Society and culture - Theme
- 2436 keer gelezen
Sociologie heeft als studieobject het sociaal systeem. Het sociaal systeem is het geheel aan menselijke interactie binnen een bepaalde structuur en cultuur, ook wel samenleving of maatschappij genoemd.
Een samenleving bestaat uit sociale groeperingen die onderling een wisselwerking hebben (met betrekking tot sociaal gedrag) binnen bepaalde kaders en gedragingen. Hieronder worden deze elementen uiteengezet.
Sociale groeperingen kunnen worden opgedeeld in categorieën, collectiviteiten en groepen. Door de wisselwerking tussen onderlinge sociale groeperingen kan sociologie gekenmerkt worden als wetenschap die zich richt op gedrag.
Structuur is een kader waarbinnen sociale wezens relaties tot stand brengen. Cultuur wordt vervolgens tot stand gebracht, doordat voor hen geldende waarden en normen worden uitgewisseld. Dit zorgt voor het ontstaan van verwachtingen in gedrag die uiteindelijk in bepaalde doeleinden moeten uitmonden.
Het opnemen van sociale wezens in een voor hen nieuwe cultuur staat bekend als socialisatie. In een dergelijke cultuur wordt men verwacht zich te houden aan vastgestelde verwachtingen die bij een bepaalde sociale rol horen. Een intern rollenconflict ontstaat wanneer verwachtingen voor één rol tegenstrijdig zijn. Een extern rollenconflict ontstaat wanneer de verwachtingen van meerde rollen elkaar tegenspreken.
De sociologie maakt gebruik van structureel-culturele analyses als benaderingswijze. Hierbij wordt de aandacht gericht op bepaalde aspecten van samenlevingen, zoals het vormen van systemen, structuren en culturen. In sociale gedragswetenschappen kunnen fenomenen zoals structuur en cultuur met elkaar verstrikt zijn. Zo heeft structuur duidelijk invloed op het ontstaan van cultuur binnen deze vaste kaders. Bovendien is het ook van belang te realiseren, dat er naast structuur en cultuur andere factoren zijn die sociale interactie beïnvloeden. Een sociologie is slechts een aspectwetenschap, omdat overige aspecten, onder ander van biologische- en geografische aard, minder belicht worden.
De verschillende wetenschappelijke benaderingswijzen die sociologie een wetenschappelijk karakter geven, zijn van een logische, theoretische en empirische aard.
Sociologie volgt een logische aanpak, omdat het vasthoudt aan de voorwaarde van consistentie. Daarnaast kan het een theoretische aanpak hebben, omdat het probeert een verklaring te geven voor bepaalde causale verbanden. Sociologie kan tevens van empirische aard zijn in zoverre de uitspraken controleerbaar zijn door steun van feiten.
Een ander belangrijk aspect van het wetenschappelijk karakter van Sociologie is waardegebondenheid. Net als in natuurkundige wetenschappen wordt er tot een zekere hoogte belang gehecht aan de testbaarheid, duidelijkheid en falsificeerbaarheid van uitspraken. Deze waardegebondenheid wordt echter gedurende het hele onderzoek beïnvloed door eigen interpretaties van de onderzoekers. Wanneer ethische besluiten genomen moeten worden, laat dit ook ruimte over voor vrije interpretatie van bovengenoemde wetenschappelijke waarden.
Waardevrijheid pleit voor objectiviteit tijdens het onderzoek. Waardebepaling door de onderzoeker mag niet zijn uitwerking hebben op de uiteindelijke uitkomsten van een onderzoek. Max Weber (1919) was van mening, dat de wetenschapper zich enkel dient bezig te houden met het achterhalen van de waarheid.
Door het nastreven van waardegebondenheid en waardevrijheid mag echter niet worden geconcludeerd dat wetenschap boven politiek handelen staat. De zoektocht naar de waarheid kan echter wel dienst doen als toezicht op het handelen van sociale wezens die zekere doeleinden voor de samenleving willen bereiken.
Onderzoek naar sociologische verschijnselen kan verschillende uitgangspunten hebben.
Het eerste uitgangspunt is objectgericht. Hierbij worden sectoren van een samenleving onderzocht, bijvoorbeeld onderzoek naar onderwijs, gezin of beleid. Het tweede uitgangspunt is de manier waarop het object benaderd wordt. Door het positivisme te gebruiken (als uitgangspunt) streeft men naar intersubjectiviteit. De Kritische maatschappijtheorie is een benadering die sceptisch is tegenover waardevrijheid tijdens een onderzoek.
Een ander uitgangspunt heeft betrekking op het onderscheid tussen een macro- meso- en microperspectief in de sociologie. Macro-sociologie kijkt naar de samenleving als geheel. De meso-sociologie richt zich op middelgrote samenlevingen, zoals scholen en bedrijven en de micro-sociologie besteedt aandacht aan kleine samenlevingen, te weten een gezin of een klas.
Onderzoek naar deze sociologische verschijnselen kan met verschillende onderzoeksmethodes ondernomen worden. Gegevens die al verzameld zijn door anderen kunnen geanalyseerd worden, maar het onderzoek kan ook bestaan uit gegevens die zelf nog vergaard moeten worden voor de analyse. Daarnaast kan er ook een verschil zijn in hoe het onderzoek wordt vormgegeven. Men kan onder andere kiezen uit case studies die sterk kwalitatief van aard zijn en surveys die een kwantitatief karakter hebben.
1.Binnen de sociologie zijn er twee begrippen die men als centraal zou kunnen beschouwen. Welke begrippen zijn dit? Licht deze toe.
Dit zijn structuur en cultuur. Structuur en cultuur zijn de belangrijkste elementen van een samenleving. Ze zorgen voor de kaders waarbinnen waarden en normen met elkaar uitgewisseld kunnen worden.
2.Welke andere wetenschappen hebben het menselijk samenleven als hun studieobject?
Onder andere economie, sociale psychologie, antropologie en sociale pedagogiek hebben ook menselijk samenleven als studiegebied.
3.Wat houdt de verstrengeling van structuur en cultuur in?
Wanneer een structuur tot stand wordt gebracht, ontstaat een cultuur, doordat het onvermijdelijk is om niet de voor hen geldende waarden en normen uit te wisselen binnen bepaalde kaders waarin men met elkaar communiceert.
4.Tot welke hoogte is de sociologie waardegebonden en wanneer doen zich ethische momenten voor?
In zoverre dat wetenschappelijke waarden in tegenstelling tot “alledaags” denken wordt gehanteerd in de wetenschapsbeoefening. Tijdens het hele proces van het onderzoek worden de waarden beïnvloed, bijvoorbeeld tijdens de keuze of resultaten van een onderzoek wel openbaar moeten worden gemaakt.
5.Hoe kijkt Weber aan tegen waardegebondenheid en waardevrijheid in sociologie als wetenschap?
Volgens Weber mag de wetenschapper niet de gewenste doeleinden formuleren. Hij dient enkel op te treden als onderwijzer en niet als aanvoerder van bepaalde persoonlijke gewenste uitkomsten.
Sociaal systeem
| Het geheel aan menselijke interactie binnen een bepaalde structuur en cultuur, ook wel samenleving of maatschappij genoemd.
|
Samenleving
| Bestaat uit sociale groeperingen die onderling een wisselwerking hebben (met betrekking tot sociaal gedrag) binnen bepaalde kaders en gedragingen. |
Structuur
| Kader waarbinnen sociale wezens relaties tot stand brengen. |
Cultuur
| Waarden en normen worden uitgewisseld. Dit zorgt voor het ontstaan van verwachtingen in gedrag die uiteindelijk in bepaalde doeleinden moeten uitmonden.
|
Socialisatie
| Het opnemen van sociale wezens in een voor hen nieuwe cultuur. |
sociale rol
| Vastgestelde verwachtingen die bij een bepaalde horen, waar men zich aan dient te houden. |
Aspectwetenschap
| Een wetenschap die een enkel aspect belicht. |
Waardegebondenheid
| Er wordt belang gehecht aan de testbaarheid, duidelijkheid en falsificeerbaarheid van uitspraken. |
Waardevrijheid
| Deze waarde pleit voor objectiviteit tijdens het onderzoek |
Positivisme
| Streven naar intersubjectiviteit. |
Kritische maatschappijtheorie
| Staat sceptisch is tegenover waardevrijheid tijdens een onderzoek.
|
In de periode van het begin van de jaartelling tot ca. 1500 was er tot op een bepaalde hoogte nagedacht over menselijk samenleven. In de Griekse Oudheid werd er weliswaar op een niet-objectieve en speculatieve manier, wel al gekeken naar de inrichting van de staat en maatschappij. In de Middeleeuwen was de benaderingswijze voornamelijk theologisch. De Vroegrenaissance was de eerste periode waarin men een poging deed objectief en empirisch, systematische ideeën over de mens en de maatschappij te formuleren.
De opkomst van de empirische sociologie
De Renaissance was de periode waarin waarnemingen en rede de boventoon voerden. Hetzelfde gold voor de sociologie. Sociale onrust leidde uiteindelijk tot de Franse Revolutie, de grootste omwenteling van de toenmalige maatschappelijke orde. Industrieel Kapitalisme kwam op en zorgde voor verdere verstedelijking en de oprichting van overheidsbureaucratieën. Sociologie zou gekenmerkt kunnen worden als een crisiswetenschap, omdat na de revolutie de aandacht sterk gevestigd werd op de sociale problemen, zoals sociale ongelijkheid.
Comte wordt beschouwd als de vader van de sociologie. Hij wordt namelijk gezien als de wetenschapper die de sociologie als een positivistische wetenschap voorstelde. Ze mocht niet langer speculatief zijn, maar diende gebruikt te worden om door middel van observaties en vergelijkingen de samenleving te kunnen analyseren en zo ontwikkelingen te kunnen voorspellen en bedwingen. Statisticus Quetelet was verantwoordelijk voor de concretisering van sociologisch onderzoek en heeft zodoende misschien wel een nog grotere bijdrage aan de sociologie als wetenschap geleverd dan Comte.
