Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

TentamenTests bij Chapters on History of Psychology van Van der Velde - 1e druk - Exclusive

Hoe heeft de psychologie zich ontwikkeld? - TentamenTests 1

Open vragen bij hoofdstuk 1

Vraag 1

Welke kenmerken van het mechanisme klinken door in Bacon’s visie op de wetenschap? Kunnen politieke en morele problemen door middel van wetenschap worden opgelost?

Vraag 2

Wat betekenen de termen monisme en dualisme?

Antwoordsuggesties bij de open vragen bij hoofdstuk 1

Vraag 1

Kenmerken van het mechanisme die doorklinken in Bacon´s visie op de wetenschap zijn dat alles herleidbaar is tot materie en atomen, en het gebruik van mechanistische verklaringen. Kennis zou verworven kunnen worden via observaties die werden gedaan met de methode van inductie. De resultaten zouden op een georganiseerde manier moeten worden gepresenteerd, waarna bepaalde patronen of wetten zichtbaar worden. Deze patronen kunnen praktisch nut hebben en helpen bij het begrijpen hoe de wereld werkt. Door te begrijpen hoe de wereld werkt, wat de oorzaken van bepaalde verschijnselen zijn, zouden politieke en morele problemen kunnen worden opgelost.

Vraag 2

Monisme is een filosofisch standpunt dat stelt dat er slechts één van iets is. Er zijn verschillende soorten monistische visies. Veel filosofen en wetenschappers zijn materialisten en hun visie is dat materie de enige substantie is die er bestaat. Dat is een voorbeeld van een monistisch standpunt genaamd realisme. Een ander voorbeeld is idealisme, zoals gevolgd door Plato, die geloofde dat de wereld van ideeën of de geest reëler is dan de fysieke wereld die we denken waar te nemen. Dualisme is een filosofisch standpunt dat stelt dat er twee verschillende vormen van substanties in het universum bestaan. De eerste is materie, zoals bestudeerd in natuurkunde, biologie en scheikunde. De tweede is de basis van de menselijke geest. Voorbeelden van dualisme zien we in de opvatting van Descartes die de substantie van de geest definieert als denken, en de causaliteit die Wundt beschrijft die denken en creativiteit zou drijven.

Wie waren Descartes en Hobbes? - TentamenTests 2

Open vragen bij hoofdstuk 2

Vraag 1

Wat is cartesiaanse twijfel en het ´doubt experiment´?

Vraag 2

Hoe kan volgens Descartes onbetwijfelbare kennis worden verworven?

Vraag 3

Hoe definieerde Descartes de menselijke ziel en wat betekende dat voor de psychologie?

Vraag 4

Welke opvatting van Descartes was verantwoordelijk voor het feit dat in de psychologie voor lange tijd vooral het bewustzijn het object van onderzoek was?

Vraag 5

Wat is vrijheid en vrije wil volgens Hobbes?

Vraag 6

In hoeverre speelt het individualisme een rol in de visies van Descartes en Hobbes?

Vraag 7

Hoe komt de mechanistische invloed naar voren in het denken van Descartes en Hobbes?

Vraag 8

Wat beschouwt Descartes als het criterium van echte waarheid?

Vraag 9

Leg het verschil uit tussen de rationalistische filosofie/psychologie van Descartes en de empiristische psychologie van Locke. Licht ook het verband toe met het nature-nurture debat.

Antwoordsuggesties bij de open vragen bij hoofdstuk 2

Vraag 1

De cartesiaanse twijfel is in de filosofie van Descartes een manier van zoeken naar zekerheid door systematisch aan alles te twijfelen. Het wordt ook wel het ´doubt experiment´ genoemd. Als je alle kennis verwerpt waaraan getwijfeld kan worden, blijft er alleen kennis over die noodzakelijk waar is. Elke twijfel brengt een zekerheid met zich mee, namelijk het bewustzijn over het twijfelen, wat betekent dat je weet dat je denkt, wat op zijn beurt betekent dat je weet dat je bestaat. Ofwel, wat je denkt is in de meeste gevallen niet waar, maar dat je denkt wel.

