Law and public administration - Theme
- 12790 keer gelezen
Actief Rechten studeren is meer dan alles uit het hoofd leren, het betekent ook effectief en efficiënt studeren. Inhoudelijke verbanden kunnen leggen en het plaatsen van details in een groter geheel zijn bijvoorbeeld juridische vaardigheden die gaandeweg de studie ontwikkelt moeten worden.
Juridische vaardigheden zijn nodig bij het bestuderen van regelgeving en jurisprudentie, bij het oplossen van een casus, bij het opstellen van processtukken, bij het voorbereiden van pleidooien, bij het ontwerpen van contracten, etc. De basisvaardigheden om dit te kunnen zijn al opgedaan op de middelbare school, maar nu moeten de onderzoeksvaardigheden verder worden uitgediept. Het behandelen en presenteren van een onderwerp met eigen argumenten is nu niet meer voldoende, de argumenten moeten in een wetenschappelijke context geplaatst worden en er worden eisen gesteld aan de verantwoording van het onderzoek.
Een goede beheersing van de Nederlandse taal is enorm belangrijk voor een succesvolle rechtenstudie, omdat de student veel moet omgaan met bestaande teksten en zelf teksten moet kunnen produceren. Studenten die net beginnen aan het eerste jaar mogen er vanuit gaan dat zij beschikken over de volgende taalvaardigheden: hoofdgedachte van een tekst aanwijzen, inhoudelijke en functionele relaties tussen tekststukken benoemen, teksten samenvatten, argumenten en standpunten herkennen, de aanvaardbaarheid van een betogende tekst beoordelen, etc (VWO Syllabus centraal examen). Toch blijkt er een grote groep eerstejaars te zijn die onvoldoende in staat zijn zich schriftelijk uit te drukken. Zo is nauwkeurig, duidelijk en foutloos Nederlands kunnen schrijven enorm van belang. De Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam doen daarom hun best de taalvaardigheid van deze studenten bij te spijkeren. Hiervoor zijn talloze websites ontwikkeld ter ondersteuning. Een goed voorbeeld is de Taalwinkel: www.taalwinkel.nl.
De meeste aankomende studenten zijn alleen gewend om informatie op te zoeken met zoekmachines als Google. Het is dan wel snel, maar verschrikkelijk inefficiënt voor het zoeken naar adequate juridische informatie. Zo hebben termen als ‘persoon’ of ‘schuld’ een geheel andere juridische betekenis dan in de gewone omgangstaal. Google zal dit onderscheid niet maken, en daardoor zullen veel resultaten nutteloos zijn. Het vaststellen van geschikte zoektermen vereist dus specifieke aandacht. Ook moet er opgepast worden voor het gevaar van onbetrouwbare informatie; een mooi vormgegeven website wil niet zeggen dat de inhoud juridisch gezien adequaat is. Daar komt dan nog het probleem bij dat veel goede rechtswetenschappelijke informatie niet zomaar te vinden is met een zoekmachine op internet. Commerciële uitgevers stellen informatie slechts beschikbaar voor abonnees. Deze abonnementen zijn duur, maar via de juridische bibliotheek kunnen studenten vaak wel bij dergelijke commerciële informatiebronnen komen. Zoeken vanuit de juridische bibliotheek is dus aan te bevelen. Bepaal je informatiebehoefte en vraag zo nodig de bibliothecaris voor hulp. Vaak hebben zij al een lijst betrouwbare rechtswetenschappelijke informatie en databanken. Als er al wat informatie is verkregen, dan is het mogelijk om de nieuw gevonden termen in te voeren in een zoekmachine. Voor de studie Rechtsgeleerdheid zijn Google Scholar en Scirus geschikt. Hierbij komt er veel nuttige extra informatie, en worden slechte bronnen niet aangeboden.
Voor een goede zoekstrategie doorloopt men altijd de volgende stappen:
1. informatiebehoefte afbakenen
2. geschikte informatiebronnen kiezen
3. efficiënt zoeken binnen bronnen
4. beoordeling gevonden informatie
Naast het beoordelen van informatie op betrouwbaarheid en actualiteit (is dit stuk regelgeving bijvoorbeeld wel de officiële en oorspronkelijke versie?), moet er constant verantwoording worden afgelegd door een verwijzing. Hoe er correct verwezen moet worden naar de correcte bronnen, staat beschreven in de Leidraad voor juridische auteurs, uitgegeven door Kluwer. Deze leidraad is gratis te downloaden van het internet.
Naast een zelfstandige en kritische attitude is een zakelijke attitude eveneens gewenst tijdens de studie, alsook later in de praktijk. Een zakelijke houding heeft enkele voordelen. Zo biedt het bescherming, aangezien het niet is toegestaan in de academische wereld anderen persoonlijk aan te vallen. Zo’n negatieve uitspraak over een ander persoon is geen geldig argument, het is namelijk een drogreden ad hominem. Een zakelijke houding tegenover het werk van anderen, maar ook tegenover het eigen werk, is dus een pre. Men is dan beter in staat om zelfstandig goed werk af te leveren.
