen in de rechter oksel (ontdekt d.m.v. herhaling mammagrafie en echografie). Mw. Slikt al 30 jaar de pil en heeft 2 kinderen.
Dit doorverwijzen gaat via de huisarts, deze krijgt eerder bericht van het BOB dan de patiënt. De huisarts laat de patiënt snel langskomen (<1 dag) en verwijst de patiënt door naar de mammapoli.
Bij mammagrafie worden 2 opnamen gemaakt (craniaal/caudaal en lateraal/oblique). Een afwijking noem je pas een massa als je het in beide richtingen bekijkt. Als het in een richting is te zien, heet het een densiteit. De afwijking ziet er verdacht uit, wanneer het er niet scherp begrensd is. Een vergrotingsopname/compressieopname maak je om de afwijking beter af te beelden, de rest van het borstklierweefsel wordt verspreid. Hiermee kunnen de contouren ook beter beoordeeld worden. Ook wordt er een echografie gemaakt, hiermee kan de massa gekarakteriseerd worden en kunnen er cytologische/histologische puncties genomen worden.
De afwijking was 8,5 – 8 mm, hypo-echogeen en is niet scherp begrensd. Daarnaast zijn spiculae te zien. Hij bevindt zich in de laterale bovenkwadrant van de rechtermamma. Je verwacht het hier ook, omdat zich hier het meeste borstweefsel bevindt. Uit de cytologie/histologie bleek dat het een maligne afwijking was. Er is ruime lumpectomie gedaan, waarna gemarkeerd is met clips. Deze worden geplaatst voor als een radiotherapie boost nodig is, de radiotherapeut weet dan waar de tumor gelokaliseerd was. Er is ook een okselklierdissectie geweest en er was bij de operatie 100 cc bloedverlies (veel, normaal is dit nihil!). Er waren al aangedane okselklieren te zien op echografie en daarnaast multipele afwijkingen, daarom is geen sentinal node procedure uitgevoerd. Er worden voor de operatie draadjes rond de tumor gebracht, omdat het anders moeilijk is voor de chirurg om de niet-palpabele tumor te lokaliseren. Voor de patholoog zijn deze draadjes erg lastig, omdat de draadjes weerhaakjes hebben en moeilijk verwijderd kunnen worden.
Op het histologisch beeld zijn spiculae te zien, alles wat linksboven zit is tumor (blokboek blz 26). De witte cellen zijn normaal borstweefsel. Met immunohistochemie is vastgesteld dat de tumor oestrogeenreceptor + is (>10%). Op de opname van de lymfeklier zijn afwijkende cellen te zien, dit zijn uitzaaiingen.
MSO uitslag: type tumor (infiltrerend totaal adenocarcininoom), gradering (I), diameter (0.7 en 0.4 cm), radicaliteit (irradicaal, 1 laesie reikt tot in het resectievlak), lymfeklieren (1/15 +), oestrogeen/progesteron receptorstatus (+) en Her-2-neu (-)
Deze mevrouw heeft een pT1pN1M0. Ze heeft.....read more

Access: 
Public
Oefenvragen Oncologie

Oefenvragen Oncologie

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


Vraag 1

Een 32-jarige vrouw komt op een vervolgafspraak op de poli chirurgie. Vorige week is een invasief mammacarcinoom geconstateerd. De vrouw wil graag een beeld krijgen van de prognose, omdat veel familieleden al verschillende vormen van kanker hebben en ook de mogelijke gevolgen voor haar dochter van 5 jaar. Patiënte zelf heeft 5 zusters, waarvan bij twee pre-menopauzale borstkanker is geconstateerd. Haar moeder is gestorven aan ovariumkanker op 45 jarige leeftijd. In het bloed van de moeder (DNA uit eerder afgenomen bloed), een tante (DNA uit eerder afgenomen bloed) en een zus van patiënte wordt een mutatie in het BRCA-I gen gevonden. Mevrouw zelf heeft deze mutatie niet.

 

Klinische vraag Antwoord

1. Noem drie nog niet genoemde klinische (d.w.z. met lichamelijk onderzoek vast te stellen), pathologische of moleculair-biologische factoren die de overlevingskans bij haar ongunstig zouden beïnvloeden.

KLINISCH: grootte primair tumor, locale invasie, lymfkliermetastasen, inflammatie, borstkanker bij 1e graads familieleden

PATHOLOGISCH: invasieve groei, slecht gedifferentieerd, invasie in lymf-/bloed­vaten, maligniteitsgraad/mitose-index

MOL.-BIOCHEMISCH: oestr.recept negatief, snelle celproliferatie, oncogenen BRCA-I/II, hoge microvessel dens.

