Boeksamenvatting bij Ethics: The Basics van Mizzoni

Ethiek is een groot en moeilijk onderwerp dat vele vragen oproept. Veel van die vragen gaan over dezelfde onderwerpen en kunnen daarom in clusters worden ingedeeld.

In deze samenvatting zullen vier clusters behandeld worden;

  1. Filosofische problemen over de oorsprong van ethiek
    Binnen dit cluster worden vragen behandeld die betrekking hebben op de vraag waar ethiek, en de antwoorden op ethische vraagstukken, eigenlijk vandaag komen. Komen ze van god? Worden ze onttrokken aan logica en rationaliteit?

  1. Filosofische problemen van relativisme

Deze vragen gaan over de relatie tussen ethiek en de samenleving. Hoe zouden mensen zich gedragen als ze niet in een beschaafde samenleving zouden leven? Zouden er dan ethische standaarden bestaan? Dit cluster aan vragen wordt door de toenemende globalisering steeds belangrijker.

  1. Filosofische problemen van human nature

Als men onderzoek doekt naar bovenstaande clusters aan vragen, over de oorsprong van ethiek en over relativisme, zal men zich ook afvragen wat de relatie tussen ethiek en human nature is. Welke karakteristieken zijn essentieel voor de mensheid? Hebben mannen en vrouwen andere essentiële menselijke karakteristieken en hebben ze dan ook andere ethische standaarden?

  1. De filosofische problemen van goed en fout

Dit cluster aan vragen vormt het centrale thema in dit boek. Het zijn, in tegenstelling tot de andere drie clusters, vragen met een praktischere insteek over ethiek. Deze vragen hebben betrekking op wat goed en fout is. Hoe kunnen we bijvoorbeeld bepalen wat wel goed is en wat absoluut fout is, en hoe moeten we ons leven op een goede manier leiden? De antwoorden op deze vragen hebben een praktische inslag; ze geven aan hoe we ons zouden moeten gedragen. Om de vragen te beantwoorden wordt in dit boek een aantal ethische concepten, principes, theorieën en tradities beschreven. Met deze kennis kan de lezer zelf een standpunt innemen met betrekking tot filosofische vraagstukken. Dit boek dient dus als framework, aan de basis van ethiek.

De ethische concepten die uitgelegd worden zijn de 'bouwstenen' van de ethiek. Concepten als deugd, rechten, plichten, vrijheid et cetera, zijn hierbij van groot belang. In het boek wordt een groot aantal concepten behandeld. Ethische principes, zoals 'de gulden regel' en 'het doel heiligt alle middelen', vormen de verdere introductie tot de ethiek. Ethische theorieën zijn de samenvoegingen van ethische concepten en principes, in een poging verschillende filosofische vraagstukken te beantwoorden. Een ethische traditie is een 'levende' theorie die generaties lang gebruikt en gehanteerd wordt. Ook nu is het waarschijnlijk dat men leeft binnen de kaders van ethische tradities, al doen we dat vaak niet bewust.

Zoals gezegd zal dit boek een framework vormen, waardoor de lezer zijn of haar eigen ethische oriëntatie kan bepalen.

Hoofdstuk 1: Is Ethiek relativistisch of universeel?

In verschillende culturen leven ook verschillende tradities. Wat we in het Westen misschien ongewoon, of zelfs verkeerd vinden, kan in andere culturen als heel normaal worden gezien. Denk bijvoorbeeld aan kinderen die op jonge leeftijd moeten werken, of vrouwen die 'breast ironing" ondergaan omdat ze dan beschermd zijn tegen seksueel intimiteiten. Men kan zich afvragen of deze tradities ethisch verantwoord zijn. Maar wanneer is een culturele traditie ethisch en onethisch?

Ethisch relativisme

Aanhangers van het ethisch relativisme (ook wel moreel relativisme genoemd) zullen over bovenstaande vraag zeggen dat wat goed en fout is, vaak cultureel bepaald is. Per cultuur, en per tijdsperiode, kunnen opvattingen over wat moreel goed of fout is dus verschillen. Veel ethische relativisten stellen dat culturele tradities folkways zijn, ontwikkelt door de gemiddelde burger in een samenleving. Zij stellen dat iets ethisch goed is wanneer het past binnen de folksway van een samenleving. Iets is ethisch onjuist, wanneer het tegen deze folkway in gaat. Ethisch relativisten geloven dat verschillen in opvattingen tussen verschillende culturen per definitie niet op te lossen zijn, omdat iedere cultuur zijn eigen specifieke geschiedenis heeft.

Universele ethiek

Tegenhangers van het relativisme stellen dat niet alles te relativeren is, omdat sommige ethische waarden, standaarden en principes volgens hen universeel zijn. Zij staan bijvoorbeeld achter de Universele Verklaring van de rechten van de mens, omdat ze geloven dat sommige rechten voor iedereen zouden moeten gelden, ongeacht de culture tradities die men volgt of de samenleving waar men bij hoort.

Het verschil tussen cultuur relativisme, universalisme en ethisch

relativisme

Er bestaan meerdere vormen van het relativisme. De verschillen tussen cultuur relativisme, universalisme en het ethisch relativisme zullen in deze paragraaf besproken worden. Cultuur relativisme gaat er vanuit dat culturen niet zonder meer met elkaar te vergelijken zijn. Verschillende culturen hebben ook verschillende gebruiken, standaarden en waarden en normen. Zo kan het zijn dat kinderarbeid, en breast ironing bij sommige culturen gebruikelijk is en in andere culturen strafbaar. Dit lijkt in contrast te staan met het ethisch universalisme. Toch lijken cultuur relativisme en ethisch universalisme op elkaar. Een ethisch universalist zal immers niet ontkennen dat er verschillen zijn. Zij geloven echter dat deze verschillende manifestaties in sommige gevallen voortkomen uit gemeenschappelijke beginwaarden.

Ethisch relativisme heeft ook overeenkomsten met het cultuur relativisme, maar ethisch relativisme gaat nog een stap verder. Volgens aanhanger van dit relativisme ligt aan de oorsprong van ethiek een puur sociale basis. Zij geloven dat alle ethische standaarden relatief zijn, afhankelijk van sociale, historische en economische context. Universele waarden zouden absoluut niet kunnen bestaan, en eventuele overeenkomsten in ethische waarden tussen verschillende culturen zou berusten op toeval. Zij geloven dan ook in het principe "when in Rome, do as the Romans do". Daarmee wordt bedoelt dat bepaalde morele waarden en normen alleen geldig zijn binnen een bepaalde cultuur. Zo kan het zijn dat bepaalde waarden, zoals sommige mensenrechten, geen prioriteit hebben binnen culturen, omdat deze mensenrechten niet passen binnen de geldende ethische tradities. Volgens moreel relativisten is daar van buitenaf eigenlijk geen oordeel over te vellen, omdat een absoluut geldend moreel goed of kwaad niet bestaat.

Ethiek en human nature

Ethisch relativisme wordt door andere wetenschappers, zoals bijvoorbeeld biologen, vaak verworpen. Zij stellen dat in de biologie is aangetoond dat menselijke cultuur niet is aangeboren, en dus binnen sociale contexten wordt aangepast. Dit ontstaat dus vanuit gezamenlijke "primary moral imperatives". Daarmee wordt bedoeld dat mensen overal ter wereld dus wel met dezelfde primaire morele drang geboren worden. Ook binnen de theologie wordt het ethisch relativisme verworpen. Veel theologen geloven bijvoorbeeld dat er maar één God is, die de mensheid heeft geschapen. Het is vanuit dat oogpunt dus ook logisch dat er wel degelijk bepaalde universele waarden en normen zijn, die in overeenstemming zijn met God.

De opvatting die tegenwoordig vaak wordt aangenomen, dat sommige waarden universeel zijn en dat het ethisch relativisme dus een te sterke stroming binnen het relativisme is, wordt dus vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines ondersteund. 

Ethiek en rationaliteit

Ethisch universalisten onderstrepen het bestaan van enige universele waarden, door te stellen dat mensen van nature allemaal rationele wezens zijn. Door deze ethische rationaliteit zouden mensen allemaal op een bepaalde manier een zelfde manier van denken hebben, waarbij het behalen van zoveel mogelijk resultaat (in welke vorm dan ook) het doel is.

Conclusie

In dit hoofdstuk zijn drie filosofische problemen aanbod gekomen. Ideeën over de oorsprong van de ethiek werden uitgelegd aan de hand van opvattingen over relativistische ethiek en universalistische ethiek. Ethisch relativisme gaat uit van een puur sociale oorsprong, waarbij ethiek afhangt van de samenleving. De schrijvers concluderen dat ethisch relativisme een uitbreiding van het cultuur relativisme, die met name aangegeven dat ethische standaarden in verschillende culturen moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Ethisch universalisme gaat hier tegen in door ervan uit te gaan dat niet alle ethische standaarden, waarden en normen relativistisch zijn.

Ook de filosofische problemen van het relativisme kwamen aan bod in dit hoofdstuk. Voor ethisch relativisme is de verscheidenheid aan culturen en tradities een teken dat het morele goed en kwaad altijd relatief zijn. Het universalistische antwoord op deze filosofische problemen is om onderscheid te maken tussen cultuur en ethisch relativisme, en alleen het cultuur relativisme als mogelijkheid te beschouwen. Zij geloven dat er inderdaad vele verschillende culturen zijn, met verschillende waarden en normen. Maar ze geloven ook dat er onderliggende universele basiswaarden zijn is.

Ten slotte heeft dit hoofdstuk ook de filosofische problemen van human nature behandeld. Ethisch relativisme benadrukt de verschillende tussen mensen, en de flexibiliteit van het menselijke wezen. Een universalist ziet echter met name biologische, theologische of psychologische overeenkomsten tussen mensen. Zij gaan er daarom vanuit dat er één gemeenschappelijke human nature bestaat.

