Inleiding Recht - UL B1 - TentamenTests (2013/2014)

MC-vragen

Vraag 1

Wat betekent het zogenaamde toetsingsverbod?

  1. Dat de wetgever de Grondwet niet mag toetsen aan direct werkende bepalingen uit internationale verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
  2. Dat geen enkel Nederlands algemeen verbindend voorschrift door de rechter getoetst mag worden aan de Grondwet.
  3. Dat de Nederlandse rechter de wet in formele zin niet mag toetsen aan de Grondwet.
  4. Dat de Nederlandse rechter het internationale recht niet mag toetsen aan de Grondwet.

Vraag 2

Welke van volgende uitspraken over het beginsel van verbod van détournement de pouvoir is correct?

  1. Een officier van justitie moet tot strafvervolging overgaan wanneer hij een strafbaar feit constateert.
  2. Een bestuursorgaan mag een bevoegdheid niet voor een ander doel gebruiken dan waarvoor de bevoegdheid was bedoeld.
  3. Een rechter dient zich terug te trekken in een zaak waarbij hijzelf, dan wel familie of bekenden van hem, betrokken is.
  4. Een wilsonbekwaam persoon mag zelf geen verbintenissen aangaan.

Vraag 3

Welke uitspraak over de Nederlandse Grondwet is correct?

  1. De Nederlandse Grondwet kan worden gewijzigd volgens de normale procedure van wijziging van een wet in formele zin.
  2. De Nederlandse Grondwet kan worden gewijzigd volgens een speciale verzwaarde procedure.
  3. De Nederlandse Grondwet mag niet worden gewijzigd.
  4. De Nederlandse Grondwet mag alleen worden gewijzigd wanneer de Raad van State hieraan goedkeuring hecht.

Vraag 4

Welke van de volgende elementen behoort niet tot de voorwaarden om te komen tot een strafbaar feit en een strafbare dader?

  1. De strafbare handeling valt te kwalificeren als een misdrijf en niet als een overtreding.
  2. De dader heeft enige vorm van schuld.
  3. De gedraging valt onder alle bestanddelen van een delictsomschrijving.
  4. De gedraging is wederrechtelijk.

Vraag 5

Welk van onderstaande is geen instelling van de Europese Unie?

  1. De Raad van Europa.
  2. De Europese Commissie.
  3. Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
  4. De Europese Raad.

Vraag 6

Welke van de volgende uitspraken over de onrechtmatige daad is correct?

  1. Het vraagstuk van de onrechtmatige daad vormt een onderdeel van het strafrecht.
  2. Een onrechtmatige daad is altijd tevens een strafbaar feit.
  3. Een onrechtmatige daad kan tevens een strafbaar feit zijn, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn.
  4. Een onrechtmatige daad is nooit tevens een strafbaar feit.

Vraag 7

Friedrich Carl von Savigny (1779-1861) was de stichter van de zogenaamde Historische School. Wat is typerend voor zijn methode van rechtswetenschap? Von Savigny leerde dat in het Duitsland van zijn tijd:

  1. rechtspraak de belangrijkste bron is van het recht.
  2. de wet in formele zin centraal moet staan.
  3. mensenrechten boven de wet in formele zin gaan.
  4. de gewoonte de belangrijkste bron is van het recht.

Vraag 8

In Boek 1 van het BW vinden we de regeling van de huwelijkse voorwaarden. Deze regeling tussen echtgenoten moet op straffe van nietigheid bij notariële akte worden aangegaan en worden ingeschreven in het openbaar huwelijksgoederenregister. Blijft deze inschrijving achterwege, dan kunnen echtgenoten ten overstaan van derden geen beroep doen op de voorwaarden; onderling kunnen ze dat wel. Dit is een wettelijke regeling die:

  1. zoals het gehele burgerlijke recht dwingendrechtelijk van aard is.
  2. zoals het gehele burgerlijke recht van aanvullende aard is.
  3. aanvullend recht is, terwijl het burgerlijk recht verder juist voor een belangrijk deel uit dwingend recht bestaat.
  4. dwingend recht is, terwijl het burgerlijk recht verder juist voor een belangrijk deel uit aanvullend recht bestaat.

