Internationaal Publiekrecht - RUG - B3 - Oefenbundel
- 2891 keer gelezen
Drie vragen naar aanleiding van de Overeenkomst van Parijs 2015 (Switchen tussen pdf en hoofdpag. kan mbv alt-tab). Let op: de op het tentamen ter beschikking gestelde tekst (zowel digitaal als op
papier) bevat enkele algemene bepalingen aan het einde van de Overeenkomst die niet in EIR 2017 zijn opgenomen.
Artikel 4 lid 4 en lid 5 van de Overeeenkomst van Parijs zijn gebaseerd op een algemeen beginsel van het internationaal recht inzake duurzame ontwikkeling. Leg uit welk beginsel hier bedoeld wordt, wat de strekking van dit beginsel is en wanneer dit beginsel voor het eerst is geformuleerd.
Algemene beginselen van milieurecht worden vaak geformuleerd en vastgelegd in verklaringen van internationale conferenties. Leg uit, onder verwijzing naar de traditionele rechtsbronnen van internationaal recht, of en zo ja in hoeverre dergelijke verklaringen relevant zijn als internationaalrechtelijke rechtsbron.
De Overeenkomst van Parijs is geratificeerd door de Verenigde Staten onder President Obama. President Trump heeft verklaard dat de VS dit ongedaan wil maken. Stel dat President Trump op 3 november 2017 verklaart dat de VS zich met onmiddellijke ingang niet langer gebonden acht aan de Overeenkomst met als argument dat vast is komen te staan dat Nederland een inbreuk maakt op de Overeenkomst door zich onvoldoende in te spannen om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Leg uit of in het algemeen de VS volgens het internationaal recht zich terug mag trekken uit een internationale overeenkomst die door de VS geratificeerd is en wat dit betekent in het geval van de Overeenkomst van Parijs. Leg voorts uit of – los van het eerste deel van deze vraag – het feit dat Nederland de Overeenkomst schendt een legitiem argument is voor de VS om de Overeenkomst op te zeggen.
Vier vragen naar aanleiding van een zaak voor het Internationaal Gerechtshof. Let op: verschillend aantal maximaal te behalen punten per subvraag.
INTERNATIONAL COURT OF JUSTICE
CERTAIN IRANIAN ASSETS
(ISLAMIC REPUBLIC OF IRAN v. UNITED STATES OF AMERICA)
Op 14 juni 2016 heeft Iran een zaak aanhangig gemaakt bij het Internationaal Gerechtshof waarin Iran eist dat de Verenigde Staten een einde maken aan (onder andere) de toekenning door Amerikaanse rechters van hoge schadevergoedingen (inmiddels meer dan 56 miljard US$) aan burgers te betalen door Iran, Iraanse instellingen en staatsbedrijven. De Amerikaanse wet staat dit toe wanneer een vreemde staat tot “a State sponsoring terrorism” wordt verklaard. Onder ander slachtoffers van de aanslagen in 2001 hebben dergelijke rechtszaken tegen Iran, Iraanse instellingen
en staatsbedrijven zoals de Iraanse Centrale Bank, met succes gevoerd. In 2016 is de Amerikaanse wetgeving aangescherpt en is een kwalificatie als “a State sponsoring terrorism” niet langer nodig.
Een verband tussen vermeend onrechtmatig gedrag van een staat en een terroristische aanslag in de Verenigde Staten is nu voldoende. Er is nog geen uitspraak over de hoofdvraag: de Verenigde Staten heeft preliminaire bezwaren opgeworpen. Hierover zal het Gerechtshof zich eerst buigen.
Leg uit waarom Iran op grond van het internationaal recht sterk lijkt te staan in de claim dat de VS onrechtmatig handelen ten opzichte van Iran.
Stel dat de VS zich verweert tegen de Iraanse claim met het argument dat mogelijke internationaalrechtelijke verplichtingen van de VS niet langer van toepassing zijn omdat de wetgeving die in de VS is aangenomen van recentere datum is en de internationale verplichtingen dus niet langer van toepassing zijn voor de VS. Maakt dit argument kans van slagen?
