BulletPoints per hoofdstuk bij de 1e druk van Jongens zijn slimmer dan meisjes van De Bruyckere et al. - Chapter

Het boek Jongens zijn slimmer dan meisjes (en andere mythes over leren en onderwijs) bestaat uit mythes over leren en onderwijs. De mythe wordt eerst genoemd en daarna wordt er verteld of dit wel of niet klopt.

Welke mythes over leren kennen we? - Chapter 1

Mythe 1: Iedereen heeft een andere leerstijl.

  • In zijn standaardwerk geeft professor Roger Standaert daar een aantal redenen voor, namelijk:
    • De contexten van het onderwijs kunnen sterk verschillen tussen landen.
    • Er wordt vaak te weinig rekening gehouden met het complexe geheel van processen binnen een land of regio, zoals tradities en demografische evoluties.
    • Voorbeelden uit andere landen moeten niet dienen als legitimatie voor eigen politieke motieven
  • Hieruit kunnen dan weer de volgende conclusies getrokken worden:
    • Er is nauwelijks wetenschappelijk bewijs dat het efficiënt is om lessen aan te passen aan de leerstijlen van leerlingen.
    • Leerstijlen zijn geen onderwijsmethode en moeten ook niet als dusdanig gebruikt worden.
    • De kracht van goed onderwijs is voor een groot deel afhankelijk van de competenties van de leraar.
    • Er gaat een grote winstgevende commerciële industrie schuil achter de publicaties van leerstijltesten en handleidingen.

Mythe 2: Door middel van een piramide is weer te geven hoe effectief het leren is.

De metafoor van de ‘cone of experience’ is in de loop van de jaren veranderd in de zogeheten leerpiramide. Deze piramide bestaat uit zeven etages. Van boven naar beneden bestaat de leerpiramide uit:

  1. Doceren.
  2. Lezen.
  3. Audiovisueel materiaal.
  4. Demonstratie.
  5. Discussie.
  6. Praktijkoefening.
  7. De uitleg aan elkaar.

Het grootste verschil tussen de ‘cone of experience’ en de leerpiramide is, dat er in de leerpiramide wel diverse didactische labels, cijfers en percentages worden weergegeven. De leerpiramide wordt vaak onterecht toegewezen aan Dale, Bale, Glasser, Glaser of de National Training Laboratories (NTL).

  • Door het werken met de leerpiramide loop je tegen twee problemen aan. Allereerst is de oorsprong van de leerpiramide niet duidelijk. Door wie of door wat deze piramide ontstaan is, is niet goed meer te herleiden. Mogelijk is het John Adams. Hij schreef in 1910 zijn boek ‘Exposition and illustration in teaching’. Daarin specificeert hij leren als volgt: 'het object is mogelijk een model van het echte object en een grafische voorstelling van enkele aspecten van het echte object en alleen maar een bijzondere beschrijving van het object'.

Mythe 3: Er is een verdeling in informeel leren, leren van anderen en leren via formeel onderwijs.

  • Met deze ‘70-20-10-regel’ wordt een verhouding van leren weergegeven. De 70 slaat op de 70% van informeel leren, de 20 op de 20% wat we leren van anderen en de 10 voor de 10% die we formeel leren in lessituaties. Voor deze verhouding is geen wetenschappelijk bewijs, maar wordt steeds populairder en vaak in verband gebracht met werk van Morgan McCall, Michael M. Lombardo en Robert W. Eichinger. Veel bekende bedrijven zeggen deze regel te hanteren. Denk aan bedrijven als Reuters, Goldman Sachs en Coca-Cola.
  • We kunnen concluderen dat deze verhouding berust op een problematische veronderstelling: we leren het beste door zelf te ontdekken.

Mythe 4: Kennis is niet meer belangrijk als het op te zoeken is.

  • Ondanks dat we de antwoorden op bijna alle vragen tegenwoordig in ons broekzak hebben, is het belangrijk dat we ook de vaardigheden leren om kennis te verwerven. Wat we zien en begrijpen wordt bepaald door wat we al weten. Dit schreef professor Kirschner al. Dit mechanisme werkt niet andersom. Hoe we de wereld om ons heen zien en interpreteren is gebaseerd op onze verworven kennis. Een bakker kijkt anders naar een taartje dan bijvoorbeeld een diëtist. De bakker ziet de bereidingswijze en de technische vaardigheden, een diëtist de voedingswaarde.
  • Daarnaast is kennis ook bepalend voor hoe goed we informatie op het internet kunnen opzoeken, vinden, selecteren en evalueren.

