Psychology and behavorial sciences - Theme
- 16248 keer gelezen
Samenvatting bij het artikel Parenting adolescents van Steinberg & Silk over het opvoeden van Adolescenten
Wanneer ouders wordt gevraagd over welke periode van de ontwikkeling van hun kinderen zij het meest nerveus zijn, beantwoorden de meeste de adolescentie. Een deel van deze angst komt door de stereotypen over adolescenten waarin zij als moeilijk, tegenstrijdig en humeurig worden gezien. Niet alle stereotypes over adolescenten zijn waar, maar de adolescentie is wel een tijd van dramatische veranderingen in de lichamelijke, cognitieve, emotionele en sociale competenties van een kind. Het feit dat deze transformatie vaak voorkomt tijdens een periode waarin de ouders zelf ook bezig zijn met een nieuw aantal psychologische kwesties, doordat ze vaak zelf op dit moment in hun midlifecrisis zitten, maakt de transitie naar adolescentie nog uitdagender voor zowel het kind als de ouder.
Gezinslevenscyclus theoretici nemen de positie in dat gezinnen, net als individuen, door afzonderlijke, kwalitatief verschillende stages gaan tijdens het leven met allen identieke kenmerken. Gezinssysteem theoretici menen dat het gezin het beste begrepen kan worden als een systeem van relaties dat verandert en zich aanpast aan de veranderende behoeftes en zorgen van de gezinsleden. Het gezin probeert een gevoel van equilibrium te behouden in hun relaties. Wanneer het gezin van een bepaalde fase naar een andere fase gaat, wordt het equilibrium verstoord. De uitdaging van de adolescentie is voor gezinnen dus om een nieuw, kwalitatief verschillend, equilibrium te bereiken.
Theoretici die de ecologie van de menselijke ontwikkeling aanhangen, menen dat de interne mechanismen van het gezin plaatsvinden binnen een bredere context die het gezin functioneren vormgeeft. Deze context bevat de andere settingen waarin de gezinsleden functioneren (zoals de school van het kind of het werk van de ouders), de gemeenschap waarin het gezin woont en de meer afstandelijke invloeden van cultuur, economie en geschiedenis.
Er zijn drie vormen van intergerelateerde ontwikkelingen die het equilibrium van het gezin verstoren aan het einde van de kindertijd: (1) ontwikkelingsveranderingen geassocieerd met de passage van het kind van de kindertijd naar adolescentie, (2) veranderingen in de sociale context van het kind in de adolescentie en (3) ontwikkelingsveranderingen geassocieerd met de ervaringen van de ouders van de midlifecrisis.
Veranderingen in de puberteit en de implicaties voor ouders
De meest duidelijke ontwikkelingsverandering van de adolescentie is het begin van de puberteit. Dit zorgt voor veel lichamelijke veranderingen in het kind ten gevolge van hormonen. Veel ouders worden gewaarschuwd voor de dramatische stemmingsschommelingen ten gevolge van de hormonen. Hier is echter slechts zwak bewijs voor en is meer een stereotype. Wanneer onderzoeken wel een connectie vinden tussen hormonen en stemming is het vooral in de vroege adolescentie, waar verandering in hormonen geassocieerd is met meer irritatie en agressie bij mannen en depressie bij vrouwen. Snelle stemmingswisselingen tijdens de adolescentie, in hoeverre zij voorkomen, worden echter niet gedreven voor de hormoonveranderingen, maar zijn gelinkt aan de gedragingen van de adolescent, zijn vrienden en andere situationele factoren. Dit suggereert dat adolescenten humeuriger zijn dan volwassenen omdat zij meer verandering ervaringen van activiteiten en contexten dan volwassenen.
Ondanks dat hormonen weinig directe effecten hebben op de emoties en het gedrag van adolescenten, verstoren veranderingen in de puberteit wel de ouder-adolescent relatie in een meer indirecte manier doordat het de kijk van de gezinsleden op zichzelf en elkaar verandert. Allereerst zorgen de biologische veranderingen van de puberteit voor veranderingen in het zelfbeeld van de adolescent, wat invloed heeft op hoe hij/zij zich naar zijn ouders toe gedraagt, wat op zijn beurt weer leidt tot veranderingen in de behandeling door ouders. De veranderingen die geassocieerd worden met de puberteit herinneren de ouders er constant aan dat het kind aan het opgroeien is. Vaak zijn de lichamelijke veranderingen asynchroon met de cognitieve en emotionele veranderingen, waardoor ouders de behoeftes en mogelijkheden van hun kinderen over- of onderschatten.
