TentamenTests bij Chapters on History of Psychology van Van der Velde - 1e druk

Hoe heeft de psychologie zich ontwikkeld? - TentamenTests 1

Open vragen bij hoofdstuk 1

Vraag 1

Welke kenmerken van het mechanisme klinken door in Bacon’s visie op de wetenschap? Kunnen politieke en morele problemen door middel van wetenschap worden opgelost?

Vraag 2

Wat betekenen de termen monisme en dualisme?

Antwoordindicaties bij de open vragen bij hoofdstuk 1

Vraag 1

Kenmerken van het mechanisme die doorklinken in Bacon´s visie op de wetenschap zijn dat alles herleidbaar is tot materie en atomen, en het gebruik van mechanistische verklaringen. Kennis zou verworven kunnen worden via observaties die werden gedaan met de methode van inductie. De resultaten zouden op een georganiseerde manier moeten worden gepresenteerd, waarna bepaalde patronen of wetten zichtbaar worden. Deze patronen kunnen praktisch nut hebben en helpen bij het begrijpen hoe de wereld werkt. Door te begrijpen hoe de wereld werkt, wat de oorzaken van bepaalde verschijnselen zijn, zouden politieke en morele problemen kunnen worden opgelost.

Vraag 2

Monisme is een filosofisch standpunt dat stelt dat er slechts één van iets is. Er zijn verschillende soorten monistische visies. Veel filosofen en wetenschappers zijn materialisten en hun visie is dat materie de enige substantie is die er bestaat. Dat is een voorbeeld van een monistisch standpunt genaamd realisme. Een ander voorbeeld is idealisme, zoals gevolgd door Plato, die geloofde dat de wereld van ideeën of de geest reëler is dan de fysieke wereld die we denken waar te nemen. Dualisme is een filosofisch standpunt dat stelt dat er twee verschillende vormen van substanties in het universum bestaan. De eerste is materie, zoals bestudeerd in natuurkunde, biologie en scheikunde. De tweede is de basis van de menselijke geest. Voorbeelden van dualisme zien we in de opvatting van Descartes die de substantie van de geest definieert als denken, en de causaliteit die Wundt beschrijft die denken en creativiteit zou drijven.

Wie waren Descartes en Hobbes? - TentamenTests 2

Open vragen bij hoofdstuk 2

Vraag 1

Wat is cartesiaanse twijfel en het ´doubt experiment´?

Vraag 2

Hoe kan volgens Descartes onbetwijfelbare kennis worden verworven?

Vraag 3

Hoe definieerde Descartes de menselijke ziel en wat betekende dat voor de psychologie?

Vraag 4

Welke opvatting van Descartes was verantwoordelijk voor het feit dat in de psychologie voor lange tijd vooral het bewustzijn het object van onderzoek was?

Vraag 5

Wat is vrijheid en vrije wil volgens Hobbes?

Vraag 6

In hoeverre speelt het individualisme een rol in de visies van Descartes en Hobbes?

Vraag 7

Hoe komt de mechanistische invloed naar voren in het denken van Descartes en Hobbes?

Vraag 8

Wat beschouwt Descartes als het criterium van echte waarheid?

Vraag 9

Leg het verschil uit tussen de rationalistische filosofie/psychologie van Descartes en de empiristische psychologie van Locke. Licht ook het verband toe met het nature-nurture debat.

Antwoordindicaties bij de open vragen bij hoofdstuk 2

Vraag 1

De cartesiaanse twijfel is in de filosofie van Descartes een manier van zoeken naar zekerheid door systematisch aan alles te twijfelen. Het wordt ook wel het ´doubt experiment´ genoemd. Als je alle kennis verwerpt waaraan getwijfeld kan worden, blijft er alleen kennis over die noodzakelijk waar is. Elke twijfel brengt een zekerheid met zich mee, namelijk het bewustzijn over het twijfelen, wat betekent dat je weet dat je denkt, wat op zijn beurt betekent dat je weet dat je bestaat. Ofwel, wat je denkt is in de meeste gevallen niet waar, maar dat je denkt wel.