Wettenbundels bevatten slechts een selectie van het geschreven recht. Bovendien bevatten wettenbundels buiten wetten ook verdragen. Een algemeen begrip voor onder andere wetten en verdragen is regelgeving of regeling. Wettenbundels bevatten geen authentieke teksten van de regelingen. Een wettelijk voorschrift voor de geldigheid van wetten en verdragen is dat zij in een 'publicatieblad' bekendgemaakt moeten zijn. In Nederland zijn er volgende vier publicatiebladen:
- Staatsblad (minister van Justitie)
- Staatscourant (minister van Binnenlandse Zaken)
- Tractatenblad (minister van Buitenlandse Zaken)
- Publicatieblad van de Europese Unie
Deze bovenste drie publicatiebladen kunnen gevonden worden op www.officielebekendmakingen.nl. Ook het publicatieblad van de Europese Unie is digitaal te vinden, in meerdere talen. De Nederlandse vertaling is door de overheid gemaakt. Het heeft geen eigen rechtskracht, maar is informatief van aard.
Nieuwe wetten kunnen worden overgenomen in wettenbundels. Wettenbundels bestaan uit een compilatie van verschillende teksten uit de verschillende publicatiebladen. Wettenbundels voor het juridisch onderwijs zijn commerciële uitgaven. Inhoudelijk kunnen de wettenbundels van jaar tot jaar verschillen. Zo worden wetswijzigingen door uitgevers verwerkt in de wettenbundels. Eventuele ontbrekende regelingen zijn terug te vinden in elektronische databanken.
Sinds 1 januari 1993 gelden de Aanwijzingen voor regelgeving, waaraan wetgevingsjuristen zich moeten houden bij het opstellen van wetteksten. Het doel hiervan is meer eenheid in het uiterlijk en de terminologie van regelingen. De Aanwijzingen zijn op internet te vinden.
Het lezen van de Aanwijzingen kan bijdragen aan beter begrip van de wetteksten.
Lichaam: De artikelen van een bepaalde regeling bij elkaar genomen
Opschrift : Officiële naam van een regeling
Citeertitel: De door de regeling zelf ingevoerde verkorte titel. Deze titel is, indien aanwezig, terug te vinden in de laatste regel van het artikel. Bijvoorbeeld: "Deze wet kan worden aangehaald als de Gemeentewet". Formele citeertitels vindt men zelden in wijzigingswetten en niet in verdragen. Verdragen kunnen wel een informele citeertitel hebben.
Bronvermelding in wetenschappelijke teksten heeft twee hoofddoelen:
1. Controleerbaarheid bevorderen van wat de schrijver beweert.
2. Aangeven wanneer de schrijver steunt op werk van anderen.
De aanduiding 'Wet' in opschriften betekent dat de regeling afkomstig is van de formele wetgever van Nederland c.q. de Staten Generaal. Een 'Rijkswet' is afkomstig van de wetgever van het Koninkrijk der Nederlanden. Een 'Besluit' is een regeling met het karakter van een Koninklijk Besluit, afkomstig van de regering. Een regeling van de EG worden aangeduid als ‘Richtlijn’ of ‘Verordening’. Een ‘Verdrag’ is een in internationaal verband tot stand gekomen overeenkomst die voor Nederland in beginsel bindend is.
De datum van bekendmaking is de datum waarop het betreffende publicatieblad te verkrijgen is. De datum van ondertekening is de datum waarop het bevel tot bekendmaking wordt gegeven. Een wet bepaalt in beginsel haar eigen datum van inwerkingtreding, ofwel 'invoeringsdatum', in één van de laatste artikelen van de regeling.
Een wet kan ook op een nader te bepalen tijdstip in werking treden bij een koninklijk besluit. Het verschil tussen de data van ondertekening, bekendmaking en inwerkingtreding is bij verdragen nog groter. Hiervoor zijn nationale en internationale procedurele regels van toepassing. Verordeningen en richtlijnen van de EG treden in werking op de datum die zij daartoe bepalen of indien dit niet bepaald is op de 20ste dag volgend na de bekendmaking in het Publicatieblad.
De considerans vermeldt de beweegredenen voor het opstellen van de regeling. In Nederland wordt een considerans alleen opgenomen in formele wetten. Verdragen en EG regelingen bevatten altijd een uitgebreide considerans in de preambule.
Nadere informatie in de aanhef betreft de aanloop tot de totstandkoming van de regeling. Hieruit blijkt onder meer of de regeling een wet in de formele zin is. In de aanhef staat ook of en door wie er advies is uitgebracht. Tenslotte valt uit de aanhef af te leiden of er een verband is met hogere regelingen. Dit is te zien aan de formule 'gelet op'.
Het lichaam is de verzameling artikelen van een bepaalde regeling bij elkaar genomen. Begrip van de uiterlijke kenmerken van een regeling, zoals de nummering, draagt bij aan het begrip van de gehele regeling.
Vroeger werden alle artikelen van een wetboek of wetboek doorgenummerd door de Nederlandse wetgever. Inmiddels is dit aangepast naar een verdelingsmethode. Deze is soms ook van toepassing binnen afzonderlijke artikelen.
Het oude Burgerlijk Wetboek (BW) was wel in boeken verdeeld, maar van A tot Z volledig doorgenummerd. Het huidige BW is onderverdeeld in boeken. Elk boek begint weer met 'artikel 1'. Bij aanhaling van een artikel uit het BW moet dan ook het boek genoemd worden. De gangbare schrijfwijze hiervan is 2:1 BW (artikel 1, boek 2 BW). Eerst het boek, dan het artikelnummer.
Het woord 'boek' geldt alleen voor een deel van het Wetboek. Bij bijvoorbeeld de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dit anders. Omdat dit geen wetboek is, wordt er in plaats van boeken gesproken van hoofdstukken. Dus, 2:1 Awb betekent: Hoofdstuk twee, artikel 1 Awb.