In veel gezinnen zorgt de puberteit voor een emotionele afstand tussen de ouders en de adolescent, waardoor de conflicten toenemen en er minder positieve relaties zijn. Omdat deze connectie tussen puberlijke ontwikkeling en ouder-kind afstand niet beïnvloed wordt door de leeftijd waarop de adolescent door de puberteit gaat, wordt gesuggereerd dat iets specifieks van de puberteit zorgt voor deze verandering in de ouder-kind relatie.
Cognitieve veranderingen en implicaties voor ouders
Ouders beginnen op te merken dat kun kinderen meer als volwassenen gaan denken. Tijdens de adolescentie wordt het denken abstracter, hypothetischer, meer multidimensioneel en relativistisch dan toen ze kinderen waren en ook worden ze beter in metacognitie. Net als de lichamelijke veranderingen, verstoren de cognitieve veranderingen het equilibrium van het gezin. Een gereorganiseerd equilibrium ontstaat waarin ouders de toegenomen cognitieve capaciteiten van hun kinderen erkennen en waarbij de kinderen worden betrokken in het maken van beslissingen.
In de adolescentie zijn er veel conflicten tussen de kinderen en de ouders, omdat beiden vanuit een ander kijkpunt argumenteren. De adolescenten willen meer als volwassenen behandeld worden. Ze gaan stilstaan bij de regels en gaan hier vragen bij stellen. Ouders hebben het in hun argumenten meer over wat ‘goed’ of ‘fout’ is, terwijl adolescenten meer kijken vanuit hun persoonlijke keuze. Deze periode van conflict gaat vaak over wanneer oudere adolescenten de waarde van veel sociale conventies in gaan zien en wanneer de ouders de autoriteit en de rechten van het kind gaan respecteren.
Veranderingen in zelfdefinitie
Adolescenten gaan onderzoeken wie zij zijn en hoe zij in de sociale wereld passen waarin zij leven. Het ontwikkelen van autonomie en een identiteit zijn normatieve ontwikkelingstaken van adolescenten. Het belang van adolescenten om zichzelf als onafhankelijke, unieke identiteiten te zien, kan botsen met het verlangen van de ouders om hun kinderen afhankelijk te houden. Dit kan zorgen voor conflicten.
De verhoogde verantwoordelijkheid, onafhankelijkheid en vrijheid die komt kijken bij de transformatie van de kindertijd tot de volwassenheid, gecombineerd met een steeds meer volwassen uiterlijk, zorgt ervoor dat adolescenten steeds meer als volwassenen behandeld willen worden.
Sociale veranderingen
Tijdens de adolescentie brengen kinderen minder tijd door met het gezin en worden vrienden belangrijker. Vrienden dienen vooral als rolmodellen en als steun. Ouders kunnen het moeilijk vinden deze belangrijke rollen nu te moeten delen met vrienden van hun kinderen en kunnen zich voelen alsof hun kind hen buitensluit van zijn/haar leven. Daarnaast hebben de ouders ook geen invloed meer op met wat voor soort vrienden hun kinderen omgaan, wat zij eerder wel hadden. Het kan dus zijn dat hun kind tegenwoordig advies vraagt aan een vriend waarvan zij denken dat die vriend een slechte invloed heeft op hun kind.
Ook al keuren de ouders de vrienden wel goed, de vrienden kunnen wel invloed hebben op hun kinderen waarvan zij het er niet mee eens zijn. Ook al hebben vrienden vooral goede invloeden op elkaar, kunnen ze elkaar ook overhalen tot het gebruik van alcohol, drugs en tabak etc. Hierdoor worden de ouders geconfronteerd met een nieuwe set van zorgen over hun kind. Wel blijven de ouders ver in de tienerjaren invloed uitoefenen op de gedragingen en beslissingen van hun kinderen in extreem belangrijke manieren, ook al denken ze zelf vaak van niet.
Sommige theoretici argumenteren dat de natuur van adolescentie veel meer beïnvloed wordt door de manier waarop de gemeenschap de economische en sociale rollen van jonge mensen definieert dan door de biologische of cognitieve veranderingen. Als resultaat van de verandering in sociale definitie van het individu tijdens de adolescentie, ervaren adolescenten in geïndustrialiseerde landen een vermindering van beperkingen en een verhoging van autonomie en mogelijkheden. Adolescenten zijn over het algemeen blij met deze vrijheid, terwijl ouders zulke sociale transities als een uitdaging zien voor hun mogelijkheden om de gedragingen, invloeden en activiteiten van hun kinderen te monitoren en te controleren.