Vraag 2

Descartes is een rationalist en onbetwijfelbare kennis zou verworven kunnen worden door het gebruiken van onze ratio. Hij redeneert aan de hand van axioma´s en identificeert twee groepen onbetwijfelbare kennis: 1) aangeboren onbetwijfelbare kennis en 2) beredeneerde onbetwijfelbare kennis (stellingen beredeneerd uit axioma´s aan de hand van deductie).

Vraag 3

Descartes was een dualist en volgens hem bestonden er twee substanties in het universum. De eerste substantie is materie, dat gekenmerkt wordt door ruimtelijke uitbreiding. De tweede substantie is de menselijke ziel, dat gekenmerkt wordt door denken. De menselijke ziel is de enige entiteit op aarde die hieruit bestaat en mensen zouden deze bezitten sinds de geboorte. Hij geloofde dat alleen dingen die gemaakt waren uit materie en ruimtelijke uitbreiding hadden aan de hand van wetenschap konden worden geanalyseerd. Volgens hem, als je iets niet kunt ontleden, en de delen niet kunt kwantificeren en analyseren, kan je het niet op een wetenschappelijke manier bestuderen.

Vraag 4

Descartes was een dualist en beweerde dat de ziel uit een aparte substantie bestaat die niet wetenschappelijk onderzocht kan worden. Dit leidde er toe dat de psychologie zich lange tijd alleen bezighield met cognitie (het bewustzijn en denken). Andere aspecten zoals emoties en gedrag werden niet gezien als onderdeel van de psychologie, omdat deze zouden behoren tot het lichaam.

Vraag 5

Hobbes beschouwde de mens volledig als een machine. Alle psychische verschijnselen zouden gereduceerd kunnen worden tot fysische verschijnselen en een voorafgaande oorzaak hebben. Een machine kan in die zin dan geen vrije wil hebben. Volgens Hobbes is de mens vrij wanneer zijn handelingen (een keten van oorzaak-gevolg relaties) door niets geblokkeerd worden. Menselijke vrijheid zou dan betrekking hebben op de onbeperkte bloedcirculatie in het lichaam die het lichaam laat handelen, gebaseerd op de beslissingen die een persoon neemt, die op hun beurt zijn gebaseerd op de voorkeuren en aversies van die persoon.

Vraag 6

Descartes beschouwt ieder mens als individu, omdat deze autonoom is in zijn denken. Daarbij is de mens zelf verantwoordelijk om kennis te verwerven als deze dat wil. Hobbes ziet een zeer grote mate van individualisme in de mensen. Dat blijkt uit zijn visie over de natuurstaat, waarbij mensen alleen maar aan zichzelf denken en continu met elkaar in conflict zijn. Dat individualisme zou aan banden kunnen worden gelegd door middel van een sociaal contract dat onder supervisie van een absolute vorst moet staan.

Vraag 7

Descartes vertrouwde op het vermogen van de mens om de natuur te begrijpen en te verklaren. Complexe zaken zouden alleen begrepen kunnen worden door ze nauwkeurig te observeren. Hij beschouwde het menselijk lichaam ook als een machine, bestaande uit materie, dat zou werken via mechanistische principes. Hij beschouwde de menselijke ziel echter niet als een machine of bestaande uit materie. Hobbes daarentegen wel. Hobbes geloofde niet in het bestaan van een ziel en beschouwde hogere psychologische functies als materiële processen met stoffelijke oorzaken. Hobbes was vooral geïnteresseerd in het toepassen van het mechanisme op de samenleving, en minder op de individuele mens zoals Descartes dat wel deed.

Vraag 8

De uitspraak die als eerste als waar kan worden beschouwd is volgens Descartes ¨Ik denk, dus ik ben¨. Andere waarheden die hij ontdekt hebben allemaal een ding gemeen met deze uitspraak, namelijk dat ze helder en duidelijk in de geest verschijnen. Descartes neemt vervolgens deze kwaliteit als een maatstaf voor de echte waarheid, namelijk dat elke verklaring die duidelijk en onderscheidend is voor de geest, waar is.