 

Biomedische vraag Antwoord

 

1. Hoe groot is de kans dat de dochter van mevrouw borstkanker zal krijgen?

1. =/< 10% (iets kleiner dan) het populatierisico (van haar leeftijdgroep)

 

Vraag 2

Op uw spreekuur komt een vrouw van 41 jaar. Zij is erg ongerust omdat zij een knobbeltje in de linkerborst heeft gevoeld. Zij is bang dat het kanker is.U kent het gezin goed en weet dat deze vrouw verder altijd gezond is geweest. De anamnese levert het volgende op: zij heeft het knobbeltje pas een paar dagen geleden gevoeld, deed daarvoor niet aan zelfcontrole en kent dus niet de invloed van de menstruatiecyclus op de grootte van het knobbeltje. Ze heeft geen zichtbare afwijkingen aan de borst, geen pijn en geen tepeluitvloed. De familie-anamnese voor mamma- en ovariumcarcinoom is negatief. Bij lichamelijk onderzoek palpeert u eveneens op 02.00 uur in de linker borst een knobbeltje.U laat een mammografie maken, waarvan de uitslag luidt: geen voor maligniteit verdachte afwijkingen.

 

Klinische vraag Antwoord

.....read more

1. Wat is uw vervolgbeleid?

1. Controle na drie maanden; indien palpabele tumor nog aanwezig of groter: alsnog verwijzing (naar chirurg

Access: 
Public
UvA Geneeskunde - Samenvatting Leervragen blok 3.1: Oncologie en bewegingsapparaat (week 1-5)

UvA Geneeskunde - Samenvatting Leervragen blok 3.1: Oncologie en bewegingsapparaat (week 1-5)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Week 1

Thema Afwijkende lymfklieren

Bespreek epidemiologie, symptomen, aanvullend onderzoek en behandeling van CML.

Chronic myeloid leukaemia (CML) beslaat ongeveer 14% van alle leukemieen. Het komt voornamelijk bij volwassenen voor tussen de 40 en de 60 jaar. Het heeft een langzaam progressief karakter, indien er niet behandeld zal worden eindigt de ziekte in een blast crisis (90% myeloid en 20% lymfoid) of myelofibrose en dood na ongeveer 3-4 jaar. Het komt vaak (90-95%) voor in combinatie met het Philadelphia syndroom, waarbij er een repeterende translocatie op de lange arm van chromosoom 22 tot chromosoom 9 is.

Symptomen:

CML wordt meestal in de chronische periode ontdekt, sommige patiënten ervaren geen symptomen. De symptomen zijn:

- symptomatische anemie (dyspnoe, bleek zien, moeheid etc.)

- buikpijn / ongemak vanwege splenomegalie

- gewichtsverlies

- koorts en zweten terwijl er geen sprake is van infectie

- hoofdpijn vanwege een hoog hyperleukocytose

- stollingsproblemen; blauwe plekken, kneuzingen, priapisme

- retinale bloedingen vanwege leukostase

- soms gezwollen lymfeklieren (komt niet veel voor, eigenlijk alleen bij een blasten crisis)

Aanvullend onderzoek:

- lab: HB, Leuko’s, bloedplaatjes

- blood film*

- beenmerg punctie

- Fluorescein-in-situ hybridization **

- leukocyte alkaline phosphatase verlaagd

Behandeling:

- Imatinib is de eerste keus bij de behandeling van chronische myeloïde leukemie (CML). Imatinib is een Proteïne-tyrosine kinaseremmer. Remt op selectieve wijze de proliferatie en induceert apoptose zowel bij Bcr-Abl-positieve cellijnen als bij verse leukemische cellen van philadelphiachromosoom (Ph+), positieve chronische myeloïde leukemie (CML) en acute lymfatische leukemie (ALL). Daarnaast is imatinib een krachtige remmer van receptorkinasen gericht op de 'platelet derived growth factor' (PDGF), de stam cel factor (SCF) en 'C-kit antibody', en remt het PDGF- en SCF-aangestuurde cellulaire processen. Imatinib zorgt voor een hematologische respons bij ongeveer 95% van de patiënten, bij 70-80% van de patiënten is het BCR-ABL transcript in het bloed niet meer terug te vinden.

- Stam cel transplantatie; allogene (van een ander) stamceltransplantatie kan ongeveer 70% van de CML patiënten genezen. Dit was vroeger de eerste keus therapie bij jonge patiënten met een HLA-match donor, dit is echter veranderd door de komst van Imatinib. Nu wordt het alleen gebruikt als Imatinib inadequaat effect heeft of bij ziekte progressie ondanks de therapie (met Imatinib). In principe wordt deze therapie alleen toegepast bij mensen < 40 jaar met een goede lichamelijke conditie (UMCG Groningen).

Bespreek symptomen en behandeling van CLL.