Verhoging van ongecontroleerde tijd
De adolescentie is de periode waarin individuen het minste gecontroleerd worden. Deze verhoging van ongecontroleerde tijd resulteert zowel uit het zoeken naar autonomie door het individu als uit de vermindering aan beperkingen die het individu opgelegd worden. Voor adolescenten wordt de geografische mobiliteit ook groter door het openbaar vervoer of doordat ze zelf een rijbewijs hebben.
Ouders hebben in deze periode dus minder controle over hun kind, waardoor deze periode de grenzen van vertrouwen binnen de ouders-adolescent relatie test. Resultaten tonen echter aan dat goed-aangepaste kinderen (die het goed doen op school en weinig gedragsproblemen rapporteren) ouders hebben die weten wie hun vrienden zijn, waar ze hun vrije tijd spenderen en wat voor dingen ze doen. Ouders worden uitgedaagd om manieren te vinden om de activiteiten van hun adolescenten te monitoren zonder directe supervisie en zonder dat zij deze activiteiten controleren. Dit zorgt voor een nieuw equilibrium waarin ouders en adolescenten een balans zoeken tussen autonomie en controle wat betreft de activiteiten van de adolescent.
Verhoogde verwachtingen voor autonomie in school
De transitie van de basisschool naar de middelbare school gaat samen met grotere verwachtingen voor autonomie en zelfmanagement bij de adolescent van zowel de ouders als de school. Voor de ouders hangt het nu van hun kind af hoe betrokken ze worden bij school en hoeveel informatie zij verkrijgen. Ook hier moeten de ouders en de adolescenten een goede balans vinden tussen autonomie en controle. In een ideale balans bevordert de ouder autonomie wat betreft academische pogingen, maar blijft het wel de academische activiteiten monitoren om er zeker van te zijn dat er wordt voldaan aan academische behoeften.
Verhoging van blootstelling aan zelf geselecteerde media
Adolescenten hebben meer controle over de inhoud van de media waar zij mee in aanraking komen dan jongere kinderen. Deze verhoogde controle over media consumptie resulteert in een proces van zelfsocialisatie, waarbij tieners gesocialiseerd worden door invloeden van hun eigen keuze. Voor ouders is het moeilijk de inhoud van deze media te controleren en ook kunnen ouders zorgen maken over het welzijn van de adolescent door deze media.
De periode van adolescentie schijnt volgens onderzoek moeilijker te zijn voor de ouders dan voor de adolescent zelf. Deze periode is volgens onderzoek een periode met een laag punt in het huwelijk van de ouders, waarin ouders niet altijd voldaan zijn over het leven en waar de kans op scheiding groot is. Veel gezinnen ervaren een botsing tussen de psychologische issues van de adolescentie en de psychologische issues van de midlifecrisis. Bijvoorbeeld: adolescentie wordt gekenmerkt als periode waarin een persoon lichamelijk het meest aantrekkelijk is, terwijl ouders zich tijdens hun midlifecrisis zorgen beginnen te maken over hun lichaam en hun aantrekkelijkheid.
Een ander probleem betreft de perceptie van tijd en toekomst. Op hetzelfde moment dat adolescenten hun vermogen gaan ontwikkelen om systematisch over de toekomst te denken, krijgen hun ouders het idee dat de mogelijkheden voor verandering gelimiteerd zijn. Een reden voor dit denken bij ouders kan zijn dat ze herinnerd worden aan hun sterfelijkheid, doordat ze hun eigen ouders steeds ouder zien worden. Dit verschil tussen adolescentie en ouderschap kan zorgen voor een verstoring van het equilibrium.
De transitie van een kind naar adolescentie kan vooral invloed hebben op een ouder wanneer ouder en het kind van hetzelfde geslacht zijn. Moeders van dochters en vaders van zonen tonen meer psychologische pijn, zijn minder voldaan met hun huwelijk en ervaren meer intense zorgen tijdens hun midlifecrisis. Wanneer ouders diep betrokken zijn in hun werk buitenshuis of een goed huwelijk hebben, kan dit als buffer dienen tegen sommige van deze negatieve consequenties. Alleenstaande moeders zijn daarentegen het meest kwetsbaar voor deze negatieve effecten.
Losmaking en Psychoanalytische theorie
Orthodoxe psychoanalytische perspectieven op de ontwikkeling van adolescenten zijn dat de gezonde taak van adolescenten was om zich los te maken van zijn/haar ouders. Het losmaken wordt getriggerd door de biologische veranderingen in de puberteit en wordt gekarakteriseerd door ‘storm en stress’ binnen het gezin. Rebellie van adolescenten werd gezien als zowel onvermijdelijk als een normatieve respons op de puberteit. Intens ouder-adolescent conflict werd gezien als normatief en ouder-adolescent harmonie werd gezien als een ontwikkelingsachterstand en als symptomatisch voor intrapsychische onvolgroeidheid. Ouders die het losmaken zouden tolereren en toestaan, zouden zorgen voor het vergemakkelijken van adaptieve psychosociale ontwikkeling bij adolescenten.