Vraag 9

Descartes geloofde dat je door gebruik van je verstand tot onbetwijfelbare kennis kon komen. Deze echte kennis zou voor een deel bestaan uit aangeboren kennis en voor een deel uit deductief beredeneerde kennis. Hij staat hiermee aan nature kant van het nature-nurture debat. Locke geloofde niet in aangeboren kennis. Kennis zou ontstaan door ervaring. Hij geloofde in algemeen aanvaarde principes en logische wetten. Hij staat daarmee aan de nurture kant van het nature-nurture debat.

Wat is het empirisme? - TentamenTests 3

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 3

Vraag 1

Mechanisme, Verlichtingsdenken en positivisme hebben veel met elkaar gemeen. Welke van de volgende kenmerken is zeker niet in deze wetenschapsopvattingen terug te vinden?

  1. Een nadruk op het gevoel.
  2. Een anti-metafysische houding.
  3. Een voorkeur voor kwantitatieve analyses.
  4. Een voorkeur voor empirische gegevens.

Open vragen bij hoofdstuk 3

Vraag 1

Hoe beschouwde Locke het menselijke brein bij de geboorte?

Vraag 2

Hoe past Locke´s verwerping van aangeboren eigenschappen in de politieke ideeën van de bourgeoisie?

Vraag 3

Waarover gaat ´An Essay Concerning Human Understanding´ van Locke?

Vraag 4

Wat is de visie van de empiristen op het geest-lichaam probleem? Hoe verschillen Locke, Berkeley en Hume op dit punt van mening?

Vraag 5

Geef aan waarom de opvattingen van Smith met name bij de opkomende middenklasse in goede aarde vielen.

Vraag 6

Vergelijk de kenmerken van de Verlichting met die van het mechanisme.

    Vraag 7

    Wat wordt er bedoeld met de term ´homo economicus´ en wat is het verband met het utilitarisme?

    Vraag 8

    Wat is de associatie psychologie en hoe is het verbonden met het liberalisme?

    Vraag 9

    Wat zijn de primaire en secundaire wetten van associatie?

    Vraag 10

    Beschrijf de plaats die het pleasure-pain beginsel inneemt in het liberalisme en bespreek daarbij de invloed van (het mensbeeld van) Hobbes en de associatiepsychologie.

    Vraag 11

    Beschrijf de individualistische en de mechanistische kenmerken van het liberalisme.

    Vraag 12

    Vergelijk de kenmerken van de Verlichting en de Romantiek met elkaar. Werk hierbij de volgende punten uit:

    • Kenvermogen
    • Het mensbeeld
    • De relatie van de mens met de natuur
    • Organisme versus machine
    • De wijze waarop wetenschap werd bedreven
    • De samenleving: een geheel of een optelsom
    • Aandacht voor de toekomst versus geschiedenis
    • Verband met -ismen. Denk aan termen als mechanisme, empirisme, idealisme, holisme, materialisme, cultureel relativisme, positivisme en vitalisme

    Antwoordindicaties bij de meerkeuzevragen bij hoofdstuk 3

    Vraag 1

    A. Een nadruk op het gevoel.

    Antwoordindicaties bij de open vragen bij hoofdstuk 3

    Vraag 1

    Locke beschouwde het menselijk brein als een tabula rasa, een blanco papier waar niet op geschreven is. Dit is het idee dat mensen worden geboren zonder kennis, vaardigheid en persoonlijkheid. Zij zouden volledig afhankelijk zijn van waarneming en ervaring om de geest te vormen.

    Vraag 2

    In de 18e eeuw voltrekt zich een strijd tussen de bourgeoisie, die zijn positie ontleent aan eigen verdiensten, en de adel die zijn positie ontleent aan zijn aangeboren ´stand´. De bourgeoisie gaf er vanzelfsprekend de voorkeur aan om ´wetenschappelijke´ gronden te kunnen aantonen dat alle mensen bij hun geboorte ´blanco´ geboren werden, en dat de opvoeding iemand maakte tot wie hij was. Op deze wijze kon men immers niet verantwoorden waarom de ene stand wel bepaalde privileges zou hebben en een andere stand niet. Tevens stelde de bourgeoisie dat als de geest bij de geboorte een onbeschreven blad was, dat dan ook iedereen gelijke kansen had en er niet aan armenzorg gedaan hoefde te worden.