De Centrale Bank van Iran is eer Iraans staatsbedrijf met een eigen rechtspersoonlijkheid naar Iraans recht. De Centrale Bank opereert relatief onafhankelijk van de Iraanse regering. De Bank heeft een belangrijke taak in de regulering van het geldverkeer in Iran en ziet toe op en faciliteert financiële transacties van Iraanse burgers en bedrijven met het buitenland. Stel dat feitelijk vaststaat dat de Bank een rol speelde in de financiering van terroristische activiteiten in of tegen de Verenigde Staten, maar dat dit gebeurde zonder medeweten van de Iraanse regering. Stel voorts dat de Verenigde Staten als tegeneis in deze zaak voor het Internationaal Gerechtshof stelt dat Iran op grond van internationaal recht aansprakelijk is voor de schade toegebracht als gevolg van de betrokkenheid van de Centrale Bank bij de financiering van terroristische activiteiten die de belangen van de VS hebben geschaad. Ga uit van het feit dat zowel de VS als Iran partij zijn bij het Internationaal Verdrag ter Bestrijding van de Financiering van Terrorisme. Op grond van dit verdrag staten verplicht zijn financiering van terrorisme te bestrijden en te bestraffen. Leg uit of Iran hiervoor op grond van het internationaal recht internationaal aansprakelijk gehouden kan worden door de VS.
De relaties tussen Iran en de VS zijn op een dieptepunt. President Trump trekt de Verenigde Staten terug uit de overeenkomst (“Iran nuclear deal”) die gesloten is tussen Iran, de permanente leden van de Veiligheidsraad, Duitsland en de EU over de Iraanse nucleaire activiteiten. Trump wil een onmiddellijk einde aan alle Iraanse nucleaire activiteiten aangezien deze een directe bedreiging van Amerikaanse belangen vormen. Hij sluit militair optreden door het bombarderen van nucleaire installaties niet uit. Leg uit of, en zo ja onder welke omstandigheden een bombardement door de VS in overeenstemming met het internationaal recht is en of daarvan sprake is in dit geval.
Vijf vragen naar aanleiding van een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. Let op: verwijs bij alle antwoorden, zoveel mogelijk naar rechtsbronnen. Het verwijzen naar het boek van Nollkaemper is niet een verwijzing naar een rechtsbron en kan acherwege blijven. Het letterlijk overschrijven van meer of minder relevante passages uit Nollkaemper geeft geen blijk van een goed begrip van de stof en kan tot puntenaftrek leiden. Formuleer antwoorden in uw eigen woorden.
ECLI:NL:RBDHA:2016:15224; Instantie Rechtbank Den Haag, Datum uitspraak 07-12-2016
[eiser] , tegen DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN,
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
2 De feiten
2.1 [eiser] heeft geruime tijd als werknemer gewerkt voor het Amerikaans consulaat van de Verenigde Staten te Amsterdam (de werkgever). Op 1 januari 2007 heeft de werkgever [eiser] geschorst en de loondoorbetaling stopgezet.
2.2 [eiser] heeft bij deze rechtbank, sector Kanton, een procedure aanhangig gemaakt tegen de Verenigde Staten van Amerika, het Ministerie van Buitenlandse Zaken (de VS, enkelvoud). Bij vonnis van 5 juli 2007 heeft de kantonrechter de VS bij verstek veroordeeld om aan [eiser] het aan hem toekomende brutoloon door te betalen vermeerderd met vakantietoeslag en overige emolumenten
gerekend vanaf 1 januari 2007 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zou zijn beëindigd (...). De VS is niet tegen het (...) verstekvonnis opgekomen en heeft evenmin aan de veroordeling voldaan.
2.5 (...) De VS acht zich, zo staat in de diplomatieke nota, daarom geen partij in de procedure van [eiser] en niet gebonden aan het (...) verstekvonnis. De VS laat weten dat daarom geen uitvoering wordt gegeven aan het eerste verstekvonnis. De VS wijst in de diplomatieke nota de uitnodiging van de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken om tot een minnelijke schikking te komen af.