Mythe 5: Kennis is maar heel kort houdbaar.

  • De veronderstelling die aan de grondslag van deze mythe ligt is dat elke dag de halveringstijd van informatie kleiner wordt. Oftewel: kennis is snel achterhaald. In dit verband hebben we het ook wel over de ‘googlification’ van het onderwijs (alles leren opzoeken). Maar de vorige mythe legt uit waarom je niet genoeg hebt aan alleen google.
  • Deze mythe klopt helemaal niet.

Mythe 6: Leren gaat sneller door de kennis te ervaren.

  • Onderzoekers zijn niet eenduidig in hun antwoord of de verhalen over de effectiviteit van ontdekkend leren inderdaad een mythe is. Daarom willen de schrijvers alleen hun eigen mening geven. Ze trekken daarin de volgende conclusies:
    • Het succes van een didactisch visie is afhankelijk van de doelgroep, de doelen en het onderwerp.
    • Ontdekkend leren is nooit de juiste methode (maar wel eventueel het doel) voor beginnende leerlingen.

Mythe 7: Probleemgestuurd onderwijs is de meest effectieve leervorm.

  • Probleemgestuurd onderwijs is een slechte strategie doordat PGO in onderzoeken vaak slecht uit de bus komt als het gaat om het verwerven van nieuwe kennis en inzichten. Maar probleemgestuurd onderwijs kan ook positieve effecten hebben. Bijvoorbeeld wanneer verworven kennis wordt toegepast op nieuwe problemen. Een actieve rol van leerkrachten kan dan ook van doorslaggevend belang zijn.
  • Deze mythe klopt dus niet.

Mythe 8: Of je een jongen of meisje bent, bepaalt hoe goed je in wiskunde bent.

  • Er bestaan verschillen tussen de wiskundeprestaties van jongens en meisjes (in het voordeel van de jongens). Deze verschillen zijn te verwaarlozen. Uit onderzoek blijkt namelijk dat verbale sterke meisjes beter presteren in wiskunde. Hieruit zou je kunnen opmaken dat je voor wiskunde ook heel veel taal nodig hebt. Meisjes zijn dus niet slechter in wiskunde dan jongens.

Mythe 9: Er zijn meerdere soorten van intelligentie (meervoudige intelligentietheorie van Gardner) en daar moet in het onderwijs rekening mee gehouden worden.

  • Er zijn een aantal problemen met betrekking tot de meervoudige intelligentietheorie:
    • Er zijn geen onderzoeken gepubliceerd die de geldigheid van de meervoudige intelligentietheorie aantonen.
    • Intelligentie is geen tastbaar voorwerp dat gemeten kan worden.
    • De intelligentiecategorieën zijn nauw met elkaar verbonden.
    • De intelligentietheorie is een ontwikkelingstheorie en gaat er van uit dat wat er gebeurt in de biologische sfeer ook geldt voor de mentale sfeer (vooral John White, professor emeritus onderwijsfilosofie, stipt dit punt van kritiek aan).

Mythe 10: Wat we ervaren, wordt zeer nauwkeurig opgeslagen in ons geheugen.

  • In ons brein worden alleen de belangrijkste elementen van een gebeurtenis opgeslagen. Kleinere details vullen we op als we ons iets moeten herinneren. Hierdoor lijkt het alsof we ons iets heel goed kunnen herinneren. Toch klopt onze herinnering vaak niet omdat ons geheugen…
    • algemeen en wazig is.
    • waarnemingsinformatie automatisch en onbewust opslaat, niet in beeldende vorm maar in een algemene verbale vorm.
    • de gaten in ons geheugen opvult met informatie uit andere bronnen.
    • bepaald wordt door wat we al weten op het gebied van zien en ervaren.
    • gebeurtenissen interpreteert op grond van ons wereldbeeld en dit is dus persoonlijk.
    • door de tijd verandert.

Mythe 11: Creativiteit kan zich niet ontwikkelen op school.

  • Er wordt te weinig gedaan door scholen om creativiteit van kinderen te voeden en te behouden, maar het is onjuist dat de school de dood betekent voor de creativiteit van kinderen. Robinson heeft dus ongelijk.

Mythe 12: We communiceren vooral non-verbaal.

