Aantekeningen UvA jaar 2: Grondslagen van de psychologie

Aantekeningen bij de colleges uit 2015/2016 voor de tweede deeltoets.

College 1: Lichaam-geest probleem/vrije wil

Dualisme

Descartes stelde dat de geest controle heeft over het lichaam. Maar dit veroorzaakt het lichaam-geest probleem: hoe kan de geest het lichaam aansturen? Voorbeelden van problemen:

interactie probleem: hoe kan de onstoffelijke geest materie in beweging zetten? Gaat tegen wet van behoud van energie in.

Causal closure problem: als iedere gebeurtenis een fysieke oorzaak heeft, hoe komt de geest daar dan nog tussen? Tussen die fysieke reacties?

Brain damage problem: hoe komt het dat een onstoffelijke substantie reageert op hersenschade?

Verder is het de vraag of wij de geest eigenlijk wel begrijpen. Veel dingen weten we bijvoorbeeld niet: wat gebeurt er met de geest als we gaan slapen of in coma gaan? Gaat die geest dan even weg?

Teleportatie gedachte-experiment: teleportatie is het verplaatsen van je lichaam zonder de tussenliggende afstand te overbruggen. Hiervoor moet je lichaam even afgebroken worden. Maar wat gebeurt er dan met de geest? Zweeft die geest dan even boven het lichaam tijdens teleportatie? Dit is moeilijk te bedenken op basis van intuïtie. Dit experiment is een voorbeeld van dat wij niet goed weten hoe een geest eigenlijk werkt.

Materialisme

De meeste mensen hangen versie van materialisme aan. In feite zegt het materialisme dat de geest gerealiseerd is in de materiele wereld. Hierbij moet materie vrij ruim worden opgevat.

Grootste probleem met het materialisme:

Bewustzijnsprobleem: hoe komt het bewustzijn voort uit materie?? Hoe kan materie dat veroorzaken? Niet makkelijk uit te leggen waarom wij over een subjectieve bewuste ervaring beschikken. Hoe hangen mentale toestanden samen met fysieke toestanden?

Aspect van bewustzijnsprobleem: hoe verhouden subjectieve ervaringen zich tot de materiele werkelijkheid. Mary de kleurenwetenschapper laat met zijn gedachte experiment zien dat alleen materie subjectieve waarneming niet kan verklaren: als ik álles wist wat er te weten was over de natuurkunde van het universum, dus ook van de hersenen, zouden we dan uiteindelijk kunnen achterhalen hoe iemand zijn subjectieve beleving is? voorbeeld: Mary heeft nooit kleuren gezien, maar leert wel alles over kleuren (álles). Dan stapt ze naar buiten, en ziet ze voor het eerst blauwe lucht. Nu is de vraag: leert Mary nu iets nieuws? Blijkbaar was er één ding dat ze niet wist, iets van de ervaring, ondanks dat ze verder alles wist. Hieruit volgt: ondanks dat je alle kennis kan hebben, zal er altijd nog 1 ding ontbreken. Subjectieve ervaring onttrekt zich ergens aan de objectieve beschrijving. Dus: kennis over fysische processen is dus niet hetzelfde als kennis over subjectieve processen.

Thomas Nagel vraagt zich af of hij uit objectieve beschrijvingen kan leren hoe het is om een vleermuis te zijn. Hij concludeert dat dit niet kan. Chalmers heeft dit het hard problem genoemd: hoe is subjectieve ervaring überhaupt mogelijk? Een materialist moet dit kunnen uitleggen, maar kan dit niet goed.

Coling McGinn oppert cognitieve closure hypothese → het is net als een hond die de stelling van pythagoras probeert te leren: is gewoon te moeilijk. Zo is het ook met het bewustzijnsprobleem voor de mensen: is gewoon te moeilijk voor de mensen.

Dus, weer terug: hoe hangen mentale toestanden samen met fysische toestanden? Is andere vraag dan hoe subjectieve ervaring überhaupt tot stand komt.

Eliminatief materialisme: er is alleen materiele toestand. Geen mentale toestanden gebruiken in theorieën. Mentale toestanden bestaan niet. Mentale toestanden zijn gewoon neuronen die interacteren en bepaald geluid produceren (bijv). Gedrag moet je dus niet verklaren in termen van gevoelens, gedachten, geest, etc.

Niet-eliminatief materialisme: er is geen geest als aparte substantie, maar mentale toestanden spelen wel een rol. Mensen moeten dus uitleggen hoe hersenfuncties dan verhouden tot deze mentale toestanden.

Antwoorden hierop:

Identiteitstheorie: Mentale toestand = hersentoestand. ‘een ijsje willen’ = ‘hersentoestand X’. is bedacht om de term ‘mentale toestanden’ te redden. Mentale toestanden moéten fysieke toestanden zijn, dus moeten het hersentoestanden zijn.

Dit zorgt voor het identiteitsprobleem. Stel dat mentale toestanden identiek zijn met je hersentoestanden. Dan heb je een probleem. Want: soms denk je écht twee keer hetzelfde. Maar kans is groot dat je niet twee keer zelfde fysische proces had (ene keer zei je het hardop en andere keer niet, ene keer ging er iets anders aan vooraf dan andere keer). Kun je dan ooit twee keer dezelfde gedachte hebben?
Voor teleportatie: teleporteren kan niet!! Want jij bent je lichaam. Als je lichaam afgebroken wordt en weer opgebouwd is dat iemand anders.
Maar goed, om dit probleem op te lossen heb je de oplossing van het non-reductionistische materialisme: meervoudige realisatie. Als je een bepaalde mentale toestand hebt, dan kan dat komen door hersentoestand x, hersentoestand y, hersentoestand xy, etc. Maar, dan correspondeert alles wel met alles.. er is immers altijd wel een hersentoestand gelijk met je mentale toestand. maakt het voor wetenschap weer minder nuttig.

Functionalisme

Kan het ook anders? Nu komen we bij de Turing machine.

Die kan allemaal functies uitrekenen en daarmee ook een beetje denken. Je kunt zo ook over mentale toestanden nadenken. Dit is wat het functionalisme doet. Het functionalisme ziet het lichaam als een soort computer. De mentale toestand ‘een ijsje willen’ is dié toestand die er toe leidt dat je naar een ijsjesman gaat en een ijsje koopt.

Die toestand/gedachte wordt niet veroorzaakt door een hersentoestand, maar hersenen realiseren alleen deze toestand. Het systeem in de hersenen zorgt ervoor dat de gedachte ‘een ijsje willen’ in ons hoofd komt. Dit systeem kan echter ook toegepast worden bij computers. Het systeem moet je zien als een bepaalde manier van informatieverwerking met alleen maar 1’tjes en 0’en. Die 1’tjes en 0‘tjes kunnen ook gerealiseerd worden door andere hersenen, of door een computer. Je kunt het vergelijken met geld. Een briefje van tien realiseert 10 euro. Maar 10 euro kan ook gerealiseerd worden door vijf muntjes van 2 euro. Hoe het gerealiseerd wordt maakt dus niet uit, het gaat om de rol van het tientje. Dus net zoals geld worden mentale processen gedefinieerd door hun rol, en gerealiseerd in het brein.

Teleportatie kan wel bij functionalisme: dezelfde relevante neurale patronen worden ontwikkeld na teleportatie, maar in andere materie. Maar aangezien het niet om die materie gaat, blijf je intact, inclusief mentale toestanden en bewustzijn.

Huidige meerderheidspositie: individuele mentale toestanden corresponderen wel met hersentoestanden en ontlenen daaruit hun causale kracht. Maar: hersentoestand is niet gelijk aan mentale toestand. Mentale toestanden worden door verschillende hersentoestanden gerealiseerd. (dit heet meervoudige realisatie). Reductie heeft door meervoudige realisatie niet heel veel zin: is niet mogelijk. Niet-fysische toestanden kunnen niet afgeleid worden uit fysieke toestanden. Deze positie heet het niet-reductief materialisme. Hierbij heb je dus geen geest, maar ook geen reductie.

Laat wel zien dat we eigenlijk weinig van de mens snappen..