    Vraag 3

    ´An Essay Concerning Human Understanding´ gaat over de fundering van menselijke kennis en menselijk begrip. Het beschrijft het begrip tabula rasa en hoe menselijke kennis kan worden verworven. Deze essay werd een belangrijke bron voor het empirisme in de moderne filosofie, en heeft ook grote invloed gehad op veel Verlichtingsdenkers, zoals Hume en Berkeley.

    Vraag 4

    Alle associatiepsychologen zijn empiristen. Het empirisme is een kennistheoretisch standpunt dat er van uitgaat dat kennis alleen te verkrijgen is door op je zintuigen te vertrouwen. Bij de geboorte zou er sprake zijn van tabula rasa. Pas daarna leren we hoe de dingen in de wereld in elkaar zitten. Alhoewel Locke, Berkeley en Hume allen empiristen zijn en geloven in het onbeschreven blad bij de geboorte, hebben ze zeer uiteenlopende opvattingen over wat de menselijke geest is.

    • Locke (1632-1704) gaat uit van een dualisme tussen lichaam en geest. De mentale ideeën zijn van een geestelijke substantie, terwijl de sensaties nog een materieel karakter hebben. Hij verklaart echter niet hoe de omzetting tussen het lichamelijke en het psychische plaatsvindt (of hoe een sensatie in het lichaam leidt tot een simpel idee in de menselijke geest).

    • Berkeley (1685-1753) stelt dat er geen enkele grond bestaat om aan te nemen dat er buiten de menselijke geest iets bestaat. Het enige waar men zeker van kan zijn is dat de geest bestaat. Deze positie wordt immaterialisme genoemd. Hij beschouwt materie als een verzinsel van de geest. Voor hem bestaat er geen lichaam-geest probleem.

    • Hume (1711-1776) verwerpt het hele begrip substantie, dualisme en monisme. Het enige waar we zeker van zouden kunnen zijn is dat we indrukken ontvangen, waarbij we het fenomeen ´werkelijkheid´ en het fenomeen ´idee´ ervaren. Zijn lichaam-geest standpunt heet psychofysische parallellisme: het bestaan van een vooraf vastgestelde harmonie tussen de opeenvolging van materiële verschijnselen in de wereld en de daaropvolgende mentale verschijnselen in de geest. Hij legt deze harmonie verder niet uit.

    Vraag 5

    Adam Smith wordt beschouwd als een van de grondleggers van het klassieke liberalisme. Het liberalisme is een individualistische maatschappijvisie die meent dat de overheid zich niet moet mengen in het leven van het individu. De rol van de staat moet zo klein mogelijk zijn, om ruimte te geven aan geestelijke en economische vrijheid. Als de individuele mens de ruimte krijgt om zijn eigen belang na te streven, dan zal hij dat op een dusdanig rationele wijze doen, dat hij voor zichzelf en de gehele maatschappij een maximale productie zal genereren. De opkomende middenklasse van ondernemers vond dit een erg aansprekend idee, omdat zij in een liberale maatschappij de volledige vrijheid zouden krijgen om hun ondernemerschap uit te oefenen. In een liberale maatschappij zou men niet langer belemmerd worden door een totalitaire vorst, het feit dat men niet uit de adelstand afkomstig was, of een wirwar aan economische regels.

    Vraag 6

    Tussen het hoogtepunt van het mechanisme (17e eeuw) en het hoogtepunt van de Verlichting (18e eeuw) zit ruim een eeuw. De Verlichting hangt duidelijk samen met het mechanisme en vloeit er zelfs uit voort, maar er zijn ook verschillen. Eerst bespreken we de overeenkomsten:

    • Alles is herleidbaar tot materie en atomen.

    • Het gebruik van mechanistische verklaringen, causale verklaringen, natuurwetten, analyses en mathematisering.

    • Een nadruk op bruikbare en praktische kennis.