Daar waar eerder genoemde sociologen vooral een programmatische aanpak hadden, streven Marx, Durkheim en Weber naar zelfstandigheid van de sociologie als wetenschap door daadwerkelijk objectief en empirisch onderzoek te verrichten naar maatschappelijk samenleven. Er zijn aan het eind van de 19e eeuw veel sociale wantoestanden waar in sociologisch onderzoek aandacht aan wordt besteedt in Europa. Tegelijkertijd wordt in de Verenigde Staten de sociologie verder geïnstitutionaliseerd. De Chicago School richt zich op de sociale problemen die ontstaan in de VS door verstedelijking die gepaard gaat met een samenleving die voornamelijk uit immigranten bestaat.
De intrede van de sociologie in de maatschappij kenmerkt zich door de volgende fases. Door het toetreden van de sociologie tot de universiteit kreeg het een academische status. Daarna werd de sociologie verheven tot een werkelijk beroep in de vorm van beleid-en adviesfuncties. Vanaf 1970 is de sociologie in een crisis geraakt. Sociologen worden het niet eens over de verschillende methodes en theorieën, waardoor de sociologie verbrokkeld is. Daarnaast is het daadwerkelijk toepassen van sociologische kennis in een beroep lastig, waardoor er maar gebrekkig professionalisering van de sociologie plaatsvindt.
1.Vanaf wanneer werd de sociologie meer empirisch beoefend?
Vanaf het moment dat Comte de sociologie als positivistische wetenschap introduceerde. Niet door speculaties, maar door observaties moest de samenleving geanalyseerd worden.
2.Waarom wordt ook wel gezegd dat Quetelet de werkelijke grondlegger is van de hedendaagse sociologie in plaats van Comte?
Quetelet zorgde voor een duidelijke methodiek van onderzoek naar het studieobject van de sociologie die vandaag de dag nog toegankelijk is.
3.Wat is het verschil tussen de klassiekers Marx/ Durkheim/ Weber en de vroegere pioniers van de sociologie?
De sociologie mocht niet langer normatief zijn en uitgaan van speculaties. De klassiekers deden daadwerkelijk empirisch onderzoek en streefden naar waardevrijheid, terwijl de pioniers vooral normatief te werk gingen.
4.Wat houdt de emancipatie van de sociologie in?
Het bereiken van de status als zelfstandige studierichting en het verheffen van de sociologie tot een werkelijk beroep in de vorm van beleid-en adviesfuncties.
Renaissance | De periode na de Middeleeuwen waarin waarnemingen en rede de boventoon voerden. |
Franse Revolutie | Grootste omwenteling van de toenmalige maatschappelijk orde. |
Crisiswetenschap
| Wetenschap die zich voornamelijk richt op sociale problemen als studieobject. |
Comte | Wordt beschouwd als de vader van de sociologie. Pleitte voor sociologie als een positivistische wetenschap. |
Quetelet | Statisticus die verantwoordelijk was voor de concretisering van de methodiek van sociologisch onderzoek. |
Marx, Durkheim en Weber | Klassiekers van de sociologie die streefden naar zelfstandigheid van de sociologie als wetenschap door daadwerkelijk objectief en empirisch onderzoek te verrichten naar maatschappelijk samenleven. |
Chicago School
| Amerikaanse stroming in de sociologie die zich richt op de specifieke problemen in een immigrantensamenleving. |
Fases van maatschappelijke vestiging | Academisering, professionalisering en crisis |
De studie van Marx staat bekend als politieke economie, die vele andere wetenschappen bevat, zoals politicologie, geschiedenis, sociologie en economie.
Eén van de belangrijkste begrippen die Marx geïntroduceerd heeft is vervreemding. Hiermee bedoelt hij het verlies van de controle en het overzicht. Er zijn verschillende vormen van vervreemding, maar de aandacht gaat vooral uit naar de vervreemding die optreedt in de arbeidssituatie. De arbeider kan zich niet meer identificeren met het arbeidsproces en het arbeidsproduct.
Een ander belangrijk idee van Marx is het materialisme. De productieverhoudingen kenmerken zich door de relaties tussen de productiemiddelen en het menselijk handelen, de productiewijze. Het geheel aan deze productieverhoudingen vormt de onderbouw van de maatschappij. De bovenbouw daarentegen is een verzameling van brede gedachtes en idealen die vertegenwoordigd worden in onder andere het recht, de politiek en de godsdienst. Deze verhoudingen hebben zich in de historische periodes zoals de feodale maatschappij en het kapitalisme elke keer anders geuit. Marx geloofde dat een communistische samenleving uiteindelijk zou ontstaan, doordat het kapitalisme een klassenstrijd teweeg zou brengen die het proletariaat tot een machtsgreep zou dwingen. De dominante ideeën van een bepaald moment weerspiegelen dan ook de machtsverhoudingen op dat desbetreffende moment. De dialectische visie beseft, dat ontwikkelingen in de maatschappij draaien om de contrasten tussen onder andere de verschillende klassen.
Volgens Marx hebben producten een bepaalde gebruikswaarde, die duidelijk wordt wanneer ze geruild moeten worden en de ruilwaarde van belang is. De ruilwaarde wordt bepaald door de arbeid die besteed is tijdens het produceren. Het kapitalisme buit dit systeem uit door de meerwaarde van het extra werk dat de arbeiders verrichten, niet mee te rekenen in de ruilwaarde en als winst gebruiken. Juist deze verhouding tussen werkgever en werknemer zorgt volgens Marx voor Verelendung bij de arbeiders. Dit zou volgens hem tot de ineenstorting van het kapitalistisch systeem leiden.
Marx stelt het proletariaat voor als de eenheid die het tegen de kapitalistische bourgeoisie moet opnemen om zo de communistische revolutionaire doeleinden te bereiken. Deze doeleinden zette hij uiteen in het Communistisch Manifest dat hij samen met Engels schreef in 1848.
Het Marxisme is in de praktijk anders toegepast dan waarschijnlijk oorspronkelijk de bedoeling was door bijvoorbeeld Lenin en Stalin die het voor eigen doeleinden verschillend interpreteerden. De Frankfurter Schule die voortvloeide uit het Marxisme was een kritische maatschappijtheorie die aanvullend ook de aandacht richtte op cultuurfilosofische en sociaalpsychologische aspecten.
Kritische kanttekeningen kunnen ook worden geplaatst bij de leer van Marx. Vooral zijn theorie over de instorting van het kapitalisme is tot nu toe niet bewezen. Tevens is zijn klassenstrijdtheorie niet bevestigd en heeft hij geen rekening gehouden met nieuwe machten, zoals managers, die de machtsverhoudingen ook sterk beïnvloeden.
Durkheim was groot voorstander van de sociologie als zelfstandige wetenschap. Sociologie moest positivistisch zijn en sociale feiten, zoals gevoelens, gedachtes en menselijk handelen, moesten worden onderzocht als waarneembare gebeurtenissen. Het analyseren van deze sociale feiten moest leiden tot een causale en een functionele verklaring. De causale verklaring geeft aan hoe iets is ontstaan en de functionele verklaring legt de betekenis uit.
Voor het individu heeft de maatschappij een regulerende functie. De mate van integratie in de maatschappij heeft effect op het sociale handelen van het individu. Bovendien is volgens Durkheim de samenleving de oorsprong van religie. Religie versterkt het belang van sociale solidariteit waarbij de collectiviteit gelijk staat aan God.
Het is dit collectief besef dat het karakter van een maatschappij kenmerkt. Door de modernisering van de samenleving verandert de mechanische solidariteit in een organische solidariteit. Daar waar de eerste vorm getypeerd wordt door gelijkheid en het belang van religie, is de tweede vorm gebaseerd op een afgenomen collectief besef, gekrompen religie en grotere individualisering. Het verdwijnen van waarden en normen en daardoor het afnemen van solidariteit heet anomie. Durkheim waarschuwde voor de gevaren hiervan en zag als enige oplossing de inzet van groepen in de samenleving die een bepaalde beroepsethiek uitdragen en zo het collectieve besef weer zouden kunnen herstellen.
De grootste bijdrage die Durkheim heeft geleverd aan de sociologie is zijn positivistische benadering van de wetenschap door sociale feiten te beschouwen als dingen die empirisch vastgesteld kunnen worden.
Kritische kanttekeningen op de leer van Durkheim hebben betrekking op beschuldigingen van sociologisme. Tijdens zijn analyse van sociale problemen richt hij zich te veel op het belang van sociale solidariteit en passeert daarbij wellicht onterecht het belang van religie en het gezin.
Volgens Weber is sociologie een handelingswetenschap. Het bestudeert menselijk handelen en door Verstehen krijgt men inzicht in de motivatie die aan deze handelingen ten grondslag ligt. Deze bevindingen moeten vervolgens leiden tot algemene uitspraken die zodanig een theorie vormen.
Weber gebruikt ideaaltypen om orde en overzicht te scheppen in de vele sociale fenomenen. De ideaaltypen zijn een zuivere voorstelling van een dergelijk fenomeen die vervolgens met de sociale realiteit kan worden vergeleken. Voorbeelden hiervan zijn het fenomeen gezag en bureaucratie. Voor de ideaaltypering van bureaucratie beschrijft Weber onder andere de hiërarchie, de takenverdeling en de besluitvorming van een “zuivere” bureaucratie. Weber was ook een groot voorstander van waardevrijheid in de sociologie.
De maatschappij is ontstaan als resultaat van sociaal handelen en sociale relaties. Deze maatschappij wordt gekenmerkt door conflict-en machtsverhoudingen. In zijn studie naar de modernisering van de samenleving vergelijkt Weber het kapitalisme met het calvinisme. Beiden gaan uit van goddelijke selectie die het succes van het individu bepalen. Weber kijkt ook naar de rationalisering van de maatschappij. Hij onderkent onder andere bureaucratisering en vertechnisering en waarschuwt voor onttovering van de samenleving, het verlies van de verbeeldingskracht en morele waarden.
Weber wordt gezien als de stichter van de conflictsociologie door het accent dat hij legt op de sociale conflicten en machtsverhoudingen binnen een samenleving. Door zijn introductie van het begrip Verstehen stond hij aan het begin van de interpretatieve sociologie.