Weer even terug naar het functionalisme. Volgens de functionalisten kan een Turing machine een beetje denken. Een hele goede Turing machine kan misschien wel net zo goed denken als wij. Wanneer een machine net zo goed kan werken als wij, moet je dan concluderen dat die machine ook bewustzijn heeft? Turing vindt van wel. Hij ontwikkelt de Turing test om te kunnen testen of een machine niet meer te onderscheiden is van een mens. Turing vond dat wanneer een systeem niet te onderscheiden is van een mens, je er dan bewustzijn aan kan toekennen. Andere mensen zeggen: nee, dan hoeft het nog geen bewustzijn te hebben. Robot Rachel bijvoorbeeld lijkt helemaal op een mens, maar weet niet dat ze een robot is.

Het silicium brein: stel je hebt ergens in je hersenen schade, en je neuronen worden daarom in dat hersendeel vervangen door nepneuronen zodat je weer gezond verder kan leven. Wat nou als iemand steeds meer schade krijgt en je 1 voor 1 het brein vervangt voor nepneuronen, en iemand dus uiteindelijk een computerbrein heeft. Verandert iemand dan? Ben je dan nog dezelfde persoon? Functionalisten zeggen: Ja. Organisatiepatroon maakt meer uit dan waar het uit opgebouwd is. Dus denkende computer maken is mogelijk.

Materialisten zeggen: nee, want nepneuronen hebben andere materie. En jij bent je materie. Dus dan ben je niet meer jezelf.

In de jaren ’70 en ’80 zag men de menselijke machine helemaal voor zich.

Gedachtenexperiment: De Chinese Room van Searle. In de Chinese room zit iemand die briefjes binnen krijgt van buitenaf (in het chinees), en die persoon in de kamer kan geen chinees, maar heeft wel een boek heeft waarin staat wat hij moet antwoorden bij welke Chinese tekens. Zo kan hij de juist antwoorden terug zenden zonder dat hij weet wat er gecommuniceerd wordt. De persoon is zich dus niet bewust van wat er gebeurt.

Volgens Searle laat dit zien dat je een machine geen bewustzijn moet toekennen. Ook al is een machine perfect, hij volgt alleen regels. Searle gaat dus tegen het functionalisme in.

Maar toch blijft het ingewikkeld. Er komen ook veel reacties van functionalisten op Searle’s uitspraken. Zij stellen bijvoorbeeld dat neuronen helemaal als computer kunnen worden gezien. Searle zegt daarop dat simulatie nog geen realisatie is.

Searle is wel een materialist, aangezien hij zegt dat bewustzijn wel biologie is.

Verschillende standpunten over lichaam-geest probleem leiden ook tot verschillende gedachten over de vrije wil. Volgens het dualisme is er vrije wil. Volgens het materialisme is er niet altijd vrije wil.

Volgens Maarten Luther is er sprake van vrije wil als:

  • Gedragsintentie vooraf gaat aan gedrag (libet gaat hier tegen in)

  • Het gedrag niet noodzakelijk was (je had ook iets anders kunnen doen) (determinisme gaat hier tegen in)

  • De gedragsintentie de oorzaak was van het gedrag (overdeterminatie gaat hier tegen in)

Dit idee werkt goed in de rechtspraak, maar is er wel écht vrijheid? Volgens de volgende drie standpunten niet.

Determinisme: volgens het determinisme bepaalt de vorige toestand de volgende toestand volledig. Er is hierbij geen ruimte voor vrije wil. Je had niet iets anders kunnen doen.
Om te kunnen zeggen dat er vrije wil is moet je het determinisme ontkennen.

Libet: Libet deed een experiment en kwam erachter dat gedragsintentie niet vooraf gaat aan gedrag. De motorrespons gaat al in gang voordat er intentie van gedrag is (gaat dus tegen vrije wil in: gedragsintentie gaat niet vooraf aan gedrag).

Overdeterminatie: Aangezien fysieke toestand t de fysieke toestand t+1 determineert, determineert toestand t ook mentale toestanden. Dus: ofwel mentale oorzaken overdetermineren, ofwel ze veroorzaken niet. Dus: gedragsintentie is niet de oorzaak van het gedrag.

College 2: Psychologie en het dagelijks leven (H8)

Toegepaste wetenschap is goed en nuttig, maar kan ook net als religie gevaarlijk zijn (denk aan atoombom).

Toegepaste psychologie: de connectie tussen wetenschap en praktijk

Moet psychologie niet ook zo’n toegepaste wetenschap zijn als medicijnen? Als we dat willen proberen moet er gefocust worden op: hoe kunnen we problemen van de mens oplossen? Er zijn niet veel theorieën die pragmatisch gedreven zijn, die gericht zijn op ‘kan ik er een probleem mee oplossen?’. William James was heel pragmatisch (toegepaste psychologie). Hij was gedreven door praktische problemen.

De psychologie beïnvloedt het leven op tenminste drie punten heel direct:

  • De geestelijke gezondheidszorg

  • Psychologische tests

  • Psychologie op de werkvloer

Deze invloed werkt twee kanten op.

Moeten we het heel erg vinden dat er niet zoiets als newtoniaanse psychologie bestaat? Antwoord: niet per se, want als we dat heel goed zouden weten, als we heel goed pragmatische problemen zouden kunnen oplossen, zouden we ieders gedrag kunnen beïnvloeden. Niet per se wenselijk.

Toegepaste psychologie bij ons

Psychologie heeft vaak geleid tot veranderingen in de benadering van problemen. Dit gaat vaak via de soft route: route (via populaire media) waarbij psychologische theorieën tot veranderingen leiden in hoe mensen naar zichzelf kijken en hoe mensen problemen aanpakken.

Ian Hacking introduceerde loopings, een interessante blik op de interactie tussen psychologie en samenleving aangeeft. Looping effect of social kinds = een theorie over hoe sociale, arbitraire concepten echt kunnen worden in de samenleving. Denk bijvoorbeeld aan vluchtelingen: zij gaan de grens over (van Syrië naar buurland). Die grens is arbitrair, niet iets wat echt bestaat, maar toch heeft dit invloed op hoe die persoon gezien wordt, nu is hij ineens ‘vluchteling’. Dus: sociale concepten kunnen hierdoor dus echt een causale rol gaan spelen. Dingen worden echt in het sociale verkeer. Wetenschappelijke theorie heeft invloed op hoe jij gaat denken, en dit bevestigd weer wetenschappelijke theorie.
Laat dus weer zien dat wetenschap en samenleving elkaar wederzijds beïnvloeden.

Psychologie en gezondheidszorg

Ander voorbeeld hiervan is de geestelijke gezondheidszorg.

Heel lang werden mensen met psychische problemen als gekken gezien. Psychische problemen werden niet begrepen. Er waren wel theorieën, maar die waren vrij bizar. Voorbeeld hiervan is dat vrouwen hysterisch zouden worden van een baarmoeder die door het lichaam zwerft. Eind 19e eeuw: psychische problematiek werd gezien als ziekteverschijnsel. Vooral Freud was hier heel belangrijk in. Nu is dit een standaard idee geworden.

Oorspronkelijk ontwikkelde psychiatrie als tak van geneeskunde. Men ontdekt dat sommige drugs bepaalde klachten verminderen. In die tijd kreeg Mozac ook een nobelprijs voor het ontwikkelen van lobotomie. Behandelingen zijn in die tijd dus erg medisch gedreven.

Idee dat in 20e eeuw meer opkomt: mentale stoornissen zijn stoornissen in het geestelijk leven. Depressie komt bijvoorbeeld door negatief redeneren. Dus mentale problemen komen door mentale processen. Farmaceuten zijn een beetje teruggetrokken uit de psychiatrie. Farmaceutische wetenschap is minder belangrijk geworden: niet meer zo populair als bijvoorbeeld ‘prozac’ was destijds. Carl Rogers (begin 20e eeuw) introduceert humanistische therapie/cliënt gerichte therapie: je moet begrip tonen en cliënt laten praten over zijn problemen. Goed luisteren en empathie tonen is dus heel belangrijk. Dit zit nu nog steeds heel erg in ons systeem. Behandelingen zijn in deze tijd dus veel meer psychologisch gedreven in plaats van medisch gedreven.

Filosofisch gezien zijn jaren ’60 en ’70 heel belangrijk geweest, door de antipsychiatrie. Antipsychiatrie was een beweging die volhield dat mensen met mentale problemen niet ziek zijn. Ze wijken alleen af van een door mensen bedachte norm. Dit idee is heel beroemd geworden. Onder andere door het onderzoek van Rosenhan. Hij liet zien dat wanneer mensen labels kregen, ze vervolgens psychisch werden gemaakt door de verzorgers. Al het gedrag werd als afwijkend gezien, terwijl het eigenlijk normaal gedrag was. Zo zie je maar weer dat wetenschap en samenleving elkaar wederzijds beïnvloeden.

