Recht en bestuur - Thema
- 13051 keer gelezen
Bij de strafrechtelijke beoordeling van een misdrijf vormen intenties en gedragsalternatieven belangrijke thema’s. De psychische gesteldheid van de dader geeft aanknopingspunten voor het risico op recidive en zo nodig het vinden van de juiste behandeling. De recht laat zich bij de beoordeling van toerekeningsvatbaarheid vaak adviseren door gedragskundigen. Dit is een dilemma: de rechter laat zich op gedragskundig gebied adviseren omdat hij op dat gebied geen deskundige is, terwijl de gedragskundigen de rechter van juridisch relevant advies dienen te voorzien (omtrent de strafrechtelijke relevantie van de psychische stoornis) terwijl zij op juridisch gebied geen deskundigen zijn. Hoe komt nu deze vertaalslag van gedragskundige rapportage naar een strafrechtelijke context tot stand?
Het feit dat iemand lijdt aan een psychische stoornis zegt niets over de kans dat deze persoon in de toekomst een misdrijf zal plegen. Sommige stoornissen maken de patiënt zelfs minder gevaarlijk dan een normaal persoon. Forensisch is de stoornis alleen relevant voor zover deze het vermogen van de patiënt belemmert om de ongeoorloofdheid van zijn gedraging in te zien en om uiteindelijk naar dat inzicht te handelen. Art. 39 Sr kent als uitgangspunt dat een delict ofwel geheel ofwel geheel niet (wegens psychische stoornis) aan de dader kan worden toegerekend. In dat laatste geval is de verdachte ontoerekeningsvatbaar en wordt hij ontslagen van alle rechtsvervolging. Ontoerekeningsvatbaarheid moet worden aangetoond op basis van de beschikbare informatie over de psychische gesteldheid van de verdachte ten tijde van het delict. Geleidelijk werd deze binaire benadering als te beperkt beschouwd, dus tegenwoordig kan men ook aansprak maken op enigszins verminderde, verminderde of sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De toerekening van een delict aan de verdachte is uiteindelijk een juridisch oordeel. De rechter dient te beoordelen in hoeverre de door de verdachte gemaakte beslissingen in de aanloop naar het delict verwijtbaar waren, mede gezien diens psychische toestand destijds. Kernvraag daarbij is of de stoornis destijds de wilsvrijheid van de verdachte beperkte. In andere woorden, was het vermogen van de verdachte tot het afwegen van keuzes, tot ‘innerlijk overleg’, aangetast? Bij psychoses bijvoorbeeld is het realiteitsbesef van de patiënt aangetast, wat het soms erg moeilijk maakt om de consequenties van bepaalde handelingen vooraf in te zien. Dit heeft grote invloed op de mogelijkheid tot innerlijk overleg en kan daarom leiden tot (verminderde) ontoerekeningsvatbaarheid. Bij andere stoornissen (denk aan persoonlijkheidsstoornissen als sociopathie) is deze gevolgtrekking vaak minder voor de hand liggend. Hieronder volgen twee casus ter illustratie.
Bram is nu 35 jaar oud. Met zijn enige zus heeft hij geen goede relatie en met zijn moeder heeft hij bijna geen contact. Zijn vader is al jaren geleden overleden. Tien jaar geleden botste Bram met zijn auto tegen een boom, waaraan hij vrij ernstig hersenletsel heeft overgehouden. Dit hersenletsel heeft zijn persoonlijkheid veranderd. Hij is roekeloos en vergeetachtig. Ondanks alles woont Bram inmiddels weer op zichzelf en heeft hij een baantje als loodgieter. Hij bouwt ook een vriendenkring op, met wie hij af en toe amfetamines en XTC neemt.
In een vakantiepark wordt door bewoners een pakket gevonden met daarin een met duct-tape in plastic gewikkeld lijk van een 20-jarige vrouw. Bram toont tijdens een buurtonderzoek nogal veel belangstelling, wat er uiteindelijk toe lijdt dat de politie bij hem een huiszoeking doet. Aldaar treffen ze hetzelfde duct-tape aan, evenals drugs. Bram vertelt in een verhoor dat de vrouw een ‘bad trip’ had gekregen en dat hij haar had geprobeerd te helpen. Zij overleed echter in zijn nabijheid. Vervolgens ging Bram eerst naar een eerder gepland feestje van vrienden. Een dag later wikkelde hij het lijk in plastic en dumpte hij het in het bos. Bram wordt aangehouden op verdenking van doodslag.
Tijdens het gedragskundig onderzoek vindt de psycholoog dat Bram zich wat vreemd gedraagt. Hij voelt zich niet schuldig over de door van de vrouw maar wel over het dumpen van het lichaam. De gedragskundigen stellen een cognitieve stoornis vast, veroorzaakt door het auto-ongeval. Volgens het onderzoek is Bram impulsief en zijn enerzijds de ratio en anderzijds emoties niet goed geïntegreerd in zijn spreken en gedrag. Dat maakt het moeilijk voor Bram om zich in te houden en om zich in te leven in een ander. Cognitief weet hij wel wat wel en niet kan, maar het lukt hem niet om dit in zijn gedrag door te laten werken wegens een gestoorde emotionele integratie en een gebrekkig korte termijn geheugen.