  • De Mehrabianmythe (genoemd naar Albert Mehrabian) luidt dat 93% van onze communicatie non-verbaal is. Vaak wordt zijn bewering weergegeven in de verhouding van de ‘7-38-55-regel’. De drie elementen staan voor: het verbale (7%), de intonatie (38%) en de lichaamstaal (55%).
  • Uit deze mythe komt sterk naar voren dat we erkennen dat non-verbale communicatie een grote rol kan spelen.
  • Toch blijkt dat wanneer we inzoomen op de bewering de oorspronkelijke theorie van Mehrabian veelvuldig uit zijn context wordt gehaald, verkeerd wordt herhaald/begrepen en dat herformuleringen van zijn theorie vaak niet kloppen.

Mythe 13: Een nieuwe taal is alleen van jongs af aan te leren.

  • Volgens Lenneberg moeten we de eerste taal leren voor het begin van de puberteit. Volgens veel onderzoekers is dit een mythe, omdat de zogeheten kritische periode nooit is vastgesteld bij mensen. We kunnen hooguit spreken over gevoelige periodes waarin het leren van taal makkelijker gaat. Het is dus niet waar dat je op latere leeftijd geen taal meer kunt leren, al kost dit mogelijk meer moeite dan wanneer je jonger bent.

Welke neuromythes over onderwijs kennen we? - Chapter 2

Mythe 1: Multitasken is iets waar je heel goed in kunt zijn

  • Multitasken is dat je bewust meerdere dingen tegelijk doet. Met bewust bedoelen dat denkwerk een rol speelt wanneer je meerdere dingen tegelijk aan het doen bent.
  • Multitasken kan je heel goed in zijn, maar het is onzin dat vrouwen dit beter kunnen dan mannen

Mythe 2: We gebruiken onze hersencapaciteit maar voor een heel klein deel.

  • Barry Beyerstein noemt verschillende argumenten om deze mythe te weerleggen:
    • Je kunt geen hersenschade oplopen dat geen gevolgen heeft voor je kunnen.
    • Er is nog nooit een ongebruikt onderdeel van de hersenen gevonden.
    • Over de gehele hersenen wordt activiteit gemeten door hersenscans.
    • Er is geen één hersengebied zonder functie.
    • Ongebruikte cellen sterven effectief af of degenereren.
  • Iedereen gebruikt altijd honderd procent van zijn hersenen. Dit gebeurt zelfs als het lijkt dat iemand zijn hersenen niet gebruikt. Deze mythe is daarom niet waar.

Mythe 3: Onze linkerhersenhelft is analytische dan onze rechterhersenhelft, terwijl onze rechterhersenhelft creatiever is dan onze linkerhersenhelft.

  • Door de overtuiging dat deze mythe wel waar is, kunnen mensen meer in hokjes gaan denken. Daarnaast speelt de neuromarketing een belangrijke rol. Er wordt veel geld verdiend aan producten die beweren dat één van beide hersenhelften beter te ontwikkelen is. Mensen krijgen de indruk dat wanneer het over onze hersenen gaat het vast berust op een wetenschappelijke basis.
  • Maar deze mythe is niet waar.

Mythe 4: Je kunt je hersenen trainen met Brain Games en Brain Gym.

  • Deze mythe is niet waar.
  • Maar het is wel bewezen dat regelmatig gebruik maken van je brein, voldoende beweging en een goed en gebalanceerd dieet goed zijn voor je brein.

Mythe 5: Er bestaan verschillen tussen een mannelijk brein en een vrouwelijk brein.

  • Er is wetenschappelijk vastgesteld dat het mannenbrein groter is dan het vrouwenbrein. Echter, dit betekent niet dat mannen ook intelligenter zijn dan vrouwen. Verder is vastgesteld dat in het vrouwenbrein het taalgebied meer actief is dan in het mannenbrein. Wat dit in de praktijk betekent is nog steeds onduidelijk. De verschillen in schoolprestaties tussen jongens en meisjes hebben op het eerste gezicht niets te maken met de verschillen in de hersenen. De verschillen in schoolprestaties zijn eerder cultureel van invloed dan biologisch.

Mythe 6: We kunnen slapend slimmer worden.

  • Er is geen wetenschappelijk bewijs dat dit mogelijk is.
  • Het is wel vastgesteld dat mensen tijdens een narcose informatie kunnen opnemen, maar een narcose is niet hetzelfde als slapen.

Mythe 7: Klassieke muziek is goed voor de ontwikkeling van de intelligentie van baby’s.

  • Het Mozarteffect is de vaststelling dat luisteren naar een pianosonate van Mozart leidt tot betere prestaties en een verhoging van het IQ. Er is geen wetenschappelijk bewijs dat het beluisteren van klassieke muziek bij baby’s een blijvend effect heeft op hun leervermogen.