De psychoanalytische kijk hield in dat het losmaken van de adolescent de latentietijd, of preadolescentie, abrupt beëindigt. In reactie op de herleving van latente gevoelens, neemt de eerdere gehoorzaamheid en respect van de jonge adolescenten af naar een meer psychologisch primitieve staat en wordt de adolescent vijandig, wraakzuchtig, tegenstrijdig en onvoorspellend.
Individuatie en de Neoanalytische theorie
Deze theorie richt zich meer op de individuatie dan op de losmaking. Het normatieve doel van adolescenten verschoof van losmaking en conflict naar meer een intrapsychische scheiding van de ouder. Individuatie is de ontwikkeling van de adolescent van een meer onderscheiden gevoel van zichzelf als psychologisch afzonderlijk van zijn/haar ouders. Het proces van individuatie begint tijdens de kindertijd en loopt door tot in de late adolescentie en betreft een geleidelijke, progressieve verscherping van iemands gevoel van zelf als autonoom, als competent en als afzonderlijk van zijn/haar ouders.
Het individuatieproces wordt gekenmerkt door de verloochening van de ouders, maar een groot deel van het proces is cognitief, niet gedragsmatig, en succesvolle individuatie hoeft niet perse samen te gaan met rebellie of tegenstrijdigheid. Volgens deze theorie reflecteert dagelijks geruzie de innerlijke ‘turnmoil’ van de adolescent wanner hij of zij onderhandelt over het intrapsychische proces van individuatie. Dus ook in deze theorie is ouder-adolescent conflict het hoofdmechanisme waardoor relaties veranderd worden. Het equilibrium dat volgens deze theorie wordt bereikt, betreft een meer ‘afzonderlijke’ adolescent die zijn/haar ouders afgewezen heeft, maar alleen in een cognitieve manier.
De psychoanalytische en de neoanalytische modellen over de ouder-adolescent relatie kwamen onder vuur in laat 1970 en vroeg 1980 vanwege veel empirisch bewijs wat tegensprak dat losmaken gewenst was, of zelfs typisch. Het vele bewijs laat zien dat het portret van gezins ‘storm en stress’ excessief pessimistisch was. Het meeste onderzoek laat zien dat van de 25% van de tieners en ouders die problemen rapporteren tijdens de adolescentie, 80% hiervan reeds een problematische relatie had tijdens de kindertijd. Slechts 5% van de gezinnen die in de kindertijd goede relaties hadden hebben kans om serieuze problemen te ontwikkelen tijdens de adolescentie.
In het licht van deze resultaten zijn nieuwe modellen over de adolescent-ouder relatie ontwikkeld waarin erkend wordt dat de adolescent behoefte heeft aan individuatie en een gevoel van emotioneel autonoom worden, maar dat dit proces het gezondst is wanneer het plaatsvindt in een context van een ouder-kind relatie die emotioneel hecht is. Het nieuwe equilibrium is er een met een gezonde individuele adolescent die geniet van de warmte en hechtheid van de ouders, waarvan de ouders de verhoging van de autonomie van het kind toestaan. Conflict is een mogelijke route naar dit eindpunt, maar het is niet de enige en zeker niet de meest wenselijke. In het nieuwe model worden ouders meer als actief gezien (in de psychoanalytische en neoanalytische theorie werden ze vooral als passief gezien) en kunnen ouders bijdragen aan een gezonde emotionele ontwikkeling door leeftijd-gepaste autonomie goed te keuren terwijl zij een warme en betrokken relatie houden met het kind.
De balans tussen individualiteit en betrokkenheid kan gefaciliteerd worden door erkenning van de wederkerigheid van de ouder-adolescent relatie. Beide partijen participeren actief in het gemeenschappelijke en wederkerige proces van het herdefiniëren van de relatie. In gezonde families blijven adolescenten responsief op ouderlijke autoriteit en blijven ze ook ouderlijk advies zoeken, maar krijgen ze hiervoor wel meer vrijheid van de ouders.
