Bestuursrecht 2 - RUG - B2 - Oefenmateriaal
- 3189 keer gelezen
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2016 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: S. Blankenstein).
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd tot verwijdering van haar fiets wegens overtreding van artikel 5:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor Den Haag (APV). Daarbij is een begunstigingstermijn van 30 minuten gegeven, waarna de fiets feitelijk is verwijderd en opgeslagen. Dit besluit is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt.
Bij besluit van 16 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft op 28 oktober 2015, onder toepassing van bestuursdwang, de fiets van eiseres verwijderd en deze vervolgens opgeslagen wegens overtreding van artikel 5.12, eerste lid, van de APV. De beslissing om bestuursdwang toe te passen is op 13 november 2015 aan eiseres bekend gemaakt toen zij haar fiets kwam ophalen. De fiets stond op 28 oktober 2015 op het Koningin Julianaplein te Den Haag, gelegen voor het Centraal Station, binnen het van de rest van het Koningin Julianaplein afgescheiden gebied waarin fietsenrekken zijn geplaatst. Blijkens de in het dossier aanwezige foto was de fiets niet geplaatst in het fietsenrek, maar aan de buitenkant (zijkant) van het fietsenrek en daaraan vastgezet met een hangslot. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3. Ingevolge artikel 125, eerste en tweede lid, Gemeentewet, is het College bevoegd om bestuursdwang toe te passen, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Ingevolge artikel 5:12, eerste lid, van de APV is het verboden fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan op een door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen weg of weggedeelte. Bij besluit van 3 juni 2014 (DSB/2014.356) heeft verweerder een gebied rondom het Centraal Station, waarbinnen het Koningin Julianaplein valt, aangewezen als plaats, bedoeld in artikel 5:12 van de APV waar het verboden is (brom)fietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes te zetten dan wel te laten staan.
4.1. Eiseres voert aan dat niet duidelijk is wat het primaire besluit is. Voor zover het op 28 oktober 2015 aan de fiets gehechte label een besluit is, is het niet duidelijk wie het besluit in mandaat heeft genomen, nu onder de tekst op het label slechts is vermeld “namens burgemeester en wethouders”. Ter zitting heeft eiseres foto’s overgelegd genomen op 14 juli 2016 op het fietsendepot te Den Haag, waarop is te zien dat in tenminste drie gevallen het label niet is ondertekend. Eiseres stelt dat daaruit volgt dat primaire besluiten, waarbij een last onder bestuursdwang tot verwijdering van een fiets wordt opgelegd, structureel niet worden ondertekend door de gemandateerde en dat daarvan de consequentie is dat dit gebrek niet bij het bestreden besluit kon worden geheeld.
4.2. Op het aan de fiets gehechte label is te lezen dat de last wordt opgelegd de fiets binnen 30 minuten te verwijderen, omdat de fiets staat buiten de daarvoor bestemde parkeervoorziening, hetgeen verboden is op grond van artikel 5:12 van de APV. Voorts is op het label vermeld dat na het verstrijken van deze termijn de fiets op last van verweerder wordt verwijderd en dat de kosten daarvan, € 25,-, ten laste van u komen. Gelet op deze tekst is het label aan te merken als het primaire besluit. Dat eiseres van dat besluit eerst kennis heeft genomen op 13 november 2015, toen zij haar fiets kwam ophalen en haar toen een vergelijkbare tekst op A4 formaat is uitgereikt doet daaraan niet af. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 februari 2005 ECLI:NL:RVS:2005:AS5483).
Uit het label blijkt niet wie het primaire besluit in mandaat namens verweerder heeft genomen. Evenmin blijkt dit uit het later op A4-formaat uitgereikte afschrift van het primaire besluit. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder dit gebrek mocht passeren nu het bestreden besluit op de juiste wijze is ondertekend en eiseres door het gebrek in de ondertekening van het primaire besluit niet in haar belang is geschaad. De stelling van eiseresdat verweerder bij het opleggen van een last onder bestuursdwang structureel nalaat te vermelden wie het besluit in mandaat heeft genomen, laat – wat daar verder van zij – onverlet dat in dit geval het gebrek bij het bestreden besluit kon worden hersteld, nu eiseres daardoor niet in haar belangen is geschaad. Het antwoord op de vraag in hoeverre verweerder ten tijde van het nemen van het primaire besluit structureel naliet dergelijke besluiten te ondertekenen, kan daarmee in het midden blijven.