    • De verschillen betreffen vooral kenmerken waarbij de Verlichting verder gaat dan het mechanisme van de 17e eeuw:

    • Rationalisme zoals dat werd gezien door Descartes (ware kennis zou alleen kunnen worden verkregen uit het denken) wordt heftig bestreden in de Verlichting. Alleen dat wat men met de zintuigen kan waarnemen is van belang. De denkers van de Verlichting hangen een empirische kennisleer aan. Er bestaat tevens een heftige afkeer van bijgeloof, het bovennatuurlijke en religie.

    • De Verlichting wordt gekenmerkt door een enorm positieve vooruitgangsgeloof en de daarmee samenhangende positieve opvoedingsidealen. De Verlichtingsdenkers geloven in de maakbaarheid van de mens en de wereld. Het leidde ertoe dat voor het eerst in de geschiedenis de mens zich begon te bemoeien met de ´maakbaarheid´ van kinderen, ofwel de opvoeding.

    • Het rationalisme krijgt een andere betekenis in de Verlichting, namelijk die van een algemeen vertrouwen in het gebruik van het verstand om tot kennis te komen.

    Vraag 7

    De homo economicus maakt afwegingen en berekeningen. Het is zowel een term van Hobbes als van Smith. Zij gebruiken dit mensbeeld om hun maatschappijvisie te illustreren, verklaren en te verdedigen. Hobbes ziet mensen als wolven. Een leefbare maatschappij zou pas ontstaan als iedereen wat van zijn natuurrecht afstaat. Dit zou moeten worden vastgelegd in een sociaal contract. Smith ziet mensen als economische wezens en is voorstander van de vrije markt. Op basis van deze visie van de mens ontwikkelt zich een liberalistische ethiek: het utilitarisme. Deze ethiek beoordeelt de morele waarde van een handeling op basis van de bijdrage die deze levert aan het algemeen nut (het welzijn en geluk van alle mensen). Op deze manier legitimeert het utilitarisme de homo economicus.

    Vraag 8

    De ideeën van Locke, Berkeley en Hume leidden tot een eerste versie van een associatie psychologie. Zij zagen de samenleving als een som van individuen. Alle individuen handelen daarin op basis van hun eigen belang en hebben het recht om dat te doen. Er bestaan geen erfelijke verschillen tussen mensen die zouden kunnen worden gebruikt om een hiërarchische organisatie van de samenleving te rechtvaardigen. Dit vormt de basis van het politieke systeem van het liberalisme. Een samenleving zou op een mechanistische manier zichzelf kunnen reguleren door middel van machtsverdeling.

    Vraag 9

    De principes van associaties laten zien hoe simpele ideeën kunnen worden samengevoegd in complexe ideeën. Er wordt onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire wetten van associatie. De drie primaire wetten van associatie zijn contrast, gelijkheid en nabijheid (in tijd en plaats). Deze wetten beschrijven wanneer een associatie plaatsvindt, maar niet hoe sterk die associatie is. De secundaire wetten van associatie gaan daar wel over. Deze zijn recentheid (een associatie is sterker als deze recent is), frequentie (een associatie is sterker als deze gebaseerd is op een situatie die frequent plaatsvindt), en intensiteit (een associatie is sterker als de betrokken ideeën een sterkere impressie maken).

    Vraag 10

    Het pleasure-pain beginsel wil zeggen dat de mens geluk opzoekt en ongeluk vermijdt. Dit beginsel is vooral bekend geworden vanuit de theorieën van Hobbes, en in combinatie met de ideeën uit de associatiepsychologie beleefde het een grote opbloei in het liberalistische gedachtegoed. Hobbes stelde dat de homo economicus geleid werd door pleasure en pain. Dit waren volgens hem fysiologische verschijnselen die tot uiting kwamen in de stroomsnelheid van het bloed. Volgens de associatiepsychologen kon een lichamelijke gewaarwording een (on)aangenaam idee veroorzaken. Vervolgens zal (bijna) elke volgende gewaarwording met een van deze ideeën worden geassocieerd. Op die manier verkrijgt men kennis over wat (on)aangenaam is. In het vergroten van de pleasure en het verkleinen van de pain laat men zich door die kennis leiden. Het beeld van een mens die ideeën van pleasure en pain volledig rationeel associeert met andere ideeën spreekt de liberalisten sterk aan. De liberale denken veronderstelt immers dat elk mens in wezen een homo economicus is: een wezen dat altijd rationeel zal afwegen wat zijn eigen belang het beste dient. De werking van de markt berust ook op het streven naar pleasure en het vermijden van pain door alle individuen in de marktmaatschappij.

