Inleiding Recht: TentamenTests - UL
- 3252 keer gelezen
Wat betekent het zogenaamde toetsingsverbod?
Welke van volgende uitspraken over het beginsel van verbod van détournement de pouvoir is correct?
Welke uitspraak over de Nederlandse Grondwet is correct?
Welke van de volgende elementen behoort niet tot de voorwaarden om te komen tot een strafbaar feit en een strafbare dader?
Welk van onderstaande is geen instelling van de Europese Unie?
Welke van de volgende uitspraken over de onrechtmatige daad is correct?
Friedrich Carl von Savigny (1779-1861) was de stichter van de zogenaamde Historische School. Wat is typerend voor zijn methode van rechtswetenschap? Von Savigny leerde dat in het Duitsland van zijn tijd:
In Boek 1 van het BW vinden we de regeling van de huwelijkse voorwaarden. Deze regeling tussen echtgenoten moet op straffe van nietigheid bij notariële akte worden aangegaan en worden ingeschreven in het openbaar huwelijksgoederenregister. Blijft deze inschrijving achterwege, dan kunnen echtgenoten ten overstaan van derden geen beroep doen op de voorwaarden; onderling kunnen ze dat wel. Dit is een wettelijke regeling die:
De strafrechter concludeert in de bewezenverklaring: “De verdachte is nat geworden, dus het regende.” Dit is een voorbeeld van:
Zoek in uw wettenbundel art. 5:53 BW op. Wat is de modaliteit van deze regel?
Lees de volgende passage uit een arrest van de Hoge Raad.
4.1 Rov. 5.8 houdt samengevat het volgende in.
(i) Op grond van (de letterlijke tekst van) art. 10 diende Rubicon bv te voldoen aan het verzoek van [eiser] om de aandelen tegen betaling van de nominale waarde te leveren.
(ii) Vaststaat dat [eiser] eerst op 31 juli 1998 om levering heeft verzocht en dat Rubicon bv toen reeds een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst aanhangig had gemaakt.
(iii) [Eiser] heeft derhalve zijn verzoek tot levering gedaan in het zicht van een verbreking van de arbeidsovereenkomst, terwijl volgens Rubicon bv de bedoeling van art. 10 was dat [eiser] een extra stimulans zou hebben om zich ten volle in te zetten voor Rubicon bv en om hem aan Rubicon bv te binden.
(iv) [Eiser] heeft tegen deze stelling van Rubicon bv weliswaar ingebracht dat de bedoeling van art. 10 was om het voor hem aantrekkelijk te maken om in Nederland ten behoeve van Rubicon bv werkzaam te zijn, maar dit leidt tot hetzelfde resultaat, te weten dat het de bedoeling was dat [eiser] bij Rubicon bv werkzaam zou willen blijven.
(v) Nu [eiser] eerst in het zicht van het einde van de arbeidsovereenkomst, in weerwil van de bedoeling van art. 10, een beroep op die bepaling heeft gedaan, klaarblijkelijk met geen ander doel dan het verschil tussen de nominale waarde en de werkelijke waarde van de aandelen te toucheren, is dat beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.2 Onderdeel 2 acht onder meer onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat de stelling van [eiser] dat het de bedoeling van art. 10 was het voor hem aantrekkelijker te maken om in Nederland ten behoeve van Rubicon bv werkzaam te zijn, tot het resultaat leidt dat het de bedoeling van die bepaling was dat [eiser] bij Rubicon bv werkzaam zou willen blijven.
4.3 Bij de beoordeling van het onderdeel moet worden vooropgesteld dat art. 10 geen termijn vermeldt waarbinnen [eiser] het recht om 1% van het geplaatste aandelenkapitaal te kopen, moet hebben uitgeoefend. Rubicon bv heeft gesteld dat het recht slechts kan worden uitgeoefend zolang de (werk)verhoudingen goed zijn en heeft er daartoe op gewezen dat met het artikel bedoeld werd de inzet van [eiser] te stimuleren en hem aan Rubicon bv te binden. [Eiser] heeft daartegenover gesteld dat het artikel bedoeld was om hem over te halen bij Rubicon bv in dienst te treden. De klacht dat het hof een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan deze stelling van [eiser] is terecht voorgesteld. Niet valt immers in te zien dat de stelling van [eiser] dat de bedoeling van art. 10 enkel was hem tot indiensttreden over te halen op hetzelfde neerkomt als de stelling van Rubicon bv dat het de bedoeling van die bepaling was [eiser] een extra stimulans te verschaffen bij Synthon werkzaam te blijven. Onderdeel 2 is in zoverre terecht voorgesteld. Dit betekent dat de bestreden uitspraken niet in stand kunnen blijven en dat de overige klachten geen behandeling behoeven.