5.1. Eiseres betoogt dat artikel 5:12 van de APV onverbindend is, omdat het in strijd is met artikel 27 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Er is niet voldaan aan de cumulatieve voorwaarden die artikel 2a van de WvW 1994 stelt aan het stellen van regels door gemeenten ten aanzien van het onderwerp “plaatsen van fietsen” waarin artikel 27 van het RVV 1990 voorziet.
5.2. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 2a, van de WvW 1994 behouden provincies, gemeenten en waterschappen hun bevoegdheid om bij verordening regels vast te stellen ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, voorzover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels en voorzover verkeerstekens krachtens deze wet zich daar niet toe lenen.
Ingevolge artikel 27 van het RVV 1990 worden fietsen en bromfietsen geplaatst op het trottoir, op het voetpad of in de berm dan wel op andere door het bevoegde gezag aangewezen plaatsen.
5.3. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat aan het verbod om (brom)fietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorziening te laten staan op de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen weg of weggedeelten, neergelegd in artikel 5:12, eerste lid, van de APV in essentie hetzelfde motief ten grondslag ligt als aan het motief dat aan de WvW 1994 en het RVV ten grondslag ligt. Het motief van het gemeentelijk verbod is het tegengaan van verrommeling door het excessief aantal geparkeerde fietsen rondom het Centraal Station en het voorkomen van hinder en schade door in de loopweg van voetgangers staande fietsen. Dit motief komt overeen met de motieven genoemd in artikel 2, tweede lid, van de WvW 1994, namelijk het voorkomen van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade en het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of functie van objecten of gebieden, in dit geval het Centraal Station en omgeving.
Evenwel is de rechtbank van oordeel dat de regeling neergelegd in artikel 5:12, eerste lid, van de APV de WvW 1994 en het RVV niet doorkruist. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat artikel 2a van de WvW 1994 bij amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 664, nr. 12) in de WvW 1994 is opgenomen juist om zeker te stellen dat gemeenten aanvullende regels kunnen vaststellen om excessief parkeergedrag, waaronder naar het oordeel van de rechtbank het plaatsen van fietsen moet worden begrepen, tegen te gaan. Gelet daarop acht de rechtbank het verbod van artikel 5:12, eerste lid, van de APV niet in strijd met artikel 27 van het RVV, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat het verbod om fietsen op het trottoir te plaatsen slechts een beperkt gebied betreft en de gemeente dat heeft gecompenseerd door extra parkeervoorzieningen voor fietsen te creëren. Dat het verbod van artikel 5:12, eerste lid, van de APV naar plaats nader is geconcretiseerd door verweerder bij besluit van 3 juni 2014 acht de rechtbank niet in strijd met artikel 2a van de WvW 1994, voor zover daarin is bepaald dat “bij” – en niet “krachtens” – verordening aanvullende regels kunnen worden gesteld, nu de kern van de verbodsbepaling is neergelegd in de APV en het besluit van verweerder van 3 juni 2014 het verbod slechts nader concretiseert naar plaats.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het tegengaan van de fietsenparkeeroverlast rond het Centraal Station niet geregeld had kunnen worden door het plaatsen van verkeerstekens genoemd in het RVV. Met deze verkeerstekens kan niet geregeld worden dat de fietsen in de fietsenrekken geplaatst moeten worden en bovendien had verweerder dan niet de mogelijkheid handhavend op te treden tegen in strijd met de verkeerstekens geplaatste fietsen.
5.4.De rechtbank concludeert dat geen grond bestaat aan artikel 5:12, eerste lid, van de APV verbindende kracht te ontzeggen.
6.1.Eiseres stelt verder dat haar fiets niet strijd met artikel 5:12, eerste lid, van de APV stond geparkeerd. Verweerder heeft het begrip parkeervoorziening te beperkt opgevat. Niet slechts de fietsenklem of het fietsenrek vormt de parkeervoorziening, maar de door bosschages van de rest van het Koningin Julianaplein afgeschermde ruimte vormt de in de APV bedoelde parkeervoorziening. De term parkeervoorziening is in het dagelijks spraakgebruik ook ruimer dan een afzonderlijke parkeerklem.