2.9 Bij brief van 15 november 2013 heeft de gemachtigde van [eiser] Buza [Buitenlandse Zaken] (...) geïnformeerd dat de VS weigerachtig is uitvoering te geven aan het (...) verstekvonnis. [Eiser] heeft Buza in deze brief verzocht om de kwestie en de relevante stukken onder de aandacht van de ambassadeur van de VS te brengen en zo nodig via diplomatie te bewerkstelligen dat het (...) verstekvonnis alsnog wordt gerespecteerd c.q. dat door de VS uitvoering daaraan wordt gegeven.
2.10 (...) Ook heeft de gemachtigde van [eiser] in die brief aan de Staat verzocht een procedure te entameren en de VS te dagen voor het internationaal Gerechtshof in Den Haag (het internationaal Gerechtshof) op grond van artikel XXV van het Vriendschapsverdrag, bij gebreke waarvan de gemachtigde [eiser] zal adviseren de Staat met dat doel te dagvaarden.
2.13
De relevante bepalingen (...) van het Vriendschapsverdrag luiden:
(...)
[artikel] XXV. (...) 2. Een geschil tussen partijen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van dit Verdrag zal, indien niet tot tevredenheid opgelost langs diplomatieke weg, worden onderworpen aan het Internationale Gerechtshof, tenzij Partijen overeenkomen het op andere vreedzame wijze te regelen. (...)’
3.1 [eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank (...):
3.2 [eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. Op de Staat rust een verplichting om de (...) de naleving van verdragsbepalingen in rechte af te dwingen, indien deze bepalingen betrekking hebben op de bescherming van zijn burgers. De Staat is op dit punt in gebreke gebleven. [eiser] specificeert zijn stellingen als volgt.
Uit hoofde van artikel XXV van het Vriendschapsverdrag is de Staat gehouden de VS voor het internationaal Gerechtshof te dagen, waar, anders dan bij een procedure in de VS, de schending van de verdragsbepalingen aan de orde kan worden gesteld.
De Staat heeft bovendien op grond van artikel 90 Gw een verplichting de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen. Tenslotte heeft de Staat op grond van artikel 8 EVRM een negatieve én positieve verplichting jegens [eiser] om zijn persoonlijke levenssfeer te beschermen. het Internationale Gerechtshof, tenzij Partijen overeenkomen het op andere vreedzame wijze te regelen. (...)’
Eiser vordert dat de Staat jegens hem een verplichting heeft op grond van artikel XXV van het Vriendschapsverdrag om de VS voor het Internationaal Gerechtshof te dagen. De Rechtbank heeft dit afgewezen. Leg uit waarom de rechtbank tot deze conclusie moest komen.
Eiser negeert in zijn vordering het eigenlijke doel van artikel XXV van het Vriendschapsverdrag. Leg uit wat wel het doel is van dit artikel en waarom een dergelijk artikel in een verdrag wordt opgenomen.
In paragraaf 3.1 vordert eiser subsidiair dat de Staat verplicht is naleving van internationale verplichtingen ten opzichte van zijn burgers door andere staten te af te dwingen. De Rechtbank wijst
dit af. Onder welke voorwaarden heeft een staat het recht om dit te doen? Met welke term wordt dit doorgaans aangeduid?
De laatste stelling van eiser betreft artikel 8 EVRM. In dit verband wijst eiser op de positieve en negatieve verplichtingen onder dit artikel. Leg uit met behulp van twee voorbeelden wat met positieve en negatieve verplichtingen in de context van de mensenrechten wordt bedoeld.
Stel dat eiser zich niet wil neerleggen bij het vonnis van de rechtbank en vasthoudt aan zijn stelling dat artikel 8 EVRM (eerbiediging van het privéleven), dan wel vergelijkbaar artikel 17 in het IVBPR geschonden is door Nederland. Onder beide verdragen kan een Nederlandse burger gebruikmaken van zijn individuele klachtrecht. Leg aan eiser uit wat de meest kenmerkende verschillen zijn tussen beide procedures. Noem in ieder geval 2 relevante verschillen.
