Inleiding tot het Recht - UvA - Oefententamen herfst 2014

Vragen

Vraag 1

Welke rechtsgebieden worden gerekend tot het publiekrecht (kiest het juiste en meest volledige antwoord)?

  1. Bestuursrecht, staatsrecht, strafrecht, erfrecht.

  2. Bestuursrecht, staatsrecht, strafrecht, goederenrecht.

  3. Bestuursrecht, staatsrecht, strafrecht, personen‐ en familierecht.

  4. Bestuursrecht, staatsrecht, strafrecht.

Vraag 2

Er zijn twee methoden van doorwerking van internationaalrechtelijke normen in de nationale rechtsorde: monisme en dualisme. Welke uitspraak hierover is juist met betrekking tot EU‐verordeningen?

  1. In een dualistisch stelsel werken EU‐verordeningen in de nationale rechtsorde nadat deze getransformeerd zijn.

  2. In een monistisch stelsel werken EU‐verordeningen automatisch in de nationale rechtsorde, in een dualistisch stelsel niet.

  3. Alleen in een dualistisch stelsel werken EU‐verordeningen automatisch in de nationale rechtsorde.

  4. Zowel in een monistisch als een dualistisch stelsel werken EU‐verordeningen automatisch in de nationale rechtsorde.

Vraag 3

Welke instantie in de EU heeft meestal het recht van initiatief tot besluitvorming, met name ook op regelgevend terrein?

  1. De Europese Raad.

  2. De Raad van de Europese Unie.

  3. De Commissie.

  4. Het Europees Parlement.

Vraag 4

Welke instantie in de EU heeft geen wetgevingstaak?

  1. De Europese Raad.

  2. De Raad van de Europese Unie.

  3. Het Europees Parlement.

  4. De Commissie.

Vraag 5

Land X is lid van de Raad van Europa en partij bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. Land X heeft een nationale wet die strijdig is met een bepaling uit het EVRM. Wie of wat bepaalt of de EVRM‐bepaling voorrang heeft boven de daarmee strijdige nationale wet?

  1. Het nationale recht van land X.

  2. De Raad van Europa.

  3. Het EVRM.

  4. Het Weense Verdragenverdrag.

Vraag 6

Internationaal recht heeft verschillende rechtsbronnen. Tot welke rechtsbron moet het primair Europees Recht worden gerekend?

  1. Besluiten van internationale organisaties.

  2. Internationale verdragen.

  3. Internationaal gewoonterecht.

  4. Eenzijdige verklaringen van staten.

Vraag 7

Artikel 33 van het Handvest van de VN noemt verschillende vormen van vreedzame geschilbeslechting. Welke vorm(en) is/zijn bindend (kies het juiste en meest volledige antwoord)?

  1. Rechtspraak, arbitrage en conciliatie.

  2. Rechtspraak en arbitrage.

  3. Rechtspraak.

Vraag 8

Op 31 januari 2008 heeft [A] de Nederlandse regering ‘in gebreke gesteld’ omdat zij van mening is dat enkele artikelen van Richtlijn 2000/78/EG niet correct zijn omgezet in Nederlandse wetgeving. De regering wordt opgeroepen om binnen twee maanden hieraan gevolg te geven. Als dit naar het oordeel van [A] niet op een bevredigende wijze gebeurt, bestaat de mogelijkheid dat zij/hij [B]. Wie is A en wat is B?

  1. Het Hof van Justitie van de EU, B: een prejudiciële procedure instelt tegen Nederland.

  2. De Europese Raad, B: het initiatief neemt de richtlijn om te zetten in een verordening.

  3. De Raad van de Europese Unie, B: de nalatigheid van Nederland aanhangig maakt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

  4. De Commissie, B: de nalatigheid van Nederland aanhangig maakt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Vraag 9

De Gemeenteraad van Amsterdam neemt een bepaling aan in de Algemene Plaatselijke Verordening die in strijd is met een bepaling uit het Wetboek van Strafrecht. Wie kan de bepaling uit de APV vernietigen?