6.2.De rechtbank is met verweerder van oordeel dat onder het begrip parkeervoorziening in het dagelijks spraakgebruik, wanneer het gaat om fietsen, wordt verstaan plaatsing in de aanwezige voorziening, zoals in dit geval een fietsenrek, en niet plaatsing daarbuiten, ook niet wanneer het fietsenrek zich in een min of meer afgesloten ruimte of gebied bevindt.
Bovendien is door middel van plaatsing van afzonderlijke borden op het Koningin Julianaplaats verduidelijkt dat fietsen niet mogen worden geplaatst buiten de fietsenrekken. Dat aan deze borden geen betekenis mag worden toegekend, valt niet in te zien, nu daarmee de kenbaarheid van hetgeen wordt verstaan onder parkeervoorziening wordt vergroot. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de mededeling van verweerder dat deze borden, waarvan ter zitting een foto is overgelegd, ten tijde van de verwijdering van de fiets op 28 oktober 2015 op het Koningin Julianaplein aanwezig waren.
7.1.Eiseres stelt verder dat niet is voldaan aan de vereisten voor zeer spoedeisende bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.2.Dit betoog slaagt niet, omdat verweerder geen toepassing heeft gegeven aan artikel 5:31 van de Awb. Eiseres heeft immers een begunstigingstermijn gekregen van 30 minuten om de overtreding ongedaan te maken. De rechtbank volgt daarbij eiseres niet in haar betoog dat de begunstigingstermijn dermate kort is dat in feite sprake is van onmiddellijke bestuursdwang. Een tijdsspanne van dertig minuten is een reële periode om een fiets te verwijderen. Daaraan doet de mogelijkheid dat de overtreder niet binnen 30 minuten aanwezig is bij zijn fiets niet af, aangezien de overtreder door het achterlaten van zijn fiets op een plaats waar dat niet is toegestaan het risico neemt dat in zijn afwezigheid handhavend wordt opgetreden.
8.1.Eiseres stelt voorts dat aan de voorwaarden voor toepassing van bestuursdwang niet is voldaan. De fiets stond immers niet asociaal of chaotisch geparkeerd, veroorzaakte geen hinder, gevaar, overlast of schade en was volledig aan het zicht onttrokken vanaf het Koningin Julianaplein. De in artikel 5:21, eerste lid, van de APV genoemde belangen waren dus niet in het geding. Daarbij komt dat de begunstigingstermijn van 30 minuten onredelijk kort is.
8.2.In artikel 5:12, eerste lid, van de APV zijn de gronden genoemd waarop college kan besluiten een gebied aan te wijzen waar het is verboden fietsen of bromfietsen buiten de daarvoor bestemde parkeervoorzieningen te laten staan. Voor handhavend optreden is niet meer vereist dan de constatering dat een overtreding plaatsvindt die nog niet is beëindigd. Verweerder hoeft niet per geval te beoordelen of de overtreding voldoet aan een of meer van de voorwaarden op grond waarvan het verbod ter plaatse van het Koningin Julianaplein is ingesteld.
Aangezien de begunstigingstermijn was verstreken zonder dat de overtreding was beëindigd, mocht verweerder de fiets feitelijk verwijderen en opslaan. Overigens acht de rechtbank het betoog van verweerder dat het tolereren van een naast het fietsenrek geplaatste fiets andere fietsers uitlokt dat ook te doen, waardoor hinder of gevaar voor voetgangers ontstaat, niet onaannemelijk.
De rechtbank acht, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 7.2. is overwogen, de gegeven begunstigingstermijn niet onredelijk.
9.1.Eiser betwist tot slot dan ten tijde van het wegzetten van de fiets voldoende parkeerrekken vrij waren. Zij stelt dat uit het door verweerder overgelegde overzicht niet volgt op welk moment is geteld.