Indien er wegens een wetswijziging een nieuw artikel moet worden ingevoegd, gebeurt dit over het algemeen door aan een bestaand artikelnummer een letternummering toe te voegen. Zo ontstaat dan in plaats van artikel 2, artikel 2a en 2b. Op deze wijze hoeft er niet bij ieder nieuw artikel een hernummering plaats te vinden.
Onder het niveau van de artikelen hangt nog één lagere onderverdeling van de regeling, de leden. Een artikel kan zo onderverdeeld zijn in bijvoorbeeld 4 leden. De wijze van aanhalen is dan, 2:1 lid 4 BW (Artikel 1, lid 4 boek 2 BW). Zodra het aantal leden voor een artikel te groot wordt, dient het volgens de Aanwijzingen te worden opgesplitst in meerdere artikelen.
Binnen (een lid van) een artikel staat vaak een opsomming. Deze opsomming wordt ook door middel van letters genummerd. Een voorbeeld hiervan is de verwijzing: Artikel 7:679 lid 2 aanhef en onder c BW. Dit betekent dat men verwijst naar onderdeel C van het tweede lid van artikel 679 van boek 7 BW.
Vaak wordt de betekenis van een artikel mede bepaald door de inhoud van andere artikelen. Belangrijk is om ervaring te krijgen in het begrijpen van wat men voor een goed begrip van het betreffende artikel nog meer moet weten. Hierbij kan de inhoudsopgave van een regeling van pas komen.
Naast de inhoudsopgave is het trefwoordenregister van het wetboek een handig hulpmiddel, hieruit wordt echter niet direct duidelijk in welke context de regeling geïnterpreteerd dient te worden. Bij het raadplegen van digitale databanken loopt men tegen hetzelfde probleem aan. Het combineren van digitale en papieren informatie is om deze reden aan te raden.
Wanneer een regeling begint met een algemeen deel, is het belangrijk om te lezen wat daarin staat. Hierin kunnen definitiebepalingen staan van de uitdrukkingen die worden gebruikt in het wetboek. Deze definitiebepalingen zijn te herkenning aan teksten als: ‘Onder ... wordt verstaan...’
Vaak bevat een regeling een artikel waarin is bepaald dat de betreffende regel ook van toepassing is op feiten waarvoor in andere artikelen een regel is gegeven. Over het algemeen hebben deze schakelbepalingen betrekking op andere artikelen in dezelfde regeling. Dit is echter niet altijd het geval.
Boek 3 en verder uit het BW zijn opgezet in een 'gelaagde structuur'. Dit betekent dat relevante bepalingen voor een bepaald onderwerp over meerdere boeken zijn verspreid. De meest algemene bepalingen staan voorop in boek 3. Deze worden specifieker uitgewerkt in de volgende boeken. Men leert deze structuur kennen en toepassen in het vermogensrecht. Voor wetgeving met een gelaagde structuur dient met een combinatie te maken van de relevante artikelen die op verschillende plaatsen te vinden zijn. Ook om deze reden dient een artikel nooit afzonderlijk gelezen te worden, maar in het groter geheel geplaatst te worden.
Jurisprudentie is gepubliceerde uitspraken van rechters. Het grootste deel van de uitspraken van Nederlandse rechters wordt 'vonnissen' genoemd. De uitspraken van rechters in gerechtshoven en de Hoge Raad worden 'arresten' genoemd.
Om drie redenen is bestudering van jurisprudentie complex:
1. methoden van publicatie van uitspraken zijn verschillend
2. de uitspraken worden gebruikt door niet-procespartijen
3. er is sprake van gelaagdheid in uitspraken van hogere rechters
De rechterlijke macht publiceert een kleine selectie uitspraken op internet. Er zijn ook commerciële sites en tijdschriften die uitspraken publiceren, zoals: Nederlandse Jurisprudentie, Administratief Rechterlijke Beslissingen en Rechtspraak van de Week.
Naast tijdschriften worden er ook jurisprudentiebundels uitgegeven. Over het algemeen worden de teksten van de uitspraken aangepast en voorzien van commentaren om het lezen makkelijker te maken.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) publiceert zelf al zijn uitspraken in Jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, zowel op papier als digitaal. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) worden gepubliceerd in Reports of Judgments and Decisions.
Alle uitspraken van het International Court of Justice worden gepubliceerd door UN Publications in: Reports of Judgments, Advisory Opinions and Orders of the International Court of Justice.
Rechtspraak en Jurisprudentie
Internationale uitspraken worden allemaal gepubliceerd omdat deze uitspraken van belang kunnen zijn voor partijen die geen partij zijn bij het proces.
In Nederland worden de uitspraken gepubliceerd indien zijn van belang kunnen zijn voor externe partijen. Bijvoorbeeld omdat een rechter een bepaalde uitleg geeft aan een wettelijke bepaling of omdat een rechterlijk een beslissing geeft die nog niet wettelijk is geregeld, waardoor andere partijen in andere rechtszaken gebruik kunnen maken van die beslissing. Het grootste deel van de uitspraken van Nederlandse rechters wordt echter niet gepubliceerd voor buitenstaanders, omdat het simpelweg niet interessant genoeg is. Het geldende recht kan vaak genoeg probleemloos worden toegepast en concrete zaken hebben meestal weinig nieuws te bieden. De terminologie is op dit punt van belang: sommigen reserveren het begrip ‘jurisprudentie’ voor die rechterlijke uitspraken, die wel concrete procespartijen overstijgen en invloed hebben op het geldende recht. Hoewel het begrip jurisprudentie dus op meerdere wijzen wordt toegepast gaat dit boek uit van jurisprudentie in de zin van uitspraken die het belang van concrete procespartijen overstijgen en van belang zijn in het geldende recht.