Welk van de volgende alternatieven is correct? De Hoge Raad beslist deze zaak op grond van een:
Zoek in uw wettenbundel artikel 5 van de Handelsnaamwet (Hnw) op. Dit artikel bevat:
Hermeneutiek is een manier van kijken welke gericht is op:
In Boek 7 van het BW vinden we de regeling omtrent de consumentenkoop. Welk van de volgende alternatieven met betrekking tot deze regeling is correct? De consument wordt in die zin beschermd tegen een professionele verkoper dat:
In het arrest van de Hoge Raad aangaande de Hofstadgroep hanteerde de Hoge Raad in vergelijking met het Gerechtshof in Den Haag waarvan het arrest ter cassatie voorlag, een:
In Inleiding recht wordt het onderscheid tussen de heuristische fase en de legitimatiefase geïntroduceerd. Welk van de volgende alternatieven is correct? Dit onderscheid betreft het verschil tussen aan de ene kant:
Het begrip “soevereine staat” is een moderne juridisch-theoretische constructie. Zowel Griekse stadsstaten zoals Athene als het Romeinse rijk in de klassieke oudheid kwalificeerden niet al staten in de moderne zin van het woord. Welk alternatief met betrekking tot het klassieke Athene en het Romeinse rijk is correct?
De staat is volgens de staatsrechtgeleerde prof. Van Eikema Hommes “een publiekrechtelijk georganiseerde institutaire gemeenschap van overheid en onderdanen op de grondslag van een monopolistische organisatie van de zwaardmacht over een volk op een omgrensd cultuurgebied.” Deze omschrijving is:
Het Nederlandse staatsrecht is niet alleen ingericht volgens de eisen van de democratie, maar tevens volgens de eisen van de rechtsstaat. Kenmerkend voor de rechtsstaat is dat:
"Zoals is beslist in HR 21 maart 2003, nr. C01/327, LJN AE8462, NJ 2003, 691 (Waterpakt/Staat), mist de rechter de bevoegdheid de Staat te bevelen wetgeving in formele zin tot stand te brengen. Het incidentele middel van Clara Wichmann c.s. in beide zaken bestrijdt dit tevergeefs. Nog daargelaten dat Clara Wichmann c.s. niet, ook niet in hun incidentele cassatiemiddel in beide zaken, hebben aangegeven welke andere specifieke maatregelen de Staat zou kunnen treffen (buiten het hierna nog te behandelen subsidieverbod), is in het onderhavige geval, waar het gaat om de verhouding tussen de Staat en een politieke partij, voor een rechterlijk gebod tot het treffen van specifieke maatregelen ter voldoening aan art. 7 Vrouwenverdrag in beginsel evenmin plaats, omdat de keuze van dergelijke door de Staat te treffen maatregelen een afweging van belangen vergt die in zodanige mate samenvalt met afwegingen van politieke aard, dat zij niet van de rechter kan worden verlangd.
Dit geldt ook voor een bevel tot stopzetting van de door de Staat aan de SGP verleende subsidie. Daarbij komt dat, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft beslist (ABRvS 5 december 2007, LJN BB9493, AB 2008, 35), noch art. 7 Vrouwenverdrag, noch het IVBPR noch het EVRM daartoe verplicht en de huidige wet geen mogelijkheden daartoe biedt buiten het zich niet voordoende geval van een onherroepelijke veroordeling door de strafrechter wegens discriminatie in de zin van de in art. 16 Wspp genoemde strafbepalingen.
Om de hiervoor in de tweede alinea genoemde reden is ten slotte ook de vordering van Clara Wichmann c.s. tot het geven van een verbod tot het laten voortbestaan van de onrechtmatige situatie binnen een door de rechter in goede justitie te bepalen termijn, terecht niet door het hof toegewezen, nog daargelaten dat niet duidelijk is op grond waarvan de rechter een dergelijk vaag en algemeen verbod toewijsbaar zou kunnen achten.”
De rechtbank in Den Haag had de vordering van de Clara Wichmannstichting om de subsidie aan de SGP op grond van de Wspp in eerste toegewezen toegewezen. Welk van de volgende beginselen speelt in deze passage uit dit arrest van de Hoge Raad op de achtergrond een beslissende rol om de vordering van Clara Wichmann c.s. alsnog af te wijzen?
