Inleiding tot het Recht - UvA - Oefententamen 2010

Vragen

Vraag 1

Verordeningen behoren tot de bindende besluiten die door instellingen van de Europese Unie kunnen worden genomen. Wat is geen kenmerk van dergelijke verordeningen?

  1. Ze hebben algemene strekking.
  2. Ze behoren tot primair Europees recht.
  3. Ze zijn rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Vraag 2

Met welke instelling van de Europese Unie heeft het Europees Parlement een gezamenlijke, medewetgevende bevoegdheid?

  1. Europese Raad
  2. Raad van de Europese Unie
  3. Europese Commissie

Vraag 3

Wat kunnen volgens geldend Nederlands recht object zijn van een relatief recht?

  1. Goederen
  2. Prestaties
  3. Zaken

Vraag 4

De Nationale ombudsman wordt benoemd door:

  1. De regering.
  2. De regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.
  3. De Tweede kamer.

Vraag 6

Juridische sancties worden omschreven als 'door het recht geregelde reacties op, dan wel van rechtswege intredende gevolgen van onrechtmatig gedrag, voor zover zij de overtreder in zijn belangen treffen'.  Wat moet in dit verband worden verstaan onder 'onrechtmatig gedrag'?

  1. Handelen of nalaten in strijd met een verplichtende norm.
  2. Handelen of nalaten in strijd met een verplichtende norm of een bevoegdheidverlenende norm.
  3. Handelen of nalaten in strijd met een verplichtende norm, een bevoegdheidverlenende norm of een veroorlovende norm. 

Vraag 7

Stelling: ‘Het internationale recht kent individuen rechten toe, en verleent hun soms een internatio­nale rechtsgang bij eventuele schendingen van die rechten.’

Is deze stelling juist?

  1. Nee, individuen komen als internationaalrechtelijke procespartij alleen voor bij de inter­nationale strafhoven.
  2. Ja, nationale rechters zijn verplicht de internationale rechten van individuen te handhaven.
  3. Ja, verdragen voorzien soms in een individueel klachtrecht, op grond waarvan individuen toegang hebben tot een internationale rechter.

Vraag 8

Een belangrijk beginsel voor de verhouding tussen de Europese Unie (EU) en de lidstaten is het zogenoemde evenredigheidsbeginsel. Wat houdt dit beginsel in?

  1. De EU dient de belangen van de lidstaten op voet van gelijkwaardigheid te behartigen.
  2. Op de gebieden die buiten haar exclusieve bevoegdheid vallen, mag de EU slechts optreden wanneer de met het beleid beoogde doelstellingen niet voldoende door de lidstaten zelf kunnen worden verwezenlijkt.
  3. De EU mag bij inhoud en vorm van haar optreden niet verder gaan dan nodig is om de doel­stellingen van de verdragen te verzekeren.

Vraag 9

Welke omschrijving van vermogensrechten is juist?

Vermogensrechten zijn subjectieve rechten die:

  1. Overdraagbaar zijn, of stoffelijk voordeel verschaffen, of verkregen zijn in ruil voor stoffelijk voordeel.
  2. Overdraagbaar zijn, en stoffelijk voordeel verschaffen, of verkregen zijn in ruil voor stoffelijk voordeel.
  3. Overdraagbaar zijn, en stoffelijk voordeel verschaffen, en verkregen zijn in ruil voor stoffelijk voordeel.

Vraag 10

Welk type toetsing vindt plaats in de bestuursrechtelijke bezwaarschriftenprocedure?

  1. Behoorlijkheidstoetsing
  2. Rechtmatigheidstoetsing
  3. Zowel doelmatigheidstoetsing als rechtmatigheidstoetsing

Vraag 11

Een beroep op overmacht als rechtvaardigingsgrond kan in het strafrecht alleen slagen als sprake is van een actuele en concrete noodsituatie, terwijl tevens voldaan moet zijn aan de eisen van proportionaliteit en van subsidiariteit. Hierbij houdt de eis van subsidiariteit in, dat:

  1. Het gaat om een afweging die iedereen in een dergelijke situatie zou maken.
  2. Men bij een conflict van plichten tussen enerzijds een strafwettelijke plicht en anderzijds een ongeschreven maatschappelijke plicht terecht de voorrang heeft gegeven aan de laatste.
  3. Er geen andere wegen hebben opengestaan om het doel te bereiken dat werd beoogd met de schending van de strafwettelijke norm.

Vraag 12

Welke van onderstaande beweringen over het strafproces – opsporing, vervolging en berechting – is juist?