De klinische verschijningsvormen van CLL:

Deze worden veroorzaakt door verdringing van het normale beenmerg, waardoor een insufficiënte aanmaak van de normale bloedcellen ontstaat. Dit heeft neutropenie, anemie en trombocytopenie als gevolg.

Neutropenie is een verhoogde vatbaarheid.....read more

Access: 
Public
UvA Geneeskunde - Leervragen blok 3.1: Oncologie en bewegingsapparaat (week 6-9)

UvA Geneeskunde - Leervragen blok 3.1: Oncologie en bewegingsapparaat (week 6-9)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Week 6

Thema: Sportgeneeskunde (gebaseerd op de Vries, Leerboek Orthopedagogiek)

Wat is het verschil tussen excentrische, concentrische en isometrische spiercontractie?

  • Concentrische spiercontractie: de spierkracht is groter dan de tegenkracht, de origo en insertie bewegen naar elkaar toe.

  • Isometrische contractie: de spierkracht en tegenkracht zijn gelijk aan elkaar, het gewricht wordt gestabiliseerd en de origo en insertie bewegen niet ten opzichte van elkaar.

  • Excentrische contractie: de tegenkracht is groter dan de spierkracht en ondanks contractie van de spier bewegen origo en insertie uit elkaar.

Wat zijn actieve en wat zijn passieve stabilisatoren van een gewricht?

De stabiliteit van een gewricht onder belasting wordt voornamelijk bepaald door drie factoren: de benige architectuur van de gewrichtskop en –kom, de ligamenten en de spieren.

  • De benige architectuur van de gewrichtskop en –kom. Vergelijk het schouder- en het heupgewricht.

  • De ligamenten. Een ligament is een versteviging van het gewrichtskapsel en maakt er deel van uit. Bij onderzoek naar de verhouding tussen belasting en belastbaarheid van ligamenten blijkt dat de berekende belasting vaak groter is dan de belastbaarheid van de ligamenten. Dit betekent dat reeds bij een fysiologische belasting van een gewricht de trekkracht van de ligamenten vaak niet groot genoeg is om stabiliteit te garanderen. Dan is dus spierkracht nodig om de betreffende ligamenten te ‘beschermen’.

  • De spieren. Bij de meeste gewrichten van de extremiteiten zijn de spieren de belangrijkste stabiliserende factor. Zelfs in rust is de spiertonus van belang voor het handhaven van de integriteit van gewrichten. Essentieel voor deze ‘actieve stabiliteit’ is de artrokinetische of artrokinematische reflex. Vanuit de sensoren (mechanoreceptoren) in het gewrichtskapsel en in de spieren wordt de positie van de gewrichten permanent gecontroleerd. Rek op deze sensoren leidt via het perifere zenuwstelsel en ruggenmerg tot reflectoire activiteit van de relevante spieren. Zo leidt bijvoorbeeld passieve dorsale flexie van de enkel tot reactieve EMG-activiteit van de plantaire flexoren van de enkel.

Wanneer spreek je van een tendinopathie en wanneer van een enthesopathie?

Tendinopathie is een aandoening die zorgt voor pijn in het gewricht door een toename van tussenstof en het uiteenwijken van collageenvezels met verlies aan onderlinge samenhang en soms breuk. Hierbij is er sprake van een schaarste van ontstekingscellen. De oorzaak van deze toename in tussenstof is onbekend.

Enthesopathie is pijn in het gewricht dat ontstaat door overbelasting bij de origo (aanhechting van de spier).

Benoem drie verschillende stadia van tendinopathie en beschrijf de verschillen.

Reactieve tendinopathie

De reactieve tendinopathie is.....read more

Access: 
Public
BulletPoints bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

BulletPoints bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Beknopte samenvatting van de verplichte stof bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014. 

  • Leerstof over hematologie: Interne Geneeskunde hoofdstuk 4, 5, 6, 8, 9 en 25, Basic Pathology hoofdstuk 11 en Recepten voor een goed gesprek hoofdstuk 1, 4, 5 en 6.
  • Leerstof over oncologie: Interne Geneeskunde hoofdstuk 10, 17, 18 en Basic Pathology hoofdstuk 5, 14, 17, 18 en 23.


Hematologie

Leerstof: Interne Geneeskunde hoofdstuk 4, 5, 6, 8, 9 en 25, Basic Pathology hoofdstuk 11 en Recepten voor een goed gesprek hoofdstuk 1, 4, 5 en 6.

  • Judoën: meegeven met de weerstand door middel van parafrase en gevoelsreflectie. Hierbij legt de arts de weerstand terug bij de patiënt.

  • Hoe om te gaan met weerstand? Herken en signaleer, onderzoek, ga na of je het wel of niet wil bespreken, benoem en bespreek.