Onderzoekers die geïnteresseerd waren in het achterhalen van veranderingen in de ouder-kind relatie tijdens de adolescentie, hebben zich op drie dimensies gericht: (1) autonomie (de mate waarin een adolescent onder controle is van de ouders), (2) harmonie (de mate waarin de ouder-adolescent relatie warm, betrokken en emotioneel hecht is) en (3) conflict (de mate waarin de ouder-adolescent relatie vijandig is). Binnen het onderzoek naar autonomie wordt er vaak onderscheid gemaakt tussen psychologische controle (controle op de meningen, gevoelens en gedachten van de adolescent) en gedragscontrole (controle op de activiteiten van de adolescent). Beiden hebben verschillende effecten op de ontwikkeling van de adolescent.
Ontwikkelingsveranderingen in opvoeding en autonomie van de adolescent
Autonome adolescenten rapporteren dat zij dicht bij hun ouders staan, het leuk vinden dingen met het gezin te doen, weinig conflicten hebben met hun ouders, zonder zorgen advies vragen bij hun ouders en zeggen dat ze wel als hun ouders zouden willen zijn.
De term autonomie wordt op verschillende manieren gebruikt door verschillende schrijvers. Emotionele autonomie refereert naar aspecten van onafhankelijkheid die gerelateerd zin aan veranderingen in de hechte relaties van het individu met de ouders. Een belangrijk aspect van emotionele autonomie is het proces van het de-idealiseren van de ouders. Adolescenten beseffen, in tegenstelling tot kinderen, dat hun ouders feilbaar zijn. Dit besef leidt tot een meer gebalanceerde en accurate kijk op de ouders. Adolescenten kunnen ook beter de tekortkomingen van hun ouders zien, wat kan zorgen voor irritatie en wat bedroevend kan zijn voor de ouders. Emotioneel autonome adolescenten worden ook meer zelf-afhankelijk en minder afhankelijk van hun ouders.
Gedragsautonomie, in tegenstelling tot emotionele autonomie, refereert naar de capaciteit om onafhankelijke beslissingen te maken en deze door te zetten. Vroege pogingen van adolescenten om gedragsautonomie te bereiken, zorgen vaak voor conflict tussen kind en ouders.
Ouders van adolescenten verschillen in de mate waarin zij de autonomie-ontwikkeling van hun kinderen toestaan in zowel een psychologische- als een gedragsnatuur. Ouders die de wens voor autonomie van hun kind proberen tegen te gaan, worden psychologisch controlerend genoemd. Psychologische controle betreft pogingen van de ouders om de attitudes, gevoelens en gedachtes van de adolescent te controleren. Gedragscontrole, aan de andere kant, betreft het managen van de gedragingen en activiteiten van de adolescent door de ouders.
Tijdens de transitie naar de adolescentie vinden ook veranderingen plaats in de gezinsharmonie. De relatie wordt minder hecht tijdens de transitie. De vermindering van positieve interactie uit zich vaak in minder gedeelde activiteiten en minder uitingen van affectie. Dit effect is tijdelijk en de relaties worden intiemer met minder conflicten naarmate de adolescent de late adolescentie nadert.
Ondanks de tijdelijke afname in positief affect en positieve interacties tussen ouders en jonge adolescenten blijft het relatieve level van emotionele cohesie in gezinnen onveranderd tijdens de adolescentie. De relatie verandert dus niet in warmte en hechtheid. Ook is het belangrijk op te merken dat de afname van positief affect erg klein is.
Veel van de frustratie die geassocieerd wordt met ouder-adolescent conflict is minder gerelateerd aan de inhoud van het conflict, maar meer aan de manier waarin het conflict opgelost wordt. Conflicten tussen ouders en tieners worden vaak niet door compromissen opgelost, maar door submissie (toegeven) of onbetrokkenheid (weglopen), waarvan beide een negatief effect hebben op zowel de relatie als de probleem-oplossingsvaardigheden van de adolescent.
Onderzoekers hebben onderzocht hoe veranderingen in de sociaal-cognitieve vaardigheden van de adolescent effect kunnen hebben op ouder-adolescent conflict. Veranderingen in de manier waarop adolescenten tegen de gezinsregels aankijken, kunnen bijdragen aan een vermeerdering van conflicten. Ook krijgen de gezinsleden tijdens de adolescentie andere verwachtingen van elkaar en van de adolescentietijd zelf en wanneer niet aan deze verwachtingen wordt voldaan, kan dit ook zorgen voor conflict. Verschillende gezinsleden hebben ook een verschillende kijk op ouder-adolescent conflict en worden er op verschillende manieren door beïnvloed.
Wanneer we conflicten bekijken, moeten we zowel kijken naar de frequentie als de affectieve intensiteit. Een meta-analyse heeft aangetoond dat er met de leeftijd sprake is van een lineaire afname van de graad van conflict, maar een verhoging in het affect van conflict.