  1. De rechter.

  2. De regering.

  3. Zowel de regering als de rechter.

  4. Niemand, maar de voorrangsregel hoog gaat voor laag geldt uiteraard wel.

Vraag 10

Overheidsorgaan X dient bij burgemeester en wethouder van de gemeente Amsterdam een aanvraag in voor een bouwvergunning. Aan de beoordeling van zo’n aanvraag zijn kosten verbonden, leges, die door de aanvrager aan de gemeente moeten worden betaald. De legesverordening van de gemeente bevat echter een algemene vrijstelling van deze kosten voor diensten die door openbare besturen, ambtenaren of instellingen in het openbaar belang worden verzocht. Overheidsorgaan X valt onder deze vrijstelling. De gemeente maakt deze vrijstelling echter ongedaan door de legesverordening te wijzigen 2 maanden na de indiening van de aanvraag. Vervolgens bericht B & W aan X dat voor de aanvraag leges moet worden voldaan. De vraag is nu of de gemeente terecht leges heeft geheven. Overheidsorgaan X beweert van niet en beroept zich op strijd van de gewijzigde legesverordening met het rechtszekerheidsbeginsel: bij de aanvraag is X ervan uitgegaan dat hij vrijstelling zou krijgen. Mag de rechter de legesverordening toetsen aan dit algemene rechtsbeginsel?

  1. Ja.

  2. Nee, want de rechter is niet bevoegd geschillen tussen overheidsorganen onderling te beslechten.

  3. Nee, want verordeningen mogen niet getoetst worden aan algemene rechtsbeginselen.

  4. Nee, want de rechter is niet bevoegd te oordelen over algemeen verbindende voorschriften.

Vraag 11

In het kader van de terreurbestrijding is een bepaling aan het Wetboek van Strafrecht toegevoegd die in strijd is met art. 7 van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting). Wie is bevoegd deze tegenstrijdigheid weg te nemen?

  1. De Raad van State.

  2. De Staten‐Generaal.

  3. De formele wetgever.

  4. De rechter.

Vraag 12

Eén van de kenmerken van een wet in materiële zin is dat deze afkomstig is van tot wetgeving bevoegd gezag. Moet deze bevoegdheid (in)direct gebaseerd zijn op een wet in formele zin?

  1. Ja.

  2. Nee, want dat zou strijdig zijn met de beginselen van autonomie en medebewind.

  3. Nee, decentralisatie betekent juist dat gedecentraliseerde organen voor hun besluiten geen verantwoording hoeven af te leggen aan hogere organen.

  4. Nee, deze bevoegdheid kan ook ontleend zijn aan een wet in materiële zin niet zijnde een wet in formele zin.

Vraag 13

Wie is bevoegd provinciale verordeningen vast te stellen?

  1. Gedeputeerde Staten en Commissaris van de Koning.

  2. Provinciale staten en Commissaris van de Koning.

  3. Gedeputeerde staten.

  4. Provinciale staten.

Vraag 14

Wie heeft het recht een parlementaire enquête in te stellen?

  1. Alleen de Eerste Kamer.

  2. Alleen de Tweede Kamer.

  3. Zowel de Eerste als de Tweede Kamer.

Vraag 15

Bij welke vorm van verticale machtenspreiding kan bevoegdheidstoekenning zowel door middel van attributie als door middel van delegatie plaatsvinden?

  1. Alleen bij deconcentratie.

  2. Alleen bij decentralisatie.

  3. Zowel bij decentralisatie als bij deconcentratie.

Vraag 16

Is een klein KB (koninklijk besluit) een wet in materiële zin?

  1. Ja.

  2. Nee, want een klein KB is niet algemeen.

  3. Nee, want een KB is niet afkomstig van een instantie die tot wetgeving bevoegd is.

  4. Nee, want een KB kan geen wet in materiële zin zijn.

Vraag 17

Hoe moet een besluit in het bestuursrecht worden gekwalificeerd?

  1. Een besluit kan zowel een eenzijdige als een meerzijdige publiekrechtelijke rechtshandeling zijn.

  2. Als een meerzijdige publiekrechtelijke rechtshandeling.

  3. Als een eenzijdige publiekrechtelijke rechtshandeling.

Vraag 18

Het rechtszekerheidbeginsel in het bestuursrecht doet denken aan het legaliteitsbeginsel in het materiële strafrecht. Wat hebben de beginselen met elkaar gemeen?

  1. Ze hebben alleen met elkaar gemeen dat een verbod geldt op toepassing van normen met terugwerkende kracht.

  2. Ze hebben zowel met elkaar gemeen een verbod op de toepassing van normen met terugwerkende kracht als de eis van voldoende duidelijke normen.