Vraag 2

Descartes is een rationalist en onbetwijfelbare kennis zou verworven kunnen worden door het gebruiken van onze ratio. Hij redeneert aan de hand van axioma´s en identificeert twee groepen onbetwijfelbare kennis: 1) aangeboren onbetwijfelbare kennis en 2) beredeneerde onbetwijfelbare kennis (stellingen beredeneerd uit axioma´s aan de hand van deductie).

Vraag 3

Descartes was een dualist en volgens hem bestonden er twee substanties in het universum. De eerste substantie is materie, dat gekenmerkt wordt door ruimtelijke uitbreiding. De tweede substantie is de menselijke ziel, dat gekenmerkt wordt door denken. De menselijke ziel is de enige entiteit op aarde die hieruit bestaat en mensen zouden deze bezitten sinds de geboorte. Hij geloofde dat alleen dingen die gemaakt waren uit materie en ruimtelijke uitbreiding hadden aan de hand van wetenschap konden worden geanalyseerd. Volgens hem, als je iets niet kunt ontleden, en de delen niet kunt kwantificeren en analyseren, kan je het niet op een wetenschappelijke manier bestuderen.

Vraag 4

Descartes was een dualist en beweerde dat de ziel uit een aparte substantie bestaat die niet wetenschappelijk onderzocht kan worden. Dit leidde er toe dat de psychologie zich lange tijd alleen bezighield met cognitie (het bewustzijn en denken). Andere aspecten zoals emoties en gedrag werden niet gezien als onderdeel van de psychologie, omdat deze zouden behoren tot het lichaam.

Vraag 5

Hobbes beschouwde de mens volledig als een machine. Alle psychische verschijnselen zouden gereduceerd kunnen worden tot fysische verschijnselen en een voorafgaande oorzaak hebben. Een machine kan in die zin dan geen vrije wil hebben. Volgens Hobbes is de mens vrij wanneer zijn handelingen (een keten van oorzaak-gevolg relaties) door niets geblokkeerd worden. Menselijke vrijheid zou dan betrekking hebben op de onbeperkte bloedcirculatie in het lichaam die het lichaam laat handelen, gebaseerd op de beslissingen die een persoon neemt, die op hun beurt zijn gebaseerd op de voorkeuren en aversies van die persoon.

Vraag 6

Descartes beschouwt ieder mens als individu, omdat deze autonoom is in zijn denken. Daarbij is de mens zelf verantwoordelijk om kennis te verwerven als deze dat wil. Hobbes ziet een zeer grote mate van individualisme in de mensen. Dat blijkt uit zijn visie over de natuurstaat, waarbij mensen alleen maar aan zichzelf denken en continu met elkaar in conflict zijn. Dat individualisme zou aan banden kunnen worden gelegd door middel van een sociaal contract dat onder supervisie van een absolute vorst moet staan.

Vraag 7

Descartes vertrouwde op het vermogen van de mens om de natuur te begrijpen en te verklaren. Complexe zaken zouden alleen begrepen kunnen worden door ze nauwkeurig te observeren. Hij beschouwde het menselijk lichaam ook als een machine, bestaande uit materie, dat zou werken via mechanistische principes. Hij beschouwde de menselijke ziel echter niet als een machine of bestaande uit materie. Hobbes daarentegen wel. Hobbes geloofde niet in het bestaan van een ziel en beschouwde hogere psychologische functies als materiële processen met stoffelijke oorzaken. Hobbes was vooral geïnteresseerd in het toepassen van het mechanisme op de samenleving, en minder op de individuele mens zoals Descartes dat wel deed.

Vraag 8

De uitspraak die als eerste als waar kan worden beschouwd is volgens Descartes ¨Ik denk, dus ik ben¨. Andere waarheden die hij ontdekt hebben allemaal een ding gemeen met deze uitspraak, namelijk dat ze helder en duidelijk in de geest verschijnen. Descartes neemt vervolgens deze kwaliteit als een maatstaf voor de echte waarheid, namelijk dat elke verklaring die duidelijk en onderscheidend is voor de geest, waar is.