Mythe 8: Onder druk denken wij het meest helder na.

  • Dit is niet waar. Zowel bij teveel als te weinig stress gaan onze prestaties achteruit.

Welke mythes over technologie in het onderwijs kennen we? - Chapter 3

Mythe 1: Er is sprake van een revolutie in het onderwijs door nieuwe technologie.

  • Volgens Clark en Feldon is er geen revolutie gaande in het onderwijs door nieuwe technologie. Zij richten zich in hun onderzoek op Multimedia-instructies:
    • Multimedia-instructies kunnen zich niet aanpassen aan de verschillende leerstijlen, omdat het bestaan van leerstijlen op zichzelf al een onderwijsmythe is.
    • Multimedia-instructies kunnen alleen de constructivistische en ontdekkende aanpak van studenten vergemakkelijken wanneer er sprake is van voldoende voorkennis.
    • Multimedia-instructies kunnen zorgen voor meer zelfstandigheid en controle over de volgorde van de sequentie, maar de vraag is of dat wel zo positief is.

Mythe 2: Omdat internet aansluit bij de leefwereld van kinderen, hoort het in de klas.

  • Er komen een paar opmerkelijke onderzoekresultaten naar voren als we kijken naar de onderzoeken die gericht zijn op de toepassing van technologie in de les:
    • Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de impact van technologie in de les wanneer het wordt toegepast voor een langere termijn.
    • Studenten hebben liever een les met een docent dan een e-learning les.
    • Een toename van technologische toepassingen leidde tot een afname van de tevredenheid van de studenten over de lessen.
    • Studenten willen graag een groter elektronisch aanbod op het gebied van de lesinhoud.
  • Leerlingen willen vooral een meerwaarde ervaren om te voorkomen dat ze afhaken, dit is het geval bij leren door internet.

Mythe 3: Nieuw onderwijs wordt verlangd door een nieuwe generatie, namelijk door de digital natives.

  • Digital natives worden ook wel ‘the net generation’, ‘homo zappiëns’ of ‘the app generation’ genoemd.
  • Echter, er is geen bewijs dat er een nieuwe generatie studenten start in het hoger onderwijs.
  • Er is ook niet vastgesteld dat studenten een duidelijke of consistente vraag hebben voor een aanpassing van de pedagogie in het onderwijs.

Mythe 4: We worden dommer door gebruik van internet.

  • Er is geen wetenschappelijk bewijs dat je dommer wordt door het gebruik van internet.
  • Er zijn wel andere nadelen aan overmatig veel tijd doorbrengen voor schermen: aandachtsproblemen, schoolmoeilijkheden, slaapstoornissen, eetstoornissen en overgewicht.

Mythe 5: Er wordt niet meer gelezen door jongeren.

  • Er is sprake van een dalende leestrend, maar er wordt nog wel veel gelezen.
  • Lezen is belangrijk, ook het voorlezen door de ouders.
  • Niet alleen het opleidingsniveau van de ouders bepaalt het succes van kinderen op school, maar evenzeer het aantal boeken dat in huis aanwezig is.
  • Er is sprake van een correlatie tussen geen boeken in huis hebben en opgevoed worden door ouders die slechts drie jaar naar school zijn geweest.
  • Er is sprake van een correlatie tussen een collectie boeken (vanaf 20 boeken mag je het een collectie boeken noemen) in huis hebben en opgevoed worden door ouders met een universiteitsdiploma.

Mythe 6: Van games wordt je gewelddadig.

  • Hier is niets concreets over te zeggen, aangezien er nog niet veel onderzoek naar gedaan is

Mythe 7: Door arme kinderen toegang tot computers te geven, help je ze vooruit.

  • Er worden mooie projecten ontwikkeld met een goed doel. Maar soms is het hopen op een wonder door computers te ‘dumpen’ op plekken waar kinderen weinig of geen toegang hebben tot computers. Andere elementen in dit verband vragen ook om aandacht en onderzoek. Denk aan zaken als lerarenopleidingen, klassengrootte en goed lesmateriaal.

Welke mythes in onderwijsbeleid kennen we? - Chapter 4

Mythe 1: Je kunt een vergelijking van schoolresultaten tussen verschillende landen maken.

  • Je kan inderdaad een vergelijking van schoolsystemen maken tussen verschillende landen. Maar onderwijssystemen moeten niet zomaar gekopieerd worden om de volgende redenen:
    • De contexten van het onderwijs kunnen sterk verschillen tussen landen.
    • Er wordt vaak te weinig rekening gehouden met het complexe geheel van processen binnen een land of regio, zoals tradities en demografische evoluties.
    • Voorbeelden uit andere landen moeten niet dienen als legitimatie voor eigen politieke motieven.