Door hypnose kwam het idee op dat je secundaire persoonlijkheden kon hebben. Het idee van meervoudige persoonlijkheid komt hierdoor ook opzetten. Er is een case study van iemand die echt 2 persoonlijkheden lijkt te hebben. Ook in films kwam dit veel terug. Veel mensen zagen dit en men nam dit idee over. Tussen 1980 en 1990 neemt het aantal mensen met meervoudige persoonlijkheid enorm toe. Doordat het idee opeens veel meer bekend werd in de media, hadden dus ook opeens veel meer mensen last van deze stoornis. (weer een voorbeeld van dat wetenschap en samenleving elkaar beïnvloeden)

DUS: psychologische categorieën zijn geen statische objecten! Ze veranderen. Niet statisch omdat:

  • Categorieën beïnvloeden hoe mensen denken, en ook hoe mensen zich gedragen. Mensen gaan zich gedragen naar hun categorie/label.

  • Er kan geen DSM bestaan zoals het periodieke systeem: in het periodieke systeem kan het bijvoorbeeld waterstof/ander element niets schelen in welk hokje ze door ons worden ingedeeld. In de DSM kan het mensen wel degelijk schelen in welk hokje (welke stoornis) ze worden ingedeeld. Zij kunnen ook hun gedrag daarvan laten afhangen. Waterstof gaat zich niet anders gedragen omdat hij in een bepaald hokje wordt geplaatst. Zijn syndromen uit de DSM eigenlijk bedacht, of ontdekt zoals elementen uit het periodieke systeem?

Depressie is zo toegenomen, doordat ons beeld van depressie is gekanteld: het is een ziekte geworden.

Looping effecten lijken hier van toepassing: diagnose is sociale categorie, en heeft causale rol. Bijvoorbeeld iemand krijgt medicijnen of vergoeding. Dan zijn stoornissen misschien zowel echt als bedacht.

Psychologische tests

Psychologische tests zijn al heel oud: oudste psychologische test uit de westerse wereld staan in de Odyssee (meting om te checken of Odysseus wel Odysseus was).

Hawthorne effect: aandacht voor de reactiviteit van de werknemer leidt al tot verbetering tot arbeidskracht. Maar dit is later weer achterhaald, de hele studie klopte niet. Maar zijn conclusie klonk wel zo logisch, dat het idee toch is nagebleven. Het is een validiteitsbedreiging dat mensen weten wat er in een conditie gaat gebeuren en daarom het resultaat kunnen beïnvloeden. Waarschijnlijk: hoe mooier de theorie klinkt, hoe kleiner de kans dat het waar is.

Psychologie en arbeid

In psychologie is resultaat vinden zo belangrijk, omdat heel veel theorie over psychologie heel interessant is voor mensen. Theorieën die niet kloppen, kunnen alsnog heel erg verspreid worden omdat mensen ze zo interessant vinden.

Zodra er een studie is die iets interessants vindt, komt dit in het nieuws (bijv depressiegenen), als er later een nieuwe studie komt die laat zien dat dit niet klopt, haalt dit de journalistiek niet, omdat men dit niet zo interessant vindt (bijv er zijn geen depressie genen). Gevolg: idee van depressiegenen blijft bestaan. Dus vertekening ontstaat.

Psychologie en ons mensbeeld

Mensen denken nog dat psychologie een echte beta studie kan worden. Maar misschien moeten we dit idee loslaten. Mens reageert op wat er over hem gezegd en geschreven wordt, werkt niet volgens bepaalde wetten.

Samenvattend:

  • Psychologie levert belangrijke toepassingen in de geestelijke gezondheidszorg, psychometrie, A&O

  • Niet altijd zijn die even duidelijk een resultaat van toepassing in de psychologie

  • Vaak indirecte beïnvloeding via media en zelfbeeld van mensen

  • Belangrijk in het oog te houden dat mensen reactief zijn: ze reageren op onze classificaties

  • Toegepaste psychologie geeft dus meestal aanleiding tot een wisselwerking tussen wetenschap en samenleving die veel complexer is dan in andere wetenschappen.

In psychologie niet zomaar mogelijk dat je een theorie toepast die voor een bepaald probleem werkt. Psychologie is echt van een orde: mens is reactief. Mens reageert op theorieën.

College 3: Wetenschapsfilosofie (H9)

Wetenschap groeide, en daarmee groeide ook de vraag: wat is wetenschap nou eigenlijk? Wanneer valt iets onder wetenschap? Kunnen we een manier van observatie opstellen, en zeggen dat als je het zo uitvoert, dat het dan wetenschappelijk is, en dat je dan ware kennis krijgt? Antwoord: nee, het is niet gelukt om duidelijk onderscheid te maken tussen wat wel en niet wetenschap is. Er zijn wel pogingen gedaan.

Begin 20e eeuw in Wenen:

Wittgenstein

Wat in die tijd toen bedacht is, gebruiken wij nu nog steeds.

Er worden eigenlijk twee Wittgensteins onderscheiden (I & II). Komt doordat hij 2 fases heeft gehad. Heeft ook twee boeken geschreven. Samen zijn deze twee Wittgensteins de meest invloedrijke 20e eeuwse filosoof.

Hij vroeg zich af: Wat is betekenis eigenlijk? → is een hele raadselachtige term.

Wat is het voor een zin, om betekenis te hebben (wanneer heeft een zin betekenis)?

Zijn eerste boek gaat hierover, en heet Tractatus Logico Philosophicus.

Tractatus is bedoeld om betekenisvolle zinnen te scheiden van betekenisloze zinnen.

Zijn oplossing: een betekenisvolle zin die beeldt een toestand in de wereld af. Dus een zin die betekenis heeft, die schetst een stand van zaken in de werkelijkheid/in de wereld. En als die stand van zaken zich ook daadwerkelijk voordoet, dan is de zin waar, en als hij zich niet daadwerkelijk voordoet, dan is hij onwaar. De stand van zaken die uitgedrukt worden in de zin, dát is de betekenis van de zin. Zinnen die geen toestanden van de wereld uitdrukken, betekenen niets.

Dus een uitspraak die geen mogelijke standen van de wereld uitdrukt, die is niet waar of onwaar, die is betekenisloos. Normatieve zinnen zoals ‘gij zult niet doden’, zijn bijvoorbeeld geen zinnen die standen in de wereld uitdrukken, en daarom zijn deze zinnen betekenisloos.

We kunnen zeggen dat uitspraken ofwel feitelijk/logisch zijn, ofwel onzinnig. Alle zinnige dingen die wij zeggen drukken feiten of composities van feiten uit. Je hebt logische feiten en empirische feiten. Empirische feiten drukken dingen in de wereld uit. Zinnen kunnen dan ook niets ‘hogers’ uitdrukken: bijvoorbeeld uitspraken over ethiek. Die onttrekken zich aan het zegbare.

Wittgenstein concludeert niet noodzakelijkerwijs dat betekenisloze zinnen niet nuttig zijn, ze kunnen wel nuttig zijn, alleen kun je er gewoon geen zekere uitspraken over doen.

Wittgenstein zegt ook dat wij sommige dingen niet kunnen uitdrukken in woorden, terwijl ze wel bestaan. Iets zoals ‘moed’. Dit kunnen we niet feitelijk uitdrukken.

Dus:

Qua woorden kunnen we alleen maar feitelijke dingen uitdrukken. De rest kunnen we alleen tónen. Moed kun je alleen tonen.

Logisch positivisme

Zijn idee maakt veel indruk op andere filosofen uit die tijd. Onder andere op de Wiener Kreis. Dit is een discussiegroepje uit Wenen. Zij vormen het logisch positivisme. Logisch positivisme heeft een doel: zij willen af van onbegrijpelijke filosofie en metafysica. Bekend slachtoffer van logisch positivisme is Heidegger. Hij zegt vage dingen. Het irriteerde logisch positivisten mateloos dat mensen zulke vage uitspraken doen die eigenlijk geen kennis bieden.