Vraag 9

Descartes geloofde dat je door gebruik van je verstand tot onbetwijfelbare kennis kon komen. Deze echte kennis zou voor een deel bestaan uit aangeboren kennis en voor een deel uit deductief beredeneerde kennis. Hij staat hiermee aan nature kant van het nature-nurture debat. Locke geloofde niet in aangeboren kennis. Kennis zou ontstaan door ervaring. Hij geloofde in algemeen aanvaarde principes en logische wetten. Hij staat daarmee aan de nurture kant van het nature-nurture debat.

Wat is het empirisme? - TentamenTests 3

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 3

Vraag 1

Mechanisme, Verlichtingsdenken en positivisme hebben veel met elkaar gemeen. Welke van de volgende kenmerken is zeker niet in deze wetenschapsopvattingen terug te vinden?

  1. Een nadruk op het gevoel.
  2. Een anti-metafysische houding.
  3. Een voorkeur voor kwantitatieve analyses.
  4. Een voorkeur voor empirische gegevens.

Open vragen bij hoofdstuk 3

Vraag 1

Hoe beschouwde Locke het menselijke brein bij de geboorte?

Vraag 2

Hoe past Locke´s verwerping van aangeboren eigenschappen in de politieke ideeën van de bourgeoisie?

Vraag 3

Waarover gaat ´An Essay Concerning Human Understanding´ van Locke?

Vraag 4

Wat is de visie van de empiristen op het geest-lichaam probleem? Hoe verschillen Locke, Berkeley en Hume op dit punt van mening?

Vraag 5

Geef aan waarom de opvattingen van Smith met name bij de opkomende middenklasse in goede aarde vielen.

Vraag 6

Vergelijk de kenmerken van de Verlichting met die van het mechanisme.

    Vraag 7

    Wat wordt er bedoeld met de term ´homo economicus´ en wat is het verband met het utilitarisme?

    Vraag 8

    Wat is de associatie psychologie en hoe is het verbonden met het liberalisme?

    Vraag 9

    Wat zijn de primaire en secundaire wetten van associatie?

    Vraag 10

    Beschrijf de plaats die het pleasure-pain beginsel inneemt in het liberalisme en bespreek daarbij de invloed van (het mensbeeld van) Hobbes en de associatiepsychologie.

    Vraag 11

    Beschrijf de individualistische en de mechanistische kenmerken van het liberalisme.

    Vraag 12

    Vergelijk de kenmerken van de Verlichting en de Romantiek met elkaar. Werk hierbij de volgende punten uit:

    • Kenvermogen
    • Het mensbeeld
    • De relatie van de mens met de natuur
    • Organisme versus machine
    • De wijze waarop wetenschap werd bedreven
    • De samenleving: een geheel of een optelsom
    • Aandacht voor de toekomst versus geschiedenis
    • Verband met -ismen. Denk aan termen als mechanisme, empirisme, idealisme, holisme, materialisme, cultureel relativisme, positivisme en vitalisme

    Antwoorden bij de meerkeuzevragen bij hoofdstuk 3

    Vraag 1

    A. Een nadruk op het gevoel.

    Antwoordsuggesties bij de open vragen bij hoofdstuk 3

    Vraag 1

    Locke beschouwde het menselijk brein als een tabula rasa, een blanco papier waar niet op geschreven is. Dit is het idee dat mensen worden geboren zonder kennis, vaardigheid en persoonlijkheid. Zij zouden volledig afhankelijk zijn van waarneming en ervaring om de geest te vormen.

    Vraag 2

    In de 18e eeuw voltrekt zich een strijd tussen de bourgeoisie, die zijn positie ontleent aan eigen verdiensten, en de adel die zijn positie ontleent aan zijn aangeboren ´stand´. De bourgeoisie gaf er vanzelfsprekend de voorkeur aan om ´wetenschappelijke´ gronden te kunnen aantonen dat alle mensen bij hun geboorte ´blanco´ geboren werden, en dat de opvoeding iemand maakte tot wie hij was. Op deze wijze kon men immers niet verantwoorden waarom de ene stand wel bepaalde privileges zou hebben en een andere stand niet. Tevens stelde de bourgeoisie dat als de geest bij de geboorte een onbeschreven blad was, dat dan ook iedereen gelijke kansen had en er niet aan armenzorg gedaan hoefde te worden.