Er zijn ook enige kritische kanttekeningen te plaatsen bij zijn leer. Door het formuleren van ideaaltypen worden bepaalde aspecten overbelicht en andere onderbelicht. Dit kan leiden tot een incomplete benadering van een sociaal fenomeen. Daarnaast hebben de ideaaltypen hierdoor vaak een normatieve aard.
Durkheim en Weber hebben de grootste invloed gehad op de beoefening van de sociologie door hun positivistische benadering. Marx daarentegen had de grootste maatschappelijke invloed met zijn leer. Alle drie de klassiekers gebruikten de industriële samenleving als hun studieobject en alle drie waarschuwden ze voor de gevaren die deze ontwikkeling met zich meebracht. Marx typeerde dit als vervreemding, Durkheim als anomie en Weber als onttovering van de samenleving.
1.Wat betekent vervreemding volgens Marx?
Vervreemding is volgens Marx hij het verlies van de controle en het overzicht. Vervreemding in de arbeidssituatie is als de arbeider kan zich niet meer identificeren met het arbeidsproces en het arbeidsproduct.
2.Welke punten van kritiek kan men hebben op de ideeën van Marx?
Vooral zijn theorie over de instorting van het kapitalisme is tot nu toe niet gebeurd. Tevens is zijn klassenstrijdtheorie niet bevestigd en heeft hij geen rekening gehouden met nieuwe machten, zoals managers, die de machtsverhoudingen ook sterk beïnvloeden.
3.Waarom wordt Durkheim sociologisme verweten?
Tijdens zijn analyse van sociale problemen richt hij zich te veel op het belang van sociale solidariteit en passeert daarbij wellicht onterecht het belang van religie en het gezin.
4.Wat zijn volgens Weber ideaaltypen?
De ideaaltypen zijn een zuivere voorstelling van een dergelijk fenomeen die vervolgens met de sociale realiteit kan worden vergeleken. Voorbeelden hiervan zijn het fenomeen gezag en bureaucratie.
5.Welke punten van kritiek zijn er op de ideeën van Weber?
Door het formuleren van ideaaltypen worden bepaalde aspecten overbelicht en andere onderbelicht. Dit kan leiden tot een incomplete benadering van een sociaal fenomeen. Daarnaast hebben de ideaaltypen hierdoor vaak een normatieve aard.
Vervreemding | Het verlies van de controle en het overzicht. Vervreemding in de arbeidssituatie is als de arbeider kan zich niet meer identificeren met het arbeidsproces en het arbeidsproduct.
|
Materialisme | De mens wordt voornamelijk gewaardeerd om hoeveel hij werkt en produceert. |
Verelendung
| Het besef van de arbeiders dat ze uitgebuit worden door hun werkgever. |
Communistisch Manifest | Manifest dat Marx samen met Engels schreef in 1848 waarin de revolutionaire doeleinden beschreven worden. |
Frankfurter Schule | Vloeide voort uit het Marxisme en was een kritische maatschappijtheorie die aanvullend ook de aandacht richtte op cultuurfilosofische en sociaalpsychologische aspecten van de maatschappij.
|
Mechanische solidariteit | Solidariteit die getypeerd wordt door gelijkheid en het belang van religie. |
Organische solidariteit
| Een vorm van solidariteit die gebaseerd is op een afgenomen collectief besef, gekrompen religie en grotere individualisering. |
Anomie | Het verdwijnen van waarden en normen en daardoor het afnemen van solidariteit. |
Sociologisme | Teveel richten op het belang van sociale solidariteit en passeren van het belang van religie en het gezin.
|
Verstehen | Door grondig onderzoek inzicht krijgen in de motivatie die aan sociale handelingen ten grondslag ligt. |
Ideaaltype | Een zuivere voorstelling van een sociaal fenomeen die vervolgens met de sociale realiteit kan worden vergeleken. |
Rationalisering | Onder andere bureaucratisering en vertechnisering van de samenleving. |
Sociologie heeft als studieobject het menselijk handelen en streeft naar nieuwe inzichten, maar bereikt meestal alleen bevestiging van reeds bekende feiten. Desondanks heeft deze bevestiging ook een waardevolle maatschappelijke betekenis. Zij roept namelijk vragen op die op hun beurt het sociale bewustzijn stimuleren en dit kan leiden tot mobilisatie van de samenleving.
Sociologie kan worden gekenmerkt als een wetenschap van de maatschappelijke mogelijkheden. Door de waardevrijheid houdt sociologie zich niet bezig met het maatschappelijk denkbare en het maatschappelijk wenselijke.
Een van de taken van de sociologie komt neer op het analyseren van essentiële sociale aspecten, zoals sociale ongelijkheid. Verdere taken zijn het analyseren van sociale ontwikkelingen, sociale problemen en sociale alternatieven. De vraag doet zich echter voor wie dan bepaalt welke van deze taken het belangrijkst zijn.
1.Hoe kan sociologie zorgen voor sterker maatschappelijk besef?
De bevestiging van sociale feiten door de sociologie leidt tot vragen, vooral als de zaak nooit eerder goed belicht is. Als hierover discussie ontstaat, kan dit het maatschappelijk bewustzijn vergroten.
2.Waarin speelt fantasie een rol bij de beoefening van sociologie?
De fantasie speelt een rol bij het bedenken wat denkbaar is voor de maatschappij.
3.Wat zijn de belangrijkste taken van de sociologie en welke kanttekeningen kunnen hierbij geplaatst worden?
De belangrijkste taken zijn het analyseren van de essentiële sociale aspecten, sociale ontwikkelingen, sociale problemen en sociale alternatieven. De vraag doet zich echter voor wie dan bepaalt welke van deze taken het belangrijkst zijn.
Sociale ongelijkheid in de samenleving draait om de verdeling van goederen en de benadering van mensen op een oneerlijke manier. Individuen en groepen mensen worden door anderen gerangschikt volgens hun positie in de maatschappij. Dit heet sociale stratificatie. Van sociale positie veranderen is mogelijk in de vorm van horizontale – en verticale mobiliteit. Horizontale mobiliteit vindt plaats op dezelfde positie op de maatschappelijke ladder, zoals bijvoorbeeld het veranderen van een baan van hetzelfde niveau. Verticale mobiliteit houdt in een verandering van positie op die maatschappelijke ladder. Het kan hierbij gaan om intergeneratiemobiliteit of intrageneratiemobiliteit.
De positie op de maatschappelijke ladder hangt af van vele verschillende criteria. Dit zijn onder andere macht, invloed en gezag, maar ook opleiding, schoonheid, vermogen en gezondheid. Bovengenoemde criteria zijn vaak met elkaar verweven. Opeenstapeling of accumulatie van bepaalde criteria onderstreept vaak de ongelijkheid. Ter illustratie; het volgen van een opleiding leidt gemakkelijker tot het volgen van een vervolgopleiding.
Relatieve deprivatie doet zich voor wanneer deze ongelijkheid als onrechtvaardig wordt gezien. Discriminatie is achterstelling die wettelijk verboden is. Wanneer de positie van een individu of groep op de maatschappelijke ladder niet overeenkomt met de criteria die ze hier voor behoeven, noemt men dit statusincongruentie of statusinconsistentie. Klasse en stand kunnen worden gebruikt om de verschillende lagen in de samenleving aan te duiden. Klasse heeft betrekking op het niveau van economische sterkte van een groep en stand verwijst naar het niveau van voorrechten en levensstijl die een groep bezit. Tegenwoordig zijn de verschillen in bepaalde klassen en standen een stuk minder dan vroeger.
Daarnaast is onderwijs een van de criteria geworden die voor een groot deel bepalen welke positie iemand op de maatschappelijke ladder krijgt. De samenleving is gericht op prestaties in plaats van komaf. In een meritocratie wordt meer waarde gehecht aan een verworven plaats dan aan een toegeschreven plaats. In een samenleving die veel belang hecht aan wetenschap, zullen voornamelijk wetenschappers de hoogste positie op de ladder bekleden.
Bourdieu benadrukt de betekenis van kapitaal als verklaring voor sociale ongelijkheid. Hij beschrijft drie vormen van kapitaal. Economisch kapitaal heeft betrekking op de hulpbronnen die iemand bezit, zoals tijd en geld. Cultureel kapitaal verwijst naar de vaardigheden en het verstand dat iemand heeft. Sociaal kapitaal is het geheel aan relaties van iemand.
Vanaf de Tweede Wereldoorlog tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw kan gesteld worden dat de sociale ongelijkheid is afgenomen in Nederland. Dit komt volgens Wilterdink door verkleining van het verschil in lonen, de toename van verzorgingsinkomens en de afname van buitensporige inkomens. Aan het eind van de jaren zeventig groeide de sociale ongelijkheid weer. Er trad denivellering op. Volgens Wilterdink werd dit veroorzaakt door een trend die precies omgekeerd was van degene na de Tweede Wereldoorlog. Op internationaal gebied doet zich een soortgelijke trend voor.
Daarnaast heeft de transformatie van een industriële-economie naar een diensten-economie verschillende neveneffecten met zich meegebracht, waaronder aanhoudende werkloosheid. Ook het ontstaan van een multiculturele samenleving en de vele alleenstaanden hebben de sociale ongelijkheid in Nederland aangewakkerd.
In de achtergestelde groepen doet zich vaak materiële deprivatie voor. Ze hebben dan vanwege beperkte financiële mogelijkheden geen toegang tot materiële waren die voor de overige klassen eenvoudig te verkrijgen zijn. Sociale deprivatie is een soortgelijk fenomeen. De lagere klassen hebben dan geen toegang tot sociale activiteiten vanwege financiële redenen.
Ondanks het feit dat er nog vele tekenen zijn van sociale ongelijkheid in Nederland gloeit er weer hoop aan de horizon. Zo is het opleidingsniveau en de arbeidsparticipatie van vrouwen sterk verhoogd. Nederland wordt dan ook steeds meer een egalitaire samenleving. Hiervoor zijn een aantal maatregelen aan te wijzen. Onze grondwet verbiedt discriminatie en heeft een belastingsstelsel dat zorgt voor een zo gelijk mogelijke inkomensverdeling. Daarnaast zoekt de poldercultuur voortdurend naar compromissen. Verder zorgen het algemeen kiesrecht en onze parlementaire democratie ervoor dat iedereen invloed kan uitoefenen op het politiek landschap en beschermingsmaatregelen zoals sociale bijstand en de Commissie Gelijke Behandeling zorgen voor bescherming van kwetsbare individuen.