9.2.De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de mededeling door verweerder ter zitting dat voorafgaand aan het hangen van de labels aan de fietsen wordt geteld hoeveel vrije plaatsen er zijn en dat er in dit geval, zoals uit het overzicht van de tellingen op 28 oktober 2015 blijkt, nog voldoende plaatsen vrij waren.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2016.
Volledigheidshalve, omdat deze bepaling ontbreekt in de Vermande-wettenbundel:
Titel 4.5. Nadeelcompensatie [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Artikel 4:126 [Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
1. Indien een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, kent het bestuursorgaan de benadeelde desgevraagd een vergoeding toe.
2. Schade blijft in elk geval voor rekening van de aanvrager voor zover:
hij het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard;
hij de schade had kunnen beperken door binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade hadden kunnen leiden;
de schade anderszins het gevolg is van een omstandigheid die aan de aanvrager kan worden toegerekend of
de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd.
3. Indien een schadeveroorzakende gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid tevens voordeel voor de benadeelde heeft opgeleverd, wordt dit bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking genomen.
4. Het bestuursorgaan kan een vergoeding toekennen in andere vorm dan betaling van een geldsom.
Blijkens de uitspraak is het primaire besluit van 28 oktober 2015 tot het opleggen van een last onder bestuursdwang in mandaat genomen. Bij het in mandaat nemen van het besluit is een fout gemaakt. Om welke fout gaat het? (2 ptn)
Zou het mandaat ook verleend mogen worden aan een medewerker van de Nederlandse Spoorwegen? (3 ptn)
Leg uit waarom de rechtbank ingaat op de verhouding tussen enerzijds een gemeentelijke verordening (artikel 5:12, eerste lid, APV) en anderzijds de WvW 1994 en het RVV 1990. (3 ptn)
Had hetgeen in de gemeentelijke verordening (artikel 5:12, eerste lid, APV) is geregeld in de vorm van beleidsregels mogen worden geregeld? (2 ptn)
Volgens de rechter is in dit geval geen sprake van zeer spoedeisende bestuursdwang. Leg uit onder welke omstandigheden wél sprake is van zeer spoedeisende bestuursdwang. (2 ptn)
Had het college van burgemeester en wethouders in dit geval in plaats van een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom mogen opleggen? (3 ptn)
Stel dat het terrein rondom het Centraal Station, waarbinnen het Koningin Julianaplein valt, in eigendom is van de gemeente Den Haag. Acht u het geoorloofd dat de gemeente een financiële vergoeding vraagt van mensen die hun (brom)fiets op dit terrein willen stallen op basis van haar eigendomsrecht? (2 ptn)
Stel dat de gemeente Den Haag in 2009 met Fiets Parking BV een overeenkomst heeft gesloten waarin Fiets Parking BV, tegen een vergoeding aan de gemeente van 25% van de jaaromzet, voor de duur van vijftien jaar het recht heeft gekregen om in de binnenstad van Den Haag een drietal beveiligde fietsenstallingen in eigendom van de gemeente te exploiteren. In de Haagse politiek was deze overeenkomst van meet af aan omstreden. Een grote minderheid van de gemeenteraad was indertijd van mening dat het gebruik van de fiets in de binnenstad moet worden gestimuleerd en dat daarom, anders dan bij de fietsenstallingen van Fiets Parking BV het geval is, geen parkeergeld van de fietsers moet worden gevraagd. Begin 2016 is er als gevolg van de afsplitsing van een gemeenteraadsfractie opeens een meerderheid voor het gratis stallen van fietsen: de gemeenteraad neemt een motie aan waarin staat dat de overeenkomst met Fiets Parking BV per 1 Dickuari 2017 moet worden beëindigd en dat de gemeente ingaande die datum zonder kosten voor de gebruikers zelf de exploitatie van de stallingen ter hand moet nemen. Acht u het vroegtijdig beëindigen van de overeenkomst rechtens aanvaardbaar? (3 ptn)