    Vraag 11

    Individualistische kenmerken:

    • Ieder individu heeft gelijke kansen en moet zelf iets van zijn leven maken.
    • Als iedereen zijn eigen belang nastreeft, zal dit uiteindelijk als (onbedoeld) resultaat hebben dat iedereen er beter van wordt.
    • De samenleving is een optelsom van individuen.

    Mechanistische kenmerken:

    • De marktwerking is een mechanistisch proces: een keten van oorzaak en gevolg. Vraag en aanbod zijn causale natuurwetten.
    • De maatschappij is op te delen in kleine deeltjes, namelijk individuen.

    Vraag 12

     

    Verlichting

    Romantiek

    Kenvermogen

    Analyserend verstand.

    Gevoel, intuïtie, verbeelding.

    Het mensbeeld

    Alles, ook de mens zelf, bestaat uit materie in beweging. Er bestaat geen onkenbare binnenkant.

    Alles vormt een eenheid van buitenkant en geheimzinnige binnenkant die aan volledige reflectie ontsnapt. Ook de mens vormt een eenheid van lichaam en ziel. Het onbewuste, dromen.

    De relatie van de mens met de natuur

    Is in principe wetenschappelijk toegankelijk. De mens is meester van de natuur.

    Is bezield, er werken geheimzinnige krachten. Eenheid tussen mens en natuur. De mens moet opgaan in en genieten van de natuur. De mens vindt daar troost en inspiratie.

    Organisme versus machine

    Machine: mens-machine. De maatschappij is een mechanisme.

    Organisme.

    De wijze waarop wetenschap werd bedreven

    Analyse en het in kleine stukjes opsplitsen om controle te krijgen. Natuurwetenschappelijk en a-historisch.

    Holisme en totaliteitsdenken. Alles hangt met alles samen. Literair, artistiek en historisch.

    De samenleving: een geheel of een optelsom

    Een optelsom van individuen.

    Gemeenschap, volk, collectief bewustzijn en culturele eenheid.

    Aandacht voor de toekomst versus geschiedenis

    De toekomst. Er bestaat geloof in wetenschappelijke en technische vooruitgang, in economische groei en maatschappelijke vooruitgang.

    De geschiedenis. Er is een voorkeur voor historisch relativisme, het terug willen naar kleinschaligheid van voor het industriële tijdperk en naar ambachtelijkheid.

    Verband met -ismen

    Mechanisme, empirisme, materialisme en positivisme.

    Idealisme, vitalisme, holisme en cultureel relativisme.

    Wat voor soort wetenschap is of zou de psychologie moeten zijn? - TentamenTests 4

    Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 4

    Vraag 1

    De laatste jaren zijn Wundt’s theorieën erkend voor hun relevantie tot een bepaalde actuele psychologische specialiteit. Welke?

    1. Psycholinguïstiek
    2. Cognitieve psychologie
    3. Intelligentie testen
    4. Zowel A als B

    Vraag 2

    Welke begrippen uit Wundt´s psychologie vinden we niet in de associatie psychologie?

    1. Psychische causaliteit
    2. Apperceptie
    3. Analyse van bewustzijnsinhouden
    4. Zowel A als B

    Open vragen bij hoofdstuk 4

    Vraag 1

    Vergelijk het determinisme van Gall met dat van Hobbes.

    Vraag 2

    Kant verwerkt realistische, idealistische, empiristische en rationalistische ideeën in zijn kennis lees. Geef aan waar.

    Vraag 3

    Welk begrip werd door David Hume´s scepticisme betwist, maar door Immanuel Kant´s filosofie ondersteund?

    Vraag 4

    Welke positie nemen de associatiepsychologen, de frenologen en Spencer in in het nature-nurture debat?