Common but differentiated responsibility (4 pt); principle 7 van de Rio Declaration 1992 (2 pt); strekking: ongelijke behandeling van staten: alle staten hebben verantwoordelijkheden, maar de ontwikkelde landen erkennen dat ze als gevolg van de grotere bijdrage aan milieuproblemen en de mogelijkheden om daar wat aan te doen een bijzondere verantwoordelijkheid hebben.(2 pt)
Verwijzing naar en korte uitleg van andere beginselen, zoals het no harm beginsel of het beginsel van duurzame ontwikkeling, is niet waar de vraag op doelt, maar levert - afhankelijk van de wijze waarop het is verwoord - toch enkele punten op (variërend tussen 2 en 4 pt).
In beginsel geen rechtsbron volgens de traditionele rechtsbronnen zoals opgesomd in art 38 Statuut IGH. (2pt). Ook geen bindende besluiten van internationale organisatie. Omdat de uitkomsten van conferenties niet vallen onder deze rechtsbronnen worden ze (meestal) niet als recht gezien, maar aangeduid als soft law. (2 pt) Ze zijn niet juridisch bindend, maar wel relevant voor het recht en om het gedrag van staten op elkaar af te stemmen. Juridisch relevant omdat ze onderdeel zijn van de vorming van internationaal gewoonterecht of de opmaat zijn voor aanvaarding van internationale verdragen. Ze worden regelmatig toegepast door (internationale) rechters om bestaande rechtsregels te interpreteren of aan te vullen. Een strikte scheiding tussen hard en zacht recht wordt hierdoor steeds lastiger. (4 pt)
Het (bijna) letterlijk citeren van de passage in Nollkaemper over soft law is niet voldoende voor het volledig aantal punten. Een relatie moet worden gelegd met de traditionele rechtsbronnen. De wijze waarop dit gedaan wordt bepaalt het aantal punten.
Volgens 54.a WVV kan een staat zich conform de bepalingen van een verdrag terugtrekken. Art. 28 van de Overeenkomst voorziet hierin. [ 4 pt] Het argument dat Nederland het verdrag schendt kan niet leiden tot eenzijdig volledige opzegging door de VS. (De partijen gezamenlijk kunnnen dit wel: art 60.2.a.) Eenzijdige opschorting door de VS van de verdragsverplichtingen is alleen mogelijk op grond van art 60.2.c; dit kan alleen onder de daar genoemde omstandigheid – radicale verandering van positie van de andere staten als gevolg van de schending. [4 pt]. Art. 60.2.b is niet het juiste antwoord omdt het daar alleen gaat over opschorting van verplichtingen tussen de VS en Nederland.
Het niet maken van dit onderscheid wordt niet zwaar aangerekend. Een antwoord gebaseerd op correcte toepassing van 60.2.b levert 3 pt op. Er moet naar de relevante verdragsartikelen verwezen worden voor volledige puntentoekenning. Het (bijna) letterlijk overschrijven van Nollkaemper geeft geen blijk van inzicht in de materie en levert niet noodakelijk volledige punten op.
VS handelt in strijd met staatsimmuniteit (3 pt). Soevereine gelijkheid. Nationale rechters kunnen zich niet uitlaten over handelen van andere staten – zeker niet wanneer het over uitoefening van
staatstaken gaat. Beperkte uitzonderingen op staatsimmuniteit (IGH: Germany vs Italy). Betrokkenheid bij terrorisme is niet een internationaal geaccepteerde uitzondering op de immuniteitsregels. Staten kunnen afstand doen van immuniteit (waiver), maar is hier niet aan de orde. (3 pt voor nadere uitleg). Gebaseerd op gewoonterecht, maar verwijzing naar 2004 VN Verdrag over immuniteiten van staten en hun eigendommen ook mogelijk (2 pt). Het gaat hier niet om een uitleg van internationale staatsaansprakelijkheid: een uitleg waarom Iran niet aansprakelijk is naar internationaal recht levert hooguit 1 pt op.
Nee, een algemene regel is dat nationale wetgeving staten niet ontslaat van internationale verplichtingen. (4 pt) Art 27 WVV (2 pt).