Gezinnen verschillen in hun patronen van conflict tijdens de adolescentie. Smetana identificeerde drie patronen van ouder-adolescent conflict door clusteranalyse. De grootste groep was de ‘frequente kibbelaars’ (frequent squabblers); zij rapporteerden de hoogste graad van conflict, maar van relatieve milde intensiteit. een kleine groep gezinnen was gelabeld als ‘rustig’ (placid), rapporteerden dat conflicten bijna niet voorkwamen. De laatste groep gezinnen waren ‘onrustig’ (tumultuous) en rapporteerden frequente conflicten net als de kibbelaars, alleen waren deze conflicten extreem intensief. Smetana suggereert dat de kibbelaars de typische gezinnen representeren tijdens de adolescentie, waarbij de kleine groep rustigen de gezinnen representeren die de nieuwe relaties reeds succesvol hebben volbracht. De onrustige gezinnen representeren een subgroep gezinnen die risico lopen op adolescent psychopathologie of problemen in aanpassing.
De meest genoemde bronnen van variatie zijn geslacht (van zowel de ouder als het kind als de interactie van deze twee), de gezinsstructuur, etniciteit en sociale klasse.
Geslacht van ouder en kind
Zonen en dochters rapporteren een zelfde graad van dichtheid tot hun ouders, een zelfde graad van conflict, dezelfde soorten regels en conflicten en dezelfde patronen van activiteit. Ook blijkt dat zonen en dochters op een erg lijkende manier met hun ouders interacteren.
Desalniettemin hebben meisjes en jongens meer verschillende relaties met hun moeder dan met hun vader. Moeders brengen meer tijd door met hun tieners dan vaders, en wanneer vaders betrokken zijn gaat het meer om activiteiten dan om opvoedende rollen. Adolescenten zijn hechter met hun moeder, spenderen meer tijd alleen met haar en velen zich meer comfortabel om met hun moeder over problemen en emotionele zaken te praten. Vaders worden meer waargenomen als relatief afstandelijke autoriteitsfiguren waarbij advies gevraagd wordt over objectieve informatie (zoals huiswerk), maar waar weinig steun bij wordt gezocht. De relaties van adolescenten met hun moeders zijn dus intensiever. Hierdoor is niet alleen de hechtheid groter, maar is er ook frequenter sprake van conflict.
Vooral de vader-dochter relatie is erg afstandelijk waarbij sprake is van minimale interactie. Jongens zoeken daarentegen meer steun bij hun vader dan meisjes, maar wel minder als bij hun moeder.
Gezinsstructuur
Gescheiden moeders van adolescenten ondergaan vaak een tijdelijke periode van gedesorganiseerde of onderbroken opvoeding in de jaren na de scheiding. Gescheiden moeder, en ook nooit-getrouwde alleenstaande moeders, monitoren de activiteiten van hun kinderen minder dan getrouwde moeders. Verder stimuleert het hebben van gescheiden ouders de adolescent om ‘sneller’ op te groeien; ze de-idealiseren ouders op een vroegere leeftijd en nemen meer verantwoordelijkheid. Hierdoor begint bij deze kinderen het proces van individuatie eerder dan bij hun peers. Het is niet duidelijk of er in dit soort gezinnen de eerste jaren na de scheiding ook sprake is van meer conflict. Wel is duidelijk dat er vooral veel conflict is wanneer er sprake is van hertrouwen. Veel adolescenten vinden het moeilijk zich aan te passen aan een nieuw autoriteitsfiguur, vooral als deze persoon verschillende ideeën heeft over regels en discipline.
Het kan zijn dat er meer sprake is van conflict in gescheiden gezinnen en het blijkt ook dat bij deze gezinnen sprake is van minder warmte en hechtheid dan in alleenstaande-ouder gezinnen. Moeder-adolescent relaties in gescheiden gezinnen worden gezien als emotioneel intens, met een hoog level van zowel conflict als harmonie. Adolescenten in gescheiden, alleenstaande-ouder gezinnen omschrijven hun ouders als vriendelijker dan adolescenten doen over ouders die getrouwd zijn. Tegelijkertijd ervaren gescheiden moeders een meer moeilijkheid met het aanpassen aan de emotionele ontwikkeling van hun adolescent omdat dit wijst op een einde van zowel de hechte vriendschap als veranderingen in de ouder-adolescent relatie.
Etniciteit
Opvoedingsmanieren zijn vaak gelinkt aan culturele waarden en overtuigingen. Ookk verschillen de hoeveelheden conflicten en de soorten conflicten per etniciteit.