1. Wat houdt sociale stratificatie in en welke criteria kan men hiervoor gebruiken?
- Het rangschikken van individuen en groepen op basis van hun positie op de maatschappelijke ladder. De criteria die men hiervoor gebruikt, zijn onder andere macht, gezag, schoonheid, kennis en geld.
2. Welke voorbeelden zijn er van statusincongruentie?
- Een voorbeeld van statusincongruentie is de voetballer die een hoog inkomen heeft, maar laagopgeleid is.
3. Wat is meritocratie en wat zijn hier de voor- en nadelen van?
- Meritocratie is een samenleving, die meer waarde hecht aan een verworven plaats, dan aan een toegeschreven plaats. De voordelen zijn dat de mensen met de meeste kennis en vaardigheden de meeste invloed hebben. De nadelen zijn dat deze mensen de mate van kennis en vaardigheden hebben door een opleiding, maar dit is wellicht niet eerlijk, omdat niet iedereen toegang heeft tot dit niveau van onderwijs.
4. Er zijn drie verschillende vormen van kapitaal. Welke zijn dit en wat houden ze in?
- Economisch kapitaal heeft betrekking op de hulpbronnen die iemand bezit, zoals tijd en geld. Cultureel kapitaal verwijst naar de vaardigheden en het verstand dat iemand heeft. Sociaal kapitaal is het geheel aan relaties van iemand.
5. Welke redenen worden aangegeven voor de afname van sociale ongelijkheid vanaf de Tweede Wereldoorlog Volgens Wilterdink en wat zijn volgens hem de redenen voor de toename vanaf eind jaren zeventig?
- Vanaf de Tweede Wereldoorlog tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw kan gesteld worden dat de sociale ongelijkheid is afgenomen in Nederland. Dit komt volgens Wilterdink door verkleining van het verschil in lonen, de toename van verzorgingsinkomens en de afname van buitensporige inkomens. Aan het eind van de jaren zeventig groeide de sociale ongelijkheid weer. Er trad denivellering op. Volgens Wilterdink werd dit veroorzaakt door een trend die precies omgekeerd was van degene na de Tweede Wereldoorlog.
Sociale ongelijkheid
| De ongelijke verdeling van goederen en waarden onder bepaalde individuen en groepen in de maatschappij. |
Sociale stratificatie | Het rangschikken van individuen en groepen op basis van hun positie op de maatschappelijke ladder. |
Horizontale mobiliteit | Veranderen van positie op de maatschappelijke ladder, maar wel door op dezelfde hoogte te blijven. Voorbeeld: verandering van baan van hetzelfde niveau. |
Verticale mobiliteit | Veranderen van positie op de maatschappelijke ladder door te dalen of te stijgen naar een andere “trede”. |
Intergeneratiemobiliteit, | Dit is een vorm van verticale mobiliteit. Dit geeft een daling of stijging in niveau aan tussen vergelijkbare individuen, bijvoorbeeld een zoon en vader. |
Intrageneratiemobiliteit
| Dit is een vorm van verticale mobiliteit. Dit geeft een daling of stijging aan in niveau tijdens de carrière van een individu of groep. |
Accumulatie van criteria | Opeenstapeling van dezelfde waarden, die zo tot verdere bemachtiging van deze waarden kan leiden. |
Relatieve deprivatie | Dit doet zich voor wanneer sociale ongelijkheid als onrechtvaardig wordt beschouwd. Discriminatie is de vorm van relatieve deprivatie die wettelijk verboden is. |
Materiele deprivatie | Dit doet zich voor wanneer achtergestelde groepen vanwege financiële beperkingen geen toegang hebben tot materiele waarden die voor anderen wel eenvoudig te verkrijgen zijn. |
sociale deprivatie | Dit doet zich voor wanneer achtergestelde groepen vanwege financiële beperkingen geen toegang hebben tot sociale activiteiten, die voor anderen eenvoudig toegankelijk zijn. |
statusincongruentie | Dit doet zich voor wanneer de positie van een individu of groep op de maatschappelijke ladder niet overeenkomt met de criteria die ze hier voor behoeven. |
meritocratie | Dit is een samenleving, die meer waarde hecht aan een verworven plaats, dan aan een toegeschreven plaats. |
kapitaal | Dit is het geheel aan bezittingen die iemand heeft en de positie op de maatschappelijke ladder bepaalt. Kapitaal is onder te verdelen in economisch, cultureel- en sociaal kapitaal. |
denivellering | Dit is de groei van de sociale ongelijkheid, het toenemen van de kloof tussen bepaalde klassen en standen in de samenleving. |
Sociale cohesie wordt vaak in verband gebracht met sociale integratie. Daarmee wordt ook wel gewezen op de leefbaarheid en kwaliteit van een samenleving. Daar waar integratie de regel is, is sociale uitsluiting de uitzondering. Uitsluiting zorgt voor een gefragmenteerde samenleving en kan zo een onderklasse creëren. Dit probleem komt sterk tot uiting in multiculturele samenlevingen.
Oude vormen van sociale cohesie zijn afgezwakt door onder andere individualisering en nieuwe vormen zijn ervoor in de plaats gekomen. De kerk als oude vorm heeft zijn gewicht verloren, maar bijvoorbeeld het rechtssysteem, het onderwijs en lidmaatschap van goede doelen herstellen de cohesie en solidariteit enigszins.
De Nederlandse cohesieproblematiek richt zich vooral op stadswijken en het participatieniveau van de buurt. Onderwijs was hierbij een speerpunt. In de allochtoon-rijke achterstandswijken richtte men zich vooral op veerkrachtige steun- en overlegstructuren. Andere aspecten van de cohesieproblematiek zijn immigranten die moeizaam integreren en de langdurige werklozen die worden uitgesloten. Volgens de Human Development Reports kan Nederland worden aangemerkt als één van de meest harmonieuze landen ter wereld.
1. Welk fenomeen wordt vaak verbonden met sociale cohesie?
- Dit is het fenomeen sociale integratie.
2. In hoeverre kan sociale cohesie ook als iets negatiefs gezien worden?
- Het kan leiden tot afsluiting en afzondering van anderen die niet geïntegreerd zijn in de samenleving, zoals vaak het geval is in multi-culturele samenlevingen.
3. Welke instituties die sociale cohesie bevorderen zijn inmiddels afgezwakt? Welke alternatieven zijn hiervoor in de plaats gekomen?
- De kerk als institutie is afgezwakt en de alternatieven zijn onder andere het onderwijsstelsel en de rechtsstaat.
4. Wat geeft aan dat er zeker een bepaalde mate van sociale cohesie is in Nederland?
- De verzorgingsstaat, de vele vrijwilligers en gulle giften aan goede doelen zijn voorbeelden van tekens van de sociale cohesie in Nederland.
Sociale verandering is de verandering in de inrichting van een samenleving en maatschappij. Een voorbeeld van een belangrijke sociale verandering uit het verleden was de Franse Revolutie. Er zijn verschillende verklaringsmodellen voor sociale verandering. Multi-causale verklaringsmodellen, in tegenstelling tot mono-causale verklaringsmodellen, richten zich op verschillende factoren als oorzaak. Bovendien zijn sociaal-culturele theorieën en endogene factoren van grotere betekenis geworden.
Romein liet zien dat achteruitgang op zijn beurt weer kan leiden tot vooruitgang, maar natuurlijk kan vooruitgang ook weer leiden tot verdere vooruitgang. Belangrijke factoren die sociale veranderingen veroorzaakt hebben zijn uitvindingen en sociale bewegingen. Bij het aspect uitvindingen kunnen we denken aan de uitvinding van geld en de computer. Een voorbeeld van een sociale beweging is de milieubeweging. Vaak gaan deze factoren gepaard met onvrede en de wil om verandering teweeg te brengen.
Cultural lag is de discrepantie die ontstaat wanneer de structuur van een maatschappij klaar is om sociale verandering door te voeren, maar de cultuur nog achterloopt. Het omgekeerde kan ook voorkomen.
Sociaal economisch gezien heeft de Marshallhulp een grote verandering met zich meegebracht. De Nederlandse industrie bloeide weer op nadat de Duitsers de economie hadden geëxploiteerd en gesaboteerd tijdens de oorlog. Daarnaast is er een verschuiving geweest van de beroepsbevolking die eerst voornamelijk in de primaire sector werkte, maar vervolgens in de secundaire sector ging werken en deze tenslotte voor de dienstensector inruilde. Gebleken is dat Nederland erg kwetsbaar is voor mondiale onstuimigheid.
Sociaal –culturele veranderingen zijn onder ander de afname van de kerksheid en de liberalisering van Nederland. De kerk heeft sterk aan functie verloren mede door het opkomen van de verzorgingsstaat. De liberalisering van Nederland is merkbaar, doordat er steeds meer mag. Taboes worden openbaar en ter discussie gesteld.
De sociaal-politieke veranderingen zijn duidelijk te merken geweest in het Nederlandse politieke landschap. Een greep uit de belangrijkste veranderingen zijn de toegenomen polarisatie en secularisatie sinds de jaren zestig, de oprichting van het poldermodel en de opkomst en soms ook neergang van populistische partijen en hun partijleiders, zoals Pim Fortuyn, de LPF, Wilders en zijn PVV.
Modernisering wordt vaak geassocieerd met vooruitgang. Het beschrijft de overgang van een voornamelijk agrarische- en ambachtelijke samenleving naar een moderne industriële samenleving. Kenmerken van een agrarische- en ambachtelijke samenleving zijn onder andere een homogene cultuur met dwingende tradities, een sterke hiërarchie in de samenleving waar sociale posities bepaald worden door afkomst, sterfte onder kinderen en volwassenen is hoog en de meeste mensen werken in de agrarische sector. De samenleving is over het algemeen gesloten en houdt stevig vast aan tradities. Er is geen rechtsstaat en vrouwen hebben weinig rechten. Volledig tegenovergesteld zijn de kenmerken van een industriële- en moderne samenleving. De cultuur is een stuk heterogener en de dwingende tradities die bijvoorbeeld door de kerk voorgeschreven werden, zijn afgezwakt. Relaties tussen mensen zijn zakelijker geworden. De samenleving is veranderd in een meritocratie, waarbij sociale posities verworven worden door kennis en vaardigheden. De levensverwachtingen zijn langer geworden en men werkt tegenwoordig voor een groot deel in de dienstensector. Daarnaast hebben vrouwen meer rechten gekregen en is er een centrale overheid die een verzorgingsstaat heeft opgericht.