Vraag 9

De strafrechter concludeert in de bewezenverklaring: “De verdachte is nat geworden, dus het regende.” Dit is een voorbeeld van:

  1. een modus ponens.
  2. een drogreden.
  3. een modus vivendi.
  4. een modus tollens.

Vraag 10

Zoek in uw wettenbundel art. 5:53 BW op. Wat is de modaliteit van deze regel?

  1. Een verbod.
  2. Een verlof.
  3. Een gebod.
  4. Een bevoegdheid.

Vraag 11

Lees de volgende passage uit een arrest van de Hoge Raad.

4.1 Rov. 5.8 houdt samengevat het volgende in.

(i) Op grond van (de letterlijke tekst van) art. 10 diende Rubicon bv te voldoen aan het verzoek van [eiser] om de aandelen tegen betaling van de nominale waarde te leveren.

(ii) Vaststaat dat [eiser] eerst op 31 juli 1998 om levering heeft verzocht en dat Rubicon bv toen reeds een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst aanhangig had gemaakt.

(iii) [Eiser] heeft derhalve zijn verzoek tot levering gedaan in het zicht van een verbreking van de arbeidsovereenkomst, terwijl volgens Rubicon bv de bedoeling van art. 10 was dat [eiser] een extra stimulans zou hebben om zich ten volle in te zetten voor Rubicon bv en om hem aan Rubicon bv te binden.

(iv) [Eiser] heeft tegen deze stelling van Rubicon bv weliswaar ingebracht dat de bedoeling van art. 10 was om het voor hem aantrekkelijk te maken om in Nederland ten behoeve van Rubicon bv werkzaam te zijn, maar dit leidt tot hetzelfde resultaat, te weten dat het de bedoeling was dat [eiser] bij Rubicon bv werkzaam zou willen blijven.

(v) Nu [eiser] eerst in het zicht van het einde van de arbeidsovereenkomst, in weerwil van de bedoeling van art. 10, een beroep op die bepaling heeft gedaan, klaarblijkelijk met geen ander doel dan het verschil tussen de nominale waarde en de werkelijke waarde van de aandelen te toucheren, is dat beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

4.2 Onderdeel 2 acht onder meer onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat de stelling van [eiser] dat het de bedoeling van art. 10 was het voor hem aantrekkelijker te maken om in Nederland ten behoeve van Rubicon bv werkzaam te zijn, tot het resultaat leidt dat het de bedoeling van die bepaling was dat [eiser] bij Rubicon bv werkzaam zou willen blijven.

4.3 Bij de beoordeling van het onderdeel moet worden vooropgesteld dat art. 10 geen termijn vermeldt waarbinnen [eiser] het recht om 1% van het geplaatste aandelenkapitaal te kopen, moet hebben uitgeoefend. Rubicon bv heeft gesteld dat het recht slechts kan worden uitgeoefend zolang de (werk)verhoudingen goed zijn en heeft er daartoe op gewezen dat met het artikel bedoeld werd de inzet van [eiser] te stimuleren en hem aan Rubicon bv te binden. [Eiser] heeft daartegenover gesteld dat het artikel bedoeld was om hem over te halen bij Rubicon bv in dienst te treden. De klacht dat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan deze stelling van [eiser] is terecht voorgesteld. Niet valt immers in te zien dat de stelling van [eiser] dat de bedoeling van art. 10 enkel was hem tot indiensttreden over te halen op hetzelfde neerkomt als de stelling van Rubicon bv dat het de bedoeling van die bepaling was [eiser] een extra stimulans te verschaffen bij Synthon werkzaam te blijven. Onderdeel 2 is in zoverre terecht voorgesteld. Dit betekent dat de bestreden uitspraken niet in stand kunnen blijven en dat de overige klachten geen behandeling behoeven.

Welk van de volgende alternatieven is correct? De Hoge Raad beslist deze zaak op grond van een:

  1. teleologische interpretatie van de overeenkomst tussen partijen.
  2. wetshistorische interpretatie van de overeenkomst tussen partijen.
  3. systematische interpretatie van de overeenkomst tussen partijen.
  4. anticiperende interpretatie van de overeenkomst tussen partijen.