Alfred Ayer was een logisch positivist. Volgens hem moest filosofie net zo’n helderheid en zekerheid hebben als de wetenschap. Logisch positivisten hebben het idee dat zij door het idee van Wittgenstein mensen op hun vingers kunnen tikken. Heidegger bijvoorbeeld doet geen uitspraken over de zaken van de wereld. Hier kunnen zij kritiek op geven. Ze concluderen over zulke uitspraken dat die betekenisloos zijn. Andere beroemde logisch positivist is Otto Neurath: als mensen vage uitspraken doen, dan zeggen we niet: het is niet waar. Dan zeggen we: het is betekenisloos.

Logisch positivisten hebben dus door Wittgenstein het idee dat zij de filosofie wetenschappelijk kunnen maken.

In 1929: pamflet van logisch positivisme over de wetenschappelijke wereld.

Invloedrijk stuk. In hun stuk staat:

  • Zinvolle beweringen zijn ofwel empirisch ofwel logisch van aard

  • Logische beweringen zijn verifieerbaar door naar hun vorm te kijken (bv door modus ponens). Hier hoef je verder de betekenis niet van te kennen

  • Empirische beweringen kunnen geverifieerd worden door observatie. Als een empirische bewering niet door observatie geverifieerd kan worden, dan is hij betekenisloos. Dit heet het verificatiecriterium. Dit is eigenlijk anders dan Wittgenstein zei. Wittgenstein zei dat hij alleen een stand in de wereld uit hoefde te drukken. Maar volgens de logisch positivisten moet je de zin ook kunnen verifiëren. Dus alleen verifieerbare zinnen hebben betekenis. Heel veel dingen worden nu betekenisloos. Ook psychische stoornissen (die zijn niet te verifiëren). Maar aan het begin heeft men dit niet in de gaten. Men denkt nog dat dit wel goed kan komen.

  • Beweringen die niet verifieerbaar zijn, zijn betekenisloos.

Als je een waarheid van een feitelijke zin niet kan achterhalen door naar de werkelijkheid te kijken, dan is de zin dus betekenisloos.

Voorbeeld betekenisloze zinnen:

  • Jantje heeft Oedipus complex

  • De ziel is onsterfelijk

Voorbeeld betekenisvolle zinnen:

  • Er zijn 100 mensen in de zaal

  • Danny is psycholoog

Logisch positivisten stellen dat je ervaringen op kan doen via zintuiglijke waarneming. Hiervoor hoef je niet per se van te voren een theorie te hebben. De ervaringen zijn neutraal, zodat ze kunnen dienen als fundament voor de wetenschap. Dit worden sense data genoemd. Sense data ga je aan elkaar knopen met jouw theorieën.

Wittgenstein was het niet helemaal eens met de logisch positivisten.

Ideeën van logisch positivisten lijken wel een beetje op die van Hume.

Die kruistocht tegen onzin is nog steeds aan de gang. We vinden het nog steeds vervelend wanneer iets niet goed toetsbaar is. en ook de focus op observeerbare dingen hebben we nog heel erg. Dit komt allemaal uit dat logisch positivisme.

Onzin is volgens hen schadelijker dan onwaarheid. Dit idee hebben wij ook nog steeds.

Een theorie moet dus verifieerbaar zijn!

Logisch positivisten zeiden: Als observaties worden gedaan, en feiten worden vastgesteld, en als de observaties kloppen, dan kloppen de theorieën ook. Wetenschap gaat dan puur over kloppende theorieën. Want al die onverifieerbare uitspraken worden uitgefilterd.

Nu is het logisch positivisme achterhaald. Het heeft geen stand gehouden. We hebben nu niet echt een betekenis van betekenis.

Het verificatie-criterium was bedoeld als een criterium voor wat wetenschap is, het verificatie-criterium diende daarom dus als demarcatiecriterium. Demarcatieprincipe = het onderscheiden van wat wel en niet wetenschappelijk is. Grens tussen wetenschap en pseudowetenschap.

We hebben wel een gevoel over wat wetenschap is en wat niet, maar weten niet precies waar die scheidingslijn ligt. Er is dus wel al een bepaalde common sense opvatting erover (natuurkunde is bijvoorbeeld duidelijk een wetenschap en astrologie niet).Er moet nu naar een onderscheidingscriterium gezocht worden.

Poppers criterium: theorie moet weerlegbaar zijn.

Begin 20e eeuw is men ervan overtuigd dat er écht een duidelijke scheidingslijn is. Men denkt ook lang dat het verificatiecriterium een goed criterium is.

Problemen met verificatiecriterium:

  • Probleem 1: Scheiding van theorie en empirie.

Het bleek moeilijker dan gedacht om theorieën vast te maken aan observaties. De bedoeling was dat correspondentiezinnen theorie en observatiezinnen zouden verbinden. Een voorbeeld van een observatiezin: de stenen kwamen tegelijk neer. Theoretische zin: kracht = massa * versnelling. Deze twee zinnen worden verbonden met een correspondentiezin.

Wat gaat er mis? Niet alles uit de theorie is makkelijk reduceerbaar naar observaties. De theorie is vaak ‘rijker’ dan de observaties. Dit zou alleen bij het operationalisme kunnen. Daarnaast rust observatie vaak ook op theorie. Bijvoorbeeld het gebruiken van fMRI voor observatie rust op allemaal theorie die al in die fMRI zit. We kunnen die theorie er niet zomaar uithalen.

  • Probleem 2: inductieprobleem

Algemene uitspraken zijn niet verifieerbaar, doordat ze oneindig zijn (ze gaan over oneindige verzamelingen), maar je kunt niet álle mogelijkheden meten. Dus ook continua in wetenschap zijn niet verifieerbaar (bijvoorbeeld de formule F = m * a, je kunt niet alle gevallen meten om te checken of deze formule van toepassing is). Dit geeft een probleem. Want volgens de logisch positivisten wat natuurkunde een échte wetenschap, maar zijn uitspraken zijn dus eigenlijk niet verifieerbaar.

  • Probleem 3: causale relaties

Dit zijn uitspraken die gaan over iets dat niet werkelijk gebeurd is (counterfactual). Hume zei dit ook al. Omdat het antecedent niet is gebeurd zijn deze causale relaties niet verifieerbaar. En dus ook betekenisloos. Causale uitspraken kunnen dus niet worden gedaan volgens het verificatieprincipe.

  • Probleem 4: hoe ga je om met onwaarneembare entiteiten zoals atomen, maar ook psychologische constructen. Volgens de theorie zijn deze uitspraken niet verifieerbaar.

Conclusie: verificatieprincipe blijkt veel te streng. Het was wel een goede poging tot absolute zekerheid. De logisch positivisten dachten dat wetenschap ook af kon zijn. Maar dit idee is nu weg. Het was de eerste en meteen laatste poging tot absolute zekerheid.

Wat betekent ‘logisch’ in logisch positivisme?

De stelling F = m*a representeert eigenlijk oneindig veel observatiezinnen! Dus logisch positivisme zegt: de wereld is in logica te definiëren. ‘logisch’ uit logisch positivisme gaat over het koppelen tussen observaties en logische uitspraken.

Maar goed: absolute zekerheid gaat dus verloren.

Reparatiepoging: confirmeerbaarheid. Dit is het krijgen van empirische ondersteuning. Maar dit criterium is weer veel te zwak, want bijna alles valt te confirmeren.

Nog een probleem voor positivisten: theorie geladen waarnemingen: er zit al theorie achter waarnemingen. Hoe stel je dan vast of de zinnen/waarnemingen waar zijn?

Hier schreef Wittgenstein over in zijn tweede boek.

Wittgenstein II:

Voorbeeld theoriegeladenheid is de konijn/eend afbeelding van Wittgenstein. Theorie 1 = dit plaatje is een eend, theorie 2 = dit plaatje is een konijn. Hoe stel je nu vast welke theorie waar is? Dit gebeurt vaker: twee theorieën voorspellen dezelfde data. Dit heet de onderbepaaldheid van de theorieën door empirische data.

Wij zijn zelf dus ook betrokken in onze waarneming. Wij gaan zelf dingen erbij bedenken bij wat we zien. Dit sluit weer aan op het rationalisme: theorie is nodig om te kunnen observeren. En waar komt deze theorie dan vandaan? Is die aangeboren?

Samenvattend

  • De logisch positivisten stichtten met Wittgenstein in de hand een nieuw filosofisch gebied: de wetenschapsfilosofie

  • Probeerden wetenschap af te grenzen met een demarcatiecriterium

  • Verificatiecriterium werkt niet omdat uitspraken over oneindige verzamelingen, causaliteit, en onobserveerbare entiteiten niet verifieerbaar zijn

  • Confirmatie (ondersteuning) is te zwak

  • Het lukt de empiristen niet om een goed demarcatiecriterium te produceren...