De eerste rechter die bij een zaak wordt betrokken wordt de rechter in eerste aanleg genoemd of rechter in eerste instantie. Latere rechters in dezelfde zaak worden rechters in tweede of derde instantie genoemd. De gelaagdheid van rechterlijke uitspraken ziet men het sterkst in uitspraken van de Hoge Raad. Deze bevatten een oordeel over de uitspraak van een rechter in hoger beroep, welke al een oordeel heeft geveld over een uitspraak van een rechter in eerste aanleg.
Eerste aanleg Tweede aanleg Derde aanleg
1. Civiel Recht en Strafrecht
Rechtbank of Kantongerecht Gerechtshof Hoge Raad
2. Bestuursrecht
Rechtbank Centrale Raad van Beroep of Raad van State
In het bestuursrecht kent men voorafgaand aan de Rechtbank nog een bezwaarschrift procedure bij het bestuursorgaan zelf. De Rechtbank fungeert dan als een beroepsprocedure. Dit heet nog geen hoger beroep, omdat er nog geen sprake is van een eerdere uitspraak van een rechter.
De zogenaamde vierde instantie, het EHRM, is slechts mogelijk indien men alle nationale rechtsmiddelen heeft uitgeput. Hierbij wordt het internationale recht toegepast en het Hof oordeelt of de staat in kwestie zijn verplichtingen, die hij bij het sluiten van het EVRM op zich heeft genomen, is nagekomen. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan moet de staat de burger schadevergoeding betalen.
Een bijzondere eigenschap van het procesrecht van het EHRM en het Internationaal Gerechtshof is de Angelsaksische processtijl. Over het dictum wordt besloten bij meerderheid, en bovendien kunnen opvattingen van rechters die tot de minderheid behoren, ook worden opgenomen. Zo kan een rechter die het niet eens is met de motivering van het dictum een ‘separate opinion’ laten opnemen in de uitspraak, of een ‘dissenting opinion’ als hij het helemaal oneens is met het dictum.
Voor het vinden van adequate jurisprudentie is nu niet meer vereist dat men gebruik maakt van betaalde databanken. Rechterlijke uitspraken zijn nu gemakkelijk op te zoeken op het internet. Toch zijn er een aantal specifieke acties nodig om een goed resultaat in de zoekopbrengst te krijgen. Vooral als men oudere jurisprudentie wil raadplegen, zijn commerciële databanken van belang. Daarbij is het zo dat deze websites zelden de ‘pure’ tekst van de uitspraak hebben opgenomen; vaak is hier een redactionele bewerking aan toegevoegd, om de lezer te helpen. Deze annotatie (ook wel ‘noot’ genoemd, zie verder) laat zien wat het belang is van een bepaalde uitspraak en kan ter ondersteuning van een bepaald standpunt dienen. Het ligt er dus aan welke juridische vragen men stelt voor het jurisprudentie onderzoek. Ook hierbij gaat het om verantwoording van de keuze.
Via Rechtspraak.nl (een gratis toegankelijke uitsprakendatabank) kan men uitspraken vinden van zowel internationale, Europese en Nederlandse rechters. Dit kan door onder het kopje ‘Uitspraken en registers’ te zoeken, of op de LJN-index te zoeken (LJN staat voor Landelijk jurisprudentie nummer). De hits zijn niet beperkt tot uitspraken op Rechtspraak.nl, maar beslaan veel verschillende jurisprudentie databanken, waaronder ook commerciële uitgevers. Deze zijn weer te gebruiken via de juridische bibliotheek.
De uitspraak van een rechter is een gemotiveerde beslissing over een zaak die is aangespannen door één van de procespartijen. De reden voor het aanspannen van een rechtszaak is een feit dat in de maatschappelijke werkelijkheid is gebeurd.
De eerste stap in het bestuderen van een rechterlijke uitspraak is vaststellen wat de feitelijke toedracht was van het geval dat aan de rechter is voorgelegd. Dit heet de ‘feitelijke vraag'.
Eerste deelvragen hiervoor zijn:
1. Wie zijn de procespartijen en wie is de initiatiefnemer en wie de verweerder?
2. Wat zijn blijkens de rechterlijke uitspraak de feiten die volgens de initiatiefnemer de aanleiding van het geding?
Een uitspraak bevat slechts een klein deel van de feitelijkheden over wat er aan de hand is geweest. Dit zijn de feiten die in juridisch opzicht het meest relevant voor de zaak zijn.
Een ruimere benadering van de feitelijke vraag is: ‘Welke feiten vormden blijkens de rechterlijke uitspraak voor een partij de feitelijke aanleiding voor het initiatief om haar wederpartij te betrekken in een procedure voor de rechter; welke rechterlijk uitspraak wilde zij bereiken met het initiatief en welke rechterlijke uitspraak wilde de wederpartij van de initiatiefnemer bereiken met haar verweer?’