Stel: Tegelijk met de bekendmaking van het besluit van 3 juni 2014 tot aanwijzing van het gebied rondom het Centraal Station wordt door het college van burgemeester en wethouders op de gemeentelijke website vermeld dat het, op verzoek van de gemeenteraad, enige tijd soepel omgaat met de handhaving van het (brom)fietsparkeerbeleid. Dit komt erop neer, aldus het bericht op de website, ‘dat in geval van een geconstateerde overtreding gedurende één maand na de bekendmaking van het besluit van 3 juni 2014 wordt volstaan met een waarschuwing.’ Op de laatste dag van juni 2014 is onder toepassing van bestuursdwang de – omver gewaaide – fiets van Daan Knoopjes verwijderd. Beoordeel de kans van slagen van een beroep van Daan op het vertrouwensbeginsel. (5 ptn)
Stel: Het Centraal Station en het Koningin Julianaplein te Den Haag zijn geruime tijd ‘op de schop’ geweest. In verband met de werkzaamheden heeft Dick de Vries, die de voor deze werkzaamheden noodzakelijke verkeersbesluiten niet heeft aangevochten, zijn frietkraam moeten verplaatsen naar een uithoek van het plein. Gevolg was dat hij gedurende de maanden oktober, november en december 2015 te maken kreeg met een omzetdaling van 50% ten opzichte van voorgaande jaren. ‘En precies die maanden waarin ik verreweg het meeste verdien’, aldus Dick. Leg Dick de Vries uit in hoeverre hij in aanmerking komt voor schadevergoeding of ten minste een tegemoetkoming. (5 ptn)
Stel: Voor het opknappen van het Centraal Station heeft de eigenaar van het gebouw, NS Vastgoed BV, een eenmalige subsidie gekregen van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De subsidie is verleend voor een bedrag van € 1.500.000. Later blijkt dat dit bedrag niet volledig in overeenstemming met de subsidiebeschikking is verleend: voor een bedrag van € 100.000 is de subsidie besteed aan een heel ander doel dan waarvoor de subsidie is verleend. Bespreek aan de hand van drie opties op welke wijze gedeputeerde staten het (uiteindelijke) subsidiebedrag kunnen wijzigen. (5 ptn)
Stel: Eiseres is teleurgesteld dat zij de procedure bij de rechtbank heeft verloren. Vervolgens vraagt zij zich af hoe vaak het voorkomt dat er voor het verkeerd stallen van een fiets een last onder bestuursdwang wordt opgelegd en of en, zo ja, hoeveel financieel gewin dat de gemeente Den Haag oplevert. Met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzoekt zij het college van burgemeester en wethouders hierover om informatie. Het college weigert de gevraagde informatie, met als argumenten i) dat het geen precies antwoord kan geven omdat alle in verband met overtredingen aan de gemeente betaalde kosten, dwangsommen en boetes in één pot verdwijnen en dus geen informatie beschikbaar is afzonderlijk over financiële opbrengsten uit bestuursdwang en verkeerd gestalde fietsen, en ii) dat het om informatie over rechtshandhaving gaat en de gegevens daarom vertrouwelijk zijn. Berust deze afwijzing van het Wob-verzoek op goede gronden? (5 ptn)
De fout behelsde het niet op een label en een afschrift vermelden van de naam van de gemandateerde (de mandataris of de mandaatontvanger). In rechtsoverweging 4.2 overweegt de rechtbank namelijk dat "uit het label niet blijkt wie het primaire besluit in mandaat namens verweerder heeft genomen. Evenmin blijkt dit uit het later op A4-formaat uitgereikte afschrift van het primaire besluit" (1,5 punt). Het vermelden van de naam van de gemandateerde is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of het besluit bevoegd is genomen en wel bevoegd in mandaat. Het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel vereisen daarom vermelding van die naam (0,5 punt).
Art. 10:4 van de Awb eist in elk geval dat de medewerker van NS, iemand die niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van B&W, instemt met het verlenen van mandaat en in het voorkomende geval ook van degene onder wiens verantwoordelijkheid hij werkt, tenzij bij wettelijk voorschrift in de bevoegdheid tot de mandaatverlening reeds is voorzien (1 punt).
Mandaatverlening is toegestaan tenzij anders in een wettelijk voorschrift is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet (artikel 10:3, eerste lid, van de Awb) (1 punt). Het gemotiveerd aan de hand van artikel 10:3, eerste lid, van de Awb beoordelen of aan een medewerker van NS de in geding zijnde bestuursdwangbevoegdheid in mandaat verleend kan worden, levert 1 punt op, ongeacht de conclusie (mandaatverlening mag, mandaatverlening mag niet).