Vraag 12

Zoek in uw wettenbundel artikel 5 van de Handelsnaamwet (Hnw) op. Dit artikel bevat:

  1. enkel alternatieve voorwaarden.
  2. enkel cumulatieve voorwaarden.
  3. zowel cumulatieve als alternatieve voorwaarden.
  4. noch cumulatieve noch alternatieve voorwaarden, want het betreft een kwalificatieregel.

Vraag 13

Hermeneutiek is een manier van kijken welke gericht is op:

  1. het afleiden van een algemene wet uit een verzameling afzonderlijke waarnemingen.
  2. het uit de wettelijke context afleiden van de bedoeling van een wettelijke rechtsregel.
  3. het afleiden van de mogelijke oorzaak (of oorzaken) uit afzonderlijke waarnemingen.
  4. het deduceren van een juridisch geldige conclusie uit een materieelrechtelijke grondslag

Vraag 14

In Boek 7 van het BW vinden we de regeling omtrent de consumentenkoop. Welk van de volgende alternatieven met betrekking tot deze regeling is correct? De consument wordt in die zin beschermd tegen een professionele verkoper dat:

  1. de door de verkoper geleverde zaak conform de koopovereenkomst moet zijn en de koopovereenkomst wordt vermoed nietig te zijn zolang deze situatie niet door de verkoper wordt gecorrigeerd.
  2. er door de wetgever geen uiterste termijn voor het ontbinden van de koopovereenkomst is vastgelegd.
  3. op de consument geen verbintenis rust om de geleverde zaak zo snel mogelijk weer terug te brengen in de winkel.
  4. de geleverde zaak vermoed wordt non-conform te zijn geweest ten tijde van de levering mits deze non-conformiteit zich binnen zes maanden openbaart.

Vraag 15

In het arrest van de Hoge Raad aangaande de Hofstadgroep hanteerde de Hoge Raad in vergelijking met het Gerechtshof in Den Haag waarvan het arrest ter cassatie voorlag, een:

  1. restrictieve interpretatie van het bestanddeel ‘organisatie’ zodat Jason W. vervolgens door het Hof in Amsterdam kon worden vrijgesproken van deelneming aan een terroristische organisatie.
  2. restrictieve interpretatie van het bestanddeel ‘organisatie’ zodat Jason W. vervolgens door het Hof in Amsterdam kon worden veroordeeld wegens deelneming aan een terroristische organisatie.
  3. extensieve interpretatie van het bestanddeel ‘organisatie’ zodat Jason W. vervolgens door het Hof in Amsterdam kon worden veroordeeld wegens deelneming aan een terroristische organisatie.
  4. extensieve interpretatie van het bestanddeel ‘organisatie’ zodat Jason W. vervolgens door het Hof in Amsterdam kon worden vrijgesproken van deelneming aan een terroristische organisatie.

Vraag 16

In Inleiding recht wordt het onderscheid tussen de heuristische fase en de legitimatiefase geïntroduceerd. Welk van de volgende alternatieven is correct? Dit onderscheid betreft het verschil tussen aan de ene kant:

  1. het teleologische wereldbeeld dat dominant was in de Middeleeuwen en aan de andere kant het mechanische wereldbeeld dat in de moderne tijd dominant werd.
  2. de wetenschapschappelijke methode in de Middeleeuwen en aan de andere kant het standaardbeeld van de moderne wetenschap sinds de Verlichting.
  3. het vaststellen van de feiten van het geval aan de ene kant en aan de andere kant de relevante wettelijke bepalingen.
  4. de fase waarin de rechter zijn oordeel vormt en aan de andere kant de fase waarin legitimatie en motivering van zijn oordeel.

Vraag 17

Het begrip “soevereine staat” is een moderne juridisch-theoretische constructie. Zowel Griekse stadsstaten zoals Athene als het Romeinse rijk in de klassieke oudheid kwalificeerden niet al staten in de moderne zin van het woord. Welk alternatief met betrekking tot het klassieke Athene en het Romeinse rijk is correct?