Hoofdstuk 2: Deugdenethiek

Deugdenethiek is een ethische traditie die met name gaat over hoe emoties in relatie staan tot actie, en hoe mensen de mogelijkheden hebben om hun acties en gedrag onder controle te houden om geluk te bereiken. Met name Socrates was hier veel mee bezig. Hij wilde weten hoe mensen het beste goede, deugdelijke levens konden leiden. Om hierin inzicht te krijgen is het belangrijk om eerst te weten wat een deugd is.

Een deugd is een karakteristiek of eigenschap van een persoon die goed is om te hebben. Aristoteles legde de 'goede, morele' deugd daarbij in het midden van twee extremen. Dit is het principe van de gulden middenweg. Een deugd komt als het ware voort uit twee ondeugden, waarbij de deugd dus de 'gulden middenweg' vormt. De deugd "moed' ligt op die manier in het midden van de ondeugden lafheid en overmoedigheid in. Deugden kunnen zowel over gevoel als over gedrag van een persoon gaan. Aristoteles zegt daarbij dat deugden ontstaan in de capaciteit van mensen die hun gedrag en gevoel goed onder controle weten te houden. Wanneer men lafheid en overmoedigheid beteugelt, ontstaat moed. Deze deugden kan men ontwikkelen door te oefenen en te proberen. Dit is echter geen exacte wetenschap, en de gouden middenweg kan dus niet berekend of voorspeld worden. Voor Aristoteles gaat het om het leiden van een goed leven.

Zowel Plato, Socrates als Aristoteles hebben zich verdiept in de deugdenethiek. De laatst genoemde filosoof schreef er als eerste een heel boek over in 337 v. Chr. Daarin schreef hij over human nature, en de zoektocht naar geluk. Hij probeert daarom eerst te ontdekken wat geluk precies is. Zijn antwoorden eindigen met de conclusie dat deugden daarin belangrijk zijn, want het hebben van deugden (hij noemt ze excellent) leidt uiteindelijk tot geluk.

Geluk ontstaat immers wanneer iemand zijn potentie volledig ontwikkelt heeft. In zijn boek komen twee zegswijzen van Aristoteles duidelijk naar voren;

  1. Mensen zijn rationele dieren

  2. Mensen zijn sociaal-politieke dieren

Hierin komt duidelijk naar voren hoe Aristoteles te werk ging; hij bekeek namelijk de hele wereld om zich heen en classificeerde mensen als onderdeel van het dierenrijk. Hij gaf echter een duidelijk onderscheid tussen menselijke wezens en overige wezens door te stellen dat menselijk van naturen rationeel zijn. Zijn tweede zegswijzen geeft met name aan dat het menselijk potentieel opbloeit wanneer ze in groepen bewegen. Het leven van een goed en gelukkig leven houdt dus in dat mensen leven in overeenstemming met hun rationele en sociaal-politieke natuur, met de ambitie om hun potentiële deugden volledig te ontwikkelen.

Een model van ontwikkeling

Volgens Aristoteles zijn morele deugden, en het hebben van een goed karakter, niet aangeboren. Mensen bezitten van naturen slechts de potentie om deugden aan te leren, en ze worden geboren met de capaciteit om hun gevoelens en acties in bedwang te houden. Een goed karakter zelf ontstaat door goed gedrag herhaaldelijk te vertonen, totdat het uiteindelijk een gewoonten wordt. Weergegeven in een schema vind de ontwikkeling van een karaktier plaats in de volgende etappen:

  1. Potentie

  2. Herhaling van gedrag

  3. Ontstaan van gewoonte

  4. Karakter.

Bij dit model haat Aristoteles er van uit dat tijdens de ontwikkelingsfase de plaats van een rolmodel erg belangrijk is. Mensen leren van elkaar, door elkaar te imiteren. Daardoor leren we welke deugden belangrijk zijn. Dit komt ook naar voren in Aristoteles zegswijzen over mensen als sociaal-politieke wezens. Vele goede deugden, zoals tolerantie, eerlijkheid en gulheid, gaan ook over menselijk gedrag ten opzichte van elkaar. Als men eenmaal goede gewoontes overgenomen en aangeleerd heeft, zijn deze moeilijk of zelfs onmogelijk om weer af te leren.

Aristoteles’ teksten kunnen opgevat worden als universalistische teksten. Hij gaat immers uit van een gedeelde human nature, waarbij hij aangeeft dat alle mensen ter wereld sociaal-politiek en rationeel zijn. Omdat hij daar van uitging, is het volgens hem ook belangrijk dat mensen een aantal primaire deugden bezitten, ongeacht culturele afkomst. Realistische teksten gaan er vanuit dat verschillende culturen dus ook andere prioriteiten stellen aan verschillende deugden. Volgens hen bestaan universele deugden dus niet, terwijl een universalistische denker zal zeggen dat er enkele deugden zijn die wel overal ter wereld een bepaalde vorm voorkomen. Deugdenethiek is dus de gebruiken in het denken over filosofische problemen van relativisme. Mogelijke combinaties met de deugdenethiek zijn dus:

Cultuur relativisme + ethisch relativisme & deugdenethiek
Cultuur relativisme + ethisch relativisme & deugdenethiek
 

Hoewel de deugdenethiek dus gekoppeld kan worden aan het universalisme en het relativisme, gaat het hier wel om verschillende theorieën. Universalisme en relativisme gaan met name over de oorsprong van ethiek, terwijl de deugdenethiek een pragmatischere insteek heeft. De deugdenethiek is daarom beter te gebruiken bij het cluster aan vragen over wat moreel goed en fout is. De Deugdenethiek is daarom goed te gebruiken als leidraad voor een moreel goed leven.

We kunnen Aristoteles’ overtuiging dat mensen rationale wezens zijn, leidt bijvoorbeeld tot het besef dat mensen dus beschikken over de capaciteit om eigen beslissing te nemen, om na te denken en gevolgen in te schatten. Dat betekent ook dat mensen dus verantwoordelijk zijn voor hun eigen gedrag.

Voor- en nadelen van deugdenethiek
Hoewel in dit hoofdstuk de nadruk ligt op Aristoteles’ denkwijzen, is de deugdenethiek nog veel groter. De deugdenethiek heeft een aantal belangrijke voordelen. Het is een redelijke, flexibele en brede theorie, die zich concentreert op de mens als geheel. Bovendien is het een theorie die de logica aanspreekt, zeker in de opvattingen dat goede gewoonten tot goede resultaten (zoals geluk) zullen leiden. Een moeilijkheid van de deugdenethiek is dat het door de grote verscheidenheid aan deugden, lastig te bepalen hoe (en welke) deugden zijn te toe passen in iemands leven. Er zijn verschillende lijsten met ‘leefregels’ te vinden, zoals bijvoorbeeld onderstaande tabel:

Aristoteles (350 v.Chr.)

Christendom (300 na Chr.)

Benjamin Franklin (1771)

Scouting (1909)

Goedaardigheid

Geloof

Ordelijkheid

Handel proactief

Rechtvaardigheid

Hoop

Stilte

Prioriteiten stellen

Bescheidenheid

Barmhartigheid

Menselijkheid

Begin met het doel in gedachten

Vrijgevigheid

Wijsheid

Vastberadenheid

Start bij het begin

Matigheid

Rechtsvaardigheid

Helderheid

Creëer win-win situaties

Vriendelijkheid

Moed

Soberheid

 

Trots (gematigd)

Gematigdheid

Arbeidzaamheid

 

Een andere moeilijkheid aan de deugdenethiek is dat deze theorie niet expliciet aangeeft hoe men met elkaar om moeten gaan. Veel deugden gaan wel over gedrag ten opzichte van andere mensen, maar wanneer men zich afvraagt welke theorie iets zegt over meeleven met medemensen enzovoorts, is de deugdenethiek niet de meest geschikten.

Conclusie
In dit hoofdstuk zijn alle vier de filosofische problemen aan bod gekomen. Met betrekking tot de filosofische problemen van de oorsprong van ethiek, claimt Aristoteles’ deugdenethiek dat ethische standaarden komen van de combinatie van human nature en de samenleving. Mensen zijn immers rationele wezens op zoek naar geluk, die andere mensen imiteren. Daarmee worden ook meteen filosofische problemen met betrekking tot human nature beantwoord. Aristoteles geloofde duidelijk in een universele menselijke natuur; sociaal-politieke, rationele wezens die in staat zijn hun gevoel en emoties onder controle te houden. Met betrekking tot filosofische vragen over relativisme, kunnen we stellen dat Aristoteles geloofde dat sommige deugden universeel zijn, omdat ze overal ter wereld van belang zijn. Hij zou daarmee het ethisch relativisme afwijzen.

Het cultuur relativisme zou niet direct worden afgewezen, Aristoteles’ ontkent immers niet dat tussen verschillende culturen niet een verscheidenheid aan standaarden, waarden en normen bestaat. Het laatste cluster aan vragen, met filosofische problemen over wat goed en wat fout is, wordt beantwoord in termen van deugden en universele human nature. Gedrag is deugdelijk, wanneer het een product is dat zich ontwikkelt heeft volgens het ontwikkelingsmodel. Het gaat er daarbij om dat de menselijke potentie ook daadwerkelijk is omgezet in een moreel goed karakter, door herhaling van moreel god gedrag met behulp van imitatie.

 

Hoofdstuk 3: Ethiek van het natuurrecht

Deugdenethiek, ethisch universalisme en ethisch relativisme komen uit de oudheid. De ethische theorie die in dit hoofdstuk beschreven wordt, de ethiek van het natuurrecht, heeft zich pas in de middeleeuwen ontwikkeld. Deze ethiek kom voort uit de ethische theorieën die in hoofdstuk 1 en 2 geschreven zijn. Het belangrijkste concept van de ethiek van het natuurrecht is het idee dat dingen van nature goed zijn. Thomas van Aquino (1225 – 1274) is de meest bekende filosoof die dit basisconcept uitbreidde tot een ethische theorie.