Uit de forensische beschouwing blijkt dat de situatie voor Bram erg overweldigend moet zijn geweest. Bram zal nooit eerder mee hebben gemaakt dat een vriendin na zich even vreemd te gedragen dood naast hem neerviel. Dat hij niet meteen wist hoe daarop juist te reageren is volstrekt begrijpelijk, vooral gezien de aard van zijn stoornis. Het lijkt daarom redelijk om te concluderen dat deze feiten hem niet kwalijk genomen kunnen worden.
Aan de andere kant was het Bram ondanks zijn stoornis wel gelukt om zelfstandig een leven op te bouwen, inclusief een baan en een vriendenkring. Was hij werkelijk niet in staat om een afweging te maken over wat hij moest doen in deze omstandigheden? Hij had een hele dag de tijd om een beslissing te maken, en toch koos hij ervoor om geen medische hulp in te schakelen en niet naar de politie te gaan. Kan werkelijk niet van hem geëist worden dat hij iets meer dan louter eigenbelang meeweegt? Daarnaast heeft hij ook in alle rust ervoor gekozen om drugs te nemen, met alle risico’s van dien. En lost van de verwijtbaarheid, bestaat er een risico op herhaling? Een methode is om elk van de specifieke feiten af te gaan en per geval te beoordelen of Bram daarbij ontoerekeningsvatbaar was.
De 34-jarige Willem wordt ten laste gelegd dat hij opzettelijk, dan wel verwijtbaar tijdens het klussen brand heeft veroorzaakt in zijn eigen flat, waardoor ook omliggende woningen zijn beschadigd. Hij is gemiddeld intelligent en werkt goed mee met het forensisch en gedragskundig onderzoek. Over zijn nogal problematische levensgeschiedenis, inclusief een aantal verdenkingen van strafbare feiten zoals diefstal, vernieling en mishandeling, is Willem erg vaag en bagatelliserend. In zijn vroege jeugd waren Willems ouders erg druk, weinig beschikbaar en gebruikten ze vaak alcohol. Als Willem drie is scheiden zijn ouders en verdwijnt zijn vader voorgoed uit beeld. Mogelijk zijn er daardoor hechtingsproblemen ontstaan. Op de bassischool is Willem druk en snel afgeleid en op de middelbare school nemen de problemen toe, inclusief alcohol en drugsgebruik. Hij komt vanaf zijn 14e regelmatig in aanraking met justitie in verband met drugs, alcohol, mishandeling en diefstal. Van brandstichting was echter nooit sprake. In sterk gestructureerde omgevingen zoals het internaat of het leger functioneert hij stukken beter. Zonder structuur vervalt zijn leven snel in chaos en verdovende middelen.
De onderzoekers diagnosticeren Willem met ADHD, met name wegens zijn gebrek aan concentratie, organisatievermogen en zijn impulsiviteit. Zowel zijn ADHD als zijn afhankelijkheid van alcohol en drugs hebben zijn persoonlijkheidsontwikkeling flink verstoord. Willems situatie is uiteindelijk een bundel van problemen die niet onder één noemer vallen te brengen. Bepaald gedrag houdt verband met zijn ADHD, ander gedrag is meer verbonden met zijn persoonlijkheidsstoornis en weer andere problemen komen door zijn afhankelijkheid van middelen.
Ten tijde van de brand leed Willem dus aan een onbehandelde vorm van ADHD alsmede een vrij ernstige persoonlijkheidsstoornis. Volgens de gedragskundigen was hij daarom verminderd toerekeningsvatbaar. Bewuste brandstichting past niet in Willems patroon van misdragingen, dus er kan best sprake zijn geweest van een ongeluk. Ook recidive is daarom niet waarschijnlijk, en een Tbs-maatregel dus niet gepast. Wel adviseren de gedragskundigen een tweejarige ISD-maatregel (Inrichting stelselmatige daders), om Willem te helpen met het resocialiseren met behulp van gepaste medicatie en zonder invloed van drugs en alcohol.
Uit de hierboven behandelde casus blijkt allereerst dat de ernst van de stoornis niet altijd bepalend is voor het gedragskundig advies wat betreft toerekeningsvatbaarheid. Ook bestaat er de neiging onder niet-gedragskundigen om te veel belang toe te schrijven aan een stoornis. Organische schade zoals hersenbeschadiging is uiteindelijk echter niet zo belangrijk als de gedragsmatige schade in het functioneren van de verdachte. Ook de aard van het delict is niet altijd bepalend voor de vaststelling van toerekeningsvatbaarheid. Hieruit blijkt dat toerekeningsvatbaarheid een ‘relationeel’ begrip is dat afhankelijk is van de context van een bepaalde gedraging. Het is geen consistent persoonskenmerk van een persoon. Ten slotte verdient het opmerking dat behandeling van een psychische stoornis niet vanzelfsprekend is in het strafrecht. Behandeling komt alleen ter sprake als dat strafrechtelijk relevant is in verband met recidive.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1720 | 1 |
Add new contribution