    Vraag 5

    Wat was een incorrecte aanname van Gall in zijn frenologische theorie?

    Vraag 6

    De frenologie kan worden beschouwd als de voorloper van diverse latere ontwikkelingen in de psychologie. Beschrijf deze ontwikkelingen.

    Vraag 7

    Leg uit waarom Müllers leer van de specifieke zenuwenergie overeenkomsten vertoont met Kant´s kennisleer. In welk opzicht verschillen ze?

    Vraag 8

    Wat bedoelde Flourens met ´proper functions´ en ´common function´?

    Vraag 9

    Op welke manier vertoont de hersenfysiologie van Flourens kenmerken van het Cartesiaanse dualisme?

    Vraag 10

    Wat houdt de Völkerpsychologie van Wundt in?

    Vraag 11

    Wat voor gevolgen hadden de bijdragen van Helmholz in de natuurkunde en neurofysiologie voor de psychologie?

    Vraag 12

    Wat bedoelt Helmholz met onbewuste inferentie?

    Vraag 13

    Wat probeerden zowel Helmholz met zijn onbewuste inferentie als de Akt psychologen met hun Aufgabe experiment duidelijk te maken?

    Vraag 14

    Vergelijk de twee globale richtingen die in de Duitse psychologie kunnen worden onderscheiden. Hoe treden deze naar voren in Wundt´s werk?

    Vraag 15

    Wat is mentale chronometrie?

    Vraag 16

    Waarom maakte Ebbinghaus in zijn geheugen experimenten gebruik van betekenisloze lettergrepen?

    Antwoordindicaties bij de meerkeuzevragen bij hoofdstuk 4

    Vraag 1

    D. Zowel A (psychische causaliteit) als B (appreceptie).

    Vraag 2

    D. Zowel A (psycholinguïstiek) als B (cognitieve pscyhologie).

    Antwoordindicaties bij de open vragen bij hoofdstuk 4

    Vraag 1

    Volgens Hobbes bestaat er geen vrije wil, omdat dat de keten van oorzaak en gevolg zou verstoren. Zijn determinisme is van buitenaf opgelegd. Gall kijkt in eerste instantie naar het brein en biologische processen. Hij concludeert dat mensen zijn wie ze zijn door hun biologische geaardheid. Zijn determinisme komt van binnenuit.

    Vraag 2

    • Realisme: de werkelijkheid is volgens Kant de oorzaak van de door de zintuigen ontvangen gewaarwordingen.

    • Empirisme: volgens Kant zijn zintuiglijke gegevens de basis voor kennis.

    • Rationalisme: deze zintuiglijke gegevens worden door a-priori schema´s verwerkt (ruimte/tijd en categorieën). Zonder deze schema´s zouden wij de wereld niet kunnen begrijpen en ze vormen een noodzakelijke stap in de vorming van kennis.

    • Idealisme: door de kaders (ruimte/tijd) en categorieën ontstaan er twee werkelijkheid, te weten de ´echte´ werkelijkheid (´Ding an sich´) en de werkelijkheid zoals wij deze ervaren (door de kaders en categorieën getransformeerde werkelijkheid).

    Vraag 3

    Causaliteit. Het is volgens Hume onmogelijk om causaliteit waar te nemen. We gaan daar wel van uit, zodat we niet elke dag van ons leven in onzekerheid leven, maar als filosofische zekerheid stelt Hume dat het geen goede basis vormt. Voor Kant is causaliteit een denkvorm. De categorie causaliteit zou door mensen worden gebruikt om de relatie tussen twee gebeurtenissen als oorzaak en gevolg te classificeren wanneer het gevolg de oorzaak volgt, en als we begrijpen dat de oorzaak het gevolg veroorzaakt.

    Vraag 4

    • De associatie psychologen gaan uit van een gemeenschappelijke menselijke natuur die gedreven wordt door pleasure en pain. Ze zien de mens als een onbeschreven blad wat kennis betreft en staan aan de nurture-kant van het debat.

    • De frenologen staan aan de nature-kant van het debat. Door de grootte van de organen van de hersenen op te meten kon je volgens Gall zien welke eigenschappen iemand had. Opvoeding had volgens hem weinig zin.