Van Aquino maakte onderscheid tussen verschillende soorten wetten. Wij zijn het meest bekend met menselijke wetten, gemaakt, ontworpen en uitgevoerd door mensen. Van Aquino legt echter uit dat er nog een andere wetgever is; God. Hij is de opperwetgever, de eeuwige wetgever die een plan heeft waar onze wereld en de mensheid een onderdeel van zijn. Terwijl de wereld en de mensheid eindig zijn, geldt dat niet voor God, en Gods plan. Zijn wetten zijn dus ook eeuwig. Het natuurrecht komt voort uit deelname van rationele wezens aan die eeuwige wetten. Het natuurrecht is dus een menselijke afgeleide van de oorspronkelijke, eeuwige wetten van God. Hoewel alles in de wereld gemarkeerd is als een creatie van God, zijn alleen rationele wezens in staat zich bewust te worden van eeuwige wetten. Hierbij moet men zich wel realiseren dat alleen god de échte bedoeling van zijn plan kent. Menselijke ideeën hierover gelden dus slechts als een poging om dit plan te begrijpen. Desalniettemin zijn deze pogingen wel handvatten voor het leiden van een moreel leven. Van Aquino gaat er hierbij dus vanuit dat de oorsprong van de ethiek van het natuurrecht bij God ligt.

Naast het menselijk recht, het eeuwige recht en het natuurrecht is er volgens Aquino nog een ‘divine law’, een goddelijk recht. Door het natuurrecht weten rationele wezens van nature wat goed en fout is. Het goddelijk recht is een specifiekere leidraad waar mensen hun bestaan aan af kunnen meten. Het natuurrecht alleen is namelijk niet voldoende om eeuwige verlossing te verkrijgen.

Het natuurrecht en universele ethiek
De ethiek van het natuurrecht gaat ervan uit van één natuurrecht, dat door alle mensen gevolgd zou moeten worden. De enige, universele bron van deze wetten is God. Net als de deugdenethiek is Aquino’s ethiek dus een vorm van universele ethiek. Dit roept wel direct de vraag op hoe het bestaan van een grote verscheidenheid aan ethische standaarden volgens Aquino dan te verklaren is. In zijn boek legt Aguino dit uit door te stellen dat ieder rationeel wezen van nature inderdaad dezelfde morele rechten tot zich beschikbaar heeft. Door de complexiteit van het dagelijks leven, ontstaat er echter chaos. Ons kritisch vermogen kan dan vertroebelt worden door slechte gewoontes, of misplaatste passie. Daardoor ontstaan er dus verschillen in ethische standaarden. Met deze uitleg probeert Aquino de filosofische problemen van het relativisme op te lossen.

Natuurrecht en human nature

Zowel Van Aquino als Aristoteles gaan ervan uit dat ethische standaarden ingeworteld zijn in human nature, en dat deze human nature universeel is. Van Aquino gaat er ook vanuit dat mensen van nature goed zijn. Om erachter te komen hoe mensen zich zouden moeten gedragen, moeten we dus kijken naar het natuurlijke instinkt van rationele wezens. Hij maakt daarbij vier categorieën van fundamentele menselijke waarden; leven, voortplanting, gezelschap en kennis. Mensen hebben dus de drang om te streven naar leven, op zich zelf voor te planten en om te zoeken naar kennis en gezelschap.

Daardoor is er bijvoorbeeld een natuurlijke reflex om het lichaam op te vangen als men struikelt, en zijn er diepere instincten die ervoor zorgen dat we op zoek gaan naar een baan om te kunnen voorzien in ons levensonderhoud. Het natuurlijke instinct om te streven naar gezelschap, komt overeen met Aristoteles visie op de mensheid. Mensen zijn volgens Thomas van Aquino dus ook sociaal ingestelde wezens, op zoek naar elkaars gezelschap.

Het is belangrijk om met ons gedrag rekening te houden met deze fundamentele menselijke waarden. Dit is het principe van het natuurrecht; “we moeten acties ondernemen die de natuurlijke aanleg van de menselijke waarden te bevorderen”. In de praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat mensen zouden moeten letten op hun gezondheid en dat ze risico’s niet zouden moeten opzoeken. Aangezien mensen rationele wezens zijn, zijn zij bovendien instaat zich te realiseren dat iedere individu deze menselijke waarden heeft. Dat betekent ook dat mensen niet in de weg moeten staan wanneer andere acties ondernemen ten behoeven van hun fundamentele menselijke waarde. Dit is de gulden leefregel; ‘behandel anderen zoals je door hen behandeld wilt worden’. Dit principe wordt niet alleen in het Christendom, maar ook Confucianisme, Boeddhisme en Hindoeïsme gehanteerd.

Om het verschil aan te duiden tussen wetten uit het natuurrecht en het goddelijk recht, worden twee argument tegen strafbare feiten uitgelegd door de auteurs van het boek. Volgens de goddelijke wetten is moord bijvoorbeeld verkeerd, omdat dat nou eenmaal in de bijbel staat. Het natuurrecht stelt ook dat moord verkeerd is, maar gebruikt als argument dat dat tegen een fundamentele menselijke waarde gaat, omdat men een natuurlijke overlevingsdrang heeft die niemand opzettelijk in de weg mag staan. Volgens Aquino kan de mensheid ethische antwoorden verkrijgen door het volgen van de wetten van het natuurrecht, zonder daarbij ook de goddelijke wetten te consulteren.

Ethiek van het natuurrecht en de deugdenethiek.
Ethiek van het natuurrecht bevat ook deugdenethiek. Maar de deugden die Aquino noemt, bevatten naast de morele deugden van Aristoteles, ook theologische deugden. Morele deugden zijn, zoals eerder beschreven, deugden die ontwikkeld kunnen worden door goede acties regelmatig te herhalen zodat ze een gewoonten worden. Wanneer men werkt aan het ontwikkelen van deze deugden, leeft men in overeenstemming met de wetten van het natuurrecht. De theologische deugden, geloof, hoop en liefde, hebben hun oorsprong in Gods genade. Dit betekent dat deze deugden niet zozeer te leren zijn, maar dat ze de mensheid gegeven worden door God. Deze deugden zijn belangrijk voor het bereiken van eeuwig geluk.
 

Leven volgens het natuurrecht
In het leven van mensen komt het soms voor dat het volgen van het natuurrecht onduidelijk is. Het menselijk leven is chaotisch, en kan ons verschillende ethische verantwoordelijkheden brengen. Soms wordt het maken van de juiste afwegingen daardoor bemoeilijkt. Thomas van Aquino ontwierp daarom het Pauline Principe: “Het is niet moreel toelaatbaar om kwaad te doen zodat het goede mogelijk zal volgen”. Hiermee wordt in feiten bedoeld dat het doel dus niet alle middelen heiligt. De schrijvers van het boek leggen dit uit aan de hand van een voorbeeld over liegen. Als mens hebben we fundamentele menselijke waarden zoals het zoeken naar gezelschap en kennis. Het is daarom noodzakelijk altijd de waarheid te verkondigen; immers leugens leiden eerder tot bedrog en verwarring dan tot vriendschappen en wijsheid. Ook in ernstigere zaken, waarbij het leven van een aantal zwakkere mensen bijvoorbeeld opgeofferd zou kunnen worden om een grote groep mensen te redden, is dat volgens het Pauline Principe verkeerd. Volgens het natuurrecht zouden de betrokkenen in zo’n geval hun lot in handen van God moeten leggen, alleen op die manier kan een immorele daad voorkomen worden.

Leven volgens het natuurrecht kan echter ook situaties met zich meebrengen waarin twee principes uit het recht in eerste instantie niet met elkaar te verenigen zijn. Het is een fundamentele waarden om te streven naar leven. Het leven kan echter in gevaar worden gebracht, bijvoorbeeld door straatrovers of andere kwaadwillenden. In eerste instantie lijken zowel het Pauline Principe als andere principes uit het natuurrecht zelfbescherming te veroordelen als slecht. Het doden van een aanvaller om diens eigen leven te beschermen is immers een kwaad middel, voor een mogelijk goede afloop. Aquino heeft hierbij echter genoteerd dat het principe van het natuurrecht, waarbij men geacht wordt acties te ondernemen die de natuurlijke aanleg van de menselijke waarden dient te bevorderen, alleen geldt wanneer sprake is van vrije wil. Bij het uitvoeren van acties is de intentie van deze actie dus belangrijk. Bij het doden van een rover, kan men dit doen uit zelfbescherming; met de intentie te overleven. Men kan het ook doen omdat men de behoefte heeft de aanvaller kwaad te doen. In het eerste geval heeft men zich gehouden aan het natuurrecht, waarbij het doden van de rover slechts een bijproduct is. Dit principe noemt Van Aquino ook wel het principe van de dubbele standaard; “Het is moraal aanvaardbaar een actie uit te voeren die zowel een goed als slecht effect heeft, onder bepaalde voorwaarden”. Deze voorwaarden zijn;

  1. De actie zelf moet goed zijn

  2. Het moet de intentie zijn om het goede effect te bereiken.

  3. De actie mag niet tegen het Pauline principe ingaan.

  4. Het moet gaan om een serieuze situatie, waarbij bijvoorbeeld fundamentele menselijke waarden in het geding zijn.

Conclusie
Hoewel de deugdenethiek dus opgenomen is in de ethiek van het natuurrecht, ligt de nadruk bij de laatst genoemde ethiek vooral op de morele effecten van acties. Wanneer men het natuurrecht volgt, is met name de intentie om goed te doen belangrijk. De leidraad van wat moreel goed is, komt voort uit Gods plan voor de mensheid. Deze stelling geeft meteen een oplossing voor het filosofische probleem van de oorsprong van ethiek.

Ook oplossingen op de andere clusters van vragen komen aan bod. Het filosofische probleem van human nature werd bijvoorbeeld besproken door te stellen dat mensen rationele, sociale wezens zijn die streven naar de bevrediging van de vier fundamentele menselijke waarden; leven, voortplanting, gezelschap en kennis. Hierbij moet opgemerkt worden dat deze human nature niet de ultimatieve oorsprong van de mens is, aangezien de uiteindelijke verantwoordelijkheid daarvan bij God ligt.

Met betrekking tot filosofische problemen van het relativisme kan men stellen dat er, ondanks bestaande culturele diversiteit, een universele oorsprong is. Aangezien de mensheid fundamentele menselijke waarden hebben die geschapen zijn door God, is er dus ook sprake van universele ethische standaarden.