  • Lukt de rationalisten dat wel?

College 4: Wetenschapsfilosofie, deel II: de wraak van de rationalisten (H9)

Popper

Popper zag dat bepaalde theorieën, bijvoorbeeld van zijn werkgever Adler, alles konden verklaren. Net als de psychoanalyse van Freud. Het feit dat ze alles kunnen verklaren is niet een kracht maar een zwakte.

Einstein deed voorspellingen op basis van zijn relativiteitstheorie. Het was goed mogelijk om deze voorspellingen te ontkrachten. Als het effect bij zonsverduistering niet te zien was, dan was dit echt een ontkrachting van zijn theorie. Einstein heeft zich vastgelegd met zijn theorie. Theorie sluit gebeurtenissen uit. Volgens Popper is dit dus een goede theorie.

Nog steeds wordt dit zo gezien.

Theorie is in Popper’s idee een bold conjecture. Volgens Popper heb je eerst een theorie, en ga je daarna observeren. Volgens de positivisten ga je eerst waarnemen en dan op basis daarvan je theorie opstellen. Bij Popper wordt theorie dus getoetst d.m.v. data. Popper zegt dat inductie geen rol speelt in de observatie. Inductieprobleem hoeft daarom niet opgelost te worden, het gaat om deductie. = elegante oplossing.

Dit idee is heel rationalistisch. Want de theorieën die mensen al hebben komen er niet in via de empirie, maar die hebben we al en daarmee kijken we naar de wereld.

Popper maakt onderscheid tussen empirie en logica in de wetenschap.

Popper’s theorie gaat ook goed in de logica.

Je hebt bijvoorbeeld de modus ponens (als p dan q, p, dus q). uitgeschreven: als deze theorie waar is (p), dan verwachten we deze observaties (q). Vervolgens zien we deze observaties (we zien q). Maar dan kunnen we niet afleiden dat p ook waar is. Maar andersom wel! Met de modus tollens.

Als p, dan q. niet q, dus niet p. dit kan je met zekerheid stellen.

Falsificatie werd het hart van de wetenschap.

Rol van waarneming: je toetst je theorie aan de hand van waarnemingen. Dus niet: je stelt je theorie op aan de hand van waarnemingen.

Het hypothetico-deductieve model van popper:

  • Begin met theorie

  • Leid uit theorie voorspellingen af

  • Toets deze voorspellingen

  • Als ze niet uitkomen: falsificatie van de theorie

  • Als ze uitkomen: corroboratie (= theorie is nog niet gefalsifieerd)

De empirische cyclus van Adriaan de Groot is hier vanaf geleid. Dit gebruiken we nog steeds (observatie, theorievorming, voorspelling, toetsing, evaluatie).

De theorievormende fase is bij Popper volledig vrij. Hij maakt een scherpe scheiding:

  • Context of discovery → waarin je ontdekkingen doet (er is geen logica van theorie ontwikkeling). De ene theorie is voordat hij getoetst is nog niet beter dan een andere theorie.

  • Context of justification → de rechtvaardiging van kennisclaims. Loopt via logica (modus tollens)

Popper is kritisch rationalist. Verschil met plato en descartes is dat plato en descartes dachten dat ratio niet feilbaar is, terwijl popper denkt dat de ratio wel feilbaar is (theorieën kunnen fout zijn daarom moet je ze toetsen met waarneming).

Falsificatiecriterium zegt dus dat beweringen alleen wetenschappelijk zijn als het mogelijk is ze te weerleggen, als het falsificeerbaar is. De meeste wetenschapper staan hier wel achter.

Problemen met falsificatie:

  • Is het echt zo dat zodra 1 conflicterende waarneming is gevonden meteen de hele theorie niet waar is? hoe specifieker je voorspellingen doet (meer falsificeerbaar) hoe groter de kans dat je voorspellingen niet uitkomen. Harde falsificatie is dus lastig.

  • Ook kan popper geen onderscheid maken tussen beter ondersteunde en minder ondersteunde theorieën.

  • Quine-Duhem probleem: als een voorspelling niet uitkomt, dan weet je nooit waar het aan ligt. Het kan ook aan meetfouten liggen. Niet per se aan de theorie. Een theorie wordt nooit in isolatie getoetst. (komt neer op het eerste probleem). Het is goed dat theorieën niet meteen verworpen zijn na tegenbewijs (bijv tegenbewijs tegen copernicus’ idee). Later bleek dat copernicus wel goed zat, maar dat het net iets anders zat dan hij dacht.

  • Het idee is goed maar in werkelijkheid gaan wetenschappers niet naar falsificatie zoeken (niet historisch accuraat). Is wel normatief maar niet descriptief (beschrijft wat mensen moeten doen maar mensen doen het niet)

De logica die in principe zo mooi lijkt, is eigenlijk zo mooi nog niet.

Door deze punten gaat men steeds meer denken of dit nou wel de goeie manier is. Popper had wel een héel goed punt genoemd. Men is verplicht om theorie te hebben waarbij voorspellingen kunnen worden gedaan over wanneer de theorie weerlegd wordt.

Thomas Kuhn

Thomas Kuhn was in eerste stand geschiedkundige. Hij richtte zich in eerste instantie tegen het logisch positivisme. Logisch positivisme had het idee dat wetenschap/kennis steeds meer groeit (wordt steeds beter/groter). Kuhn ging dit bestuderen. Hij ging oude filosofen terug lezen.

Hij verbaasde zich erover hoe oude hele slimme filosofen zulke onzin konden zeggen in die tijd. In de betekenis van hoe wij het nu zien is het heel gek. Maar in de betekenis van toen was het eigenlijk best logisch wat die filosofen zeiden. Hij stelde daarom dat er transities van betekenis zijn. Bijvoorbeeld termen met veranderende betekenis: tijd, energie. Bij Newton was energie continu, sinds Einstein is energie concreet. Dat is niet hetzelfde. De theorie van newton ging over iets anders. Dat betekent dus dat het idee van het logisch positivisme (dat kennis uitbreidt) niet waar is. Want nieuwe theorieën gaan over iets anders. Je kunt ze niet vergelijken. Dit schept een heel ander idee over vooruitgang.

Zo’n verandering/transitie van betekenissen noemde hij paradigmawisseling. Dit waren revoluties. Dit zijn dus kwalitatieve verschuivingen. Hij heeft daarom ook stadiatheorie i.p.v. cumulatieve theorie. Fases in zijn stadiatheorie:

  • Preparadigmatische fase: fase waarin we niet zo goed weet wat we aan het doen zijn, hebben alleen nog vage ideeën

  • Normale wetenschap I: mensen krijgen door hoe het werkt. Mensen snappen hoe het moet, en hoe het zit. Er is een alomvattende theorie, een kader, waarin wij de wereld waarnemen. Niemand twijfelt echt aan de kern van de zaak.

  • Anomalieën en crisis: er worden opeens tegenstrijdige dingen ontdekt. Maar nog geen falsificatie. Gewoon eigen theorie aanhouden. Maar de anomalieën nemen toe.. daardoor ontstaat er crisis.

  • Revolutie: iemand laat zien hoe het zit op logische wijze. Paradigma verandert.

  • Normale wetenschap II.

Waar zit de psychologie? Zijn wij paradigma wetenschap? Psychologie kent zulke paradigma’s eigenlijk alleen lokaal. Niet over de hele psychologie als geheel. Paradigma’s van de psychologie zijn eerder methodologisch dan inhoudelijk.

Volgens Kuhn is wetenschap dus een soort van mode: het is altijd iets anders dat in die tijd populair is. Zo ontstaat ook het relativisme (theorieën gaan niet over hetzelfde, geen wetenschappelijke vooruitgang).

Maar hier moet je wel voorzichtig mee zijn. Als wij niet precies weten hoe wetenschappelijke vooruitgang werkt, betekent het nog niet dat het er niet is.

Kuhn bedreigt het idee van progressie in de wetenschap (vooruitgang).

Lakatos

Probeert rationaliteit te redden maar gebruikt wel Kuhn’s ideeën.

Er is een bepaalde spanning tussen normatieve (falsificatie zou moeten) en descriptieve (mensen doen niet aan falsificatie) theorie.