De drie aspecten die de grootse invloed hebben gehad op deze sociale veranderingen zijn rationalisering, individualisering en mondialisering respectievelijk globalisering en kosmopolitisering.
Rationalisering is een benadering die verwijst naar gebruik maken van het verstand. Men wil bepaalde doelen bereiken en gaat hiervoor berekenend te werk. De termen doelgerichtheid, doeltreffendheid en doelmatigheid zijn bij deze benadering van belang. Weber maakte een onderscheid tussen twee verschillende manieren van rationeel handelen. Doelrationeel handelen houdt rekening met de middelen die gebruikt worden om een doel te bereiken en bij waarderationeel handelen wordt gekeken naar de waarde van het doel. Ook Mannheim maakte een soortgelijk onderscheid, te weten tussen functionele rationaliteit en substantiële rationaliteit. Rationaliteit heeft de scepsis in het geloof doen groeien en heeft zo een flinke hand gehad in de secularisering.
Individualisering is een fenomeen, waarbij de mens groot belang hecht aan het feit dat hun levensloop gebaseerd is op keuzes die ze zelf maken. Het wordt gebruikt om het karakter van een samenleving te kenmerken. Individualisme is een karakterkenmerk van een persoon. Mensen die de geboden vrijheid gebruiken om hun eigen keuzes te maken en daarbij hun eigen belang vooropstellen, kunnen als individualistisch worden gekenmerkt. Het is een belangrijk kenmerk van de hedendaagse Westerse beschaving.
Economische mondialisering is de expansie van onder andere goederen, kapitaal en kennis naar een wereldwijde arena. Politiek-institutionele mondialisering heeft betrekking op de internationale instanties, zoals de Verenigde Naties, die opgericht zijn om wereldwijde vraagstukken te behandelen. Culturele mondialisering houdt de wereldwijde verspreiding en uitwisseling in van consumptiegoederen. Mondialisering brengt zowel voor- als nadelen met zich mee. Een duidelijk voordeel is de verhoogde welvaart wereldwijd, maar tegelijkertijd zorgt dit ook voor het nadeel, namelijk de toegenomen kloof tussen arme en rijke landen. Globalisering wordt dan ook vaak in een negatief daglicht gesteld door de vele overeenkomsten die er zijn met imperialisme volgens sommigen.
Rationalisering is in Nederland vooral tot uiting gekomen door de vele uitvindingen die gedaan zijn om onze omgeving te kunnen beheersen. Een voorbeeld hiervan is de Afsluitdijk. Verder zijn de effecten van rationalisering zichtbaar door de systematisering van wetten en de uitvoering ervan. Dit wordt ondersteund door de hoeveelheid aan beschikbare kwantitatieve informatie die voorhanden is in de vorm van bijvoorbeeld het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
De individualisering van Nederland heeft zowel een positieve kant als een negatieve kant. Men is tevreden met de mogelijkheden tot zelfontplooiing, de vrijheid van meningsuiting en wetten voor de bescherming van de privacy. Aan de andere kant vindt men ook dat de normen en waarden en respect voor het gezag daardoor afnemen.
Nederland kan als een kosmopolitische maatschappij worden getypeerd, omdat we ons zeer zichtbaar opstellen naar buiten toe, in de vorm van onze exportindustrie, multinationals en bereidheid om in het Engels te communiceren.
Naast de vooruitgang die het met zich meebrengt, kleven er ook minder mooie kanten aan modernisering. De samenleving is materialistischer ingesteld en het leven is steeds verder geseksualiseerd. Daarnaast laten we gestaag een steeds grotere ecologische voetdruk achter.
1. Wat houdt de theorie in dat achterlijkheid soms noodzakelijk is om vooruitgang te bewerkstelligen?
- Als een samenleving laat is met het doorvoeren van een bepaalde sociale verandering laat dit wel weer ruimte over voor het sneller invoeren van een andere sociale verandering die later meer gewenst is.
2. Geef een voorbeeld van een sociaal-economische verandering die zich heeft voorgedaan in Nederland in de afgelopen jaren.
- Het herstel van de Nederlandse industrie en export na jarenlange exploitatie van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog is hier een voorbeeld van.
3. Geef een voorbeeld van een sociaal-culturele verandering die zich heeft voorgedaan in Nederland in de afgelopen jaren
- De secularisering van Nederland is hier een voorbeeld van.
4. Welke processen vormen de belangrijkste onderdelen van modernisering?
- Dit zijn de processen rationalisering, individualisering en mondialisering respectievelijk globalisering en kosmopolitisering.
5. Welke voorbeelden zijn er van economische mondialisering, politieke mondialisering en culturele mondialisering?
- Een voorbeeld van economische mondialisering is de oprichting van multinationals die ook in het buitenland opereren. Een voorbeeld van politieke mondialisering is de oprichting van de Verenigde Naties en een voorbeeld van culturele mondialisering is de uitwisseling van TV-formats wereldwijd.
6. Welke negatieve kanten zitten er aan modernisering?
- De samenleving is materialistischer ingesteld en het leven is steeds verder geseksualiseerd. Daarnaast laten we gestaag een steeds grotere ecologische voetafdruk achter.
Sociale verandering
| Dit is de verandering in de inrichting van een samenleving en maatschappij. Voorbeeld van een veelzeggende sociale verandering werd veroorzaakt door de Franse Revolutie. |
Cultural lag | Dit is de discrepantie die ontstaat wanneer de structuur van een maatschappij klaar is om sociale veranderingen door te voeren, maar de cultuur nog niet zo ver is en achterloopt. |
Primaire sector | Dit is de beroepssector van de landbouw en visserij. |
Secondaire sector | Dit is de beroepssector van de industrie en nijverheid. |
dienstensector
| Dit is de beroepssector van onder andere het ambtenarenapparaat. |
Liberalisering | Dit is het proces, waarbij taboes doorbroken worden en de maatschappij verandert in een permissive society waar steeds meer mag. |
Poldermodel | Dit is een model waarbij de intensieve samenwerking tussen de overheid en de sociale partners tot uitdrukking komt. |
Rationalisering | Dit is een benadering die verwijst naar het gebruiken van het verstand. Men wil bepaalde doelen bereiken en gaat berekenend te werk om deze doelen te behalen. |
Individualisering | Dit is een fenomeen, waarbij de mens groot belang hecht aan het feit dat hun levensloop gebaseerd is op eigen keuzes. Het wordt gebruikt als kenmerk voor het karakter van een samenleving. |
Individualisme | Dit is een karakterkenmerk van een persoon, een persoon die de geboden vrijheid gebruikt om eigen keuzes te maken door het eigenbelang voorop te stellen. |
Mondialisering en kosmopolitisering | Dit is een proces van expansie en naar buiten toegewend beleid. |
Sociale ongelijkheid is een permanent aspect van samenlevingen die door verhoogde solidariteit verminderd zou kunnen worden. De sociale cohesie wordt verzwakt door continue immigratie en verdere individualisering van samenlevingen. Door het opstellen en uitvoeren van duidelijke regels om de waarden en normen te verhogen, hoopt men zo de cohesie te herstellen. Sociale verandering wordt teweeg gebracht door externe factoren, zoals veranderingen in de natuurlijke omgeving, maar ook door bewuste processen zoals rationalisering, individualisering en mondialisering. Deze drie aspecten versterken elkaar. Ter illustratie; rationeel handelen versterkt mondialisering, doordat wereldwijde expansie het juiste middel kan zijn om een bepaald doel te bereiken. Mondialisering op zijn beurt versterkt individualisering, doordat bijvoorbeeld culturele-mondialisering het individu de mogelijkheid geeft bepaalde consumptiekeuzes te maken die niet overeen hoeven te komen met die van de collectiviteit van de maatschappij waar ze deel van uitmaken. Toch ligt rationeel handelen niet aan alle processen ten grondslag, zo zijn conflicten tussen belangen die in de meest vergaande vorm oorlogen kunnen veroorzaken, niet altijd rationeel te verklaren.
1. Welke sociale ontwikkelingen kunnen zorgen voor verdere verzwakking van de sociale cohesie?
- sociale cohesie kan verzwakt worden door immigratie en verdere individualisering van de maatschappij.
2. Welk proces van de modernisering springt voortdurend op de voorgrond?
- Dit is het proces rationalisering, omdat dit proces elke keer een grote rol speelt bij het maken van keuzes, dus ook hoe de samenleving ingericht moet worden.
3. Welke sociale verschijnselen kunnen meestal niet rationeel verklaard worden?
- Conflicten tussen belangen, conflicten tussen ontwikkelingen en neveneffecten kunnen meestal niet rationeel worden verklaard.
Criminaliteit is een vorm van deviant gedrag, dat wettelijk strafbaar is. Het is onder te verdelen in overtredingen en misdrijven. Afwijkend gedrag hoeft niet altijd strafbaar te zijn. Het kan ook simpelweg een normoverschrijding zijn. Sancties worden opgelegd wanneer men afwijkend gedrag vertoont. Deze sancties kunnen formeel zijn, maar ook informeel. Formele vormen zijn terug te vinden in het strafrecht en de informele sancties worden door sociologen aangeduid als sociale controle.
Criminaliteit wordt beschouwd als een groot probleem in de samenleving. Het is schadelijk voor de sociale cohesie en bestraffing ervan dient vaak als herbevestiging van geldende normen. Houdt er rekening mee, dat normen verschillen per cultuur en dat de strafbaarheid van handelingen dus ook verschilt.