Problemen met betrekking tot wat moreel goed of fout is, kunnen worden opgelost met gebruik van de natuurwetten. Een actie is moreel goed, wanneer het in overeenstemming is met deze wetten. Wanneer een gecompliceerde situatie ontstaat, waarin niet geheel duidelijk is welke actie moreel goed of fout is, kan men gebruik maken van het principe van het dubbele standaard, het Pauline Principe en de gulden leefregel. De ethiek van het natuurrecht bevat daardoor veel praktische begeleiding.

 

Hoofdstuk 4: Sociale contract ethiek

Volgens sociale contract ethiek gaat het er bij ethiek om dat mensen deelnemen aan sociale contracten. Een actie of bepaald gedrag is moreel juist, wanneer het in overeenstemming is met dit sociale contract. Thomas Hobbes (1588 – 1679) is de eerste filosoof die een volledige ethische theorie ontwikkelde omtrent deze gedachtegang. Hij heeft zijn theorie, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Thomas van Aquino, niet gebaseerd op religieuze ideeën.

Een ander groot verschil met de ethiek van het natuurrecht, is Hobbes’ opvatting over human nature. Hobbes leefde in een tijd waarin de wetenschap steeds meer vorm kreeg. De nadruk kwam te liggen op empirisch onderbouwde argumenten en wetenschappelijke experimenten. Hobbes verzette zich dan ook tegen de ideeën van bijvoorbeeld Aristoteles, omdat hij deze ideeën normatief vond. Bovendien was hij van mening dat de leer van Aristoteles door de jaren heen geïdealiseerd werd en ver afstonden van daadwerkelijke wetenschap. Hobbes kon zich daarom ook niet vinden in het idee dat mensen van nature sociaal en rationeel zijn. Volgens Hobbes zouden we dat wel graag geloven, maar is de observeerbare werkelijkheid heel anders.

Hobbes gelooft wel in de fundamentele menselijke waarden van het leven. Mensen hebben ten allen tijden de drang te overleven. Volgens Hobbes overstijgt deze drang alles. In de huidige psychologie wordt dit ook wel psychologisch egoïsme genoemd; gedrag dat het eigen belang bevredigd is een belangrijk onderdeel van onze human nature. In de sociale contract ethiek is dit element zo belangrijk dat het de basis vormt voor een moreel principe.

Het principe van eigenbelang luidt als volgt; “Men moet altijd dat doen wat het beste is voor het eigen belang”. Dit betekent echter niet dat men kortzichtig en zelfzuchtig moet zijn. Op de lange termijn kan een actie die in eerste instantie niet als voordelig wordt beschouwd, wel in iemand eigen belang zijn.

Van de natuurlijke wereld naar een sociaal contract
Hobbes poogde ook de natuurlijke wereld op een wetenschappelijke manier te onderzoeken. Deze wetenschappelijke benadering verschilt ten op zicht van een theologische benadering, waarin de mensheid wordt gezien als uniek en verschillend ten opzichten van de natuur. Wetenschappelijke benaderingen gaan ervan uit dat de mensheid juist een onderdeel is van de natuur. Hobbes vraagt zich daarbij af hoe het leven er dan uit zou zien in een wereld in natuurlijke toestand. Hij is zelf van mening dat een wereld zonder regels, zonder overheid en zonder infrastructuur, ervoor zou zorgen dat ieder mens zijn natuurlijk drang zou volgen om alleen zijn eigen belangen te bevredigen. Omdat ieder mens van nature dezelfde behoefte heeft om eigen belangen te bevredigen, zijn alle mensen daar dus ook allemaal onbeperkt vrij in. Er is in deze natuurlijke toestand geen moreel goed of kwaad. Dit heeft als gevolg dat de natuurlijke toestand van de wereld, eigenlijk een toestand van voortdurende oorlog zou zijn, omdat iedereen alleen voor zichzelf kiest.

De mens is echter niet gebaat bij oorlog. Het is in het eigen belang van mensen om te leven in een veilige, stabiele wereld. Aangezien Hobbes de mensheid beschrijft als rationele wezens, ziet hij hierin ook de mogelijkheden om te ontsnappen aan de natuurlijke toestand van de wereld; ze gaan wederzijds voordelige sociale contracten met elkaar aan. Men geeft dus een deel van diens vrijheid op, maar de kans om het eigen belang na te streven wordt uiteindelijk toch groter. Volgens Hobbes is deze situatie, waarin de mensheid contracten aangaat met elkaar, toepasbaar op iedere sociale situatie. Dit is het principe van het sociale contract; “Men zou moeten participeren in sociale contracten”. Hobbes geeft hiermee ook aan dat puur egoïstisch gedrag dus niet voor iemand eigen bestwil is.

Hobbes neemt daarmee afstand van de verschillende wetten (goddelijke, eeuwige en natuurlijke) die Thomas van Aquino beschreef. Volgens Hobbes zijn er slechts twee wetten; wetten van de natuur, en wetten die ontworpen zijn door de mens.

Sociale contracten en rationaliteit

Alleen rationele wezens zijn in staat om contracten te ondertekenen. Wezens moeten

immers in het bezit zijn van rede, om te kunnen inzien dat het tekenen van sluiten van een

contract en het inperken van de eigen vrijheid toch voor diens eigen bestwil kan zijn. Een

sociaal contract tussen mens en dier, of tussen dieren onderling is volgens Hobbes

daarom uitgesloten. Bovendien kan alleen een rationeel mens inzien dat het breken van een

contract negatieve gevolgen kan hebben. Dit is voor Hobbes ook een reden om te stellen dat

sociale contract ethiek en het menselijk recht overlappen. Er moeten immers regels in

werking kunnen treden wanneer men regels uit een contract zou overtreden. Als het breken

van contracten zonder gevolgen zou blijven, zou de zelfzuchtige natuur van mensen er

immers voor zorgen dat ze dit ook constant zouden doen. Dat blijkt ook uit situaties waarin

het recht tijdelijk ontbreekt. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een enorme natuurramp

en waarbij de rechtsorde dus tijdelijk ontbreekt, breken er al snel plunderingen en chaos uit.

Voor Hobbes is dit hét bewijs dat mensen zonder geldende sociale contracten terugvallen

naar een natuurlijke toestand, waarin oorlog heersend is. Al met al betekent dit dus dat een

contract aan twee voorwaarden moet voldoen;

  1. Het moet afgesloten zijn tussen twee individuen die rationeel van aard zijn, en die dus de capaciteit hebben om de voorwaarden van dergelijke afspraken in te zien.

  2. Er moeten bepaalden mechanisme bestaan die in werking treden wanneer een contract geschonden wordt.

Sociale contract ethiek in de praktijk

Sociale contract ethiek is een praktische ethiek. Vanuit het eigen belang is het goed om

bepaalde regels te volgen en bepaalde afspraken te maken. Daarmee ontstaan

gedragsregels en bepaalde verwachtingen over hoe men zich ten op zichten van elkaar moet

opstellen.

Alle ethische standaarden in de wereld zijn vormen van sociale contracten. In eerste

instantie lijkt sociale contract ethiek vormen van cultureel of ethisch relativisme te omarmen,

omdat sociale afspraken in diverse samenlevingen kunnen verschillen. Maar sociale

contractdenkers gaan er ook vanuit dat - ondanks grote verschillen binnen samenlevingen –

de basis van ethische standaarden overal ter wereld voortkomt uit een sociaal contract. Dit

maakt de ethiek dus een vorm van ethisch universalisme. Dit is duidelijker uit te leggen als je

je bedenkt dat ethische relativisten van mening zijn dat men zich moet neerleggen bij de

folkway van een bepaalde samenleving. Wat goed en fout is, wordt bepaald door heersende

ethische standaarden binnen een samenleving en daar moeten de mensen binnen deze

samenleving zich aan houden. Volgens de sociale contract ethiek is het echter

gerechtvaardigd om tegen de folkway in te gaan wanneer deze als onrechtvaardig wordt

gezien.

Een contract is immers alleen een goed, rechtvaardig contract wanneer iedereen die

zich daarmee bindt ook bepaalde voordelen ontvangt. Het aangaan van een contract houdt

namelijk in dat men er ook een deel van hun vrijheid mee afstaat. Wanneer een contract als

onrechtvaardig wordt gezien, en er mensen zijn die niet van het contract profiteren, ligt het

dus ook niet in hun aard om zich hier wel aan te houden. Sociale contract ethiek gaat

daarmee dus in tegen het ethisch relativisme.

Conclusie

Hoewel het in eerste instantie niet in iemands aard zou liggen om vrijheid op te geven, levert een sociaal contract zoveel op dat het door rationele wezens toch als een meerwaarde wordt gezien. Voor de mensheid is het aangaan van sociale contracten immers een voorwaarden voor een veilig en stabiel leven, omdat er in de natuurlijke staat vele oorlogen zouden uitbreken.

Sociale contract ethiek behandeld alle clusters van filosofische problemen zoals die beschreven zijn in de introductie. Met betrekking tot de filosofische problemen van human nature, stelt Hobbes dat alle mensen uiteindelijk alleen bezig zijn met hun eigenbelang. Psychologisch egoïsme is dus zijn antwoord op deze filosofische problemen. Dit wordt ook wel eens rationeel egoïsme genoemd, omdat mensen door Hobbes bovendien gezien worden als rationele wezens. Alleen rationele wezens kunnen immers afspraken met elkaar maken en de voordelen hiervan inzien.

Problemen met betrekking tot de oorsprong van ethiek worden opgelost door te stellen dat ethische standaarden dus ontstaan door afgesloten contracten. Deze contracten zijn universalistisch, omdat men overal ter wereld als basis een sociaal contract heeft dat is afgesloten door rationele wezens die handelen uit eigenbelang. Problemen rondom relativisme worden daarmee dus opgelost. Hobbes wijst hierdoor het bestaan van ethisch relativisme af. Cultureel relativisme kan wel bestaan, omdat Hobbes niet ontkent dat sociale contracten er overal ter wereld anders uit kunnen zien en dus ook op een andere manier worden ingevuld. Het is echter niet zo dat bepaalde morele waarden en normen alleen geldig zijn binnen een bepaalde cultuur, en dat men daar niet tegen in mag gaan. Hobbes stelt namelijk dat, wanneer een contract onrechtvaardig is, het dus ook tegen de menselijke rationaliteit ingaat om zich er wel aan te houden.