  1. Het strafproces is geheel accusatoir van karakter.
  2. Het strafproces is gematigd inquisitoir van karakter.
  3. Het opsporingsonderzoek is accusatoir, het onderzoek ter terecht­zitting is inquisitoir van karakter.

Vraag 13

Een verzoek tot wraking is een middel dat procespartijen kunnen gebruiken ter afdwinging van hun recht op toegang tot:

  1. Een onafhankelijke rechter.
  2. Een onpartijdige rechter.
  3. Een rechter met relatieve competentie.

Vraag 14

Met welke interpretatiemethode knoopt de rechter aan bij de maatschappelijke functie van de uit te leggen wettelijke bepaling?

  1. Beroep op rechtsbeginselen
  2. Systematische interpretatie
  3. Teleologische interpretatie

Vraag 15

Handelingsonbekwaamheid wordt gekenmerkt door het ontbreken van het vermogen om:

  1. Zelfstandig rechtshandelingen te verrichten.
  2. Onaantastbare rechtshandelingen te verrichten.
  3. Zelfstandig onaantastbare rechtshandelingen te verrichten.

Vraag 16

Hoe wordt de functie aangeduid die bestaat in het uitvoeren, toepassen of toezien op de naleving van rechtsregels?

  1. Beleid
  2. Bestuur
  3. Politiek
  4. Trias politica

Vraag 17

Wie vormt het hoofd van de Regering?

  1. Het Kabinet
  2. De Minster President
  3. De Koning
  4. De regeringsformateur

Vraag 18

Welke bewering over ‘subjectief recht’ en ‘objectief recht’ is juist?

  1. Tegenover een plicht van de een staat altijd een subjectief recht van een ander.
  2. Een subjectief recht berust altijd op objectief recht.
  3. De schending van een subjectief recht lever altijd een strafbaar feit op.
  4. Het objectieve recht valt samen met het publiekrecht.

Vraag 19

Soms wordt een gedraging die in strijd is met de wet NIET door de overheid gehandhaafd. Een voorbeeld is het zogenaamde gedoogbeleid ten aanzien van softdrugs. De bepaling die softdrugs verbiedt verliest door dit gedoogbeleid:

  1. Gelding
  2. Positiviteit
  3. Effectiviteit
  4. Positiviteit en gelding
  5. Effectiviteit, positiviteit en gelding

Vraag 20

Welke bewering over aanvullend en dwingend recht is juist?

  1. Aanvullend recht kan opzij gezet worden door overeenkomst
  2. Aanvullend recht komt in publiekrecht en internationaal recht voor
  3. Dwingend recht komt in het verbintenissenrecht NIET voor
  4. Dwingend recht geldt alleen als partijen niets anders hebben afgesproken

Vraag 21

Welke bewering over nationaal en internationaal recht is juist?

  1. Sommige Nederlandse rechtsregels gelden ook voor situaties buiten het Nederlandse grondgebied
  2. Nationale rechtsregels gelden alleen voor de onderdanen van de staat die die regels heeft vastgesteld
  3. Internationale rechtsregels kunnen burgers geen plichten opleggen maar wel rechten verlenen

Vraag 22

Welke van onderstaande beweringen is juist?

  1. De regering bestaat uit de koning met een of meer ministers en/of staatssecretarissen.
  2. De ministerraad bestaat uit ministers en staatssecretarissen.

Vraag 23

Art. 120 Grondwet bevat niet alleen een materieel toetsingsverbod, maar ook een formeel toetsingsverbod. Wat wordt bedoeld met de term ‘formeel toetsingsverbod’?

  1. Dat het toetsingsverbod voor de rechter is opgenomen in de Grondwet
  2. Dat de rechter niet mag toetsen of de inhoud van een wet of verdrag in overeenstemming is met de Grondwet
  3. Dat de rechter niet mag toetsen of een wet of verdrag op de in de Grondwet voorgeschreven procedure tot stand is gekomen
  4. Dat het de rechter formeel verboden is om wetten te toetsen aan de Grondwet

Vraag 23

Kenmerkend voor het natuurrechtsdenken is de opvatting dat alle recht een product is van menselijk handelen en een verschijnsel dat in de sociale werkelijkheid aangetroffen wordt.

Deze stelling is:

  1. juist
  2. onjuist

Vraag 24

Welke bewering over het normatief rechtspositivisme is juist? Het normatief rechtspositivisme:

  1. Verbindt aan de constatering dat een regel een regel van geldend recht is, de conclusie dat die regel ook gehoorzaamd moet worden
  2. Meent dat de vraag of het recht bestaat, los staat van de vraag of dat recht gehoorzaamd moet worden
  3. Stelt dat het onmogelijk is om vast te stellen wat geldend recht is zonder een beroep te doen op morele overwegingen
  4. Beweert dat de rechtspraktijk niet gekarakteriseerd kan worden als regeltoepassing, maar als een argumentatieve praktijk, waarin geargumenteerd wordt over de beste interpretatie van het recht

Vraag 25

Wat wordt bedoeld met ‘rechtspositivisme’?