    Vraag 3

    ´An Essay Concerning Human Understanding´ gaat over de fundering van menselijke kennis en menselijk begrip. Het beschrijft het begrip tabula rasa en hoe menselijke kennis kan worden verworven. Deze essay werd een belangrijke bron voor het empirisme in de moderne filosofie, en heeft ook grote invloed gehad op veel Verlichtingsdenkers, zoals Hume en Berkeley.

    Vraag 4

    Alle associatiepsychologen zijn empiristen. Het empirisme is een kennistheoretisch standpunt dat er van uitgaat dat kennis alleen te verkrijgen is door op je zintuigen te vertrouwen. Bij de geboorte zou er sprake zijn van tabula rasa. Pas daarna leren we hoe de dingen in de wereld in elkaar zitten. Alhoewel Locke, Berkeley en Hume allen empiristen zijn en geloven in het onbeschreven blad bij de geboorte, hebben ze zeer uiteenlopende opvattingen over wat de menselijke geest is.

    • Locke (1632-1704) gaat uit van een dualisme tussen lichaam en geest. De mentale ideeën zijn van een geestelijke substantie, terwijl de sensaties nog een materieel karakter hebben. Hij verklaart echter niet hoe de omzetting tussen het lichamelijke en het psychische plaatsvindt (of hoe een sensatie in het lichaam leidt tot een simpel idee in de menselijke geest).

    • Berkeley (1685-1753) stelt dat er geen enkele grond bestaat om aan te nemen dat er buiten de menselijke geest iets bestaat. Het enige waar men zeker van kan zijn is dat de geest bestaat. Deze positie wordt immaterialisme genoemd. Hij beschouwt materie als een verzinsel van de geest. Voor hem bestaat er geen lichaam-geest probleem.

    • Hume (1711-1776) verwerpt het hele begrip substantie, dualisme en monisme. Het enige waar we zeker van zouden kunnen zijn is dat we indrukken ontvangen, waarbij we het fenomeen ´werkelijkheid´ en het fenomeen ´idee´ ervaren. Zijn lichaam-geest standpunt heet psychofysische parallellisme: het bestaan van een vooraf vastgestelde harmonie tussen de opeenvolging van materiële verschijnselen in de wereld en de daaropvolgende mentale verschijnselen in de geest. Hij legt deze harmonie verder niet uit.

    Vraag 5

    Adam Smith wordt beschouwd als een van de grondleggers van het klassieke liberalisme. Het liberalisme is een individualistische maatschappijvisie die meent dat de overheid zich niet moet mengen in het leven van het individu. De rol van de staat moet zo klein mogelijk zijn, om ruimte te geven aan geestelijke en economische vrijheid. Als de individuele mens de ruimte krijgt om zijn eigen belang na te streven, dan zal hij dat op een dusdanig rationele wijze doen, dat hij voor zichzelf en de gehele maatschappij een maximale productie zal genereren. De opkomende middenklasse van ondernemers vond dit een erg aansprekend idee, omdat zij in een liberale maatschappij de volledige vrijheid zouden krijgen om hun ondernemerschap uit te oefenen. In een liberale maatschappij zou men niet langer belemmerd worden door een totalitaire vorst, het feit dat men niet uit de adelstand afkomstig was, of een wirwar aan economische regels.

    Vraag 6

    Tussen het hoogtepunt van het mechanisme (17e eeuw) en het hoogtepunt van de Verlichting (18e eeuw) zit ruim een eeuw. De Verlichting hangt duidelijk samen met het mechanisme en vloeit er zelfs uit voort, maar er zijn ook verschillen. Eerst bespreken we de overeenkomsten:

    • Alles is herleidbaar tot materie en atomen.

    • Het gebruik van mechanistische verklaringen, causale verklaringen, natuurwetten, analyses en mathematisering.

    • Een nadruk op bruikbare en praktische kennis.