Het artikel waarin aan B&W een bestuursdwangbevoegdheid is toegekend, artikel 125 van de Gemeentewet, verbiedt de mandaatverlening niet. Ook de situaties genoemd in artikel 10:3, tweede, derde en vierde lid, van de Awb doen zich niet voor. Bij het beantwoorden van de vraag of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet, spelen de volgende factoren een rol:
hoe diep grijpt de te verlenen bevoegdheid in de belangen van een burger?
wat voor soort belangen moeten in het kader van de bevoegdheidstoepassing worden afgewogen (oa politiek-bestuurlijk van aard)?
is specifieke deskundigheid noodzakelijk?
is sprake van een bevoegdheid die in de sfeer van de normale werkzaamheden (bevoegdheden) van de gemandateerde ligt?
wat is de positie van de gemandateerde ten opzichte van de mandaatgever (oa doorkruising van bestuurslagen/verhoudingen)?
De rechter moet beoordelen of het bestreden besluit rechtmatig is en daarom moet hij in deze zaak onderzoeken of er wel sprake is van een overtreding. Dat kan alleen het geval zijn als de APV op dit punt rechtsgeldig is. (0,5 pt). Het motief van artikel 5:12, eerste lid, APV is in essentie gelijk aan dat van de WvW 1994 en het RVV 1990. Als je in een APV een regeling treft met het oog op hetzelfde motief c.q. dezelfde belangen als van de WvW 1994 en het RVV 1990, is de kans groot dat de lagere regeling (APV) in strijd komt met de hogere regeling (WVW 1994, RVV 1990). (1 pt) Zo ja, dan is de APV-bepaling onverbindend, met als resultaat dat het sanctiebesluit onrechtmatig is en dus moet worden vernietigd. Gezien artikel 2a WvW 1994 en de daarop gegeven toelichting blijft de gemeenteraad echter, ondanks de WvW 1994 en het RVV 1990, bevoegd om aanvullende regels te stellen om excessief parkeergedrag aan te pakken. Er is dus een gemeentelijke bevoegdheid om in artikel 5:12, eerste lid, APV een verbod op te nemen tot het plaatsen van (brom)fietsen buiten de daarvoor bestemde ruimtes (1 pt). Zonder APV-bepaling zou het plaatsen van fietsen in fietsenrekken ook niet goed geregeld kunnen worden, en zou er ook helemaal geen mogelijkheid zijn om een bestuurlijke herstelsanctie op te leggen (0,5 pt). Zie voor dit alles ro. 5.3.
De verordening geeft in artikel 5:12, eerste lid, een verbod (1 pt). Een verbod kan gelet op het legaliteitsbeginsel niet in de vorm van een beleidsregel worden geïntroduceerd (1 pt).
Art. 5:31 lid 2 Awb. Het moet gaan om een spoedeisende situatie waar een beschikking niet kan worden afgewacht (1,5 punt). Voor het noemen (concretiseren omstandigheden art. 5:31 lid 2) van een voorbeeld 0,5 pnt. Bijv. verwijderen dekzeilen op een rieten dak die er dreigen af te waaien op de openbare weg dan wel vergelijkbare voorbeelden waaruit blijkt dat situatie spoedeisend is en beschikking niet afgewacht kan worden.
Artikel 5:32 lid 1. Ben je bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen dan kan het bestuursorgaan in plaats daarvan ook een last onder dwangsom op leggen (1 pnt). De keuzevrijheid van het college wordt ingeperkt door art. 5:32 lid 2. (1pnt). De vraag is vervolgens of het belang van het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich verzet tegen keuze last onder dwangsom (1 pnt). Op basis van belang van betrokken voorschrift (art. 5:12 lid 1 APV = tegengaan van verrommeling door het excessief aantal geparkeerde fietsen rondom het Centraal Station en het voorkomen van hinder en schade door in de loopweg van voetgangers staande fietsen) is het uitgangspunt dat gelet op de potentieel gevaarlijke situaties die in dit geval kunnen ontstaan de keuze voor een last onder dwangsom zich verzet tegen belang van het voorschrift. Voor een uitmuntende motivatie dat een last onder dwangsom passend is, is ook 0,5 of 1 punt gegeven.