  3. Ze hebben alleen met elkaar gemeen dat de gehanteerde normen voldoende duidelijk moeten zijn.

Vraag 19

Welke bewering over rechtsbescherming in het bestuursrecht is onjuist?

  1. In het algemeen staan administratief beroep en bestuursrechtspraak open tegen besluiten van algemene strekking.

  2. Administratief beroep en bestuursrechtspraak staan uitsluitend open voor belanghebbenden.

  3. De bezwaarschriftprocedure heeft mede tot doel een te lichtvaardig beroep op de bestuursrechter te voorkomen.

  4. Zowel de bezwaarschriftprocedure als bestuursrechtspraak heeft tot doel de toetsing van een bestreden bestuursbesluit.

Vraag 20

Welke uitspraak over de Nationale Ombudsman klopt niet?

  1. De ombudsman kan naar aanleiding van de klacht van burgers en op eigen initiatief onderzoek doen.

  2. Het oordeel van de Ombudsman is in sommige gevallen bindend.

  3. De Ombudsman behandelt klachten over het feitelijk optreden van zowel bestuursorganen als bij die organen werkzame ambtenaren.

  4. De ombudsman toetst aan de ‘behoorlijkheid’ en dit criterium omvat mede de rechtmatigheid.

Vraag 21

Welke uitspraak over de bestuursrechter is FOUT?

  1. De bestuursrechter is in beginsel lijdelijk.

  2. De bestuursrechter toetst aan de rechtmatigheid, niet aan de doelmatigheid.

  3. De bestuursrechter behandelt geen privaatrechtelijke rechtshandelingen door bestuursorganen.

  4. De bestuursrechter toetst ex tunc.

Vraag 22

Welke sancties kent het bestuursrecht (kies het juiste en meest volledige antwoord)?

  1. Dwangsom, intrekken begunstigende beschikking, bestuurlijke boete.

  2. Dwangsom, bestuursdwang en bestuurlijke boete.

  3. Dwangsom, bestuursdwang en intrekken begunstigende beschikking.

  4. Dwangsom, bestuursdwang, intrekken begunstigende beschikking, bestuurlijke boete.

Vraag 23

Welke uitspraak over de onrechtmatige daad is onjuist?

  1. Immateriële schade komt alleen voor vergoeding in aanmerking indien de wet dat bepaalt.

  2. Het vereiste van causaal verband heeft betrekking op de relatie tussen de onrechtmatige gedraging en de schade.

  3. Regels van ongeschreven recht (verkeersopvattingen) kunnen zowel bij de onrechtmatigheid als bij de toerekenbaarheid een rol spelen.

  4. De onrechtmatige daad is een rechtshandeling.

Vraag 24

Op welk vereiste van onrechtmatige daad hebben zogenaamde risicoaansprakelijkheden betrekking?

  1. Relativiteit.

  2. Toerekenbaarheid.

  3. Schade.

  4. Causaal verband.

Vraag 25

Welke uitspraak over rechtvaardigingsgronden in het aansprakelijkheidsrecht (onrechtmatige daad) klopt?

  1. Rechtvaardigingsgronden in het aansprakelijkheidsrecht spelen een doorslaggevende rol bij de toepassing van de adequatieleer ofwel de toerekening naar redelijkheid bij causaal verband.

  2. Er zijn geen rechtvaardigingsgronden in het aansprakelijkheidsrecht.

  3. Rechtvaardigheidgronden in het aansprakelijkheidsrecht hebben een engere betekenis dan in het strafrecht.

  4. Rechtvaardigingsgronden in het aansprakelijkheidsrecht hebben betrekking op het vereiste van onrechtmatigheid.

Vraag 26

Wat is een verschil tussen het wilsgebrek dwaling en het wilsgebrek bedrog?