Lakatos verenigt deze met genuanceerd falsificationisme. Afzwakking van falsificationisme zodat het overeenkomt met historische feiten. Hij geeft toe dat falsificatie zeldzaam is, en dat onderzoekers niet zomaar hun theorie opgeven, tenzij een andere theorie het beter doet. Ook zegt hij dat falsificatie een goed demarcatieprincipe is, maar het is niet descriptief: het beschrijft niet wat mensen doen.

Onderzoeksprogramma van Lakatos

Kern + hulphypotheses+ negatieve heuristiek (je mag kern niet betwijfelen) + positieve heuristiek (bepaalde aanpassingen zijn oké). Je past je theorie op zo’n manier aan dat je theorie het wel overleeft (kern blijft overeind) maar dat hij toch de data goed beschrijft.

Zolang een onderzoeksprogramma steeds weer nieuwe technieken en feiten oplevert, dan is het progressief. Als er geen nieuwe technieken bij komen, of niet meer verklaringen, dan is het degeneratief. Een theorie kan ook ingehaald worden door een andere theorie (na concurrentie).

Dus wetenschappelijke vooruitgang is wel rationeel, maar er zijn competitieve onderzoeksprogramma’s die elkaar eruit willen concurreren. De theorie die meer groeit, meer verklaringen oplevert, die is uiteindelijk beter.

Je houdt falsificatie want beide theorieën sluiten dingen uit en zijn daarom wetenschappelijk. Maar falsificatie is niet descriptief zegt hij.

Hier kunnen wel veel mensen zich in vinden.

Maar heeft ook weer problemen:

  • Ook slechte onderzoeksprogramma’s kunnen progressief zijn. Die blijven dan groeien terwijl ze eigenlijk onzin zijn → lijkt normatieve kant uit het oog te verliezen.

  • Descriptief lijkt het toch niet helemaal accuraat

  • Niet helemaal rationeel. Je gaat er vanuit dat beste theorie altijd wint maar dat is eigenlijk naïef om aan te nemen. Baggertheorieën winnen ook vaak.

Er zijn structurele spanningen tussen normatieve en descriptieve wetenschapsfilosofen.

Normatieve benaderingen geven wel normen aan maar zijn vaak niet historisch adequaat, en descriptieve benadering zijn vaak wel historisch adequaat, maar er volgen geen normen uit.

Afgelopen jaren wordt het weer meer normatief i.p.v. descriptief. Dus meer over hoe wetenschap moét i.p.v. over hoe wetenschap gaat.

Samenvattend

  • Popper formuleert falsificatiecriterium

  • Vermijdt daarmee problemen met inductie en lost demarcatie probleem beter op

  • Falsificatie ook te streng. Problemen met falsificatie liggen in de Quine-Duhem probleem. En een matige beschrijving van de wetenschappelijke praktijk.

  • Kuhn stelt dat wetenschappelijke revoluties betekenisverschuivingen impliceren: opeenvolgende theorieën gaan over iets anders.

  • Lakatos probeert zaak te redden maar lijkt normativiteit uit het oog te verliezen.

College 5: Is psychologie een wetenschap? (H10)

Nog even over het materialisme:

Eliminatief: er zijn geen psychologische/mentale toestanden. Er is geen geest.

Niet eliminatief: psychologische toestanden bestaan wel, ondanks dat ze zijn gerealiseerd in het brein. Meestal functionalisten. Meeste functionalisten zijn ook materialisten.

Reductionisme: functionele toestanden kun je wel geven, maar is allemaal herleidbaar tot neuronale wetmatigheden (is nog steker idee dan dat alles materie is). hogere orde wetmatigheden zijn te achterhalen uit lagere orde wetmatigheden.

Niet-reductionisme: door meervoudige realisatie kun je niet zeggen dat het mogelijk is om hogere orde wetmatigheden te reduceren. Hogere orde wetmatigheden over mensen kun je niet afleiden uit kennis over de neuronen.

Valt de mens nou onder de wetenschappelijke methode?

Typisch psychologie om je af te vragen of je eigen vak wel wetenschap is (zal niet snel gebeuren met andere vakgebieden). Wel goed dat psychologen zich bewust zijn van de onzekerheid van of psychologie een wetenschap is.

Stereotype van psychologie in de wereld: psychologie is geen wetenschap. Weinig mensen kennen psychologen die wetenschappelijk onderzoeker zijn. Mensen zien psychologen niet heel anders dan zichzelf. Mensen zien psychologen als ongeveer even intelligent als zij zelf. Mensen denken iedereen wel beetje psychologie kan. Ook daarom gaat de psychologie zich meer afvragen of ze een wetenschap zijn. Binnen psychologie zijn er stromingen die veel kritiek hebben op de manier waarop de wetenschappelijke psychologie de psychologie heeft aangepakt:

  • Psychoanalyse: de wetenschap van de psychologie is oppervlakkig. Interessante mechanismen van de geest blijven eigenlijk buiten beeld

  • Kritische psychologie: mens wordt onterecht als object van wetenschappelijke studie beschouwd.

  • Humanistische psychologie: lijkt op de kritische psychologie. de wetenschappelijke psychologie is koel en afstandelijk, terwijl hij juist begrijpend moet zijn. We moeten niet statistiek leren, maar we moeten leren begrip te hebben voor mensen

  • Feministische en postkoloniale psychologie: westerse blanke mannen drukken hun macht uit op de rest van de wereld over wat (wetenschappelijke) psychologie is.

De psychologie heeft het dus moeilijk met zichzelf en met de buitenwereld.

Is de psychologie nou een wetenschap? Zijn een paar problemen mee:

Probleem 1: wat is wetenschap

Om te kijken of psychologie een wetenschap is, moet je eerst stellen wat wetenschap is.

Eerdere pogingen van aanduiden wat wetenschap is: verificatiecriterium, confirmatiecriterium, falsificatie en Kuhns stadiatheorie.

Is psychologie een wetenschap volgens het verificatiecriterium?

Nee: verificatiecriterium is te streng voor de wetenschap, maar eigenlijk voor elke wetenschap, zelfs voor de natuurkunde. Dus dat het te streng is voor de psychologie is niet zo gek.

Is psychologie een wetenschap volgens het confirmatiecriterium?

Ja: stellingen moeten dus ondersteund kunnen worden door onderzoek. Dit is zeker zo in de psychologie, alleen het punt is dat ondersteuning voor vrijwel alles te krijgen. Comfirmatiecriterium is dus te zwak.

Is psychologie een wetenschap volgens het falsificatiecriterium?

Hangt er vanaf of je strikte of niet strikte falsificatie vereist. Strikte falsificatie: één observatie die niet in overeenstemming met de theorie, betekent al verwerping voor de theorie. Dit is eigenlijk te streng. Maar niet alleen voor psychologie maar voor alle wetenschappen.

Genuanceerde falsificatie is beter. Dus kijken naar het beste onderzoeksprogramma. Stukken van de psychologie vallen onder de eisen van het genuanceerde falsificatie. Het geeft alleen niet echt algemene uitspraken.

Is psychologie een wetenschap volgens stadiatheorie van Kuhn?

Stadiatheorie is de opeenvolging van paradigma’s. Kuhn deelt de wetenschap in in stadia (prewetenschappelijk, normaal, crisis, weer normale fase). Of dit demarcatiecriterium toe te passen is op psychologie hangt er vanaf of psychologie een paradigma heeft. Dit is maar de vraag..

Er is dus geen eenduidig antwoord. Er zijn verschillende demarcatiecriteria die van elkaar verschillen en die tot verschillende antwoorden leiden. Geen van deze criteria is foutloos.. sommige mensen denken zelfs dat er geen demarcatieprobleem is. dus er is eigenlijk geen wetenschapsfilosofie die duidelijk kan zeggen wat wel en geen wetenschap is. je kunt dus ook niet goed zeggen of psychologie dan binnen of buiten de wetenschap valt.

Probleem 2: wat is ‘de psychologie’?

er wordt vanuit gegaan dat psychologie een homogene entiteit is, terwijl, bestaat ‘de’ psychologie eigenlijk wel? Psychologie omvat immers heel veel verschillende deelgebieden. Die deelgebieden omvatten weer allemaal kleinere gebiedjes. Ze gebruiken ook allemaal verschillende technieken.

Dus de psychologie is een veelzijdig vakgebied.