  1. Het idee dat rechtsregels altijd op basis van de geldende moraal geïnterpreteerd moeten worden
  2. Het idee dat alleen rechtvaardig recht geldend recht behoort te zijn
  3. Het idee dat op basis van formele criteria vastgesteld kan worden of een bepaalde regel tot het recht behoort
  4. Het idee dat de wet een rechtsbron van hogere orde is dan jurisprudentie en ongeschreven recht

Vraag 26

De constitutionele koning en een of meer ministers en/of staatssecretarissen wordt aangeduid als:

  1. Het Kabinet.
  2. De Ministerraad.
  3. De Regering.
  4. De Raad van State.

Vraag 27

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behoort tot de rechterlijke macht in grondwettelijke zin. Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 28

Art. 45 Wet RO bepaalt de:

  1. Relatieve competentie in strafzaken.
  2. Absolute competentie in strafzaken.
  3. Relatieve competentie in burgerlijke zaken.
  4. Absolute competentie in burgerlijke zaken.

Vraag 29

Welke vorm van rechtstoepassing valt onder heteronome rechtsvinding?   

  1. Rechtstoepassing waarbij de wet buiten toepassing wordt verklaard
  2. Rechtstoepassing waarbij de wet in strijd wordt verklaard met een verdragsbepaling
  3. Rechtstoepassing waarbij een beroep wordt gedaan op eerdere jurisprudentie
  4. Rechtstoepassing waarbij de betekenis van de regel onproblematisch is

Vraag 30

Welke bewering over beroep in cassatie is juist?

  1. Beroep in cassatie is een buitengewoon rechtsmiddel
  2. Beroep in cassatie kan alleen ingesteld worden door de procureur-generaal bij de Hoge Raad
  3. Beroep in cassatie kan ingesteld worden wegens onjuiste vaststelling van feiten
  4. Beroep in cassatie heeft tot doel de eenheid in de rechtspraak te waarborgen

Vraag 31

Welk bewering over de rangorde van interpretatiemethoden is juist?

  1. De wetshistorische methode gaat voor de teleologische methode
  2. De grammaticale methode gaat voor de wetshistorische methode
  3. De teleologische methode gaat voor de wetsthistorische en de grammaticale methode
  4. Noch a, noch b, noch c zijn juist

Vraag 32

Wie kan cassatie in het belang der wet instellen?

  1. Het OM
  2. Elk van de procespartijen
  3. De PG bij de Hoge Raad
  4. De Raadkamer van een gerechtshof

Vraag 33

Wat moet een rechter doen die denkt in een zaak partijdig te kunnen zijn?

  1. Zich wraken.
  2. Zich niet ontvankelijk verklaren.
  3. Zich verschonen.
  4. Zich onbevoegd verklaren

Vraag 34

Wat is een cassatiemiddel?

  1. Een argument van de eiser tot cassatie
  2. Een argument van de Procureur-generaal dat de Hoge Raad juist acht
  3. Een waardering van de feiten die door de Hoge Raad niet getoetst wordt
  4. Een antwoord van de Hoge Raad op een rechtsvraag

Vraag 35

Wat wordt bedoeld met de effectiviteit van het recht?

  1. Dat het recht binnen een gemeenschap geldt
  2. Dat het recht goed in elkaar zit en makkelijk is toe te passen
  3. Dat het recht in het algemeen gehoorzaamd wordt en dat tegen overtredingen wordt opgetreden

Vraag 36

Is de volgende stelling juist of onjuist?

“Het Nederlandse objectieve recht is identiek met de verzameling van alle Nederlandse wetten en de door Nederland geratificeerde verdragen.”

  1. Deze stelling is juist
  2. Deze stelling is onjuist

Vraag 37

Art. 112 lid 1 Grondwet luidt als volgt: 

“Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen.”

Wat voor soort norm is dit?

  1. Een gedragsnorm
  2. Een sanctienorm
  3. Een bevoegdheidsverlenende norm

Vraag 38

Welke van de onderstaande beweringen over subjectieve rechten is juist?

  1. Tegenover een subjectief recht van de een staat altijd een algemene plicht van anderen om het subjectieve recht te respecteren
  2. Tegenover een subjectief recht van de een staat altijd een bijzonder rechtsplicht van een ander om het subjectieve recht te realiseren
  3. Niet alle subjectieve rechten zijn gebaseerd op rechtsregels die behoren tot het objectieve recht
  4. Tegenover de rechtsplicht van de één staat altijd een subjectief recht van één of meer anderen

Vraag 39

Welke bewering over publiekrecht en privaatrecht is juist?