  1. Het centrale bestuur van zowel Rome als Athene beschikte niet over de zwaardmacht terwijl het machtsaspect de basis vormt van de moderne staat.
  2. Het Romeinse rijk kan te weinig als een eenheid worden beschouwd en met betrekking tot Athene kunnen we niet van een staatsvolk spreken in de zin van een groep burgers met dezelfde juridische status.
  3. Het centrale bestuur van zowel Rome als Athene oefende geen charismatisch gezag over het volk uit hetgeen de basis vormt van de moderne staat.
  4. Zowel het volk van Athene als het volk van Rome oefenden geen invloed uit op het bestuur terwijl democratie de basis vormt van de moderne staat.

Vraag 18

De staat is volgens de staatsrechtgeleerde prof. Van Eikema Hommes “een publiekrechtelijk georganiseerde institutaire gemeenschap van overheid en onderdanen op de grondslag van een monopolistische organisatie van de zwaardmacht over een volk op een omgrensd cultuurgebied.” Deze omschrijving is:

  1. idealistisch te noemen omdat het feitelijke machtsaspect hier de nadruk krijgt.
  2. idealistisch te noemen omdat het normatieve gezagsaspect hier de nadruk krijgt.
  3. realistisch te noemen omdat het feitelijke machtsaspect hier de nadruk krijgt.
  4. realistisch te noemen omdat het normatieve gezagsaspect hier de nadruk krijgt.

Vraag 19

Het Nederlandse staatsrecht is niet alleen ingericht volgens de eisen van de democratie, maar tevens volgens de eisen van de rechtsstaat. Kenmerkend voor de rechtsstaat is dat:

  1. de politieke macht beperkt wordt door het recht.
  2. in de Grondwet is vastgelegd dat er op geregelde tijden verkiezingen zullen plaatsvinden.
  3. de Tweede Kamer een zelfstandige positie heeft en niet ondergeschikt is aan de regering.
  4. de burgers invloed kunnen uitoefenen op het bestuur van de staat.

Vraag 20

"Zoals is beslist in HR 21 maart 2003, nr. C01/327, LJN AE8462, NJ 2003, 691 (Waterpakt/Staat), mist de rechter de bevoegdheid de Staat te bevelen wetgeving in formele zin tot stand te brengen. Het incidentele middel van Clara Wichmann c.s. in beide zaken bestrijdt dit tevergeefs. Nog daargelaten dat Clara Wichmann c.s. niet, ook niet in hun incidentele cassatiemiddel in beide zaken, hebben aangegeven welke andere specifieke maatregelen de Staat zou kunnen treffen (buiten het hierna nog te behandelen subsidieverbod), is in het onderhavige geval, waar het gaat om de verhouding tussen de Staat en een politieke partij, voor een rechterlijk gebod tot het treffen van specifieke maatregelen ter voldoening aan art. 7 Vrouwenverdrag in beginsel evenmin plaats, omdat de keuze van dergelijke door de Staat te treffen maatregelen een afweging van belangen vergt die in zodanige mate samenvalt met afwegingen van politieke aard, dat zij niet van de rechter kan worden verlangd.

Dit geldt ook voor een bevel tot stopzetting van de door de Staat aan de SGP verleende subsidie. Daarbij komt dat, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft beslist (ABRvS 5 december 2007, LJN BB9493, AB 2008, 35), noch art. 7 Vrouwenverdrag, noch het IVBPR noch het EVRM daartoe verplicht en de huidige wet geen mogelijkheden daartoe biedt buiten het zich niet voordoende geval van een onherroepelijke veroordeling door de strafrechter wegens discriminatie in de zin van de in art. 16 Wspp genoemde strafbepalingen.

Om de hiervoor in de tweede alinea genoemde reden is ten slotte ook de vordering van Clara Wichmann c.s. tot het geven van een verbod tot het laten voortbestaan van de onrechtmatige situatie binnen een door de rechter in goede justitie te bepalen termijn, terecht niet door het hof toegewezen, nog daargelaten dat niet duidelijk is op grond waarvan de rechter een dergelijk vaag en algemeen verbod toewijsbaar zou kunnen achten.”

De rechtbank in Den Haag had de vordering van de Clara Wichmannstichting om de subsidie aan de SGP op grond van de Wspp in eerste toegewezen toegewezen. Welk van de volgende beginselen speelt in deze passage uit dit arrest van de Hoge Raad op de achtergrond een beslissende rol om de vordering van Clara Wichmann c.s. alsnog af te wijzen?