Gepaard met mondialisering verandert ook de criminaliteit. De misdaad heeft steeds vaker een internationaal karakter, vermengt zich met de bovenwereld in de vorm van witwaspraktijken en richt zich steeds vaker op de cyberwereld. Bovendien is misdaad tegenwoordig vaak drugsgerelateerd. De omvang van criminaliteit verschilt tussen landen onderling en zo ook de aanpak. De Verenigde Staten hebben een hoog aantal misdaden per jaar en delen zware straffen uit, waaronder in sommige staten de doodstraf. In Nederland is het aantal misdaden relatief een stuk lager en ook de strafvormen zijn humaner en bieden vaak een alternatief op gevangenisstraffen.
Er zijn verscheidene theorieën geformuleerd over de oorzaken van crimineel gedrag. Om tot een zo compleet mogelijke verklaring te komen, moeten deze benaderingen gecombineerd worden. De biologische benadering schrijft crimineel gedrag toe aan genetische factoren. De psychologische benadering stelt dat persoonlijkheid crimineel gedrag te weeg kan brengen. De economische benadering gaat ervan uit dat de afweging tussen kosten en baten crimineel gedrag bepalen en de sociologische benadering kan opgedeeld worden in drie aparte theorieën. De etiketteringstheorie gaat uit van een self-fulfilling prophecy wanneer mensen die afwijkend gedrag een bepaalde stempel opgedrukt krijgen. De anomie-theorie is gebaseerd op de veronderstelling, dat iedereen succes wil bereiken en als dit via de legale weg niet lukt, zich zullen wenden tot andere acties. De sociale bindingstheorie houdt in dat normoverschrijdend gedrag in sommige gevallen gewenst is, zoals in subculturen van jongeren.
Volgens sommige sociologen zou de aanpak van criminaliteit rekening moeten houden met de etnische achtergrond van mensen die strafbare feiten plegen. Deze opvatting neigt echter gevaarlijk naar discriminatie. Wel zijn de sociologen het er over eens, dat de aanpak van criminelen zo vroeg mogelijk moet beginnen. Zodra jongeren tekenen van crimineel gedrag gaan vertonen, moet actie worden ondernomen om ze op het rechte pad te krijgen.
Criminaliteit is al geruime tijd een groot probleem in Nederland dat de samenleving en de politiek bezig houdt. Vooral het onveilige gevoel onder de burgers speelt een grote rol. Het verlies aan normen en waarden in ons land zorgt de laatste jaren voor veel verontrusting. Sinds de jaren zestig is de criminaliteit in Nederland in aantal en ernst sterk toegenomen. De afgelopen jaren is de toename enigszins gestabiliseerd. Jonge allochtone mannen uit vooral het Caraïbisch gebied en Afrika zijn oververtegenwoordigd wat betreft het aantal criminele verdachten volgens de statistieken uit 2008. Polititieregistratie en slachtofferenquêtes zijn manieren om de hoeveelheid en de aard van criminaliteit in beeld te brengen. Registratie door de politie is weliswaar objectief, maar hangt af van de bereidheid van de mensen om aangifte te doen. Slachtofferenquêtes kunnen dit gebrek aanvullen, maar misdaden die vaak niet zichtbaar bij slachtoffers zijn, zoals milieucriminaliteit, komen niet aan het licht.
Sociologen hebben aangegeven dat door de leefbaarheid van buurten te verbeteren, het onveiligheidsgevoel van burgers zou kunnen afnemen en de sociale cohesie versterkt zou kunnen worden. Hervorming van straffen, zoals het afschaffen van gevangenisstraf, zou volgens sommigen ook een positief effect kunnen hebben op het terugdringen van recidive en de criminaliteit in het algemeen.
1. Wat is het verschil tussen criminaliteit en deviant gedrag?
- Het is allebei afwijkend gedrag. Crimineel gedrag is de strafbare vorm van afwijkend gedrag.
2. Strafbaarheid van gedrag verschilt per cultuur. Geef een voorbeeld.
- Homoseksualiteit in Nederland wordt wellicht wel gezien als afwijkend gedrag, maar is niet wettelijk strafbaar. In veel andere landen is homoseksualiteit ook normoverschrijdend, maar tegelijkertijd ook strafbaar.
3. Welke sociologische theorieën zijn er over de oorzaken van criminaliteit en wat houden deze in?
- De etiketteringstheorie en gaat uit van een self-fulfilling prophecy wanneer mensen die afwijkend gedrag vertonen een bepaalde stempel opgedrukt krijgen. De anomie-theorie gaat uit van een financieel ideaalbeeld dat men hoe dan ook wil bereiken. Sociale bindingstheorie gaat uit van het feit dat normoverschrijdend gedrag in bepaalde subculturen en omstandigheden ook gewenst kan zijn.
4. Welke categorieën zijn oververtegenwoordigd als het gaat om criminele verdachten?
- Mannen, jongeren en allochtonen uit het Caraibisch gebied en Afrika
5. Welke nadelen zijn verbonden aan politieregistratie en slachtofferenquêtes?
- Registratie door de politie is weliswaar objectief, maar hangt af van de bereidheid van de mensen om aangifte te doen. Slachtofferenquêtes kunnen dit gebrek aanvullen, maar misdaden die vaak niet zichtbaar bij slachtoffers zijn, zoals milieucriminaliteit, komen niet aan het licht.
Deviant gedrag
| Afwijkend, normoverschrijdend gedrag. |
Criminaliteit | Een vorm van deviant gedrag dat wettelijk strafbaar is. |
Sociale controle | Informele sancties die worden opgelegd bij deviant gedrag. Voorbeeld: isolering |
Biologische benadering | Dit is een benadering die de oorzaken van crimineel gedrag toeschrijft aan genetische factoren |
Psychologische benadering
| Dit is een benadering die de oorzaken van crimineel gedrag toeschrijft aan de persoonlijkheid van een individu. |
Economische benadering | Dit is een benadering die de oorzaken van crimineel gedrag toeschrijft aan de kosten- batenafweging die een crimineel van tevoren maakt. |
etiketteringstheorie | Dit is een sociologische benadering en gaat uit van een self-fulfilling prophecy wanneer mensen die afwijkend gedrag vertonen een bepaalde stempel opgedrukt krijgen. |
Anomie-theorie | Dit is een sociologische benadering en gaat uit van een financieel ideaalbeeld dat men hoe dan ook wil bereiken. |
Sociale bindingstheorie | Dit is een sociologische benadering en gaat uit van het feit dat normoverschrijdend gedrag in bepaalde subculturen en omstandigheden ook gewenst kan zijn. |
De milieukwestie bestaat uit drie fundamentele aspecten, namelijk uitputting van de brandstoffen en grondstoffen, de verontreiniging van water, bodem en lucht en de aantasting van de natuur. Bescherming van het milieu is een complex probleem, doordat het gevormde milieubeleid vaak met ander beleid verweven is. Zowel de Verenigde Naties als de Europese Unie heeft doelstellingen geformuleerd ter bescherming van het milieu. Andere internationale samenwerkingsverbanden op dit gebied zijn met name de International Union for the Conservation of Nature and Natural Resources en het Wereld Natuur Fonds.
Schade aan het milieu is een eeuwen oud probleem, dat zich in de Middeleeuwen bijvoorbeeld uitte in de slechte hygiëne en vervuiling van het drinkwater, waardoor epidemieën geregeld uitbraken. Tegenwoordig is de milieukwestie stevig verbonden met technologische vooruitgang. Deze vooruitgang kan zowel een positief effect hebben door duurzame uitvindingen, zoals hybride auto’s, maar tegelijkertijd zorgt het ook voor toenemend afval.
Het blijft ook nog steeds een opgave om tot een permanente duurzame oplossing te komen. Hier zijn 4 redenen voor. Ten eerste zijn de effecten van een maatregel pas op de lange termijn zichtbaar, maar zijn de kosten wel meteen voelbaar. Ten tweede botsen de belangen van het milieu vaak met die van consumenten. Ten derde kan er geen wereldwijd consensus ten aanzien van een effectief en collectief milieubeleid worden bereikt door wederom tegenstrijdige belangen. Ten slotte wordt er te weinig gelobbyd voor het milieu in vergelijking met de lobby’s voor het bedrijfsleven.
In de jaren zeventig vierden de milieubewegingen hoogtij met als speerpunt het tegengaan van kernenergie. De bewegingen hebben zeker successen geboekt in de vorm van een aanzienlijke hoeveelheid beleid om de water- en luchtkwaliteit te verbeteren. Tegenwoordig is de steun afgenomen en wordt de milieukwestie voornamelijk gezien als een onderwerp waar de linkerkant van het politieke spectrum zich mee bezighoudt. Er zijn nog altijd veel milieuorganisaties, maar ze zijn gefragmenteerd. Bovendien richt men zich liever op verandering van gedrag door bijvoorbeeld het Instituut voor Natuurbeschermingseducatie. Voorheen was Nederland voorloper op het gebied van milieuproblematiek, maar nu moeten Nederlandse milieubewegingen dikwijls bij de EU aankloppen.
1. Het United Nations Environment Programme heeft zes prioriteiten. Noem er 3.
- klimaatverandering, exploitatie van natuurlijke hulpbronnen en het beheren van waardevolle ecosystemen (land en oceaan)
2. Welk verschijnsel heeft de milieuproblematiek verder vergroot?
- Technologische ontwikkelingen. Ze kunnen zowel een positief effect hebben door duurzame uitvindingen, zoals hybride auto’s, maar tegelijkertijd zorgen ze ook voor toenemend afval.
3. Met welke uitdagingen hebben de milieubewegingen te kampen in huidig Nederland?
- De milieuorganisaties moeten onafhankelijker worden van de financiële bijdrages van de overheid, ze moeten hun imago oppoetsen en draagvlak creëren, niet alleen in het linkse spectrum van het politieke landschap.
Generaties moeten volgens Mannheim aan drie voorwaarden voldoen om als generatie getypeerd te mogen worden. De personen moeten in dezelfde tijdsperiode geboren zijn, ze moeten in hun tienerjaren dezelfde radicale gebeurtenis meegemaakt hebben en er moeten organisaties ontstaan zijn die de belangen en waarden van die personen uitdragen.