  1. Het publiekrecht is dwingend recht; het privaatrecht is aanvullend recht
  2. In het publiekrecht gaat het louter om het algemeen belang; in het privaatrecht louter om het eigenbelang van burgers
  3. In het publiekrecht is er sprake van gezagsverhoudingen tussen overheid en burger; in het privaatrecht zijn de betrokkenen juist van gelijke rang
  4. Publiekrechtelijke regels worden gehandhaafd middels strafrechtelijke sancties, privaatrechtelijke regels middels het opleggen van boetes

Vraag 40

Welke uitspraak over gewoonterecht is juist?

  1. In het verbintenissenrecht is het gewoonterecht de belangrijkste rechtsbron
  2. Het is de rechter niet toegestaan om met een beroep op een gewoonterechtelijke regel een dwingende wettelijke regel buiten toepassing te laten
  3. De intellectuele voorwaarde waaraan voldaan moet zijn wil er sprake zijn van gewoonterecht houdt in dat de leden van de groep in kwestie de gewoonte opvatten als een behoren van juridische aard
  4. Gewoonterecht is recht dat nergens is opgetekend en daarom gerekend wordt tot het ongeschreven recht

Vraag 41

 Is de volgende stelling juist of onjuist?

“Het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel sluit uit dat er in het strafrecht plaats is voor ongeschreven recht.”

  1. Deze stelling is juist
  2. Deze stelling is onjuist

Vraag 42

Wat is decentralisatie?

  1. Verticale spreiding van overheidsbevoegdheden
  2. Horizontale spreiding van overheidsbevoegdheden
  3. Deconcentratie van overheidsbevoegdheden
  4. Delegatie van overheidsbevoegdheden

Vraag 43

Welke van de volgende beweringen is NIET juist?

  1. Leden van de Eerste Kamer worden door provinciale staten gekozen
  2. De voorzitter van de Raad van State wordt bij koninklijk besluit benoemd
  3. De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks door de kiesgerechtigden gekozen
  4. De leden van de Hoge Raad worden bij koninklijk besluit benoemd

Vraag 44

Is de volgende stelling juist of onjuist?

“Kenmerkend voor het natuurrechtsdenken is de opvatting dat alle recht een product is van menselijk handelen en een verschijnsel dat in de sociale werkelijkheid wordt aangetroffen.”

  1. Deze stelling is juist
  2. Deze stelling is onjuist

Vraag 45

Welke bewering over beroep in cassatie is juist?

  1. Beroep in cassatie kan alleen ingesteld worden tegen een uitspraak die kracht van gewijsde heeft
  2. Beroep in cassatie kan alleen ingesteld worden door de procureur-generaal bij de Hoge Raad
  3. Beroep in cassatie kan ingesteld worden wegens onjuiste vaststelling van feiten
  4. Beroep in cassatie kan ingesteld worden wegens schending van het recht of verzuim van vormen

Vraag 46

Wat is het gevolg van wraking van een rechter door de rechtbank?

  1. Dat hij die zaak niet (meer) mag behandelen omdat hij onvoldoende  onafhankelijk is gebleken
  2. Dat zijn vonnis in hoger beroep vernietigd wordt vanwege zijn partijdigheid
  3. Dat hij die zaak niet (meer) mag behandelen omdat er twijfel zou kunnen rijzen over zijn onpartijdigheid
  4. Dat een rechter na een partijdig gewezen vonnis door de Hoge Raad uit zijn ambt wordt gezet

Vraag 47

Welke interpretatiemethode gebruikt de rechter als hij bij de uitleg van een wettelijke bepaling rekening houdt met de letterlijke betekenis van wat de minister daarover tijdens de parlementaire behandeling heeft gezegd?

  1. De grammaticale interpretatiemethode
  2. De wetshistorische interpretatiemethode
  3. De rechtshistorische interpretatiemethode

Antwoordindicatie

  1. A

  2. B

  3. B

  4. C

  5. A

  6. C

  7. C

  8. A

  9. C

  10. C

  11. B

  12. B

  13. B

  14. C

  15. B

  16. C

  17. B

  18. C

  19. A

  20. A

  21. C

  22. C

  23. B

  24. A

  25. C

  26. C

  27. B

  28. B

  29. D

  30. D

  31. D

  32. C

  33. C

  34. A

  35. C

  36. B

  37. C

  38. A

  39. C

  40. C

  41. B

  42. A

  43. B

  44. B

  45. D

  46. C

  47. B

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1995