Die deelgebieden verschillen ook duidelijk in resultaat. Sommige theorieën staan als een huis, zoals de theorie van Pavlov over klassieke conditionering. Maar er zijn ook heel veel gebieden die weinig harde kennis kunnen bieden. Er zijn ook nog vakgebieden die zo moeilijk zijn dat je eigenlijk nog niet weet wat wel en niet tot kennis moet behoren.

Daarnaast is het ook nog zo dat de psychologie niet zo makkelijk is af te grenzen. Heel veel gebieden lijken op gebieden van andere studies (bijv biologie, sociologie, pedagogiek). Dus: binnen psychologie heel heterogeen, en de scheidingslijn met andere studies is ook vaag.

Dus de vraag of psychologie een wetenschap is, is dubbel ambigu:

  • We weten niet goed wat we bedoelen met ‘de psychologie’

  • We weten niet goed wat we bedoelen met ‘de wetenschap’.

De vraag is dus eigenlijk niet te beantwoorden.

Je kunt je natuurlijk wel afvragen of je er op andere manieren naar kan kijken: hoe wetenschappelijk zijn individuele onderzoekers/gebieden/methoden. Dit kan waarschijnlijk wel.

Wat niet zo wetenschappelijk is aan de psychologie: we hebben niet veel goede theorieën die we praktisch toe kunnen passen. Ook geen algemene theorieën over de algemene mens/het algemene gedrag van de mens.

Methodologie

Je kunt ook zeggen dat psychologie een wetenschap is omdat hij de wetenschappelijke methode volgt. Psychologie heeft best veel kernwaardes van de methodologie in zich.

Maar je kunt niet zo makkelijk zeggen dat als de wetenschappelijke methode gevolgd wordt, je dan wetenschapper bent. Je kunt ook heel oppervlakkig de wetenschappelijke methode toepassen zonder dat je doorhebt wat je doet. Als je echt met het idee blijft dat je aan wetenschap doet wanneer je de wetenschappelijke methode toepast (statistiek, methoden, etc), neig je naar methodolatrie. Je kunt je dus afvragen of dit wel goed is: of je inderdaad dan meer wetenschappelijk bent. Is het wetenschappelijk als je maar een beetje op knopjes in SPSS drukt terwijl je eigenlijk niet weet wat je doet? Nee, dat is niet wetenschappelijk. Voorbeeld hiervan is cargo cult science (het lijkt wetenschap maar het is het niet). Feynman constateert dat wetenschap ook zo kan werken als de cargo cult. Mensen publiceren alleen als ze effect hebben gevonden en anders schuiven ze het weg. waarom is dit nep wetenschap? Omdat niemand écht wil weten wat er aan de hand is.

de wetenschappelijke manier is dus natuurlijk een belangrijk scharnierpunt van de wetenschappelijkheid, maar ook dit is niet makkelijk af te grenzen. Het is misschien nog wel gevaarlijker dan pseudowetenschap. Want het is gemaskeerde pseudowetenschap. De vorm van wetenschap wordt gevolgd, maar de inhoud niet.

De psychologie als wetenschappelijke cultuur

idee is dat wetenschap ook als cultuur gezien kan worden (dus niet wetenschap als verificatie, methode, etc, maar als cultuur). Dit was een idee van Robert Merton. Wat zijn precies de normen en waarden van een wetenschappelijke cultuur? Merton identificeerde 4 kernwaarden:

  • communalisme: wetenschappelijke producten zijn nooit van iemand. Ze behoren niet aan iemand toe, ze zijn van ons allemaal (theorie van newton is niet van newton, maar van ons allemaal)

  • universalisme: waarheidsclaims worden hetzelfde beoordeeld, ongeacht wie ze uit. Dus ook al worden ze geuit door een hoogleraar, dan zijn ze nog niet meer waar. In andere stromingen kan dit wel zo zijn (bijvoorbeeld als de rechter iets zegt, dan is dat de uitspraak die er toe doet)

  • belangeloosheid: wetenschappers mogen geen belang hebben bij de uitkomst van het onderzoek. (gebeurt natuurlijk vaak wel, maar idealiter gebeurt het niet).

  • georganiseerd wantrouwen: het moet normaal zijn dat mensen elkaar willen bevragen (over hun onderzoek).

In hoeverre wordt dit nou in de praktijk gebruikt?

Communalisme: er wordt gepoogd om steeds meer open science te hebben, maar vaak is het voor veel landen bijvoorbeeld nog niet mogelijk om artikelen van anderen te lezen.
Universalisme: er zijn geen expliciete bevoordelingen van groepen, maar wel impliciete (bijvoorbeeld vrouwen en ondervertegenwoordigden worden onbewust minder snel geloofd).
belangeloosheid: in de praktijk hebben wij vaak wel baat bij onze onderzoeksuitkomsten. Is ook logisch, want je wordt veel meer beloond bij goede uitkomsten. Nadeel is wel dat dit vergrote kans heeft op fraude. Goede is wel dat wanneer fraude wordt ontdekt, je metéen al je credits kwijt bent.

Georganiseerd wantrouwen: kritiek op ideeën is goed, en moet niet persoonlijk gezien worden. Nadeel is dat het vaak wel persoonlijk wordt gezien. Controle groep, peer review, replicatie, statistische hypothesetoetsen zijn allemaal goede voorbeelden van georganiseerd wantrouwen (dus ook wantrouwen naar jezelf: je wil zelf replicatie onderzoek doen omdat je niet zeker weet of je je uitkomsten kan vertrouwen).

Waarom werkt wantrouwen zo goed?

Omdat wetenschappers ook mensen zijn en menselijke fouten maken, ook al bedoelen ze dit niet zo.

Want wat voor alle mensen geldt:

  • Als er iets te winnen valt, speelt er altijd iemand vals: mensen kunnen niet van nature omgaan met de regels, als ze niet in de gaten gehouden worden (denk aan bijv Diederik Stapel)

  • De meeste mensen bedoelen het goed, maar het vlees is zwak. Er is een te grote koppeling tussen resultaten en publicaties. Doordat je goede resultaten krijgt, krijg je goede publicaties, krijg je ook weer beter cv, beter persoonlijk leven, etc. het vinden van goed resultaat heeft dus téveel invloed. Ook worden goede wetenschappers teveel opgehemeld als topwetenschappers.

  • Ook integere mensen kunnen hun verwachtingen niet buiten de deur houden. Door verwachtingen van mensen gaan ze zonder dat ze dat expres doen zoeken naar bevestiging van hun verwachtingen.

Psychologen kunnen wellicht nog harder tegen elkaar zijn om de wetenschap beter te maken.

Samenvattend

  • De vraag of de psychologie een wetenschap is, is niet eenduidig

  • Vereist een demarcatiecriterium

  • Vereist afgrenzing van de psychologie

  • Beide zijn zeer ingewikkeld

  • Een betere vraag is: zijn de methodologische kernwaarden van de wetenschap voldoende beschermd?

  • Antwoord: dat kan wel beter… maar gelukkig zit er veel beweging in!

College 6: Criticasters, alternatieven en de toekomst (H11-13)

Kwantitatieve versus kwalitatieve benadering

De psychologie leeft in een kwantitatief paradigma. Dit houdt in dat we meetprocedures en meetmodellen gebruiken, richten op objectiviteit, gebruik van statistische analyses, controleren voor confounds, etc. Liever meer gecontroleerd dan minder gecontroleerd, en een zo hoog mogelijke interne validiteit (belangrijker dan externe validiteit). Door het gebruik van de kwantitatieve benadering hoort de psychologie meer bij de natuurwetenschappelijke studies.

Sterke punten:

  • Leent zich voor statistische analyses van grote datasets

  • Je kunt precieze voorspellingen doen en theorieën tegen elkaar toetsen

  • Makkelijk om confounds en kwaliteitsbedreigingen te onderzoeken.

Zwakke punten:

  • Kwantitatieve methode ziet mens niet als uniek individu

  • Onderzoek is beperkt, doordat niet alles kwantitatief meetbaar is

  • Niet altijd mogelijk om oplossingen te vinden voor specifieke situaties, meer algemene theorieën.

Zijn wij toch een soort positivisten geworden, aangezien we vinden dat we de mens moeten opvatten in natuurwetenschappelijk kader? We zijn gericht op het blootleggen van oorzakelijke relaties. Het is net zozeer gedreven door wat wij kunnen als door wat wij willen.