In de jaren dertig lag de nadruk vooral op de generatie jeugdigen die een sterke idealistische instelling hadden. Dit veranderde na de Tweede Wereldoorlog toen de jeugd gedesillusioneerd raakte en zich cynisch ging opstellen tegen het gezag. In de jaren zestig kwam deze onvrede tot uiting in de vorm van grootschalige protesten. Er was voor het eerst sprake van een generatieconflict.
De aanwezigheid van generaties kan op verschillende manieren benaderd worden. Men kan kijken naar het leeftijdeffect, het wezenlijke verschil tussen jongeren en ouderen met betrekking tot de verschillende levensfasen waarin ze verkeren. Verder kijkt het periode-effect naar de tijdsgeest van die periode. Deze benadering houdt rekening met de waarden en normen die tijdens de periode golden. Het cohorteffect maakt de vergelijking tussen bovengenoemde effecten en bepaald zo of er een wezenlijk verschil is tussen de individuen in de verschillende periodes. Sociologen komen vaak tot de conclusie dat er geen wezenlijk verschil is tussen generaties en dat de verschillen zich eerder binnen generaties voordoen dan tussen generaties.
In Nederland heerst een groot generatiebesef. Dit besef richt zich hoofdzakelijk op het verschil op het private vlak. Het gaat hier om de opvoeding, voorkeuren en waarden en normen. Generaties verwijten elkaar vaak voor de sociale positie die ze innemen. De oudere generaties zorgen ervoor dat hun belangen goed behartigd worden in de vorm van belangenorganisaties zoals de Algemene Nederlandse Bond van Ouderen (ANBO) die een groot aantal leden heeft en zo invloed kan uitoefenen op het politieke landschap. De jongeren hebben zich een stuk minder goed georganiseerd. De Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) is de belangrijkste organisatie. Deze organisatie buiten beschouwing gelaten, slagen de jongeren er niet al te best in hun belangen te behartigen.
Geconcludeerd kan worden, dat de jongere generatie het materieel beter heeft en hoger opgeleid is, maar dat hun perspectieven slechter zijn. Toch zijn de sociologen hoopvol dat ook zij goed terechtkomen, zoals dat uiteindelijk ook is gebeurd met de verloren generatie die tussen 1955 en 1970 geboren is.
1. Aan welke drie voorwaarden moet een generatie voldoen om zo getypeerd te mogen worden?
- De personen moeten in dezelfde tijdsperiode geboren zijn, ze moeten in hun tienerjaren dezelfde radicale gebeurtenis meegemaakt hebben en er moeten organisaties ontstaan zijn die de belangen en waarden van die personen uitdragen
2. Waardoor verdween het idealisme van de jongeren in de jaren vijftig?
- Na de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog raakten de jongeren gedesillusioneerd en ze stelden zich a-politiek en cynisch op.
3. Waarom denk je dat de belangen van ouderen beter behartigd worden dan de belangen van jongeren?
- De oudere generaties zorgen ervoor dat hun belangen goed behartigd worden in de vorm van belangenorganisaties zoals de Algemene Nederlandse Bond van Ouderen (ANBO) die een groot aantal leden heeft en zo invloed kan uitoefenen op het politieke landschap. De jongeren hebben zich een stuk minder goed georganiseerd. De Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) is de belangrijkste organisatie. Deze organisatie buiten beschouwing gelaten, slagen de jongeren er niet al te best in hun belangen te behartigen.
Generatie
| Dit is een groep mensen die in een bepaalde periode geboren zijn, een radicale gebeurtenis hebben meegemaakt en organisaties hebben opgericht om hun belangen te behartigen. |
Generatieconflict | Dit is een conflict dat tussen (twee) generaties ontstaat. Vaak verwijten ze elkaar hun eigen nadelige maatschappelijke positie aan de handelingen van de andere generatie(s). |
cohorteffect | Dit bepaalt of er sprake is van generaties. Hierbij wordt longitudinaal onderzoek gedaan naar het verschil tussen groepen die in verschillende periodes geboren zijn. |
De bijdrage die de sociologie levert aan de aanpak van sociale problemen wordt gekenmerkt door vijf aspecten. Ten eerste maken sociologen gebruik van feitelijke informatie, waardoor ze hun bevindingen empirisch kunnen onderbouwen. Vervolgens kunnen ze met behulp van de uitkomsten van hun onderzoek de politiek en de media attenderen op de sociale vraagstukken en de eventuele oplossingen. Ten derde heeft de sociologie de taak om de sociale problemen te relativeren en zo de (onnodige) verontrusting in de samenleving te temperen. Ten vierde maakt de sociologie het subjectieve karakter van de sociale problemen aanschouwelijk. Ten slotte brengt de sociologie de inspanningen van de verschillende belangenorganisaties aan het licht, zodat de politiek hier op kan inspelen. De resultaten van sociologisch onderzoek worden vaak echter selectief overgenomen en alleen gebruikt als dit in het eigenbelang is. Sociologen weten dat de samenleving maar in beperkte mate bestuurbaar is en problemen niet eenvoudig op te lossen zijn.
1. Er is een grote hoeveelheid aan informatie beschikbaar in Nederland over sociale problemen. Hoe zou dit komen?
- Dit komt door de vele publicaties van instituties zoals het Sociaal en Cultureel Planbureau (SPB) en het Centraal Bureau voor de Statistieken (CBS).
2. Hoe kan sociologie bijdragen aan het creëren van een aanpak van sociale problemen?
- Ten eerste maken sociologen gebruik van feitelijke informatie, waardoor ze hun bevindingen empirisch kunnen onderbouwen. Vervolgens kunnen ze met behulp van de uitkomsten van hun onderzoek de politiek en de media attenderen op de sociale vraagstukken en de eventuele oplossingen. Ten derde heeft de sociologie de taak om de sociale problemen te relativeren en zo de (onnodige) verontrusting in de samenleving te temperen. Ten vierde maakt de sociologie het subjectieve karakter van de sociale problemen aanschouwelijk. Ten slotte brengt de sociologie de inspanningen van de verschillende belangenorganisaties aan het licht, zodat de politiek hier op kan inspelen
3. Waarom zijn sociologen zich bewust van het feit dat de samenleving maar beperkt bestuurbaar is?
- Dit komt, omdat processen zoals individualisering en mondialisering amper te beheersen en te sturen zijn. Bovendien kwamen ze bedrogen uit toen ze in de jaren vijftig wel overtuigd waren van de maakbaarheid en bestuurbaarheid van de samenleving.
Econoom Tinbergen pleitte in de jaren 70 voor het hanteren van andere criteria voor het belonen van verrichte arbeid. In plaats van criteria gebaseerd op opleiding en vaardigheden zou de leidende factor de geleverde inspanning moeten zijn. Hij stelde zelfs een talentenbelasting voor. Daarnaast moest volgens hem het compensatiebeginsel gehanteerd worden. Dit beginsel heeft als doel gelijk welzijn onder de leden van de samenleving te bereiken. Dit houdt in, dat iedereen tevreden moet zijn met zijn of haar positie en als dit niet het geval is, bijvoorbeeld als iemand wel wil maar niet kan werken, dient diegene daar compensatie voor te krijgen. Compensatie zou in dit geval een uitkering zijn.
In Nederland zijn de ideeën van Tinbergen niet in zijn geheel overgenomen, maar na de Tweede Wereldoorlog zijn er enkele maatregelen genomen om welzijn iets eerlijker te verdelen. Het instellen van een minimumloon, een progressief belastingstelsel en sociale zekerheid heeft de inkomensverschillen verkleind. Hoewel Nederland op dit gebied een sociaal karakter heeft, is het ook een meritocratie. Hierdoor kunnen mensen ook aanvullend worden beloond, wanneer ze iets klaarspelen dat zelden gebeurt. Daarnaast zet men kritische kanttekeningen bij de ideeën van Tinbergen. Problemen zouden er zijn met het meten van het niveau van inspanning. Ook het gevaar van brain drain zou zich voor kunnen doen. Bovendien heeft een dergelijke “rechtvaardigere” arbeidsbeloning als gevolg dat er uiteindelijk minder te verdelen zou kunnen zijn.
1. Omschrijf het idee van Tinbergen wat betreft arbeidshonorering.
- Tinbergen pleitte voor het hanteren van andere criteria voor beloning van verrichte arbeid. In plaats van criteria gebaseerd op opleiding en vaardigheden zou de leidende factor de geleverde inspanning moeten zijn.
2. Welke factoren als criteria zouden gebruikt moeten worden om arbeidsbeloning vast te stellen volgens Tinbergen en welke zeker niet?
- Volgens Tinbergen moet de factor inspanning gebruikt worden en niet een uitzonderlijke prestatie, omdat dit vaak voort komt uit erfelijke bepaling en dus niet rechtvaardig is tegenover anderen die deze aanleg niet hebben. Naast de geleverde inspanning moet ook rekening worden gehouden met hoe zwaar het werk is en hoeveel iemand heeft geïnvesteerd in het opleidingstraject.
3. Welke kritiek wordt er geleverd op het arbeidsbeloningvoorstel van Tinbergen?
- Problemen zouden er zijn met het meten van het niveau van inspanning. Ook het gevaar van brain drain zou zich voor kunnen doen. Bovendien heeft een dergelijke “rechtvaardigere” arbeidsbeloning als gevolg dat er uiteindelijk minder te verdelen zou kunnen zijn.
Talentenbelasting | Volgens Tinbergen moet deze belasting worden opgelegd aan personen met veel talenten, zodat de mensen zonder talenten niet benadeeld worden bij de arbeidsbeloning. |
Compensatiebeginsel | Dit beginsel heeft als doel gelijk welzijn onder de leden van de samenleving te bereiken. Dit houdt in, dat iedereen tevreden moet zijn met zijn of haar positie en als dit niet het geval is, bijvoorbeeld als iemand wel wil maar niet kan werken, dient diegene daar compensatie voor te krijgen.
|
Onder alternatieve leefvormen kunnen alle vormen die afwijken van het traditionele gezin van een echtpaar met kinderen worden gezien. Ook huishoudens van eenoudergezinnen en alleenstaanden worden gezien als alternatieve leefvormen. De leefvormen die in de jaren 60 van de vorige eeuw hoogtij vierden, waren onder andere woongroepen en centraal wonen projecten.