Welk alternatief met betrekking tot de leden van art. 23 lid 1 en 2 Gw is correct?
Welk van de volgende alternatieven is correct? Het strafrecht behoort tot het publiekrecht, want:
Op maandagavond 14 november 2012 loopt de 49-jarige Henk Vermeer in dronken toestand over de Kivietlaan huiswaarts. Zijn vriendin Michelle maant de van links naar rechts over het trottoir zwalkende Henk om door te lopen, want zij vreest zijn kwade dronk. Halverwege de straat gaat het toch mis. Henk begint voorbijgangers uit te schelden en met troep uit een door de kraaien opengepikte vuilniszak te gooien. Juist op het moment dat er vechtpartij dreigen te ontstaan omdat een groep communicatiestudenten Henk te lijf wil gaan, duikt agent Polman op. Polman slaat Henk in de boeien en laat hem zijn roes uitslapen op het politiebureau aan de Fazantlaan. De volgende dag krijgt Henk te horen dat hij zal worden vervolgd voor het verstoren van de openbare orde. In artikel 2.1 lid 1 van de APV van de gemeente Rhenen staat immers: ‘Het is verboden op de weg of een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden’.
In verband met het legaliteitsbeginsel van art. 1 Sr en art. 16 Gw is het:
Lees het onderstaande fragment uit het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 april 2011, LJN: BQ2698 .
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 30 januari 2011 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een (gas)pistool (merk BBM, type MINGAP), en/of munitie van categorie III, te weten een patroon (merk S&B, kaliber 7.65mm), voorhanden heeft gehad;
(…)
7 STRAFBAARHEID
(…)
De rechtbank overweegt het navolgende. Van psychische overmacht is sprake indien er een van buiten komende psychische drang van zodanige aard is, dat de wilsvrijheid van verdachte is aangetast en verdachte aan deze psychische drang redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en hoeven bieden. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat een getinte jongen ([medeverdachte]) een vuurwapen gaf aan een blanke jongen (verdachte). Aan het gezicht van verdachte kon [getuige 1] zien dat hij het wapen liever niet aan wilde pakken. Toen [getuige 1] langs hen liep hoorde hij verdachte zeggen: “is hij geladen, is hij geladen, hij is toch niet geladen.” Verdachte heeft zelf verklaard dat hij het wapen van [medeverdachte] aan moest nemen. Toen verdachte zei dat hij dat niet wilde, heeft [medeverdachte] gezegd: “Hou het bij je of moet ik jou schieten. Wil je nog mee naar [adres 4] of moet ik je bij de [adres 5] afzetten.” Verdachte heeft verklaard dat dit op dreigende toon is gezegd en dat hij erg bang was.
Tijdens het transport naar het politiebureau op 30 januari 2011 had verdachte tranen in zijn ogen en maakte hij huilende geluiden. Verdachte heeft toen verklaard dat hij bang was en dat hij het wapen bij zich moest stoppen, omdat hij anders doodgeschoten zou worden. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat er sprake was van een van buiten komende psychische drang. De vrees van verdachte dat, indien hij het wapen niet aan zou nemen, hem wat aangedaan zou worden, is niet onbegrijpelijk. Door deze vrees was de wilsvrijheid van verdachte aangetast en had verdachte in redelijkheid geen weerstand kunnen en hoeven bieden aan de psychische drang. Dat deze vrees nog voortduurde op het moment dat verdachte buiten de politie passeerde is naar het oordeel van de rechtbank tevens niet onbegrijpelijk. Immers werd verdachte op dat moment nog altijd vergezeld door [medeverdachte], van wie hij niet kon weten of hij nog meer wapens bij zich droeg, zodat verdachte nog altijd voor zijn leven mocht vrezen. Bovendien blijkt niet uit het dossier dat het tijdsbestek tussen het aanpakken van het wapen en het passeren van de politie zodanig ruim was dat verdachte in de tussentijd de mogelijkheid heeft gehad om helder en rustig na te denken.
De rechtbank volgt derhalve de verdediging in het gevoerde verweer en is van oordeel dat bij verdachte, ten tijde van het plegen van het strafbare feit, sprake was van psychische overmacht.
(…)
Welke beslissing zal de rechtbank hebben genomen nu zij oordeelt dat er sprake is van psychische overmacht ten aanzien van het verboden wapenbezit?