  1. Alleen voor bedrog is opzet vereist.

  2. Alleen voor bedrog geldt het kenbaarheidsvereiste.

  3. Alleen bij dwaling is vereist dat de rechtshandeling is verricht op grond van een verkeerde voorstelling van zaken.

  4. Alleen bedrog heeft betrekking op meerzijdige rechtshandelingen.

Vraag 27

Artikel 6:248 lid 1 BW luidt: Een overeenkomst heeft niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien’. Deze bepaling handelt over:

  1. De beperkende werking van de in het artikel genoemde rechtsbronnen ten aanzien van de overeenkomst.

  2. De aanvullende werking van de in het artikel genoemde rechtsbronnen ten aanzien van de overeenkomst.

  3. Zowel de aanvullende als de beperkende werking van de in het artikel genoemde rechtsbronnen ten aanzien van de overeenkomst.

Vraag 28

Een schenking is:

  1. Een eenzijdige rechtshandeling en een eenzijdige (niet‐wederkerige) overeenkomst.

  2. Een eenzijdige rechtshandeling en een meerzijdige (wederkerige) overeenkomst.

  3. Een meerzijdige rechtshandeling en een meerzijdige (wederkerige) overeenkomst.

  4. Een meerzijdige rechtshandeling en een eenzijdige (niet wederkerige) overeenkomst.

Vraag 29

Verbintenissen kunnen voortkomen uit:

  1. Alleen de overeenkomst.

  2. Alleen de onrechtmatige daad.

  3. Zowel de onrechtmatige daad als de overeenkomst.

Vraag 30

Welke uitspraak over en naar aanleiding van het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel in het Wetboek van Strafrecht is onjuist?

  1. Een Algemene Maatregel van Bestuur kan strafbepalingen bevatten.

  2. De strafbaarheid kan worden uitgebreid op buitenwettelijke gronden.

  3. Het EVRM bevat een uitzondering op de regel dat iemand slechts veroordeeld kan worden op basis van een wettelijke strafbaarstelling die reeds van kracht was op het moment dat het feit plaatsvond.

  4. Een strafbepaling mag met terugwerkende kracht worden toegepast, als dat voor de verdachte gunstig is.

Vraag 31

Een gedraging valt onder een wettelijke strafbepaling. Er zijn geen wettelijke rechtvaardigingsgronden. Is het mogelijk dat de gedraging desalniettemin gerechtvaardigd wordt, zodat geen strijd is met het strafrecht?

  1. Nee.

  2. Ja, middels een beroep op Afwezigheid Van Alle Schuld, in het bijzonder de rechtsdwaling.

  3. Ja, middels een beroep op het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.

  4. Ja, middels een beroep op Afwezigheid van Alle Schuld, in het bijzonder de dwaling over de feiten.

Vraag 32

Typerend voor één van de strafuitsluitingsgronden is dat ‘recht tegenover onrecht’ staat. Om welke strafuitsluitingsgrond gaat het?

  1. Noodweer.

  2. Overmacht als rechtvaardigingsgrond.

  3. Noodweerexces.

  4. Overmacht als schulduitsluitingsgrond.

Vraag 33

Welke van deze uitspraken over misdrijven en overtredingen is onjuist?

  1. Het onderscheid tussen misdrijven en overtredingen is van belang voor de toepassing van regels van absolute competentie van de strafrechter.

  2. Het Wetboek van Strafrecht bevat zowel misdrijven als overtredingen.

  3. Een poging tot het plegen van een strafbaar feit is alleen strafbaar als het een misdrijf betreft.

  4. Door provincie en gemeente tot stand gebrachte strafbepalingen kunnen zowel misdrijven als overtredingen zijn.

Vraag 34

Welke omschrijving past het beste bij de psychische gesteldheid van de dader die wordt aangeduid met de term bewuste schuld?

  1. Verdachte wist dat het strafbare gevolg zou intreden en wilde dat ook.

  2. Verdachte wist dat zijn gedrag bepaald risicovol was, maar verwachtte dat dit risico zich niet zou verwezenlijken.

  3. Verdachte wist dat zijn gedrag bepaald risicovol was en aanvaardde dat risico.

  4. Verdachte wist niet dat het strafbare gevolg zou intreden, maar had beter moeten opletten.

Vraag 35

Ziekenhuis X is een stichting (privaatrechtelijke rechtspersoon). Het Openbaar Ministerie overweegt vervolging tegen Ziekenhuis X in te stellen wegens dood door schuld. Is dat mogelijk?