  1. Godsdienstvrijheid.
  2. Vrijheid van meningsuiting.
  3. Machtenscheiding oftewel de trias-leer.
  4. Het gelijkheidsbeginsel.

Vraag 21

Welk alternatief met betrekking tot de leden van art. 23 lid 1 en 2 Gw is correct?

  1. art. 23 lid 1 bevat een sociaal grondrecht en art. 23 lid 2 Gw bevat een klassiek grondrecht.
  2. art. 23 lid 1 en 2 Gw bevatten beide een klassiek grondrecht.
  3. art. 23 lid 1 bevat een klassiek grondrecht en art. 23 lid 2 Gw bevat een sociaal grondrecht.
  4. art. 23 lid 1 en 2 Gw bevatten beide een sociaal grondrecht.

Vraag 22

Welk van de volgende alternatieven is correct? Het strafrecht behoort tot het publiekrecht, want:

  1. het gaat om op geld waardeerbare rechten en verplichtingen.
  2. de overheid neemt het initiatief tot de handhaving als hoedster van het algemeen belang.
  3. we kunnen daar allemaal mee geconfronteerd worden.
  4. het strafprocesrecht eist dat de strafrechter de materiële waarheid omtrent het tenlastgelegde achterhaald.

Vraag 23

Op maandagavond 14 november 2012 loopt de 49-jarige Henk Vermeer in dronken toestand over de Kivietlaan huiswaarts. Zijn vriendin Michelle maant de van links naar rechts over het trottoir zwalkende Henk om door te lopen, want zij vreest zijn kwade dronk. Halverwege de straat gaat het toch mis. Henk begint voorbijgangers uit te schelden en met troep uit een door de kraaien opengepikte vuilniszak te gooien. Juist op het moment dat er vechtpartij dreigen te ontstaan omdat een groep communicatiestudenten Henk te lijf wil gaan, duikt agent Polman op. Polman slaat Henk in de boeien en laat hem zijn roes uitslapen op het politiebureau aan de Fazantlaan. De volgende dag krijgt Henk te horen dat hij zal worden vervolgd voor het verstoren van de openbare orde. In artikel 2.1 lid 1 van de APV van de gemeente Rhenen staat immers: ‘Het is verboden op de weg of een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden’.

In verband met het legaliteitsbeginsel van art. 1 Sr en art. 16 Gw is het:

  1. niet toegestaan dat de gemeente Leiden gedrag strafbaar stelt, omdat een gemeente geen formele wetgever is.
  2. wel toegestaan dat de gemeente Leiden gedrag strafbaar stelt, omdat het Wetboek van Strafrecht ook in de gemeente Leiden van toepassing is.
  3. wel toegestaan dat de gemeente Leiden gedrag strafbaar stelt, omdat deze bevoegdheid niet alleen is voorbehouden aan de formele wetgever.
  4. niet toegestaan dat de gemeente Leiden gedrag strafbaar stelt, omdat een gemeente geen materieel strafrecht mag maken.

Vraag 24

Lees het onderstaande fragment uit het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 april 2011, LJN: BQ2698 .

2 DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 30 januari 2011 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een (gas)pistool (merk BBM, type MINGAP), en/of munitie van categorie III, te weten een patroon (merk S&B, kaliber 7.65mm), voorhanden heeft gehad;

(…)

7 STRAFBAARHEID

(…)

De rechtbank overweegt het navolgende. Van psychische overmacht is sprake indien er een van buiten komende psychische drang van zodanige aard is, dat de wilsvrijheid van verdachte is aangetast en verdachte aan deze psychische drang redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en hoeven bieden. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat een getinte jongen ([medeverdachte]) een vuurwapen gaf aan een blanke jongen (verdachte). Aan het gezicht van verdachte kon [getuige 1] zien dat hij het wapen liever niet aan wilde pakken. Toen [getuige 1] langs hen liep hoorde hij verdachte zeggen: “is hij geladen, is hij geladen, hij is toch niet geladen.” Verdachte heeft zelf verklaard dat hij het wapen van [medeverdachte] aan moest nemen. Toen verdachte zei dat hij dat niet wilde, heeft [medeverdachte] gezegd: “Hou het bij je of moet ik jou schieten. Wil je nog mee naar [adres 4] of moet ik je bij de [adres 5] afzetten.” Verdachte heeft verklaard dat dit op dreigende toon is gezegd en dat hij erg bang was.