Een bijzondere rechtvaardigingsgrond betreft de afwezigheid c.q. het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. Deze rechtvaardigingsgrond is niet in de wet te vinden, maar door de Hoge Raad erkend in het Huizense veearts-arrest (1933) en is van toepassing wanneer op verantwoorde wijze hetzelfde belang wordt gediend als de geschonden strafbepaling beoogde te beschermen. Nadien heeft zich echter nooit meer een vergelijkbare zaak voorgedaan. Waarom is de rechter zo terughoudend bij het vaststellen en toepassen van ongeschreven rechtvaardigingsgronden? Het toepassen van een ongeschreven rechtvaardigingsgrond is in strijd met het:
Het Wetboek van Strafvordering neemt een zogenaamd ‘negatief wettelijk bewijsstelsel’ als uitgangspunt. Welke stelling ten aanzien van het strafrechtelijke bewijsstelsel is correct?
“Thomas Hobbes bijvoorbeeld omschrijft [het strafbegrip] als een publieke leedtoevoeging wegens overtreding van de wet, met het doel dat de betrokkene voortaan meer geneigd zal zijn tot normconform gedrag. Hij leidt daaruit o.a. af dat sanctionering zonder voorafgaande strafdreiging als een vijandige daad van de hand moet worden gewezen.” Aldus M.S. Groenhuijsen in zijn oratie Straf en wet (1987). Thomas Hobbes verwijst naar:
In het Nederlandse vermogensrecht onderscheidt het goederenrecht – waartoe de regeling van bijvoorbeeld het eigendomsrecht behoort – zich van het verbintenissenrecht waar onder meer het overeenkomstenrecht is geregeld. Het onderscheid tussen goederenrecht enerzijds en verbintenissenrecht anderzijds valt in belangrijke mate samen met het verschil tussen:
De Hoge Raad wees in 1919 het arrest Lindenbaum/Cohen, waarin aansprakelijkheid voor schade uit onrechtmatige daad werd verruimd van onwetmatigheid naar onrechtmatigheid. Welke van volgende stellingen is correct?
Een zogenaamde wrongful birth-vordering betreft een vordering:
De regels met betrekking tot de eigendom van onroerende zaken behoren tot:
In de zaak tussen de ouders van Baby Kelly en het Leids Universitair Medisch Centrum werd vergoeding van zowel de materiële als de immateriële schade gevorderd van Kelly. Het LUMC voerde ten aanzien van deze vordering van Kelly’s schade het volgende verweer. Volgens het LUMC:
Het grondwettelijke toetsingsverbod heeft tot gevolg dat men een wet in formele zin:
Bij de verkiezingen van 2002 werden de traditionele Turkse politieke partijen (waaronder Ecevits DSP) verslagen door de conservatieve AK-partij van Recep Tayyip Erdoğan, die sindsdien premier van Turkije is. Het Turkse Constitutionele Hof heeft onderzocht of deze AKpartij niet moet worden verboden vanwege het niet-respecteren van de scheiding tussen kerk en staat. Het Constitutionele Hof van Turkije heeft eerder al meerdere partijen op deze grond verboden, waaronder een voorganger van de AK-partij: de Refah-partij. Stel dat het Turkse Constitutionele Hof inderdaad de partij van premier Erdoğan verbiedt en de partij ontbindt op grond van het feit dat de AK-partij het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat fundamenteel schendt. En stel verder dat leden van de AK-partij zich middels een verzoekschrift wenden tot het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Welk van de volgende alternatieven is correct? Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zal:
Het klassieke internationaal publiekrecht bevat regels voor betrekkingen tussen staten. In het klassieke internationaal recht ofwel het recht van coëxistentie gaat het om afbakeningsrecht en draait het om de rechten en plichten van staten in hun onderlinge verhoudingen. Welke van de volgende alternatieven behoort niet tot één van de rechtsgebieden die traditioneel tot het klassieke internationaal recht behoorden?
Mevrouw Lautsi heeft jarenlang tegen de Italiaanse staat geprocedeerd. Nadat zij in hoogste instantie ongelijk heeft gekregen, wendt ze zich tot:
C
B
B
A
A
C
D
D
A
C
A
C
B
D
C
D
B
C
A
C
A
B
C
D
B
D
B
C
C
A
D
B
C
D
A
A
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
5 oefententamens uit 2013 tot 2016 bij het vak Inleiding Recht aan de Universiteit Leiden.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3046 | 1 |
Add new contribution