ILC Artikelen inzake staatsaansprakelijkheid Art 1 en 2 (1 pt); gewoonterecht (1pn); schending van internationaal recht + toerekenbaarheid ex art 2. (2 pnt); is het handelen van de bank toerekenbaar? Is Bank een orgaan ex artikel 4 of kan het worden gezien als een entiteit die publieke taken uitoefent ex art 5? Regulering van geldverkeer is een publieke taak, dus toerekenbaar, op grond van 4 dan wel art 5. Antwoord mag zowel op art 4 als op art 5 gebaseerd worden – studenten hebben onvoldoende kennis om dit helemaal te weten zolang toerekenbaarheid maar expliciet gemaakt wordt. Uitleg vereist. (4 pt). Dat de regering van niets wist is geen argument: art 7 (2 pt); Art 8 ILC niet van toepassing, maar als het antwoord wordt gebaseerd op een correcte toepassing van art 8 (zou in dit geval zijn: geen toerekenbaarheid want niet onder de effectieve control), toch punten (max 2 pt).
Schending van internationaal recht (art 12) moet expliciet gemaakt worden: schending van inspanningsplicht Iran onder het verdrag inzake financiering van terrorisme (2 pt). Als geen toerrekening wordt aangenomen onder art 4-11 ILC, dan rust op Iran nog een zorgvulgheidsplicht (due diligence) om schade vanaf het grondgebied aan andere staten te proberen te voorkomen. Inspanningseis (Corfu Channel; Bosnia vs Serbia - genocidezaak).
Deze vraag heeft vele facetten. Uit het antwoord moet begrip blijken van het leerstuk staatsaansprakelijkheid zoals toegepast op deze casus; het antwoord moet bijvoorbeeld intern cosistent zijn. Ook moeten bronverwijzingen (correct) gebruikt zijn. Het genoemd hebben van bovengenoemde elementen alleen is dus niet voldoende. Het gaat om een samenhangend (en liefst overtuigend) betoogje.
Geweldgebruik verboden ex art 2.4 hv (2 pt); uitzondering 1) zelfverdediging; niet van toepassing: geen gewapende aanval (Nicaragua zaak) en ook geen onmiddellijk gevaar daarop (Caroline incident en criteria / omstreden als gewoonterecht) dus geen recht op zelfverdediging (art 51); (4 pt) en 2) autorisatie kan gegeven worden door de VR Hoofdstuk VII, art 39, 42; (4 pt) eventueel kan toestemming door Iran genoemd worden maar dat is niet van toepassing.
Geen rechtstreekse werking (3 pt); art 93 GW (2 pt); Of een bepaling rechtstreekse werking heeft volgt uit de aard/formulering van de bepaling; hier bestaat een discretionaire bevoegdheid van de
staat om de geschikte methode te kiezen - verplichting van interstatelijke aard - burger kan het niet inroepen (3 pt).
Doel is vestiging van jurisdictie van het IGH (3 pt); art 36.1 Statuut IGH (2 pt); voor jurisdictie is instemming van de partijen nodig en wordt hiermee gegeven: compromissoire clausule (3 pt).
Diplomatieke bescherming (2 pt); de staat claimt een internationaal onrechtmatige daad door een andere staat wegens internationaal onrechtmatig handelen tov van een onderdaan (2 pt); moet gaan
om een onderdaan, nationaliteit (2pt) en locale rechtsmiddelen moeten zijn uitgeput. (2 pt)
Negatieve verplichting: staat dient zich te onthouden van beperken van mensenrechten, bijvoorbeeld detentie zonder vorm van proces (2 + 2 pt). Positieve verplichting: staat dient zich in te spannen om te bewerkstelligen dat individuen gebruik kunnen maken van hun rechten, bijvoorbeeld realisering van sociale/economische rechten (2 + 2 pt).
EVRM: Rechtspraak door rechter; hoger beroep mogelijk; bindende uitspraak; algemeen aanvaarde individueel klachtrecht in staten die partij zijn; Mensenrechten comité’s: individueel klachtrecht niet algemeen aanvaard; experts; niet-bindend; geen beroep. - 4 pt per relevant en juist beschreven verschil.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens bij het vak Internationaal Publiekrecht van de Rechten aan de Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2304 |
Add new contribution