Mythe 2: Het is beter om te kiezen voor kleinere klassen

  • Door de resultaten uit onderzoeken kan er nu geconcludeerd worden dat kleinere klassen niet noodzakelijk beter zijn en dat de kwaliteit van de leerkracht belangrijker is dan de klassengrootte. In de eerste leerjaren van onderwijs lijken kleinere klassen beter te zijn.

Mythe 3: Een grotere school is beter dan een kleinere school.

  • Onderzoeken over de perfecte grootte van de school spreken elkaar vaak tegen. Dit komt omdat er vaak meerdere factoren meespelen. Wat de één goed onderwijs noemt, vindt de ander misschien matig. Als we naar de onderzoeken kijken en de verschillen buiten beschouwing laten, kunnen we zeggen dat een grootte van zeshonderd tot negenhonderd leerlingen per autonoom deel een goede richtlijn is. Dit geldt voor het secundair onderwijs.

Mythe 4: Het onderwijs is effectiever wanneer jongens en meisjes gescheiden onderwijs krijgen.

  • Voor deze stelling is geen wetenschappelijk bewijs te vinden. Uit geen van de vele onderzoeken blijkt dat meisjes of jongens beter leren wanneer ze alleen met seksegelijken in een klas zitten. Vaak baseren voorstanders van een dergelijke scheiding zich op pseudowetenschap.

Mythe 5: Les krijgen van een man is positief voor jongens.

  • Uit het rapport van de VUB voor de Vlaamse overheid kwam naar voren dat er geen sprake is van een betekenisvolle invloed van het geslacht van de leerkrachten op de cognitieve prestaties van de leerlingen. In dit onderzoek richtten de onderzoekers zich voornamelijk op het bisgedrag, de wiskundeprestaties en de houdingen van de leerlingen. Maar uit dit rapport kwamen nog meer dingen naar voren:
    • Een overwegend vrouwelijk team leerkrachten heeft geen negatieve effecten op de cognitieve prestaties van jongens.
    • Meisjes hebben geen voordeel bij vrouwelijke leerkrachten in het wiskundeonderwijs.
    • Jongens die voornamelijk les krijgen van vrouwelijke leerkrachten, ontwikkelen een minder traditionele visie op rolpatronen en hebben meer plezier op school, een lager arbeidsethos, een negatiever toekomstbeeld en een lager zelfbeeld.

Mythe 6: Als een kind blijft zitten heeft dat een positief effect op zijn leergedrag.

  • Uit de wetenschap blijkt dat zittenblijven niet werkt. Hierin zijn ze vrij eenduidig. Wetenschapper Hattie ziet zelfs dat zittenblijven evenveel negatief effect heeft op leren als wanneer een kind veel wisselt van school of in de klas zit bij een leerling die veel storend gedrag vertoont. Gemiddeld verminderd het leren bij iemand die blijft zitten in plaats van dat het leren stijgt. Maar de volgende conclusies kunnen ook nog getrokken worden:
    • Voor de meerderheid van de leerlingen heeft zittenblijven een negatief leereffect.
    • Er is geen mogelijkheid om leerlingen op voorhand te selecteren voor wie zittenblijven wel een positief leereffect gaat opleveren.
    • Zittenblijvers zijn vaker jongens dan meisjes.
    • Zittenblijvers zijn vaker kinderen uit arme gezinnen dan uit modale gezinnen.
    • Zittenblijven is een slechte investering.

Mythe 7: Het onderwijs verbetert wanneer er meer geld naar toe gaat.

  • Meer geld naar onderwijs zorgt niet automatisch voor beter onderwijs. Er is voornamelijk behoefte aan meer onderzoek op het macroniveau (het niveau van het onderwijsbeleid).

Mythe 8: Er treden geen veranderingen op in het onderwijs.

  • Of het onderwijs veranderd hangt sterk af van hoe je kijkt naar veranderingen in het onderwijs. Van grote onderwijsrevoluties kennen we er eigenlijk maar twee: de introductie van de boekdrukkust en de invoering van het leitje of het schoolbord. De eerste revolutie leidde er toe dat zowel studenten als leraren zelf een boek konden bezitten en de tweede revolutie leidde er toe dat een leraar zelf kon schrijven wat hij wilde. Een vernieuwing als bijvoorbeeld PowerPoint of een digitaal schoolbord borduurt eigenlijk voort op deze revolutie.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1422 2