Als antwoord op vragen over wat moreel goed of fout is, gaat Hobbes ervan uit dat een contract goed is, wanneer het in het eigenbelang dient. Een contract is fout wanneer het tegen het eigenbelang ingaat. Hierbij moet men echter wel inzien dat een contract in eerste instantie wellicht slecht lijkt, maar op de lange termijn toch goed kan zijn voor iemand eigenbelang. Met het opgeven van iemands pure vrijheid lijkt iemand immers niet gebaat, maar het kan belangrijke vrijheid en stabiliteit opleveren.

Hoofdstuk 5: Het utilitarisme
 

Het utilitarisme is een ethische stroming die in de 18e eeuw ontwikkeld werd door David Hume (1711 – 1776) en Jeremy Bentham (1748 – 1832). In overeenstemming met sociale contract ethiek, ligt de nadruk bij het utilitarisme op consequenties. De basis van deze ethiek is echter altruïstisch in plaats van psychologisch-egoïsme. Het utilitarisme gaat er dus vanuit dat mensen vanuit een wezenlijke onzelfzuchtigheid gestuurd worden. Zij beoordelen iets op rechtvaardigheid aan de hand van consequenties die het heeft op iedereen die erbij betrokken is. Bij sociale contract ethiek is iets goed wanneer iemand er zelf bij gebaat is, dat een ander er slechter vanaf komt is daarbij minder relevant. Een utilist kijkt ook naar de gevolgen die een actie voor anderen kan hebben.

Het utilitarisme gaat dus ook niet uit van een puur rationele human nature. Hume stelt dat rationaliteit alleen iemand niet kan aanzetten tot actie. In plaats daarvan zouden mensen gemotiveerd worden door verlangen, passie en emoties. Hume schreef daarover;

Reason is, and ought only to be the slave of the passions, and can never pretend to any other office than to serve and obey them” (Hume 1739:415).

Hume komt daarom tot de conclusie dat ethiek niet gebaseerd kan zijn op rationaliteit. Ethiek gaat over hoe we behoren te leven en over hoe we ons behoren te gedragen. Als ethiek te maken heeft met acties en gedrag, en als dit gedrag geleid wordt door gevoelens, dan moet ethiek dus ook te maken hebben met verlangen, passies en emoties. Hume’s ideeën gaan daarmee in tegen de eeuwenoude opvattingen dat ethiek gebaseerd is op menselijke rationaliteit. In plaats daarvan stelt hij dat de oorsprong van ethiek ligt in menselijke gevoelens. Deze gevoelens noemt hij ook wel sentimenten, en zijn ideeën worden daarom ook wel theorieën van morele sentimenten genoemd.

‘Zijn’ versus ‘behoren’
David Hume heeft zijn ethische theorie uiteengezet door een duidelijk onderscheid te maken in het gebruik van de woorden ‘zijn’ en ‘behoren’. Deze woorden zijn voor Hume onderscheidend. Zijn controversiële opvatting is dat ethiek niet over rationaliteit gaat, maar over hoe mensen zich behoren te gedragen en hoe ze behoren te leven. ‘Behoren’ geeft dus aan wanneer iets ethisch is. Rationaliteit koppelt Hume aan het werkwoord ‘zijn’. Door rationaliteit gaan mensen immers op zoek naar feiten, naar wat waar is. Vervolgens stelt Hume de drogreden van ‘zijn’ en ‘behoren’ op; “uit ‘zijn’ volgt geen ‘behoren’”. Hij bedoelt daarmee het volgende; alleen vanuit de logica en rede (zijn), kan men nog geen ethische conclusies (behoren) trekken. Als we ethische conclusies willen trekken, zullen we immers ook af moeten gaan op sentiment.

Sentiment, utiliteit en consequenties
Het utilitarisme gaat er dus vanuit dat ethiek om sentiment draait. Utiliteit verwijst echter naar de mate waarin iets bruikbaar is, naar de nuttigheid (utiliteit) er van. Jeremy Bentham heeft in zijn boeken precies uiteengezet wanneer een ethiek bruikbaar is. In de eerste plaats is een ethiek nuttig wanneer het iets oplevert waar je naar verlangt. Verlangen is een gevoel, en om onderscheid te kunnen maken tussen wat ethisch goed en fout is, moet je dus ook onderscheid kunnen maken tussen goede en slechte gevoelens. Bentham maakt dat onderscheid door te stellen dat goede gevoelens, gevoelens zijn die plezier opleveren. Dit noemt men ook wel het hedonisme. Slechte gevoelens zijn de gevoelens die pijn opleveren. Aangezien het utilisme een ethiek is die zich richt op consequenties, is een utilistische ethiek volgens Bentham dus een ethiek die voorschrijft dat mensen het plezier zouden moeten verhogen terwijl ze gevoelens van pijn zouden moeten verlagen.

Filosofische problemen over wat goed en wat fout is, worden dus beantwoord door te kijken naar de mate van plezier of pijn die een actie oplevert.

De gevoelens die we hebben ontstaan volgens Hume tijdens onze interactie met elkaar. Een mens kan iets daarom ook als slecht ervaren terwijl het hem of haar niet persoonlijk is aangedaan. Mensen zijn immers in staat mee te leven met een anders, en zich dus in te leven in andermans pijn. Dit is het utilitaristische idee van human nature. Daarmee wordt het psychologisch-egoïsme van de sociale contract ethiek dus verworpen.

Volgens Hume worden onze acties en gedrag gedreven door de gevoelens die het voor onszelf en andere kan opleveren. We kijken dus naar de bruikbaarheid/nuttigheid van onze acties. Rede en logica nemen daarbinnen wel een plek in, omdat bij het maken van keuzes dus altijd wordt beredeneerd in hoeverre het pijn en plezier op zal leveren en in hoeverre de acties dus bruikbaar zijn. Het principe van utiliteit luidt als volgt; “Men zou datgene moeten doen dat de meeste bruikbaarheid oplevert voor alle betrokkenen”.

Als men er hierbij vanuit gaat dat iedereen in eerste instantie op zoek is naar geluk, betekent dit dus dat we ons constant moeten afvragen of een actie wel bijdraagt aan iemands geluk. Geluk wordt daarbij gedefinieerd als een leven dat bestaat uit plezier. Een ongelukkig leven is een leven dat bestaat uit gevoelens van pijn. Het principe van utiliteit wordt daarom ook wel het principe van het grote geluk genoemd. Uiteindelijke draait het immers om de mate van geluk die een actie opbrengt.

Is het utilisme universeel of relativistisch?

Volgens critici van het utilisme komt de ethiek over als relativistisch. Een actie wordt immers

als ethisch gezien aan de hand van de consequentie van de actie voor alle betrokkenen. In

dat opzicht zouden alle acties als ethisch kunnen worden aangemerkt, omdat het er dus\

maar net aan ligt vanuit welk oogpunt je een actie beoordeeld. Dat zou de ethiek

relativistisch maken.

Voorstanders van het utilisme zijn het hier doorgaans niet mee eens. Zij wijzen in ieder geval het ethisch relativisme af, omdat ze wel uitgaan van een universele human nature. Overal ter wereld zijn mensen immers allemaal bezig met het vermijden van pijn en het maken van plezier. Daarmee is het utilisme dus eigenlijk een ethiek die hoort bij het universalisme. Ook de opvatting dat mensen in staat zijn zich in te leven in andermans pijn hoort hierbij; individuen zijn in staat hun eigen gevoelens te generaliseren naar de rest van de mensheid. Er zijn enkele uitzonderingen, waarin iemand een ander kan vermoorden zonder daarbij pijn te voelen. Volgens Hume zijn dit echter mensen die gedesensibiliseerd zijn, die ongevoelig zijn. Met die mensen is dus iets aan de hand.

Utiliteit en gelijkheid
Het utilisme gaat er van uit dat mensen met elkaar meeleven. Andermans pijn kan ingebeeld en gevoeld worden, ook als het niet direct bij iemand zelf gebeurd. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt, alle eigen gevoelens zijn generaliseerbaar. Dit houdt in dat het utilisme ervan uit gaat dat mensen aan elkaar gelijk zijn. Hier komt het principe van gelijkheid van pas; “er moet rekening gehouden met het belang van eenieder die wordt geraakt door een handeling en dit belang moet hetzelfde gewicht krijgen als dergelijke belangen van andere wezens”. Opmerkelijk hierbij is dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen menselijke en niet menselijke wezens, zolang de wezens maar de capaciteit hebben om gevoelens van pijn en plezier te ervaren. Het utilisme is daarmee dus een non-antropocentrische ethiek; een ethiek die de nadruk niet legt op mensen.

Dit is een verschil ten opzichte van eerdere ethische opvattingen, zoals bijvoorbeeld die van Aristoteles. Hij geloofde niet direct in gelijkheid onder alle mensen. Hoewel iedereen in principe de capaciteit heeft om deugden te ontwikkelen, geloofde hij ook dat het door de natuurlijke begaafdheid van mensen verantwoord was dat sommige mensen lager werden behandeld dan anderen.

Door het principe van gelijkheid en het principe van utiliteit, is het utilisme een praktische ethiek die antwoord geeft op vragen over wat goed en wat fout is. We zijn als mensen verplicht elkaar gelijk te behandelen, maar ook om rekening te houden met de pijn en het plezier van andere wezens. Mannen en vrouwen zouden daardoor overal ter wereld gelijke rechten moeten hebben, en aanhangers van het utilisme zouden vegetarisch moeten eten.

Conclusie
Het utilisme geeft oplossingen voor alle clusters van filosofische problemen. Problemen rondom human nature worden beantwoord door te stellen dat niet rationaliteit, maar sentimenten de meest belangrijke menselijke waarden zijn. Hierdoor zien utilisten human nature dus als altruïstisch en meelevend.