  • Fasen gedragsverandering:
    - Precontemplatie: niet van plan te veranderen
    - Contemplatie: men overweegt om ooit te veranderen
    - Preparatie: men overweegt om binnen 1 maand het gedrag te veranderen
    - Actie: stappen zijn ondernomen om het gedrag te veranderen
    - Gedragsbehoud: het gedrag is meer dan 6 maanden veranderd

  • Stappen in het slecht nieuws gesprek: voorbereiding, mededeling, reactie, uitleg/vragen, afsluiting.

  • Pseudovragen: verwerkingsvragen door verwarring

  • 10 zorgdomeinen binnen de palliatieve zorg: pijn/symptoombestrijding, ondersteunen van het functioneren, psychosociale problemen, ziektelast, communicatie, kwaliteit van leven, aandacht voor de naasten, zorgplan opstellen en organisatie.

  • Fasen van Ross: ontkenning, woede, marchanderen (voornemens), depressie en aanvaarding.

  • Een tumor is ‘succesvol’ als: het onafhankelijk is van externe groei signalen en ongevoelig voor externe groei remmende signalen, vermijden van apoptose, oneindig doorgaan met delen, stimuleren van vaatgroei en omliggende weefsels infiltreren en metastaseren.

  • De meeste genetische veranderingen die tot tumorgroei leiden, zijn somatische mutaties door blootstelling aan carcinogenen. Slechts 5-10% van de carcinomen is erfelijk bepaald.

  • Hemochromatose is een ijzerstapelingsziekte en kan veroorzaakt worden door mutaties TFR2, SLC11A3 en HAMP-gen. De ontwikkeling van de ziekte hangt af van het ijzergehalte in het dieet, alcoholgebruik en gen modifiers.

  • De volgende cellen brengen de volgende antigenen tot expressie:
    - NK cellen: CD2, CD8, CD16 en CD56
    - Granulocyten/macrofagen: CD16
    - T-lymfocyten: CD2, CD3, CD4, CD8 en CD25
    - B-lymfocyten: CD19

  • EPO wordt gemaakt door de peritubulaire cellen in de nieren. Trombopoëtine wordt gemaakt door de lever.

  • SCF = stam cel factor, wordt gemaakt door fibroblasten, heeft een sterk synergisme met CSF. CSF is belangrijk bij het aanpassen van de hematopoëse voor verhoogde productie.

  • Voor een optimale hematopoëse is er nodig: een interactie van stamcellen, beenmergstroma en groeifactoren. IL-3 is een cytokine dat de hematopoëse stuurt.

  • Bij een botbiopt is goed

  • .....read more
Access: 
Public
Notes bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014


Collegeaantekeningen week 1-5

Week 1 – College 1.....read more

Access: 
Public
Oncologie (curriculum 2013-2014) - Geneeskunde - Universiteit Leiden

Oncologie (curriculum 2013-2014) - Geneeskunde - Universiteit Leiden


Fundamentele aspecten van kanker

Bij volwassen personen wordt onder fysiologische omstandigheden geen groei meer waargenomen in de meeste weefsels; de aanmaak van nieuwe cellen is in evenwicht met het celverlies. Echter, voortdurend worden oude cellen vervangen voor nieuw aangemaakte cellen. In weefsels als het beenmerg en het darmslijmvlies is de cel vernieuwing zeer actief. In deze weefsels zijn stamcellen aanwezig die ongedifferentieerd zijn en proliferatieve eigenschappen hebben. In andere weefsels als hersen- of spierweefsel is celgroei nagenoeg afwezig. In weer andere weefsels kan onder bepaalde omstandigheden de celgroei worden geactiveerd, zoals na een partiële leverresectie. Deze weefsels hebben facultatieve stamcellen, die zich uitsluitend manifesteren bij verhoogd celverlies. Bij tumoren is er sprake van ontregeling van de celgroei en celdifferentiatie. Gezwellen reageren niet op celregulerende mechanismen en hebben op deze manier een min of meer autonome groei.
 

Kanker is niet één ziekte, maar moet beschouwd worden als een verzamelnaam voor een grote verscheidenheid aan ziekten, die per orgaan sterk verschillen van ontstaanswijze, celtype, beloop, biologisch gedrag, behandeling en prognose. Ook doen sommige vormen van kanker zich niet voor als een tastbaar gezwel (bv. leukemie) en omgekeerd zijn niet alle tastbare gezwellen daadwerkelijk kanker. Een belangrijk onderscheid moet gemaakt worden tussen benigne, goedaardige, tumoren enerzijds en maligne, kwaadaardige tumoren anderzijds. De onderstaande tabel maakt dit onderscheid op een aantal kenmerken.
 

Kenmerk

.....read more
Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
4330