Bij een uitspraak van een hogere rechter wordt er beslist over een uitspraak van een lagere rechter. Het is dan ingewikkelder om de feiten van de casus te achterhalen. De juiste deelvraag in een dergelijk geval is dan ook: ‘Wie zijn de procespartijen in het hoger beroep; welke rol hebben zij in de beroepsprocedure en welke processuele rol hadden partijen in eerste aanleg?’ Daarnaast is het van belang te weten wat de inhoud van de uitspraak in eerdere aanleg was, omdat dit de aanleiding is geweest om in hoger beroep te gaan. In de uitspraak in hoger beroep wijt de rechter over het algemeen een aantal overwegingen aan wat er in eerdere aanleg door partijen aan de orde is gesteld. Dit worden de feiten in 'de loop van het geding' of 'het verloop van de procedure' genoemd. Uitspraken van de Hoge Raad zijn meestal uitspraken in derde instantie. De Hoge Raad zal in uitspraken dan ook aandacht besteden aan de twee voorgaande uitspraken.
In het dictum staat de beslissing van de rechter. In nieuwere uitspraken wordt het dictum vaak aangeduid met het kopje 'beslissing', maar ook het kopje 'recht doende' wordt vaak gebruikt.
Voor juristen is het dictum vaak niet het belangrijkste onderdeel van de uitspraak. Zij willen weten wat het recht is dat nu, met deze rechterlijke uitspraak, geldt voor alle gevallen die gelijksoortig zijn aan het geval dat door de rechter is beslist. Een uitspraak wordt voor juridisch geïnteresseerde buitenstaanders pas interessant als de rechter zich heeft beziggehouden met een probleem in het geldend recht en daar een beslissing over neemt.
Er zijn verschillende rechters met verschillende stijlen van het formuleren van uitspraken. Een ouderwetse stijl voor strafrechters en civiele rechters is de zogenaamde 'O-dat-stijl'. Hierbij werd een hele gerechtelijke uitspraak geformuleerd in één doorlopende zin die werd ingeleid met: 'overwegende dat'. Ook de Hoge Raad had een ingewikkelde stijl van formuleren die nog steeds terug te vinden is in oudere uitspraken. Vanuit de samenleving worden echter steeds strengere eisen gesteld aan de begrijpelijkere formulering van uitspraken. De rechters formuleren daarom hun overwegingen nu in afzonderlijke zinnen.
De rechtsgebieden van het privaatrecht, het strafrecht en het bestuursrecht kennen elk hun eigen procedures die in het bijbehorend procesrecht zijn geregeld. In elk van die procedures gebruikt men andere namen voor de verschillende partijen, verzoeken aan de rechter, processtukken etc.
Het is dan ook aan te raden om bij het begin van het lezen van jurisprudentie notities te maken om deze later te kunnen raadplegen, zonder alle namen opnieuw op te hoeven zoeken. Al doende leert men de termen kennen.
Gepubliceerde gerechtelijke uitspraken gaan vaak gepaard met één of twee andere stukken die over de uitspraak gaan. De rechterlijke uitspraak staat echter centraal, de rest zijn toevoegingen.
De Hoge Raad krijgt voorafgaand aan de uitspraak een advies van de Procureur Generaal (of plaatsvervangend Procureur Generaal of Advocaat Generaal) om op een bepaalde wijze te beslissen, de Hoge Raad is niet gebonden aan deze adviezen.
Dit schriftelijk advies wordt bij de uitspraak van de Hoge Raad gepubliceerd. Dit advies heet de 'conclusie'. In deze conclusie wordt de feitelijke aanleiding voor het proces in eerste aanleg beschreven en een overzicht van de loop van de procedure gegeven. De juridische argumenten voor het beroep in cassatie worden besproken, alsook de relevante wettelijke bepalingen, jurisprudentie en vakwetenschappelijke literatuur. Dit dient ter ondersteuning van het advies aan de Hoge Raad. Deze conclusie biedt een schat aan informatie.
Noten
Elke gepubliceerde uitspraak kan zijn voorzien van noten. Dit zijn commentaren van over het algemeen een rechtswetenschapper. Deze worden ook wel 'annotaties' genoemd. De schrijver hiervan heet de 'annotator'.
Tot de standaardmethoden van het rechtswetenschappelijk onderzoek behoort ook het literatuuronderzoek. Hierbij bouwen auteurs op elkaar voort en verwijzen zij naar elkaar. De kennis over het onderwerp moet vergroot worden. Het is daarom van belang om voor elk rechtswetenschappelijk onderzoeksverslag aan te geven hoe deze zich verhoudt tot de reeds bestaande kennis. Dit fenomeen beperkt zich niet tot de rechtswetenschap, ook in de praktijk wordt er verwezen naar de literatuur, bijvoorbeeld bij de interpretatie van rechtsregels. Zo wordt dit deel van de juridische literatuur ‘doctrine’ genoemd. Deze doctrine is vooral te vinden in commentaren op rechtspraak en regelgeving.
Grof gezegd bestaan er in de literatuur twee kanten: rechtsdogmatische literatuur waarbij de nadruk ligt op de vraag hoe het geldende recht luidt of de literatuur waarbij er meer met een buitenstaanderspositie naar het recht wordt gekeken (een extern perspectief).
Voor juridische literatuur kunnen de volgende databanken van belang zijn:
Data Juridica (DJ)
Online Contents (OLC); via PiCarta
Het goed verantwoorden van literatuurgebruik staat voorop. De selectie zal altijd toegelicht moeten worden. Daarnaast is het belang dat er correct wordt verwezen naar de aangehaalde literatuur, om het plegen van plagiaat te voorkomen. Hiervoor wordt verwezen naar de Leidraad van juridische auteurs. Nauwkeurige bronvermelding dient naast de geïnteresseerde lezer ook de kritische lezer, die zich zal afvragen hoe betrouwbaar de bron is.