De oorsprong van ethiek wordt ook bekeken vanuit deze kern van sentimenten. Ethische standaarden worden uiteindelijk allemaal afgeleid van de menselijke emoties. Plezier en pijn zijn daarbij de belangrijkste goede en slechte emoties.

Met betrekking tot filosofische problemen van relativisme kan gesteld worden dat het ethisch universalisme afgewezen wordt, terwijl cultureel relativisme gesteund wordt. Utilisten ontkennen immers niet dat er verscheidenheid tussen samenlevingen bestaat in bijvoorbeeld culturele gebruiken. Ze zijn er echter van overtuigd dat alle gebruiken en ethische standaarden dezelfde oorspronkelijke basis hebben; sentimenten. Dit maakt het utilisme universalistisch aangezien uiteindelijk iedereen op zoek is naar dat wat de meeste bruikbaarheid (plezier en geluk) oplevert voor alle betrokkenen.

Hoewel het utilisme een theoretische basis heeft, is het een zeer praktisch ingestelde ethiek. Problemen met betrekking tot wat goed en wat fout is worden beantwoord door te stellen dat iedereen uiteindelijk op zoek is zoveel mogelijk plezier en zo min mogelijk pijn voor alle betrokken.

Hoofdstuk 6: Deontologie

Deontologische ethiek is een ethiek die zich richt op plichten. Volgers van deze ethiek gaan ervan uit dat het naleven van regels en het vervullen van plichten de belangrijkste ethische standaarden van een mens zijn. Dit staat tegenover de ethische stromingen uit de vorige twee hoofdstukken. Zowel de sociale contract ethiek als het utilisme leggen de nadruk immers op de uitkomst (consequenties) van een actie. Het zijn daarom consequentialistische ethische stromingen. Deontologie lijkt echter meer op de ethiek van het natuurrecht. Bij het beoordelen of een acties moreel goed of fout is, letten deze ethicus meer op de intentie van een actie dan op de uiteindelijke uitkomst. Het Pauline principe; “Het is niet moreel toelaatbaar om kwaad te doen zodat het goede mogelijk zal volgen”, is dus ook van toepassing op de deontologie.

Om te begrijpen waar de deontologie precies overgaat, is het belangrijk om te weten wat een plicht precies is. Plichten, of verantwoordelijkheden, horen vaak bij een bepaalde rol die we hebben in de maatschappij. Het zijn acties die we ondernemen, of die we juist niet mogen doen, puur omdat dat hoort bij die rol en bij wat er van ons verwacht wordt. Als moeder moet je doen wat het beste is voor je kinderen, als burger in Nederland moet je je aan de wet houden en als bijvoorbeeld arts moet je goed voor je patiënten zorgen.

In tegenstelling tot de ethiek van het natuurrecht zien volgers van de deontologie geen aanwijzingen dat de oorsprong van plichten liggen in het plan van God. Immanuel Kant (1724 – 1804), biedt een andere oplossing voor filosofische vraagstukken over de oorsprong van ethiek. Hij bekijkt de oorsprong van ethiek vanuit het bestaan van de meest unieke menselijke eigenschap. Hij stelt dat dat rationaliteit is. Omdat mensen rationele beslissingen kunnen maken over hun eigen acties, en dus ook de consequenties kunnen inschatten en afwegingen kunnen maken, beschikken mensen dus ook over vrije wil. En deze vrijheid is voor Kant een belangrijk gegeven bij het ontwikkelen van zijn deontologische ideeën.

Hij stelt dat alleen mensen beschikken over vrij wil, omdat dierlijke wezens niet in staat zijn rationele beslissingen te maken. Omdat ze daar niet toe in staat zijn, hebben ze dus ook geen verantwoordelijkheden en plichten. Mensen hebben dat wel, en omdat ze zich bewust zijn van de acties die ze ondernemen, zijn ze zich ook bewust van de plichten die daarbij horen. Volgens Kant gaat dit overigens niet gepaard met emoties. Puur door rede en rationaliteit ontstaan uiteindelijk plichten.

Categorisch imperatief
Kant maakt in zijn geschriften een tweedeling in het soort plichten (imperatieven) die bestaan. Er zijn imperatieven die absoluut zijn, je moet je er gewoon aan houden. Dit zijn absolute dwingende imperatieven. Ze gaan ten alle tijden op en gelden onder alle voorwaarden volgens Kant. Deze imperatieven noemt hij categorische imperatieven.

Er zijn volgens Kant ook hypothetische imperatieven. Dit zijn imperatieven die alleen gelden wanneer mensen bepaalde verlangens hebben. Deze imperatieven zijn dus niet ten alle tijden bindend, ze zijn contextafhankelijk. Een voorbeeld hiervan is; ik wil in de Verenigde Staten gaan wonen, dus ik moet verhuizen. Het imperatief om te verhuizen geldt alleen als ook daadwerkelijk het verlangen bestaat om in de Verenigde Staten een nieuw leven op te bouwen.

Een categorisch imperatief is niet context afhankelijk, omdat ethiek volgens Kant niet gaat over verlangens. Het gaat puur om het volgen van plichten, menselijke emoties spelen hierbij geen rol. Kant’s ethiek staat daarom ook wel bekend als een formele ethische benadering. Volgens hem is er daarbij maar één formele ethische regel; het categorisch imperatief. Hij beschrijft echter wel verschillende vormen van categorische imperatieven. Een van deze vormen luidt als volgt;

Categorisch imperatief; “Handel met betrekking tot alle personen op een manier die hen behandelen als doel op zichzelf, en nooit alleen als een middel om het doel van anderen te bereiken.” Dit is het principe van het respect voor autonomie en een categorisch imperatief dat zowel betrekking heeft op andere mensen als op de eigen persoon. Het slaat direct op de oorsprong van Kant’s ethiek, op de vrijheid en rationaliteit van alle menselijke wezens. Het wijst ons erop dat we mensen nooit als middel moeten gebruiken om een ander doel te bereiken. We moeten mensen dus respecteren om wie ze zijn en om de autonomie die ze bezitten. Dit principe geldt in veel verschillende situaties. Men mag een ander bijvoorbeeld niet manipuleren en bedriegen. Maar je mag ook geen belangrijke informatie achterhouden; je weerhoud mensen dan van het maken van vrije, rationele afwegingen en dat gaan in tegen de kern van menselijke waarden omdat mensen dan afhankelijk maakt van anderen. Autonomie en onafhankelijk zijn voor Kant ontzettend belangrijk, omdat men anders ook geen vrije wil heeft.

Een ander categorisch imperatief luidt; “Men moet de bereidheid hebben om persoonlijke regels of principes waarop het oordeel over handelen berust, in beginsel op iedereen gelijkelijk van toepassing te laten zijn. Dit is het principe van universaliseerbaarheid. Ook dit imperatief legt de nadruk op de vrije wil van de handeling en op consistentie. Een voorbeeld van de toepassing van dit imperatief is als volgt; Stel je voor dat je het prima vindt dat jij vanaf nu tegen eigen vrienden en familie de plicht hebt de waarheid te vertellen. Je vind het echter onzin om tegen onbekenden net zo eerlijk te zijn. Jij maakt het jouw persoonlijke regel om dus alleen tegen vrienden en familie eerlijk te zijn. Als men kijkt naar het principe van universaliseerbaarheid wordt het volgende afgevraagd; ben ik bereid dit in beginsel op iedereen gelijkelijk van toepassing te laten zijn? Het antwoord daarop is nee; want ook onbekenden van jou zullen dan niet eerlijk tegen je zijn. Een rationeel wezen zal daar niet mee instemmen. De plicht om aan iedereen de waarheid te vertellen is daarom een absoluut bindende plicht.

Het principe van universaliseerbaarheid geeft ook antwoord op filosofische problemen met betrekking tot het relativisme. Kant’s ethiek is een universalistische ethiek die het ethisch relativisme afwijst. Categorische imperatieven zijn immers absoluut bindend voor alle rationele wezens, ongeacht tijd, plaats of cultuur. Hij wijst cultuur relativisme niet af, en ziet bijvoorbeeld diversiteit in hoe samenlevingen goede en slechte kwaliteiten onderscheiden, maar de categorische imperatieven gelden voor iedereen gelijk.

Rechten en plichten
Als we kijken naar het principe van het respect voor autonomie, zien we dat dit eigenlijk inhoudt dat we andere mensen moeten respecteren. Dat betekent dat we andermans rechten moeten respecteren. Morele rechten van anderen, zorgen dus voor plichten. Andersom hoeft dit niet te gelden; als wij ergens een plicht toe hebben, hoeft dat niet direct te beteken dat anderen mensen daar rechten aan kunnen ontlenen. Een mens kan de plicht hebben anderen te helpen. Dit betekent niet dat ieder ander menselijk wezen recht heeft op die hulp. Andersom is het dus wel zo dat door de rechten van anderen, er plichten ontstaan.

Plichten kunnen opgedeeld worden in verschillende soorten plichten. Negatieve plichten zijn de plichten die vertellen dat we iets niet mogen doen; je mag niet moorden, niet liegen en niet stelen, bijvoorbeeld. Positieve plichten vertellen ons wat we wel moeten doen; respecteer ouderen, spreek de waarheid et cetera.

Naast negatieve en positieve plichten zijn er plichten die onszelf aangaan, en plichten die naar anderen toe gelden. Plichten die onszelf aangaan zijn bijvoorbeeld de plicht om eigen talenten te ontwikkelen, om goed voor jezelf te zorgen en om geen einde aan je eigen leven te maken.