Analogie: psychologie is als een dronkaard die zijn sleutels onder de lantaarn zoekt omdat daar het licht daar beter is, terwijl hij ze daar niet is kwijtgeraakt. Laat zien dat we alleen dingen meten die mogelijk zijn in het meetparadigma.

Onderzoek is erop gericht dat wij nomothetisch kunnen werken: er zijn algemene dingen te zeggen over mensen. Er zijn wetmatigheden die voor iedereen gelden. Tuurlijk verschillen mensen individueel van elkaar maar over het algemeen zijn mensen wel min of meer uitwisselbaar. Statistische benaderingen nemen dit ook expliciet aan.

Er zijn mensen die zeggen dat de psychologie meer op een andere manier bekeken moet worden, namelijk op een kwalitatieve manier. Dit houdt in begrip krijgen in een situatie door bijvoorbeeld meelopen met een bedrijf, interviews, waarbij niet van tevoren vastgelegd is hoe dit uitgevoerd wordt. Je vergelijkt hierbij ook geen theorieën, je probeert gewoon te begrijpen wat je ziet.

Eindproduct ziet er ook anders uit. Kwantitatief eindproduct is een statistisch getal (bijv een p-waarde), bij kwalitatief eindproduct is het een lang verhaal waarin de conclusie uitgelegd wordt.

De meeste interviews zijn redelijk gestructureerd. Maar je hebt ook hele ongestructureerde interviews.

Methodes:

  • Grounded theory: via bepaald stramien erachter komen wat er aan de hand is. Met mensen praten en categoriseren wat mensen zeggen. Redelijk gestructureerd

  • Jezelf gebruiken als onderzoeksinstrument: invoelen hoe het is om een ander te zijn, inschatten waarom anderen dingen doen.

Kwantitatieve benadering is niet per se beter dan kwalitatief. Voordelen kwalitatief onderzoek:

  • je kunt complexe situaties snel in kaart brengen. Door gesprekken snap je soms veel beter hoe iets in elkaar zit.

  • mensen kunnen zich herkennen in de kwalitatieve benadering. Je herkent situaties die beschreven worden door kwalitatief onderzoek.

  • kwalitatief onderzoek is heel exploratief: je kan heel snel ontdekken hoe iets ongeveer in elkaar zit als je nog niks weet.

Zwaktes:

  • je kunt moeilijk specifieke voorspellingen doen

  • je kunt niet goed generaliseren, het is meer gericht op specifieke situaties.

  • resultaten zijn sterk afhankelijk van de onderzoeker.

Je zou kunnen zeggen kwantitatief en kwalitatief is een andere manier van meten. Maar je kan ook echt zeggen dat het twee hele verschillende paradigma’s zijn. Hele verschillende benaderingen van de mens. Sommige mensen vinden dat de kwantitatieve benadering niet geschikt is om op mensen toe te passen.

over het algemeen is kwalitatief onderzoek gebonden aan andere methodologische criteria dan kwantitatief onderzoek. Bijvoorbeeld subjectiviteit is onvermijdelijk in kwalitatief onderzoek, wie het onderzoek doet heeft invloed op de uitkomst. Maar dat is ook niet erg. Ook is het herhalen van kwalitatief onderzoek niet goed mogelijk. Maar vaak hoeft zulk onderzoek ook niet gerepliceerd te worden, het is vaak geen doel, omdat het onderzoek erop gericht was om die ene specifieke situatie goed te begrijpen. Kwalitatief wordt daarom minder als natuurwetenschappelijk gezien.

Wij kunnen op twee manieren menselijk gedrag uitleggen:

  • Verklaren (causale verklaring geven, factoren benoemen die tot gedrag hebben geleid)

  • Begrijpen (inleven in hoe iemand zich zou voelen, wat betekent het voor iemand om in die situatie zijn dat ie dat gedrag vertoont, geen causale verklaring, maar begrip voor het gedrag)

Twee fundamenteel verschillende manieren om naar gedrag te kijken.

Het fenomenologische perspectief heeft in de 20e eeuw geprobeerd om een begrijpende methodologie op te stellen. Volgens hen is de taak van de psychologie niet verklaren, maar snappen/begrijpen waarom mensen dingen doen. Het draait daarom ook niet om actiepotentialen en cognitieve processen. Die verklaren gedrag alleen maar, maar leveren geen begrip op.

Brengt de vraag op: waar hoort de psychologie nou thuis?? Bij de zachte wetenschap (sociologie, antropologie, begrijpend dus) of de harde wetenschap (natuurkunde, biologie, verklarend dus).

Het idee heerst nu dat natuurwetenschappelijke methode de beste methode is om de psychologie te beschrijven. We willen zo objectief mogelijk zijn. Maar dit is ook maar één van de veel mogelijke verklaringen. Postmodernisme stelt dat natuurkunde bijvoorbeeld ook maar een verhaal is om dingen te begrijpen, net als religie. Wetenschap is ook een religie. Het ene is niet meer waar of beter dan het andere. Door dit standpunt ontstonden er science wars: is wetenschap nou wel of niet beter? Is de wetenschap wel of niet objectief? Alan Sokal had hier sleutelrol in. Hij was natuurkundige en schreef een artikel waarin hij schreef waarin hij zei dat ook de natuurkunde niet objectief is. Relativiteitstheorie zegt dat tijd relatief is! ook niet objectief dus.

Maar als je objectiviteit en waarheid ontkent, ontken je niet alleen kwantummechanica, natuurkunde, etc, maar dan ontken je ook slavernij, gaskamers, etc. heeft nogal consequenties, en dat is gevaarlijk. Sokal zegt dat objectiviteit heel belangrijk is.

Wat zijn de grote thema’s die steeds zijn teruggekomen?

  • Rationalisme en empirisme: in alle periodes aanwezig, en nu nog steeds. We denken niet meer zoals Plato dat er een ideeënwereld is, maar wel dat er een soort van hardware in ons zit. Bijvoorbeeld de aangeborenheid van causale relaties begrijpen. Ook zijn kinderen al heel vroeg gevoelig voor schendingen van natuurwetten (wijst er ook op dat dit aangeboren is).

  • Nature vs nurture: nu denkt men dat groot deel van de verschillen tussen mensen genetische grondslag hebben. Er zijn weinig eigenschappen die volledig omgevingsbepaald zijn. Religie is wel volledig omgevingsbepaald. Maar, hoe religieus mensen zijn is wel weer erfelijk bepaald. Fysieke variabelen zijn ook niet sterker erfelijk bepaald dan psychologische variabelen.

Turkheimer heeft drie wetten van gedragsgenetica opgesteld:

  • al het menselijke gedrag is erfelijk

  • effect van in dezelfde familie worden opgevoed is kleiner dan dat van genen

  • 50% van de variatie is niet aan genen of omgevingsfactoren te wijden (maar aan individuele ervaringen etc).

Erfelijkheid is gebaseerd op basis van individuele verschillen. Hoe homogener een samenleving, hoe sterker de genetische effecten, doordat de variantie in de omgeving afneemt (minder verschillen zijn toe te schrijven aan omgeving). Als je de omgeving minder heterogeen maakt, wordt de erfelijkheid dus automatisch groter.

  • Lichaam en geest: blijft een groot mysterie. Zijn we er dan niet in opgeschoten? Jawel, er is veel vooruitgang op dit gebied. Bijvoorbeeld kennis over hersenen, neurale netwerken. Maar het ‘hard problem’: waarom hebben wij subjectieve ervaring, waarom hebben wij een geestelijk leven, dat is allemaal nog open. Daar is nauwelijks vooruitgang in gemaakt. Je kan dit verklaren doordat mensen gewoon ‘te dom’ zijn om dit te kunnen begrijpen.

  • De mens is reactief: mens reageert op de theorieën die er zijn. Theorie beïnvloedt dus empirie. Continue feedbackloop tussen psychologie en haar onderzoeksonderwerp. Dit maakt het heel complex. Natuurkunde is moeilijk om te leren, maar het zijn hele moeilijke theorieën over hele simpele dingen. Psychologie is niet moeilijk om te leren, maar het onderzoeksmateriaal is veel ingewikkelder. De mens is zo ingewikkeld. Mens beïnvloedt omgeving, en die omgeving beïnvloedt weer de mens, etc. dit is een cirkel.

  • In hoeverre valt de mens binnen of buiten het bereik van de wetenschap: ook over dit punt zijn we er nog niet uit. Psychologie kan zeker een wetenschap zijn.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
This content is also used in .....

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2163