Tijdens het transport naar het politiebureau op 30 januari 2011 had verdachte tranen in zijn ogen en maakte hij huilende geluiden. Verdachte heeft toen verklaard dat hij bang was en dat hij het wapen bij zich moest stoppen, omdat hij anders doodgeschoten zou worden. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat er sprake was van een van buiten komende psychische drang. De vrees van verdachte dat, indien hij het wapen niet aan zou nemen, hem wat aangedaan zou worden, is niet onbegrijpelijk. Door deze vrees was de wilsvrijheid van verdachte aangetast en had verdachte in redelijkheid geen weerstand kunnen en hoeven bieden aan de psychische drang. Dat deze vrees nog voortduurde op het moment dat verdachte buiten de politie passeerde is naar het oordeel van de rechtbank tevens niet onbegrijpelijk. Immers werd verdachte op dat moment nog altijd vergezeld door [medeverdachte], van wie hij niet kon weten of hij nog meer wapens bij zich droeg, zodat verdachte nog altijd voor zijn leven mocht vrezen. Bovendien blijkt niet uit het dossier dat het tijdsbestek tussen het aanpakken van het wapen en het passeren van de politie zodanig ruim was dat verdachte in de tussentijd de mogelijkheid heeft gehad om helder en rustig na te denken.

De rechtbank volgt derhalve de verdediging in het gevoerde verweer en is van oordeel dat bij verdachte, ten tijde van het plegen van het strafbare feit, sprake was van psychische overmacht.

(…)

Welke beslissing zal de rechtbank hebben genomen nu zij oordeelt dat er sprake is van psychische overmacht ten aanzien van het verboden wapenbezit?

  1. Vrijspraak, want het ten laste gelegde is niet bewezen.
  2. Ontslag van alle rechtsvervolging, want psychische overmacht is een rechtvaardigingsgrond.
  3. Het opleggen van een TBS-maatregel, want psychische overmacht is hetzelfde als volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
  4. Ontslag van alle rechtsvervolging, want psychische (oftewel relatieve) overmacht is een schulduitsluitingsgrond.

Vraag 25

Een bijzondere rechtvaardigingsgrond betreft de afwezigheid c.q. het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. Deze rechtvaardigingsgrond is niet in de wet te vinden, maar door de Hoge Raad erkend in het Huizense veearts-arrest (1933) en is van toepassing wanneer op verantwoorde wijze hetzelfde belang wordt gediend als de geschonden strafbepaling beoogde te beschermen. Nadien heeft zich echter nooit meer een vergelijkbare zaak voorgedaan. Waarom is de rechter zo terughoudend bij het vaststellen en toepassen van ongeschreven rechtvaardigingsgronden? Het toepassen van een ongeschreven rechtvaardigingsgrond is in strijd met het:

  1. beginsel van hoor en wederhoor.
  2. legaliteitsbeginsel.
  3. verbod op redeneren naar analogie.
  4. verbod op détournement de pouvoir.

Vraag 26

Het Wetboek van Strafvordering neemt een zogenaamd ‘negatief wettelijk bewijsstelsel’ als uitgangspunt. Welke stelling ten aanzien van het strafrechtelijke bewijsstelsel is correct?

  1. De rechter hoeft niet vast te stellen welke bewijsmiddelen wettig worden geacht; het gaat er immers alleen om of de rechter een ten laste gelegd feit wettig en overtuigend bewezen acht.
  2. De rechter is niet degene die bewijst; dat is de taak van de officier van justitie die de beschuldiging heeft opgesteld en het bewijs waardeert.
  3. De rechter heeft de vrijheid om bewijs te waarderen, maar is gebonden aan het bewijsmateriaal dat door het Openbaar Ministerie is voorgelegd.
  4. De rechter mag, ook als er voldoende bewijs is, als de innerlijke overtuiging ontbreekt, niet concluderen dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan.