Kant maakt ook onderscheid tussen directe en indirecte plichten. Directe plichten zijn plichten die gelden voor alle menselijke wezens. Indirecte plichten slaan op niet-menselijke wezens. Kant maakt scherp onderscheid tussen mensen en anderen wezens, door de nadruk te leggen op rationaliteit en vrije wil. Dieren bezitten die eigenschappen niet en in het principe van het respect voor autonomie verwijst hij daarom expliciet naar personen. Toch hebben we ook naar dieren toe wel enige plichten. Dat komt echter niet voort uit de directe plicht voor het dier op zich, maar omdat het uiteindelijk draait om respect voor menselijke waarden. We kunnen het bijvoorbeeld niet maken om het huisdier van een ander te verwonden. Dat ligt volgens Kant echter niet aan de plichten van het huisdier, maar aan de plicht die we hebben om ons tegenover de huisdierenbezitters netjes op te stellen.

Conclusie
Bij de deontologie zijn plichten belangrijker dan wat dan ook. Zelfs als iemand ondraaglijke pijnen zou lijden, is het niet moreel aanvaardbaar zelfmoord te plegen, omdat men de plicht heeft zich aan regels te houden die in beginsel op iedereen gelijkelijk van toepassing zouden kunnen zijn. Het gaat dus niet om het verkrijgen van plezier, of het vermijden van pijn, maar puur om het voldoen aan plichten. Alle vier clusters aan filosofische vragen worden met deze ethiek beantwoord.

Het probleem van human nature wordt beantwoord met de stelling dat alle menselijke wezens rationeel zijn, waardoor ze zich ook bewust zijn van de consequenties van hun handelen. Mensen zijn daardoor vrije autonome wezens, met plichten en verantwoordelijkheden.

Problemen met betrekking tot de oorsprong van ethiek worden ook behandeld. Kant stelt dat ethische standaarden uiteindelijk hun oorsprong vinden in die menselijke rationaliteit. Mensen zijn in staat afwegingen te maken, en de intentie van hun daden is daarom belangrijk. De categorische imperatieven geven vorm aan die rationele afwegingen.

Filosofische problemen van het relativisme worden opgelost door onderscheid te maken tussen ethisch en cultureel relativisme. Sommige plichten kunnen afhankelijk zijn van de context, maar omdat er ook een aantal plichten zijn die absoluut bindend zijn voor iedereen, wijst de deontologie het ethisch relativisme af.

Problemen over wat goed en fout is, worden opgelost door zich te richten op de intentie van een handeling. Iets is goed, als we de intentie hebben om ons aan onze plichten te voldoen. Het categorisch imperatief kan hierbij helpen. We handelen moreel goed, als we mensen behandelen met respect voor hun vrijheid en autonomie. We behandelen mensen dus als doel op zich, en niet als middel.

 

Hoofdstuk 7: Zorgethiek

Alle ethische stromingen die tot nu toe besproken zijn, ontwikkelden zich vóór de 20e eeuw. De ethiek die besproken wordt in dit hoofdstuk is wat dat betreft uniek; het ontwikkelde zich veel recenter. Zorgethiek is een ethiek die zich in eerste instantie ontwikkelde als kritiek op eerdere ethische stromingen. Deze stroming is ontwikkelt door feministen, als tegenhanger van de eerdere (masculiene) opvattingen van andere stromingen.

Voorstanders van de zorgethiek zien in het zorgen voor elkaar een uitgangspunt van ethiek. We zouden de nadruk moeten leggen op de relaties die we onderling aangaan en op dat we rekening moeten houden met de behoeften van de mensen met wie we in contact staan. De zorgethiek ziet het leven van een ethisch leven dus als een leven waarin we zorgen voor de mensen die dichtbij ons staan. Volgens feministen die achter deze stroming staan is dat een groot verschil met opvattingen tussen mannen en vrouwen. Terwijl vrouwen zich richten op de mensen in hun nabije omgeving, zouden mannen zich binnen de ethiek vooral richten op principes. De zorgethiek is daarom een ethiek zonder ethisch kernprincipe.

Zorgethiek is, net als David Hume’s utilisme, gebaseerd op gevoelens en emoties. Aanhangers van de zorgethiek zijn het dan ook eens met het utilisme als ze stellen dat ethische stromingen die zich richten op rationaliteit misplaatst zijn. Zorgethiek richt zich wel op andere gevoelens en emoties dan het utilisme. In die ethiek ligt de nadruk op goede en slechte gevoelens, terwijl de zorgethiek gaat over gevoelens van liefde. Het gaat dan ook niet perse om het vinden van zoveel mogelijk plezier, maar om het voelen van zoveel mogelijk vreugde. Vreugde is een gevoel dat mensen ervaren door hun interactie met anderen, het is dus niet perse gelinkt aan materiële zaken of fysieke objecten. Zorgethiek ziet als basis van human nature dus dat mensen van nature relationele wezens zijn.

Deze gedachten over de basis van human nature wordt onderbouwd met het argument dat mensen zonder contact met anderen niet kunnen overleven. Mensen worden immers hulpeloos geboren, als baby’s zijn ze constant afhankelijk van de zorg van andere mensen. Bovendien zijn we van naturen relationele wezens omdat we niet geboren als op zichzelf staand individu. Al bij de geboorte hebben we familiare relaties.

Volgens zorgethicus zijn dit concrete persoonlijke relaties, waarbij er een verzorger en een verzorgde is. De nadruk op het concrete aspect van relaties, houdt in dat het dus een zorgrelatie moet zijn waar beide partijen zich van bewust zijn. Een relatie waarvan een persoon zich inbeeld dat hij/zij een verzorgende taak op zich neemt, terwijl de zogenaamde verzorgde zich daar niet bewust van is en er dus ook niet op reageert, wordt gezien als een abstracte relatie. Voor een aanhanger van de zorgethiek vallen relaties met God ook onder de noemer van abstracte relaties, omdat God geen concrete behoeften heeft en ook niet concreet kan reageren op verzorgende handelingen.

Zorgethiek en principes
Zoals eerder gezegd is de zorgethiek een ethiek zonder kernprincipes. Het gaat immers om de concrete relaties die mensen met elkaar aangaan en de zorg die we geven aan de mensen die we lief hebben. Dit is vele male belangrijker dan dat we trouw blijven aan abstracte principes. Volgens Nel Noddings, een van de belangrijkste denkers over zorgethiek, zijn er door het geloven in verschillende principes al vele burgeroorlogen en andere conflicten uitgebroken. Het vasthouden aan principes zou een mannelijke manier van denken zijn, waarbij de behoeftes van de mensen om ons heen over het hoofd gezien. Een voorbeeld van deze kritiek is bijvoorbeeld de gedachten binnen de deontologie dat plichten horen bij een bepaalde rol.

Een vrouw moet voor haar kind zorgen, omdat die plicht nou eenmaal hoort bij haar rol als moeder. Volgens Nel Noddings is het echter een masculiene opvatting om hier op deze manier naar te kijken. Het moederschap is immers geen rol, maar een relatie. Er naar kijken in de vorm van rollen, maakt het onpersoonlijk en abstract. Het verzorgen van een kind is alles behalve dat. Een kind wordt niet verzorgt als plicht die ontstaat uit een rol, maar door de relatie die we met het kind hebben en de gevoelens die we voor dat kind hebben.

Met deze gedachten wijst de zorgethiek dus ook het principe van universaliseerbaarheid als basis van ethiek af. Dit principe is namelijk veel te abstract. Het is bovendien onmogelijk om een liefhebbende, verzorgende relatie te hebben met alle mensen. Het zijn de concrete persoonlijke relaties in het leven die voor deze ethiek echt gelden. Hierbij wordt dus ook de gedachten van het utilisme verworpen, omdat ook deze ethiek zich richt op alle menselijke en niet menselijke wezens met gevoelens. Utilisme wordt bovendien verworpen omdat het ervan uitgaat dat iets ethisch verantwoord is wanneer het zoveel mogelijk plezier voor alle betrokkenen oplevert, en zo min mogelijk pijn. Dit zou volgens de zorgethiek bijna een wiskundig principe worden, en dat is veel te abstract en rationeel. Hetzelfde geldt voor de sociale contract ethiek; zorgethicus gaan er vanuit dat we geboren worden in bepaalde relaties, van een contract is in het grootste gedeelte van deze relaties dus geen sprake.

Van alle ethische stromingen die tot nu toe beschreven zijn, komt zorgethiek het meest overeen met de deugdenethiek. In beide stromingen ligt er minder nadruk op ethische principes en acties, en meer op personen binnen relaties. De deugdenethiek zou alleen wel kunnen worden opgevat als een masculiene ethiek, waarbij het ontwikkelen van deugden voornamelijk geoefend wordt voor zelfverrijking en eigen talent ontwikkeling. Bij de zorgethiek ligt de nadruk veel meer op de zogenaamde sociale deugden, waarbij relaties met andere personen belangrijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld geduld, vrijgevigheid en sensitiviteit. Men zou de zorgethiek daarom als een vorm van deugdenethiek kunnen zien, waarbij de nadruk op concrete persoonlijke relaties ligt.

Zorgethiek en relativisme
Zorgethiek is een universalistische ethiek. In eerste instantie klinkt dat wellicht gek; zorgethiek legt de nadruk immers op praktische, concrete relaties en die kunnen in veel verschillende vormen bestaan. Het is echter toch universalistisch, omdat aanhangers van zorgethiek ervan uit gaan dat de gevoelens die bij een zorgrelatie horen geworteld zijn in de biologie van ieder mens. Het is een natuurlijk instinkt om mee te leven met degene die dichtbij ons staan, en dat instinkt hebben alle mensen. Een anders argument van het universalistische karakter van zorgethiek, bestaat uit de opvatting dat mensen van nature relationele wezens zijn. Aangezien ieder mens geboren wordt als afhankelijk en hulpeloos baby’tje, en deze baby’tjes zich alleen ontwikkelingen wanneer anderen voor hen zorgen, zijn de opvattingen van de zorgethiek dus universalistisch.

Het is belangrijk hierbij te onthouden dat universalisme losstaat van het principe van universaliseerbaarheid. Zoals eerder uitgelegd is zorgethiek namelijk wél universalistisch, maar gaat het in tegen het principe van universaliseerbaarheid. De zorgethiek gaat er immers vanuit dat dit principe te abstract is om vorm te kunnen geven aan de concrete, persoonlijke relaties van mensen. 