Woongroepen bestaan uit minimaal drie en maximaal tien personen die gezamenlijk een huishouden runnen in één huisvestiging. De bewoners van de woongroepen konden zowel uit gezinnen als uit alleenstaanden of elke andere mengvorm bestaan. Woongroepen kunnen verschillende varianten hebben. Zo zijn er religie communes, maar ook politieke- en relatie communes.
Een woongroep of commune heeft als het ware een uitbreidende gezinsfunctie. Er zijn vijf typen woongroepen die hier op gebaseerd zijn. De sociaaleconomische woongroep is bedoeld om economische lasten te delen. De sociaalbiologische woongroep deelt de opvoeding van kinderen en de sociaalseksuele woongroep doorbreekt het taboe van seksuele exclusiviteit. De sociaal-culturele woongroep, de sociaalpsychologische woongroep en de activiteitencommune zijn voornamelijk gericht op gezelligheid en sociaal contact.
De woongroep heeft zeker voordelen. Zo is het kostenbesparend voor de bewoners, kunnen taken makkelijk verdeeld worden en is een flexibele en toegankelijke manier om sociaal contact te onderhouden. Er zijn echter ook nadelen. De noodzaak om je aan te passen kan zwaar wegen en daarnaast is er bijzondere en dure huisvestiging nodig. Zeker niet te verwaarlozen is de privacy die bij een woongroep in het geding komt.
Een centraal wonen project is een leefvorm met meer privacy dan in een woongroep. Men maakt gebruik van een aantal gemeenschappelijke ruimtes. Het kan bestaan uit tientallen personen, maar ook een paar honderd. Tegenwoordig beginnen woongroepen en centraal wonen projecten steeds meer op elkaar te lijken. Woongroepen staan steeds meer individualiteit van hun bewoners toe. Toch blijft de wrijving tussen privacy en gemeenschappelijkheid bestaan.
Na de jaren 60 nam het aantal communes af en zijn er tegenwoordig nog maar ongeveer duizend in Nederland. Voor de relatiecommunes en de centraal wonen projecten is er nog enigszins een toekomst, omdat er juist in tijden van economische crisis vraag is naar gedeelde financiële verantwoordelijkheid, sociaal contact en steun. De religie- en politieke communes hebben sinds de secularisering echter weinig toekomst. Tot slot blijkt uit de groeiende groep alleenstaanden dat Nederland een sterk individualiserende samenleving heeft.
1. Wat is een woongroep?
- Dit is een leefvorm die afwijkt van het traditionele gezin. Ze bestaan uit minimaal drie en maximaal tien personen die gezamenlijk een huishouden runnen in één huisvestiging.
2. Wat zijn centraal wonen projecten?
- Dit is een leefvorm met meer privacy dan in een woongroep. Men maakt gebruik van een aantal gemeenschappelijke ruimtes. Het kan bestaan uit tientallen personen, maar ook een paar honderd.
3. Wat zijn de voordelen van een woongroep en wat zijn de nadelen?
- De voordelen van een woongroep zijn dat het kostenbesparend is voor de bewoners, taken makkelijk verdeeld kunnen worden en het een flexibele en toegankelijke manier is om sociaal contact te onderhouden. De nadelen zijn het feit dat de noodzaak om je aan te passen zwaar kan wegen en daarnaast is er bijzondere en dure huisvestiging nodig. Zeker niet te verwaarlozen is de privacy die bij een woongroep in het geding komt.
4. Er is convergentie tussen woongroepen en centraal wonen projecten. Wat houdt deze convergentie in?
- Woongroepen staan steeds meer individualiteit van hun bewoners toe, waardoor ze meer privacy krijgen.
5. Omschrijf het verschil tussen woongroepen van nu en woongroepen uit de jaren 60.
- In de jaren 60 vierden de religie communes en de ideologie communes hoogtij. Door onder andere de secularisering verdwenen deze. Tegenwoordig zijn de relatie communes en de centraal wonen projecten meer gewenst, omdat er juist in tijden van economische crisis vraag is naar gedeelde financiële verantwoordelijkheid, sociaal contact en steun.
Woongroep | Een leefvorm die afwijkt van het traditionele gezin. Ze bestaan uit minimaal drie en maximaal tien personen die gezamenlijk een huishouden runnen in één huisvestiging. De bewoners van de woongroepen konden zowel uit gezinnen als uit alleenstaanden of elke andere mengvorm bestaan. |
Religie commune | Een variant van een woongroep. Het heeft als fundament een gemeenschappelijke geloofsovertuiging. Het is een stabiele variant. |
Politieke commune | Een variant van een woongroep. Het is gebaseerd op een gemeenschappelijke politieke ideologie. Het is onstabiel wanneer ontideologisering plaatsvindt in de samenleving. |
Relatie commune | Een variant van een woongroep. Deze commune is voornamelijk gericht op sociaal contact en gezelligheid, maar daardoor ook het minst stabiel. |
Centraal wonen projecten | Een leefvorm met meer privacy dan in een woongroep. Men maakt gebruik van een aantal gemeenschappelijke ruimtes. Het kan bestaan uit tientallen personen, maar ook een paar honderd. |
Ons geïnstitutionaliseerde onderwijssysteem geldt voor velen als vanzelfsprekend, maar Illich dacht hier anders over. Hij pleitte voor het afschaffen van scholen. Illich had kritiek op een aantal punten. Volgens hem bereikten scholen niet het gewenste leereffect, doordat scholieren en studenten vaak ongemotiveerd les ontvangen. Daarnaast beschuldigt hij het systeem van vervreemding. Studenten doen geen relevante levenservaring op. School leidt vaak tot frustraties, doordat ongelijkheid in geboden kansen al gauw duidelijk worden en dit is zeker het geval tussen studenten die een diploma hebben en studenten die dit niet hebben. Verder is het onderwijs te duur geworden en wordt het gebruikt als instantie die op manipulatieve wijze jongeren tot aanpassing aan de geldende waarden en normen drijft.
Als alternatief stelde hij verschillende oriënterende leernetwerken voor. Deze leernetwerken hebben betrekking op het verspreiden van informatie, objecten en diensten, het oprichten van vaardighedencentra, een netwerk van deskundigen en gelijkgestemden. Hij was voorstander van het recht om te leren in plaats van de verplichting om te leren. Hij wilde dat men competentie los zou zien van het genomen leerpad.
In Nederland zijn de ideeën van Illich niet overgenomen. Men is het niet eens met de eenzijdige negatieve benadering van onder andere bureaucratieën en instituties. Illich is ongenuanceerd in zijn mening over het nut van scholen en specialisering. Daarnaast schort er ook het één en ander aan zijn uitwerking van de leernetwerken. Zo zal er een vrije markt ontstaan van kennis en vaardigheden, waardoor onbedoeld toch deskundigen het voor het zeggen krijgen. Bovendien kan en wil niet iedereen kennis overdragen. Het onderwijs in Nederland heeft wel zijn sterk hiërarchische karakter verloren en laat ook steeds meer participatie van scholieren en studenten toe die de dialoog aan kunnen gaan met docenten. De Nederlandse samenleving ziet onderwijs als een sleutelmacht voor het bereiken van gewenste sociale posities en beschouwt het volgen van onderwijs dan ook als een voorrecht.
1. Welke kritiek heeft Illich op het onderwijssysteem?
- Volgens Illich bereikten scholen niet het gewenste leereffect, doordat scholieren en studenten vaak ongemotiveerd les ontvangen. Daarnaast beschuldigt hij het systeem van vervreemding. Studenten doen geen relevante levenservaring op. School leidt vaak tot frustraties, doordat ongelijkheid in geboden kansen al gauw duidelijk wordt en dit is zeker het geval tussen studenten die een diploma hebben en studenten die dit niet hebben. Verder is het onderwijs te duur geworden en wordt het gebruikt als instantie die op manipulatie wijze jongeren tot aanpassing aan de geldende waarden en normen drijft.
2. Welke kanttekeningen zouden er geplaatst kunnen worden bij de alternatieve voorstellen van Illich?
- Er zou een vrije markt kunnen ontstaan van kennis en vaardigheden, waardoor onbedoeld toch deskundigen het voor het zeggen krijgen. Bovendien kan en wil niet iedereen kennis overdragen.
3. Welke ontwikkelingen van de afgelopen jaren in het onderwijssysteem zou Illich enigszins goedkeuren en welke niet?
- Het onderwijs in Nederland heeft zijn sterk hiërarchische karakter verloren en laat ook steeds meer participatie van scholieren en studenten toe, die de dialoog aan kunnen gaan met docenten. Hier zou Illich zich in kunnen vinden. Het feit dat onderwijs volgens ons geldende onderwijssysteem nog steeds als de sleutelmacht beschouwd wordt in onze samenleving zou Illich een stuk minder geslaagd vinden.
Oriënterende leernetwerken | Dit zijn netwerken die als uitgangspunten hebben dat iedereen op elk tijdstip moet kunnen leren, problemen openbaar gemaakt moet kunnen worden en kennis op de juiste manier en aan de juiste personen overgedragen kan worden. |
Nederland is weliswaar een progressieve samenleving, maar ook een geïnstitutionaliseerde samenleving. Op zijn tijd wordt er publiekelijk en in het private domein gedebatteerd over alternatieve inrichtingen van de maatschappij, maar concrete stappen worden vaak niet ondernomen of gestimuleerd. Men zou meer een eigen visie moeten ontwikkelen en dat wat institutioneel geworteld is in onze maatschappij met scepsis moeten benaderen.
1. Voor sociologen zou het een nuttige taak zijn zich bezig te houden met maatschappelijke alternatieven. Wat is hier de reden voor?
- Sociologen hebben de taak objectief naar maatschappelijke fenomenen te kijken en dus ook naar de inrichting van de samenleving. De resultaten van hun onderzoek kunnen aan belanghebbende uitwijzen dat bepaalde maatregelen niet functioneren. Vervolgens kunnen zij hier alternatieven voor formuleren die doeltreffender en doelmatiger zijn. De socioloog kan hierdoor bewustzijn in de samenleving genereren die vervolgens weer kan leiden tot actie en vervult zo één van zijn belangrijke taken.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
11550 | 1 |
Add new contribution