Eén van de belangrijkste voorwaarden voor het schrijven van een academisch onderzoeksessay is de zogenaamde 'academische attitude'. Hiermee wordt bedoeld dat men als schrijver zowel constaterend / beschrijvend te werk gaat alsmede beoordelend en waarderend. Een vereiste hiervoor is dat men met een kritische blik onderzoek doet, maar ook kritisch evalueert wat men zelf opschrijft.
Om op de juiste koers voor het essay te blijven is kritische zelfreflectie van belang. Systematisch gezien is de reflectie in de eerste instantie analytisch, zonder daarbij een waardeoordeel te geven. Voorbeelden hiervan zijn: 'Wat heb ik tot nu toe gedaan?' of: 'Hoeveel tijd heb ik eraan besteed?' Hierna volgen de evaluatieve vragen. Hierbij vraagt men zich meer af of de uitkomst van de analytische vragen bevredigend is. Dus bijvoorbeeld: 'Ben ik volledig geweest of heb ik iets overgeslagen?' of 'Heb ik genoeg tijd aan dit onderdeel besteed?' Door op deze wijze te werk te gaan ontdekt men over het algemeen al snel waar het onderzoek stagneert en om de problemen op te heffen. Een juiste benoeming van het probleem is daarvoor vaak al een goed hulpmiddel. Naast de kritische houding is ook een zakelijke houding van belang. Dit zorgt ervoor dat men de persoon loskoppelt van zijn of haar mening. Dit is ook bij uitstek een juridische houding.
Het doel van de voorbereiding is om de onderzoeksopdracht van een docent 'eigen' te maken. Hier maakt men de vertaalslag van opdracht van een docent naar 'wat ga ik doen met míjn opdracht?'.
Tijdens de juridische studie wordt verwacht dat onderzoeksessays altijd betogend van aard zijn. Op deze wijze wordt de juridische bestudeerde theorie in de praktijk toegepast. Het doel is om als student een beredeneerd standpunt in te kunnen ten aanzien van het (rechts)wetenschappelijke debat.
Het doel van een betogend essay is om de lezers te overtuigen van een bepaald standpunt of zelfs om een bepaalde actie te ondernemen.
Aangezien het om een wetenschappelijk betoog gaat, is de mening van de schrijver in zekere zin ondergeschikt. Het doel van een wetenschappelijk betoog is het overdragen van kennis. Hiervoor zijn sterke argumenten nodig, die niet zonder meer verworpen kunnen worden zonder tegenargumenten.
De richtlijnen en beoordelingscriteria zijn veelal hetzelfde. Deze richtlijnen moeten nauw gevolgd worden. Het begin is zoeken naar een geschikt onderwerp binnen een vak.
Zeker aan het begin van de studie kan het lastig zijn om bij een vak een inhoudelijk aansluitend onderwerp te vinden voor een essay. Docenten verwachten dat studenten over voorkennis beschikken van de vakken die in het curriculum voorafgaan aan het betreffende vak. Als student hoeft men nog niet het niveau te bereiken dat past bij een juridisch volleerd lezerspubliek, maar neem als uitgangspunt de rechtenstudent die twee jaar verder is in de opleiding.
Tijdens de voorbereiding kan men een planning opstellen. De belangrijkste vraag daarbij is: 'Hoe kom ik van dit stadium tot mijn einddoel?' Hierdoor houdt men de regie over het onderzoek in eigen handen. Het opsplitsen van de planning in meerdere deadlines kan daarbij goed helpen. Bijvoorbeeld: voorbereiding, literatuuronderzoek en schrijven van basisconcept en het finalisatie van het stuk. Ook tijdens het onderzoek zelf kunnen deadlines prettig werken, omdat men anders misschien te lang blijft hangen binnen een bepaald subonderdeel.
Het bepalen van een onderwerp levert vaak problemen op, omdat studenten op zoek zijn naar een bepaald onderwerp. De belangrijkste vragen bij het bedenken van een onderwerp zijn: 'Wat is mijn interesse in dit onderwerp?' en 'Past het onderwerp bij de onderzoeksopdracht?'
Sommige vakken en onderwerpen zijn interessanter voor een student dan andere.
Het helpt om een onderwerp te kiezen waar men al interesse in heeft en daarnaast is het een belangrijke tip hiervoor dat onderwerpen over het algemeen interessanter worden wanneer men zich er meer in verdiept.
Kort gezegd zijn er drie fasen in een geslaagde voorbereiding: experimenteren met de eigen gedachten, nieuwsgierig zijn naar wat daar uit zal komen, en er op tijd een grens aan stellen.
Voorwaarde voor een kwalitatief goed betogend essay, is dat men het onderwerp klein genoeg houdt om het essay op te bouwen met sterke argumenten. Wanneer het onderwerp te breed is, dreigen de argumenten meer oppervlakkig te worden, omdat het lastig is om over de hele linie een helder standpunt in te nemen. Afbakenen betekent steeds verder specificeren.
Dit kan ten eerste door de journalistieke vragen te stellen; 'wie, wat, waar, wanneer en hoe'. Een tweede methode is de zogenaamde 'fuikmethode'. Hierbij kiest men een onderwerp, om daarna op te sommen welke deelonderwerpen daar onder kunnen vallen. Hiervan kiest men weer één onderwerp, waarna men eenzelfde deelopsomming maakt.