  1. Ja.

  2. Nee, tenzij aannemelijk is dat het ziekenhuis handelde ter uitvoering van een exclusieve publiekrechtelijke taak.

  3. Nee, want het ziekenhuis vervult een publieke taak.

Vraag 36

“Niet strafbaar is hij, die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed, tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding”. Dit is de wettelijke omschrijving van:

  1. Absolute overmacht.

  2. Noodweer.

  3. Noodweerexces.

Vraag 37

Het EVRM kent een particulier klachtrecht. Wie kunnen hiervan gebruik maken?

  1. Alle particulieren die stellen slachtoffer te zijn van een schending van in het EVRM opgenomen rechten door een van de verdragsstaten.

  2. Alle particulieren die stellen slachtoffer te zijn van een schending van in het EVRM opgenomen rechten door een van de lidstaten van de Verenigde Naties.

  3. Alleen particulieren die gevestigd zijn in staten die lid zijn van de Raad van Europa.

  4. Alleen particulieren die de nationaliteit hebben van staten die lid zijn van de Raad van Europa.

Vraag 38

Tegen wie is een klacht gericht in een ontvankelijk geschil dat beslist wordt door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens?

  1. Een particulier of een lidstaat van de Raad van Europa.

  2. Een lidstaat van de Raad van Europa.

  3. Een particulier.

Vraag 39

Welke bewering over uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is juist?

  1. Uitspraken van het EHRM zijn alleen bindend voor de staat die partij is in het voorliggende geschil.

  2. Uitspraken van het EHRM zijn niet bindend.

  3. Uitspraken van het EHRM zijn bindend voor alle lidstaten van de Raad van Europa.

Vraag 40

Welk buitengewoon rechtsmiddel is alleen van toepassing in het civiel recht?

  1. Herroeping.

  2. Herziening.

  3. Verzet

  4. Cassatie in het belang der wet.

Vraag 41

De politierechter:

  1. Behandelt vrijwel alle overtredingen en wordt ook wel kantonrechter genoemd.

  2. Behandelt (bepaalde) misdrijven en heeft zitting in de enkelvoudige kamer van de rechtbank.

  3. Behandelt vrijwel alle overtredingen en heeft zitting in de enkelvoudige kamer van de rechtbank.

  4. Behandelt (bepaalde) misdrijven en wordt ook wel kantonrechter genoemd.

Vraag 42

Welke rechter oordeelt in hoger beroep over de meeste geschillen over sociale zekerheid?

  1. Het Gerechtshof.

  2. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.

  3. De Centrale Raad van Beroep.

  4. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Vraag 43

De Hoge Raad heeft een aantal taken, waaronder het bewaken van de rechtseenheid. Dat specifieke doel wordt gediend door:

  1. Alleen de bevoegdheid van de Hoge Raad om op verzoek van een lagere rechter antwoord te geven op een prejudiciële (rechts)vraag.

  2. Alleen het rechtsmiddel van cassatie in het belang der wet.

  3. Zowel het rechtsmiddel van cassatie in het belang der wet als de bevoegdheid van de Hoge Raad op verzoek van een lagere rechter antwoord te geven op een prejudiciële vraag.

Vraag 44

Welke uitspraak over objectief recht en subjectieve rechten is FOUT?

  1. Ongeschreven recht behoort niet tot het objectieve recht.

  2. Aanvullend recht behoort tot het objectieve recht.

  3. Internationaal recht behoort tot het objectieve recht.

  4. Subjectieve rechten kunnen zowel aan formeel als aan materieel recht worden ontleend.

Vraag 45

Wat zijn organieke wetten (kies het beste antwoord)?

  1. Wetten met betrekking tot de bevoegdheden en rechten van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer.

  2. Wetten die betrekking hebben op de relatie tussen bestuursorganen en burgers.

  3. Wetten die de opbouw en de inrichting van het staatsbestel betreffen.

Antwoordindicatie

  1. D

  2. D

  3. C

  4. A

  5. A

  6. B

  7. B

  8. D

  9. B

  10. A

  11. C

  12. A

  13. D

  14. C

  15. B

  16. B

  17. C

  18. B

  19. A

  20. B

  21. A

  22. D

  23. D

  24. B

  25. D

  26. A

  27. B

  28. D

  29. C

  30. B

  31. C

  32. A

  33. D

  34. B

  35. A

  36. B

  37. A

  38. B

  39. A

  40. A

  41. B

  42. C

  43. C

  44. C

  45. C

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2709