In dit geval is sprake van bijzonder gebruik (1 punt) van een openbare zaak (0,5 punt). Een financiële vergoeding voor dergelijk bijzonder gebruik is in beginsel toegestaan (0,5 punt).
Verband met Den Dulk/Curaçao (0,5 punt). De overheid kan van een overeenkomst af als sprake is van onvoorziene omstandigheden (0,5 punt). Hiervoor is vereist dat de betreffende omstandigheden niet in de overeenkomst zijn verdisconteerd en aldus ‘voorzien’ (en dus niet voorzienbaar) waren (0,5 punt) en dat er sprake is van ‘voldoende rechtvaardiging’ voor niet-nakoming (0,5 punt). Toepassing bovenstaande gezichtspunten op casus (1 punt (2x 0,5)). Verschillende uitkomsten mogelijk (mits goed gemotiveerd).
N.b. Veel studenten stelden dat het voorzienbaar was dat van gedachten zou worden veranderd mede omdat de gesloten overeenkomst van meet af aan omstreden was. Deze redenering leverde geen punten op (in de meeste gevallen is 1 punt uitgedeeld voor het benoemen van Den Dulk en het leerstuk van 6:158 BW). Het gaat er niet om of je kunt verwachten dat de gemeenteraad er in de toekomst anders over gaat denken, maar of de betreffende omstandigheden (de inzichten die tot beleidswijziging nopen) zijn verdisconteerd in de overeenkomst.
Voor de vraag of een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slagen zijn de volgende stappen relevant (§ 9.5):
Zijn de door de burger gestelde verwachtingen gerechtvaardigd?
Zijn verwachtingen toe te rekenen aan het bestuursorgaan dat het besluit neemt? (0,5 pt)
Ja, college b&w heeft de toezegging gedaan en is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. (§ 9.5.2)
Door welke gedraging is de verwachting gewekt (Wat is de bron van het vertrouwen)? (0,5 pt)
Het betreft een bericht op de gemeentelijke website (0,5 pt). Verder moeten studenten opmerken dat dit algemene info is over wijze van toepassing van voorschriften en daarmee een bron van vertrouwen die in beginsel niet veel ‘kracht’ heeft. In casu is echter sprake van een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde schriftelijke toezegging, hetgeen bovendien door het college van B&W zelf op de website is geplaatst (0,5 pt). (§ 9.5.3)
Zijn verwachtingen gewekt doordat burger onjuiste/onvolledige gegevens heeft verstrekt? (0,5 pt).
Nvt: casus geeft geen aanwijzingen.
Komt het gewekte vertrouwen voor honorering in aanmerking?
Wat is het gewicht van het belang van de burger bij honorering? (Hoe groter nadeel burger, hoe eerder vertrouwen honoreren) (0,5 pt)
Belang van Daan is o.a. het niet opdraaien voor evt. kosten bestuursdwang (NB: in uitspraak € 25,-). (§ 9.5.4.1)
Wat is het gewicht van het algemeen belang dat zich tegen honorering verzet? (Kan aan het algemeen belang een rechtvaardigingsgrond voor schending van het vertrouwen worden ontleend) (0,5 pt) (§ 9.5.4.2)
Studenten moet hier opmerken dat het bestuursorgaan in beginsel gehouden is tot handhaving van het (brom)fietsparkeerbeleid, dan wel dat de in artikel 5:12 APV genoemde belangen (uiterlijk aanzien van de gemeente, voorkomen/opheffen van overlast, voorkomen van schade aan de openbare gezondheid) in het geding zijn. (0,5 pt)
Wat is het gewicht van belangen van derden die zich tegen honorering verzetten? (0,5 pt)
Studenten moeten zien dat het geen tweepartijengeschil betreft, maar bij het honoreren van Daans beroep op vertrouwen andere gebruikers van het stationsgebied benadeeld kunnen worden. (§ 9.5.4.3)
Conclusie: het beroep van Daan op vertrouwensbeginsel heeft geen kans van slagen. (0,5 pt)
Het goede antwoord bevat de volgende elementen:
(1 punt) Van belang is om eerst vast te stellen of het in dit geval gaat om schade geleden door rechtmatig of onrechtmatig overheidsoptreden. Dick de Vries is geen procedure gestart tegen de overheid in verband met de werkzaamheden. Eventuele besluiten die aan de werkzaamheden ten grondslag liggen hebben formele rechtskracht en worden geacht rechtmatig te zijn.