Vraag 27

“Thomas Hobbes bijvoorbeeld omschrijft [het strafbegrip] als een publieke leedtoevoeging wegens overtreding van de wet, met het doel dat de betrokkene voortaan meer geneigd zal zijn tot normconform gedrag. Hij leidt daaruit o.a. af dat sanctionering zonder voorafgaande strafdreiging als een vijandige daad van de hand moet worden gewezen.” Aldus M.S. Groenhuijsen in zijn oratie Straf en wet (1987). Thomas Hobbes verwijst naar:

  1. de leer van de algemene preventie.
  2. de leer van de speciale preventie.
  3. de vergeldingstheorie.
  4. de absolute strafrechtstheorie.

Vraag 28

In het Nederlandse vermogensrecht onderscheidt het goederenrecht – waartoe de regeling van bijvoorbeeld het eigendomsrecht behoort – zich van het verbintenissenrecht waar onder meer het overeenkomstenrecht is geregeld. Het onderscheid tussen goederenrecht enerzijds en verbintenissenrecht anderzijds valt in belangrijke mate samen met het verschil tussen:

  1. positief recht en overeenkomstenrecht.
  2. volledige rechten en beperkte rechten.
  3. absolute rechten en relatieve rechten.
  4. subjectieve rechten en objectief recht.

Vraag 29

De Hoge Raad wees in 1919 het arrest Lindenbaum/Cohen, waarin aansprakelijkheid voor schade uit onrechtmatige daad werd verruimd van onwetmatigheid naar onrechtmatigheid. Welke van volgende stellingen is correct?

  1. De Hoge Raad heeft in dit arrest gebruik gemaakt van een zogenaamde rechtshistorische interpretatie van art. 1401 BW(oud).
  2. De Hoge Raad heeft in dit arrest gebruik gemaakt van een zogenaamde grammaticale interpretatie van art. 1401 BW(oud).
  3. Met dit arrest is aansprakelijkheid wegens een doen of nalaten in strijd met het ongeschreven recht geïntroduceerd.
  4. Met dit arrest is de risicoaansprakelijkheid voor ondergeschikten geïntroduceerd.

Vraag 30

Een zogenaamde wrongful birth-vordering betreft een vordering:

  1. van ouders die een door een beroepsfout van een behandelend arts of verpleegkundige een zwaar gehandicapt kind krijgen en daardoor schade lijden.
  2. van ouders die namens een gehandicapt kind een schadevergoeding vorderen van een behandelend arts of verpleegkundige als de schade die het kind na haar 21ste levensjaar nog lijdt veroorzaakt is door een beroepsfout van de behandelaar.
  3. die op grond van een meerzijdige rechtshandeling van de ouders en de behandelend arts of verpleegkundige uitmondt in een “behandelingsovereenkomst” en niet-nakoming van deze overeenkomst levert een absoluut recht op een schadevergoeding op.
  4. die op grond van een feitelijke handeling als een beroepsfout van de behandelend arts of verpleegkundige kan worden gekwalificeerd en deze fout levert een absoluut recht op een schadevergoeding op.

Vraag 31

De regels met betrekking tot de eigendom van onroerende zaken behoren tot:

  1. het personen- en familierecht.
  2. het verbintenissenrecht
  3. het publiekrecht.
  4. het vermogensrecht.

Vraag 32

In de zaak tussen de ouders van Baby Kelly en het Leids Universitair Medisch Centrum werd vergoeding van zowel de materiële als de immateriële schade gevorderd van Kelly. Het LUMC voerde ten aanzien van deze vordering van Kelly’s schade het volgende verweer. Volgens het LUMC:

  1. is er geen beroepsfout gemaakt omdat abortus in Nederland een strafbaar feit is en de verpleegkundige niet kan worden gedwongen in strijd te handelen met een wettelijke plicht.
  2. heeft een ongeboren kind geen recht op haar eigen niet-bestaan en dus moeten zowel de vorderingen van de ouders als die van Kelly worden afgewezen.
  3. heeft een ongeboren kind geen rechtssubjectiviteit en kan er om die reden noch een schadevergoeding worden toegekend aan Kelly, noch aan haar ouders.
  4. is er sprake geweest van een overmachtsituatie en het aannemen van een rechtvaardigingsgrond sluit aansprakelijkheid voor de schade uit.