Sociale status
Zowel persistente armoede als tijdelijke economische zorgen ondermijnen de effectiviteit van de opvoeding. Het maakt ouders harder, meer depressief, minder waaks en ook kan het zorgen voor meer huwelijksconflicten.
Onder condities van economische nadelen gebruiken ouders van adolescenten in goed-functionerende gezinnen een combinatie van bevorderende strategieën, met als doel de competentie van de adolescent te vergroten door op een goede manier op te voeden, en restrictieve strategieën, met als doel om de blootstelling aan gevaren in de buurt voor het kind te verkleinen. Beide strategieën zijn heilzaam voor de ontwikkeling van de adolescent.
Financiële moeilijkheden heffen tol van het affectieve klimaat in de ouder-adolescent relatie, wat gemanifesteerd wordt in hogere levels van conflict en afwijzing en lagere levels van warmte en responsiviteit. Financiële moeilijkheden verhogen de gevoelens van depressie bij de ouders, zorgt voor meer problemen in het huwelijk en zorgt voor conflicten russen ouders en adolescenten over geld. Deze gevolgen zorgen er op hun beurt voor dat ouders meer irritaties ervaren, wat de kwaliteit van het opvoeden beïnvloedt. Ouders onder economische moeilijkheden zijn minder betrokken, minder verzorgend, harder en minder consistent in hun discipline.
De correlatie tussen opvoedingsstijl en uitkomsten bij de adolescent schijnen meer te komen door genetische transmissie dan door socialisatie. Het idee dat ouders een kleine of zelf te verwaarlozen impact hebben op het gedrag en de aanpassing van adolescenten, is uitgebreid door Harris. Harris argumenteerde dat de richting van effect niet duidelijk was wanneer gekeken werd naar opvoeding, aangezien het ook zou kunnen dat de kinderen juist de ouders beïnvloeden wat betreft opvoeding en ten tweede dat adolescenten niet alleen gesocialiseerd worden door hun ouders, maar ook door hun peers, de media etc.
Aan het argument dat ouders een kleine tot verwaarloosbare impact hebben op de ontwikkeling van tieners wordt op meerdere gronden getwijfeld. Allereerst is de gedragsgenetica niet zo conclusief of consistent als zij beweert. Ten tweede is er ook bewijs uit onderzoeken dat opvoeding effect heeft op de aanpassing van adolescenten. Zo is de kwaliteit van de relatie die jonge mensen met hun ouders hebben een voorspeller van de gezondheid en het welzijn van hen.
Opvoedingsstijl refereert naar het algemene emotionele klimaat van de ouder-kind relatie – een affectieve context van soorten die de toon zetten voor de interactie van de ouder met de adolescent. Het opvoedingsklimaat wordt gedefinieerd door variaties in autonomie, harmonie en conflict. Opvoedingspraktijken zijn in tegenstelling specifieke doel-gerelateerde pogingen van de ouder om de adolescent op een bepaalde manier te socialiseren. Deze zijn meer of minder afhankelijk van opvoedingsstijlen.
De onderscheiding tussen opvoedingsstijl en opvoedingspraktijken zijn belangrijk, omdat er bewijs is dat dezelfde opvoedingspraktijken andere uitkomsten kunnen hebben per opvoedingsstijl. Het is dus niet wat de ouders doen wat belangrijk is, maar de emotionele context waarin zij het doen.
Binnen de studie naar opvoedingsstijlen hebben onderzoekers twee verschillende aanpakken. In de dimensionele aanpak worden relaties tussen opvoeding en de aanpassing van de adolescent onderzocht voor specifieke dimensies van opvoeding. Er is vooral onderzoek gedaan naar de onafhankelijke of interactieve effecten van autonomie, harmonie en conflict op de aanpassing van adolescenten.
Autonomie
Er is een grotere kans op een gezonde identiteitsontwikkeling binnen gezinnen waarin adolescenten aangemoedigd worden om zowel gebonden te blijven aan hun ouders, als hun eigen identiteit te uiten. Ouders moeten een goede balans vinden tussen autonomie en verbondenheid. Adolescenten waarvan de ouders opdringerig of overbeschermend zijn, kunnen moeilijkheden ervaren met het individueren van de ouders, wat kan leiden tot depressie, angst en verminderde sociale competentie. Gedragscontrole is wordt vooral geassocieerd met rebellie en externe problemen en psychologische controle met internaliserende problemen.
Harmonie
Adolescenten die zich dichter voelen tot hun ouders scoren hoger dan hun peers op psychologische ontwikkeling en lager op psychologische of sociale problemen.