Bijvoorbeeld: Rechtspraak, hieronder volgt constitutionele rechtspraak, daaronder valt bijvoorbeeld constitutionele vorming van wetten, etc. Verdere specificatie is dan nog mogelijk door een bepaling van tijd en plaats.
Om te bepalen of één of meer potentiële onderwerpen daadwerkelijk geschikt zijn kan men in gedachten experimenteren met de onderwerpen. Hiervoor vraagt men zich of men zich op dat moment kan voorstellen welk standpunt men zou gaan verdedigen. Voor minder bekende onderwerpen zal nader verkennend onderzoek nodig zijn.
De grootste valkuil hierbij is dat men steeds meer wil weten over een onderwerp en al doende het doel van het onderzoek uit het oog verliest. Om niet af te dwalen kan men zich constant de vraag stellen: 'kan ik mij voorstellen welke stelling ik hierover ga verdedigen?'
Probleemstelling, onderzoeksprobleem en onderzoeksvraag zijn in wezen hetzelfde. Bij een betogend essay weet de schrijver al wat hij wil overbrengen en daardoor is het makkelijker om tot een onderzoeksvraag te komen.
Het onderzoek bestaat met name uit het verzamelen van argumenten voor het ingenomen standpunt. Net als met het bepalen van het onderwerp, moet de onderzoeker niet te snel zijn met het formuleren van de onderzoeksvraag.
Potentiële onderzoeksvragen kunnen getest worden op geschiktheid.
Deze test geschied door middel van vier vragen:
1. Ten eerste kan de onderzoeker zich afvragen of de onderzoeksvraag zich leent voor een betoog. Een vraag als 'Welke argumenten worden aangevoerd voor ...... ?' Een dergelijke vraag leidt tot een uiteenzetting in plaats van een betoog. In plaats daarvan zou men kunnen stellen: 'Zijn er (goede) redenen voor .... ?' Een antwoord hierop moet omkleed worden met argumenten.
2. Ten tweede vraagt de onderzoeker zich af of de onderzoeksvraag onderzoekbaar is binnen het vakgebied van de opdracht. Hierbij is met name van belang om uit te vinden of er geaccepteerde bronnen zijn die bruikbaar zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag.
3. In de derde testvraag gaat de onderzoeker na of de onderzoeksvraag en het beoogde antwoord precies op elkaar aansluiten.
4. De laatste vraag draait om de relevantie van het onderzoek. Dus: 'Wat is de reden voor dit onderzoek?'. De onderzoeksvraag dient betrekking te hebben op een echt probleem in de theorie en praktijk van het recht.
Bij een positieve score voor de vier vragen kan de onderzoeksvraag voorlopig als geschikt beschouwd worden. Resultaten van het onderzoek kunnen er echter altijd voor zorgen dat de probleemstelling aangepast moet worden.
Naast de centrale onderzoeksvraag is het van belang om nadere vragen te ontwikkelen die bijdragen aan de sturing van het onderzoek. Dit kunnen subvragen zijn, die qua niveau ondergeschikt zijn aan de hoofdvraag. De vragen die nevengeschikt zijn aan de hoofdvraag worden deelvragen genoemd. De nadere onderzoeksvragen dienen wel een uitwerking te zijn van de hoofdonderzoeksvraag. Deze moeten ten dienst staan van de probleemstelling van het gehele onderzoek.
Voor een sterk betoog is het ook van belang dat de onderzoeker tegenargumenten voor zijn standpunt op goed beredeneerde wijze verwerpt.
Ook voor de nadere onderzoeksvragen is een geschiktheidtest te formuleren:
1. Ten eerste: 'Draagt het beoogde antwoord op deze potentiële onderzoeksvraag iets bij aan de beantwoording van de hoofdvraag?'
2. Ten tweede: 'Kan ik deze nadere onderzoeksvraag door middel van geaccepteerde bronnen beantwoorden?'. En als dit zo is: 'Welke bronnen zijn dit en wat is de relevantie daarvan voor de beantwoording van de vraag?'
In het werkplan worden de resultaten van het vooronderzoek vastgelegd als beginsituatie voor het hoofdonderzoek. Daarnaast komt hierin een zo realistisch mogelijke tijd - en plaats planning. Het plannen is een proces. Tijdens het onderzoek kan blijken dat de planning aangepast moet worden.
Het hoofdonderzoek is voornamelijk uitvoerend van aard en gebaseerd op het vooronderzoek. Om een standpunt te kunnen verdedigen dient men dit te baseren op voor de rechtswetenschap geaccepteerde bronnen. Dit zijn bronnen van regelgeving, jurisprudentie en juridische literatuur.
Een veel gemaakte vergissing is dat studenten vergeten dat zij uitspraken behoren te doen over regelgeving en jurisprudentie in plaats van deze slechts aan te halen. Bij literatuuronderzoek is het van groot belang geen plagiaat te plegen. Dit risico loopt men vooral als men bijvoorbeeld een artikel tegenkomt waarin dezelfde mening staat als die men zelf wil verdedigen.
Een dergelijk artikel kan worden gebruikt als argument ter ondersteuning van het eigen standpunt. Beweringen van andere auteurs mogen echter nooit direct overgenomen worden. Dan is het simpelweg plagiaat.