Conclusie
Zorgethiek ontstond als feminiene reactie op de meer masculiene eerdere ethische stromingen. De zorgethiek bekijkt ethiek dus vanuit een vrouwelijk oogpunt. Een kritiekpunt op de zorgethiek is dat het zich mogelijk alleen richt op de mensen die dichtbij ons staan, en dat het daarom geen volledige ethische stroming is. Virginia Held legde in haar boek echter uit dat ook binnen het openbaar bestuur gebruik wordt gemaakt van zorgethiek. Hoewel het zorgen voor mensen die we lief hebben het meest intens is, is ook het dienen van een samenleving een vorm van zorgen.

De zorgethiek levert antwoorden op alle vier clusters aan filosofische vragen. Human nature wordt beschreven door de nadruk te leggen op gevoelens. Mensen zijn wezens met gevoelens, die in staat zijn relaties te ontwikkelen en onderhouden. De gevoelens die ervoor zorgen dat mensen zich onderling aan elkaar binden, gevoelens van zorg en liefde, liggen in de oorsprong van ieder mens. Hiermee wordt ook de vraag van de oorsprong van ethiek beantwoord; de ethische standaarden zijn uiteindelijk gebaseerd op de gevoelens die verborgen liggen in de aard van ieder mens.

Zorgethiek is een universele ethiek, waarbij het ethisch relativisme wordt afgewezen. Ieder mens heeft immers basis behoeften, en ieder mens wordt geboren als afhankelijk van andermans zorg. Aangezien bovendien ieder mens geboren wordt binnen familiaire relaties, beantwoord de zorgethiek problemen omtrent het relativisme dus m et een universalistisch antwoord.

Filosofische problemen over wat moreel goed en fout is. worden in tegenstelling tot een aantal andere stromingen niet beantwoord aan de hand van abstracte principes. De beste manier om erachter te komen hoe je moreel kunt handelen, is door de behoeften en benodigdheden van de mensen om je heen te bekijken. Zorgethiek gaat ervan uit dat het leven van een moreel goed leven inhoudt dat je zorgt voor de mensen die dichtbij je staan.

 

Hoofdstuk 8: Conclusie

De ethische principes, theorieën, concepten en tradities zijn handige handvatten wanneer we te maken krijgen met ethische vragen en situaties. In ons dagelijks leven maken we vaak onbewust al gebruik van deze kennis. Iedereen heeft immers een bepaalde denkwijze ontwikkeld, waarbij sommige acties als goed, en sommige acties als slecht beoordeeld worden. Door de in dit boek beschreven ethische stromingen te leren kennen, kan men deze kennis nu veel bewuster in gaan zetten. In dit laatste hoofdstuk zal een situatie besproken worden waarbij vanuit de besproken ethische theorieën op verschillende manieren naar gekeken kan worden.

Casus: de doodstraf van een moordenaar
Stel je de volgende hypothetische situatie voor; Een man is op jonge leeftijd van het rechte pad geraakt en sloot zich aan bij een bende. In deze periode maakte hij zich schuldig aan verschillende criminele activiteiten. Nu zit hij in de gevangenis en is hij schuldig bevonden aan onder andere het vermoorden van vier burgers. Hem wacht te doodstraf. Hoe zouden aanhangers van de zes besproken ethische stromingen hier op reageren?

In de deontologie zou men kijken naar wie er verantwoordelijk is voor de moorden. De dader is een rationeel mens, met vrije wil om zelf te bepalen welke acties hij onderneemt. Hij is dus ook verantwoordelijk voor zijn eigen daden. Door hem schuldig te bevinden, en een straf toe te passen, respecteren wij de autonomie die de dader gehad heeft bij zijn eigen handelen. Het toepassen van de doodstraf is volgens de deontologie dus gerechtvaardigd.

Als men de situatie bekijkt vanuit het utilisme, kan men tot andere conclusies komen. Stel je bijvoorbeeld voor dat de dader in de gevangenis zijn leven gebeterd heeft. Hij schrijft kinderboeken over het gevaar van bendes en weerhoud jongeren daarmee om zich aan te sluiten bij dit soort criminele bendes. Een utilist zou stellen dat het afblazen van zijn executie en het in leven houden van de man, meer goede effecten heeft dan het uitvoeren van de doodstraf.

Vanuit het perspectief van de deugdenethiek zou men als volgt kunnen redeneren; men zou zich af kunnen vragen welke deugden de dader ontwikkelden en gebruikten in zijn periode bij de bende. Zat hij bij de bende omdat hij geen deugden ontwikkelde, omdat hij niet leerde hoe hij zijn gevoelens en acties onder controle kon houden? Had hij geen rolmodellen die hem goede deugden aanleerden? Het is voor een deugdenethicus belangrijk om te beseffen dat de dader nog steeds zelf verantwoordelijk is voor de eigenschappen die hij ontwikkelde. Dat geldt echter ook voor de eigenschappen die hij aanleerde in de gevangenis. Bovendien; beoefenen wij als samenleving een morele daad door het executeren van een mens? Hebben wij onze eigen gevoelens en acties dan wel onder controle?

Volgens de ethiek van het natuurrecht zouden we eerst moeten kijken naar het belangrijkste principe van deze wet; “we moeten acties ondernemen die de natuurlijke aanleg van de menselijke waarden te bevorderen”. Een van de natuurlijke aanleg van menselijke waarden is de drang om te leven. De dader handelt dus moreel goed als hij zijn executie probeert te voorkomen. Echter; de dader heeft het leven van vier anderen geëindigd, en hij is daarmee dus tegen de gulden leefregel in gegaan. Hij heeft anderen immers niet behandeld zoals hij zelf behandeld zou willen worden. Hij heeft daarmee dus moreel onjuist gehandeld. Wat zou de staat nu moeten doen? Is het voor de staat dan wel moreel juist om een mens te executeren, omdat hij anderen heeft vermoord? Volgens de ethiek van het natuurrecht zijn er twee principes die we kunnen toepassen op onduidelijke situaties. Ten eerste is dat het Pauline principe, waarbij we kijken naar de doelen en middelen van een handeling.

We kunnen dan stellen dat de staat een slecht middel gebruikt (executie) om een veel beter effect te bereiken (een veilige samenleving). Aangezien het Pauline principe stelt dat een doel niet alle middelen heiligt, zou dit dus moreel onaanvaardbaar zijn. Het tweede principe, is het principe van de dubbele standaard; “Het is moraal aanvaardbaar een actie uit te voeren die zowel een goed als slecht effect heeft, onder bepaalde voorwaarden”. Dit principe zou kijken naar de beoogde effecten en naar de intentie. Als het directe beoogde effect is om het leven van de dader te beëindigen, is het moreel onjuist. Echter, de staat heeft als intentie niet om iemand te doden, maar om de samenleving veiliger te maken. Dit een buitengewoon goed effect, waarbij het slechte effect indirect optreedt. Dat zou de executie volgens Thomas van Aquino dus moreel aanvaardbaar maken.

Volgens de sociale contract ethiek houden mensen – als rationele wezens – zich aan bepaalde regels (een contract) omdat ze geloven dat ze er (op de lange termijn) zelf beter van worden. Wellicht heeft de dader gedacht dat het hem geen voordeel opleverde om zich aan de wet te houden. Maar is het overtreden van de wet ook op de lange termijn voor rationele wezens voordelig? Aangezien de sociale contract ethiek er vanuit gaat dat contracten bestaan om het leven veiliger en stabiel te laten verlopen, en het overtreden van een wet die moord verbied, is dan moreel onjuist. Maar zou de staat wel moreel handelen als het overgaat tot executie? Dat antwoord zal afhankelijk van de context; een individu die zich afvraagt of de executie juist is, zal zich afvragen of hij er zelf beter van wordt als de dader geëxecuteerd wordt. Sommige mensen zullen stellen dat dit het geval is, omdat de samenleving er veiliger van wordt. Anderen zullen stellen dat het instellen van de doodstraf geen persoonlijk gewin oplevert, en zien er daarom geen voordelen in.

De zorgethiek zou in eerste instantie kijken naar de verschillende relaties die in deze situatie bestaan. De dader is een kind van iemand, heeft misschien wel broers en zussen of zelf kinderen. Hoe zouden we ons dan voelen als hem de doodstraf boven het hoofd hangt? Aan de andere kant hadden ook de slachtoffers relaties, ouders en vrienden en familie. Ook met hen leven we mee. Dat maakt de situatie bijzonder lastig. Het is belangrijk zich te beseffen welke vorm van actie een zorgethicus over het algemeen zou hanteren; zou een gewelddadige doodstraf bestaan in een samenleving waarin liefde en zorg belangrijk is? Vanuit dit perspectief zou aanhanger van zorgethiek zich inzetten voor het afschaffen van de doodstraf.

Tot slot

Uit deze situatie blijkt dat het maken van ethische afwegingen moeilijk is. Een situatie kan op verschillende manieren, en vanuit verschillende perspectieven bekeken worden. Bovendien kan nieuwe informatie of veranderende omstandigheden een rol spelen. Dat kan niet alleen moeilijkheden met zich mee brengen bij het kiezen van de juiste ethische richting, maar ook wanneer men vanuit één ethiek kijkt kan men balanceren tussen verschillende principes en opvattingen. Ethiek is daarnaast geen mechanisch hulpmiddel of wiskundig model, en de toepassing gaat dus ook niet via vaststaande schema’s. Er moeten daarom altijd bewuste afwegingen gemaakt worden bij de het oordelen over ethische dilemma’s.

 

Bron;

  • Deze Samenvatting bij Ethics: The Basics (Mizzoni) is geschreven in 2015

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Society and culture - Theme

Society and culture - Theme

Image
Summaries, study notes, internships, tips and tools for study and work in society and culture
Join WorldSupporter!
This content is related to:
Boeksamenvatting bij de 1e druk van Inleiding Bestuurlijke Ethiek van Becker
Samenvatting Communicatieprofessionals en Ethiek - Morele Communicatievraagstukken in Organisaties - Krabbe
Samenvatting Medische Ethiek
Check more of topic:
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1909 1