    • De verschillen betreffen vooral kenmerken waarbij de Verlichting verder gaat dan het mechanisme van de 17e eeuw:

    • Rationalisme zoals dat werd gezien door Descartes (ware kennis zou alleen kunnen worden verkregen uit het denken) wordt heftig bestreden in de Verlichting. Alleen dat wat men met de zintuigen kan waarnemen is van belang. De denkers van de Verlichting hangen een empirische kennisleer aan. Er bestaat tevens een heftige afkeer van bijgeloof, het bovennatuurlijke en religie.

    • De Verlichting wordt gekenmerkt door een enorm positieve vooruitgangsgeloof en de daarmee samenhangende positieve opvoedingsidealen. De Verlichtingsdenkers geloven in de maakbaarheid van de mens en de wereld. Het leidde ertoe dat voor het eerst in de geschiedenis de mens zich begon te bemoeien met de ´maakbaarheid´ van kinderen, ofwel de opvoeding.

    • Het rationalisme krijgt een andere betekenis in de Verlichting, namelijk die van een algemeen vertrouwen in het gebruik van het verstand om tot kennis te komen.

    Vraag 7

    De homo economicus maakt afwegingen en berekeningen. Het is zowel een term van Hobbes als van Smith. Zij gebruiken dit mensbeeld om hun maatschappijvisie te illustreren, verklaren en te verdedigen. Hobbes ziet mensen als wolven. Een leefbare maatschappij zou pas ontstaan als iedereen wat van zijn natuurrecht afstaat. Dit zou moeten worden vastgelegd in een sociaal contract. Smith ziet mensen als economische wezens en is voorstander van de vrije markt. Op basis van deze visie van de mens ontwikkelt zich een liberalistische ethiek: het utilitarisme. Deze ethiek beoordeelt de morele waarde van een handeling op basis van de bijdrage die deze levert aan het algemeen nut (het welzijn en geluk van alle mensen). Op deze manier legitimeert het utilitarisme de homo economicus.

    Vraag 8

    De ideeën van Locke, Berkeley en Hume leidden tot een eerste versie van een associatie psychologie. Zij zagen de samenleving als een som van individuen. Alle individuen handelen daarin op basis van hun eigen belang en hebben het recht om dat te doen. Er bestaan geen erfelijke verschillen tussen mensen die zouden kunnen worden gebruikt om een hiërarchische organisatie van de samenleving te rechtvaardigen. Dit vormt de basis van het politieke systeem van het liberalisme. Een samenleving zou op een mechanistische manier zichzelf kunnen reguleren door middel van machtsverdeling.

    Vraag 9

    De principes van associaties laten zien hoe simpele ideeën kunnen worden samengevoegd in complexe ideeën. Er wordt onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire wetten van associatie. De drie primaire wetten van associatie zijn contrast, gelijkheid en nabijheid (in tijd en plaats). Deze wetten beschrijven wanneer een associatie plaatsvindt, maar niet hoe sterk die associatie is. De secundaire wetten van associatie gaan daar wel over. Deze zijn recentheid (een associatie is sterker als deze recent is), frequentie (een associatie is sterker als deze gebaseerd is op een situatie die frequent plaatsvindt), en intensiteit (een associatie is sterker als de betrokken ideeën een sterkere impressie maken).

    Vraag 10

    Het pleasure-pain beginsel wil zeggen dat de mens geluk opzoekt en ongeluk vermijdt. Dit beginsel is vooral bekend geworden vanuit de theorieën van Hobbes, en in combinatie met de ideeën uit de associatiepsychologie beleefde het een grote opbloei in het liberalistische gedachtegoed. Hobbes stelde dat de homo economicus geleid werd door pleasure en pain. Dit waren volgens hem fysiologische verschijnselen die tot uiting kwamen in de stroomsnelheid van het bloed. Volgens de associatiepsychologen kon een lichamelijke gewaarwording een (on)aangenaam idee veroorzaken. Vervolgens zal (bijna) elke volgende gewaarwording met een van deze ideeën worden geassocieerd. Op die manier verkrijgt men kennis over wat (on)aangenaam is. In het vergroten van de pleasure en het verkleinen van de pain laat men zich door die kennis leiden. Het beeld van een mens die ideeën van pleasure en pain volledig rationeel associeert met andere ideeën spreekt de liberalisten sterk aan. De liberale denken veronderstelt immers dat elk mens in wezen een homo economicus is: een wezen dat altijd rationeel zal afwegen wat zijn eigen belang het beste dient. De werking van de markt berust ook op het streven naar pleasure en het vermijden van pain door alle individuen in de marktmaatschappij.