Conflict
Sommige argumenteren dat milde conflicten eigenlijk een functionele rol kunnen spelen in de ontwikkeling van de adolescent. Vanuit een sociaal-biologisch perspectief kan kibbelen in de puberteit zich ontwikkeld hebben als mechanisme om te verzekeren dat adolescenten tijd doorbrengen buiten het gezin en hierdoor voortplanten met individuen buiten het gezin. Vanuit een interpersoonlijk level kan onenigheid een mechanisme zijn waardoor adolescenten hun ouders informeren over veranderende zelfconcepties en verwachtingen. Ook kan conflict met ouders de ontwikkeling van conflict-oplossende vaardigheden, assertiviteit en rol-nemende vaardigheden vergemakkelijken.
De positieve effecten van conflict verschijnen echter alleen in ouder-adolescent relaties die ook gekarakteriseerd worden door een hoge graad van cohesie of harmonie. Ouder-kind conflict heeft negatieve effecten op de adolescent onwikkeling wanneer het zich afspeelt in een vijandige context. Het is eerder de affectieve intensiteit van het conflict dat de frequentie of inhoud die adaptief ouder-kind conflict onderscheidt van maladaptief ouder-kind conflict.
Studies naar de relatie tussen adolescent aanpassing en verschillende dimensies van de ouder-adolescent relatie profiteert van het onderzoeken van verschillende opvoedingsdimensies om zo een meer accurate aanwijzing te verkrijgen van het emotionele klimaat van de ouder-adolescent relatie. De aanpak van Baumrind deelt de groepen in in vier categorieën gebaseerd op levels van ouderlijke responsiviteit (gelijkwaardig aan de harmonie dimensie) en opdringerigheid (gelijkwaardig aan controle). Ouders die zowel responsief als opdringerig zijn worden gelabeld als autoritatief. Een autoritatieve opvoeding wordt gekenmerkt door warmte, structuur en autonomie support. Ouders die erg opdringerig zijn, maar niet responsief worden autoritair genoemd. Deze ouders vinden gehoorzaamheid erg belangrijk en hechten meer belang aan straffen en discipline. Zij moedigen onafhankelijk gedrag niet aan en beperken de autonomie van het kind. Ouders die erg responsief zijn maar totaal niet opdringerig worden indulgent of permissief genoemd. Ze stellen weinig eisen aan het kind en geven het kind veel vrijheid. Ouders die noch opdringerig noch responsief zijn, worden indifferent genoemd. Zij minimaliseren de tijd en de energie die ze steken in de interactie met het kind. In het ergste geval kunnen ze het kind verwaarlozen.
Autoritatieve opvoeding wordt geassocieerd met de meest gezonde adolescent ontwikkeling. Dit komt allereerst doordat ouders een goede balans verschaffen tussen restrictie en autonomie, de adolescent mogelijkheden geven om zich te ontwikkelen naar een onafhankelijk persoon en het kind ondertussen wel standaarden, beperkingen en richtlijnen verschaffen die het kind nodig heeft. Autoritatieve opvoeding promoot de ontwikkeling van de competenties van de adolescent en vergroot de vaardigheden om met negatieve invloeden zoals stress om te gaan. Ten tweede is er bij dit soort ouders meer sprake van verbale geef-en-neem en promoten de ouders hiermee een soort intellectuele ontwikkeling die een belangrijke basis zijn voor de ontwikkeling van psychosociale vaardigheden. Ten derde zorgen de verzorging en de ouderlijke betrokkenheid ervoor dat de adolescent receptiever is voor ouderlijke invloeden, wat zorgt voor meer effectieve en efficiënte socialisatie.
Adolescenten die in autoritaire gezinnen opgevoed worden, zijn daarentegen afhankelijker, meer passief, minder sociaal aangepast en minder intellectueel nieuwsgierig. Deze gezinnen vinden het moeilijker om zich aan te passen aan de adolescentie. Ze willen het onafhankelijk worden van het kind tegengaan en zien het meer als rebellie en opstandigheid.
Adolescenten uit indifferent gezinnen hebben een grote kans op depressie en gedragsproblemen. Ouders verschaffen geen goede richtlijnen voor de kinderen, waardoor de kinderen geen adequate standaarden voor gedrag aanleren. Dit soort adolescenten hebben ook een grotere kans om crimineel gedrag te plegen. Ze zijn meer onvolwassen, onverantwoordelijk en nemen moeilijker posities in waarbij ze leiding moeten nemen.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1936 | 1 |
Add new contribution