Ook het herformuleren van beweringen van een ander valt onder plagiaat, hetzij onopzettelijk. Ook als er in de voetnoot verwezen wordt naar de originele schrijver. Schrijven zonder plagiaat betekent schrijven over de tekst van een ander. Men onderzoekt de teksten.
De argumenten van verschillende auteurs kan men dan zonder problemen tegen elkaar afwegen. Parafraseren is in dat geval geen probleem en heeft de voorkeur boven citeren. Letterlijke citaten kunnen alleen gebruikt worden indien het voor begrip van de tekst noodzakelijk is om het origineel te lezen.
Een citaat dient altijd tussen aanhalingstekens te staan en voorzien te zijn van een voetnoot.
Schrijven tijdens het bronnenonderzoek is waardevoller dan de beginnende student denkt. Het formuleren van argumenten voor het betoog dwingt de schrijver om bewust na te denken over de waarde van de bron. Ook kunnen denkfouten beter opgemerkt worden als gedachten worden opgeschreven. Door te schrijven werkt men aan zelfsturing. Dit vereist wel enige flexibiliteit en het besef dat wat net geschreven is, later weer kan worden verworpen. Het schrappen van grote lappen tekst is dan ook geen taboe.
Zo krijgt de schrijver steeds meer grip op zijn eigen tekst. Deze tekst is een verzameling van ideeën; niet het uiteindelijke onderzoeksessay.
Het komt uiteindelijk in de laatste fase van de opdracht neer op het essay.
Van belang hierbij is dat het geheel een leesbaar en gestructureerd verhaal wordt. Deze structuur wordt niet bepaald door de onderzoeksvragen. Deze dienen slechts als materiaal voor het betoog. De onderzoeker gebruikt de resultaten in argumenten voor het betoog.
Een tekstplan helpt om structuur te brengen in een essay. Dit is een soort samenvatting van wat er in de tekst komt te staan, onderverdeeld in een inleiding, kern en conclusie. Hier blijkt soms dat niet alle onderzoeksresultaten geschikt zijn om meegenomen te worden in het eindresultaat. Omdat een onderzoek vaak veel materiaal oplevert is het van belang hieruit een strenge selectie te maken.
Bij het maken van een selectie helpt het om het lezerspubliek in gedachten te houden. De onderzoeker switcht dus continue tussen de rol van onderzoeker en die van lezer. Na het opstellen van het basisconcept van het essay is er idealiter nog tijd om het essay te herzien naar aanleiding van eigen inzichten en commentaar van anderen.
De inleiding dient als introductie van het onderwerp, de probleemstelling en nadere onderzoeksvragen. Daarnaast legt de onderzoeker de reden voor het onderzoek toe. Het middenstuk, de kern, bevat slechts de argumentatie voor het betoog. De conclusie slaat volledig terug op de inleiding en de kern. Hierin staan de antwoorden op de in de inleiding gestelde vragen, onderbouwd met de argumenten uit de kern.
Om een essay lezersvriendelijk te laten zijn dient de tekst zo duidelijk mogelijk te zijn en de lezer zo veel mogelijk tijd te besparen. Opmaak is hiervoor van cruciaal belang. Indeling in hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen is hierom aan te raden.
Door het aanbrengen van een dergelijke onderverdeling ziet de schrijver zelf ook of er een duidelijke structuur in het stuk zit. Aan alinea's dient extra aandacht besteed te worden, omdat dit de momenten zijn waarop de lezer gedwongen pauzeert, hetgeen ook een pauze in zijn aandacht betekent.
Door middel van het werken met tussenkopjes en verschillende opmaak van de letters kan de schrijver de lezer helpen met het lezen van de tekst. Taalfouten zijn bijzonder afleidend voor een lezer.
Buiten de inleiding, kern en conclusie, bevat een essay nog voorwerk: een voorblad en een inhoudsopgave. De bronnenlijst en eventuele bijlagen vormen het nawerk.
Op het titelblad staan minimaal de titel en een eventuele subtitel, de naam van de schrijver, de plaats en de datum. Een voorwoord is optioneel en maakt het essay een stukje persoonlijker. Het voorwoord wordt voor de inhoudsopgave geplaatst. Het maakt geen deel uit van het betoog. De inhoudsopgave is van groot belang. Zowel voor de duidelijkheid voor de lezer, als voor de schrijver, om een overzicht te hebben van het stuk en na te gaan of de indeling logisch is.
Het nawerk van het essay bevat een titellijst van de geraadpleegde bronnen. Deze zijn apart ingedeeld per soort. Bijvoorbeeld een jurisprudentielijst en een wetsartikelenlijst. Deze laatst hoeft overigens alleen te worden opgenomen indien daarvoor een specifieke reden is.
Begeleiding door een docent heeft tot doel dat studenten hun kennis, inzicht en vaardigheden steeds verder ontwikkelen om toe te werken naar werken als zelfstandig juridisch academicus. Een docent verwacht daarom dat de student enig onderzoek doet, alvorens een vraag bij de docent neer te leggen. De student is vaak met name bezig met de inhoud van het stuk, terwijl de docent bezig is met de ontwikkeling van de student.
Tijdens het opstellen van het onderzoeksessay kan het een goed idee zijn om anderen om commentaar te vragen. Voor het geven van commentaar op een juiste manier is goede voorbereiding nodig. Belangrijk is hierbij te beseffen dat het commentaar bruikbaar moet zijn voor het einddoel van de schrijver.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1236 |
Add new contribution