Vraag 33

Het grondwettelijke toetsingsverbod heeft tot gevolg dat men een wet in formele zin:

  1. niet aan de Grondwet en niet aan een ieder verbindende verdragsbepalingen mag toetsen.
  2. niet aan een ieder verbindende verdragsbepalingen mag toetsen, maar wel aan de Grondwet.
  3. slechts aan ieder verbindende verdragsbepalingen mag toetsen en niet aan de Grondwet.
  4. aan de Grondwet en aan ieder verbindende verdragsbepalingen mag toetsen.

Vraag 34

Bij de verkiezingen van 2002 werden de traditionele Turkse politieke partijen (waaronder Ecevits DSP) verslagen door de conservatieve AK-partij van Recep Tayyip Erdoğan, die sindsdien premier van Turkije is. Het Turkse Constitutionele Hof heeft onderzocht of deze AKpartij niet moet worden verboden vanwege het niet-respecteren van de scheiding tussen kerk en staat. Het Constitutionele Hof van Turkije heeft eerder al meerdere partijen op deze grond verboden, waaronder een voorganger van de AK-partij: de Refah-partij. Stel dat het Turkse Constitutionele Hof inderdaad de partij van premier Erdoğan verbiedt en de partij ontbindt op grond van het feit dat de AK-partij het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat fundamenteel schendt. En stel verder dat leden van de AK-partij zich middels een verzoekschrift wenden tot het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Welk van de volgende alternatieven is correct? Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zal:

  1. zichzelf onbevoegd verklaren omdat volgens het EVRM alleen staten kunnen klagen over de schending van de mensenrechten.
  2. zichzelf onbevoegd verklaren omdat het EVRM slechts ziet op de bescherming van mensenrechten en niet op de bescherming van democratische rechten.
  3. oordelen dat met de uitspraak van het Turkse Constitutionele Hof de rechtsmiddelen uitgeput zijn en zichzelf dus onbevoegd verklaren.
  4. onderzoeken of het verbod en de ontbinding van de AK-partij een schending van een mensenrecht vormt die voldoet aan bepaalde procedurevoorschriften en doelcriteria.

Vraag 35

Het klassieke internationaal publiekrecht bevat regels voor betrekkingen tussen staten. In het klassieke internationaal recht ofwel het recht van coëxistentie gaat het om afbakeningsrecht en draait het om de rechten en plichten van staten in hun onderlinge verhoudingen. Welke van de volgende alternatieven behoort niet tot één van de rechtsgebieden die traditioneel tot het klassieke internationaal recht behoorden?

  1. Het recht inzake internationale samenwerking zoals bedoeld in artikel 1 lid 3 VN-Handvest.
  2. Het recht inzake staatsaansprakelijkheid.
  3. Het recht van de zee.
  4. Het recht van diplomatieke betrekkingen.

Vraag 36

Mevrouw Lautsi heeft jarenlang tegen de Italiaanse staat geprocedeerd. Nadat zij in hoogste instantie ongelijk heeft gekregen, wendt ze zich tot:

  1. het Europese Hof van de Rechten van de Mens in Straatsburg, waar ze stelt dat Italië haar recht heeft geschonden op onderwijs van haar kinderen met eerbied voor hun godsdienstige en filosofische overtuigingen.
  2. het Europese Hof van de Rechten van de Mens in Straatsburg, waar ze stelt dat Italië het recht van haar kinderen op vrijheid van meningsuiting heeft geschonden.
  3. het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg, waar ze stelt dat Italië het recht van haar kinderen op vrijheid van meningsuiting heeft geschonden.
  4. het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg, waar ze stelt dat Italië haar recht heeft geschonden op onderwijs van haar kinderen met eerbied voor hun godsdienstige en filosofische overtuigingen.

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. C

  2. B

  3. B

  4. A

  5. A

  6. C

  7. D

  8. D

  9. A

  10. C

  11. A

  12. C

  13. B

  14. D

  15. C

  16. D

  17. B

  18. C

  19. A

  20. C

  21. A

  22. B

  23. C

  24. D

  25. B

  26. D

  27. B

  28. C

  29. C

  30. A

  31. D

  32. B

  33. C

  34. D

  35. A

  36. A

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3046 1