(0,5 punt) Schade geleden door rechtmatig overheidsoptreden komt voor vergoeding in aanmerking als aan de vereisten van het egalitébeginsel is voldaan.
(0,5 punt) Het moet dan wel gaan om overheidsoptreden met beleidsvrijheid/keuzevrijheid overheidshandelen (dat lijkt het geval) en om uitoefening van publieke taak (ditto).
(1punt) schade boven normaal maatschappelijk risico? (abnormale last): 50% omzetdaling is wel heel veel. Niet waarschijnlijk dat alles onder normaal maatschappelijk risico valt (uitspraak Wouwse Tol)
(1 punt) speciale last onevenredig hard getroffen in vergelijking met andere burgers?: Aannemelijk is dat de veroorzaakte schade Dick in vergelijking met andere ondernemers die op de markt een kraam hebben onevenredig hard treft, hij draait immers al zijn omzet in een korte periode van het jaar. Andere uitkomst, hoewel onwaarschijnlijker, is mits goed gemotiveerd ook mogelijk(0,5 punt) (noemen risicoaanvaarding, schadebeperkingsplicht, voordeelverrekening en subsidiariteitsvereiste)
n.b. Het feit dat Dick de nadeel veroorzakende besluiten niet heeft aangevochten betekent niet dat hij het risico op het ontstaan van de schade heeft aanvaard of niet heeft voldaan aan de schadebeperkingsplicht. Juist is het om in aanmerking te komen voor nadeelcompensatie niet nodig om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de nadeel veroorzakende handeling.
(0,5 punt ) Dick zal nooit volledige omzetderving vergoed krijgen.
De subsidie is verleend, maar niet volgens de subsidieverlening besteed. Uit de vraag blijkt niet precies op welk moment in de subsidieprocedure het bestuursorgaan zich bevindt. (0,5) GS beschikt over de volgende drie opties:
Zolang de subsidie nog niet is vastgesteld biedt art. 4:48 onder b Awb het bestuursorgaan de mogelijkheid de subsidieverlening in te trekken of ten nadele van de ontvanger te wijzigen omdat de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen (1,5);
Ook bij het vaststellen van de subsidie kan het bestuursorgaan de subsidie lager vaststellen als de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan subsidieverplichtingen (art. 4:46 onder b Awb) (1,5);
Voor intrekking of wijziging nadat de subsidie is vastgesteld is art. 4:49 onder c Awb relevant. Deze bepaling biedt het bestuursorgaan de mogelijkheid om de subsidievastelling in te trekken of te wijzigen ten nadele van de ontvanger als de subsidieontvanger na de subsidievastelling niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen (1,5 pt)
Allereerst is de vraag aan de orde of er sprake is van een document, zie hiervoor de reikwijdte uit art. 3, eerste lid, Wob.(1 punt) Is er geen document, dan ook geen verplichting om info te verstrekken (1 punt). Art. 1, onder a Wob bepaalt wat onder document wordt verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. De Wob kent geen verplichting om gegevens te vergaren (0,5).
Het college beroept zich op de uitzonderingsgrond uit art. 10:2, tweede lid, onder d, Wob. Dit betreft een relatieve weigeringsgrond.(1 punt) Dat wil zeggen dat het bestuursorgaan het belang van openbaarheid, het verstrekken info moet afwegen tegen belang van rechtshandhaving. (1 punt)
Blijkt niet uit de vraag dat afweging gemaakt is. (0,5) Het belang van verzoekster speelt hier geen rol.
Is als antwoord gegeven dat haar belang meegewogen moet worden, dan resulteerde dat in nul punten.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens bij het vak Bestuursrecht 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit vak wordt tegenwoordig Bestuursrecht: Besluitvorming genoemd.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2384 |
Add new contribution