    Vraag 11

    Individualistische kenmerken:

    • Ieder individu heeft gelijke kansen en moet zelf iets van zijn leven maken.
    • Als iedereen zijn eigen belang nastreeft, zal dit uiteindelijk als (onbedoeld) resultaat hebben dat iedereen er beter van wordt.
    • De samenleving is een optelsom van individuen.

    Mechanistische kenmerken:

    • De marktwerking is een mechanistisch proces: een keten van oorzaak en gevolg. Vraag en aanbod zijn causale natuurwetten.
    • De maatschappij is op te delen in kleine deeltjes, namelijk individuen.

    Vraag 12

     

    Verlichting

    Romantiek

    Kenvermogen

    Analyserend verstand.

    Gevoel, intuïtie, verbeelding.

    Het mensbeeld

    Alles, ook de mens zelf, bestaat uit materie in beweging. Er bestaat geen onkenbare binnenkant.

    Alles vormt een eenheid van buitenkant en geheimzinnige binnenkant die aan volledige reflectie ontsnapt. Ook de mens vormt een eenheid van lichaam en ziel. Het onbewuste, dromen.

    De relatie van de mens met de natuur

    Is in principe wetenschappelijk toegankelijk. De mens is meester van de natuur.

    Is bezield, er werken geheimzinnige krachten. Eenheid tussen mens en natuur. De mens moet opgaan in en genieten van de natuur. De mens vindt daar troost en inspiratie.

    Organisme versus machine

    Machine: mens-machine. De maatschappij is een mechanisme.

    Organisme.

    De wijze waarop wetenschap werd bedreven

    Analyse en het in kleine stukjes opsplitsen om controle te krijgen. Natuurwetenschappelijk en a-historisch.

    Holisme en totaliteitsdenken. Alles hangt met alles samen. Literair, artistiek en historisch.

    De samenleving: een geheel of een optelsom

    Een optelsom van individuen.

    Gemeenschap, volk, collectief bewustzijn en culturele eenheid.

    Aandacht voor de toekomst versus geschiedenis

    De toekomst. Er bestaat geloof in wetenschappelijke en technische vooruitgang, in economische groei en maatschappelijke vooruitgang.

    De geschiedenis. Er is een voorkeur voor historisch relativisme, het terug willen naar kleinschaligheid van voor het industriële tijdperk en naar ambachtelijkheid.

    Verband met -ismen

    Mechanisme, empirisme, materialisme en positivisme.

    Idealisme, vitalisme, holisme en cultureel relativisme.

    TentamenTests hoofdstuk 4 t/m 6

    • Ben je aangesloten bij JoHo, log dan in en lees verder. Nog niet aangesloten, sluit je dan hier aan.
    • Lees verder voor tentamenvragen met antwoorden bij hoofdstuk 4 t/m 6
    Exclusive section of this page (for members with extra services and online access)

    Image

    Access: 
    Public

    Image

    Image

     

     

    Contributions: posts

    Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.

    Image

    Spotlight: topics

    Image

    Check how to use summaries on WorldSupporter.org

    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

    • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
    • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
    • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
    • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
    • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

    Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Use the summaries home pages for your study or field of study
    2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
    3. Use and follow your (study) organization
      • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
      • this option is only available through partner organizations
    4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
      • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

    Main summaries home pages:

    Main study fields:

    Main study fields NL:

    Submenu: Summaries & Activities
    Follow the author: Psychology Supporter
    Statistics
    2941 1 1
    Search for summaries and study assistance

    Select any filter and click on Apply to see results