    • Spencer neemt een genuanceerde positie in. Hij stelt dat de mens een individueel vermogen tot aanpassen heeft.

    Vraag 5

    Frenologie is de leer die stelde dat aanleg en karakter werden bepaald door de groei van bepaalde hersendelen. Gall stelde dat de hersenen zouden zijn georganiseerd in delen die elk te maken hebben met een bepaald persoonlijkheidskenmerk. Deze eigenschappen zouden zijn aangeboren en zichtbaar zijn in de hersenstructuur en schedelvorm. Uiteindelijk bleek het incorrect te zijn dat de vorm van de schedel een accurate representatie van de vorm van het onderliggende brein is.

    Vraag 6

    De frenologie kreeg niet veel steun als wetenschappelijke theorie, maar Gall´s ideeën hebben de ontwikkeling van de psychologie als wetenschap wel beïnvloed:

    • Psychologie tot aan die tijd richtte zich voornamelijk op de mens in algemene zin en de menselijke geest. Gall keek naar verschillen tussen mensen en keek naar individuen.

    • Gall gebruikte als eerste een test om psychologische kenmerken te identificeren.

    • De frenologie had een praktisch doel. Tot aan die tijd was de psychologie vooral een academische onderneming.

    • Gall benadrukte de rol van objectiviteit in observeren en meten (ook al was zijn methode incorrect).

    • Frenologie deed als eerste poging om de rollen van verschillende hersendelen te onderscheiden.

    Vraag 7

    Als eerste stelt Müller dat we objecten en gebeurtenissen in de buitenwereld niet direct waarnemen, maar dat we afhankelijk zijn van wat onze zenuwen ons aanbieden. Onze zenuwen bemiddelen tussen de objecten en het bewustzijn. We zijn afhankelijk van hun capaciteit. Ten tweede resulteert eenzelfde stimulus die zich aan verschillende zintuigen voordoet in de waarneming die bij die verschillende zintuigen horen: een zonnestraal kan bijvoorbeeld zowel tot de waarneming van warmte (huid) als van licht (ogen) leiden. Vervolgens is het ook zo dat het voor de waarneming niet uitmaakt of een stimulus van binnen of van buiten komt. Zo is het onmogelijk weet te hebben van de ´echte´ objectieve werkelijkheid. In Kant´s filosofie bestaan er ook twee werkelijkheden, namelijk de ´echte´ werkelijkheid (´Ding an sich´) en de werkelijkheid zoals we deze ervaren (door de kaders van ruimte en tijd en categorieën getransformeerde werkelijkheid). Deze verschillende werkelijkheden worden bij Kant echter niet veroorzaakt door zenuwenergie, maar door de kaders en ordeningscategorieën.

    Vraag 8

    Op basis van zijn experimenten geloofde hij niet dat hersen lokalisaties direct konden worden gerelateerd aan psychologische functies. Verschillende delen van de hersenen kunnen worden gerelateerd aan verschillende functies (ook wel ´proper functions´ genoemd). Maar elk deel van de hersenen vereist dat het hele brein volledig functioneert. Elk deel heeft de input van andere delen nodig (ook wel ´common function´ genoemd).

    Vraag 9

    Flourens haalde bij zijn proefdieren stukken hersenen weg en keek wat voor gevolg dit had voor hun gedragingen. Met zijn experimenten kwam hij tot de volgende conclusies:

    • Het cerebrum (de grote hersenen) oefent de hogere bewustzijnsfuncties uit van willen, oordelen, herinneren en waarnemen. Hier zetelt het bewustzijn en de vrije wil.

    • Het cerebellum coördineert beweging.

    • De medulla oblongata is essentieel voor de belangrijke levensfuncties, zoals de ademhaling.

    Flourens stelde dat de grote hersenen niet waren op te delen in gebieden die bijvoorbeeld verantwoordelijk zouden zijn voor waarneming of herinneren. Hier komt het dualisme van Descartes naar voren. Hij dacht dat het bewustzijn, de geest, niet stoffelijk was. Daarom nam het geen ruimte in en kon het niet berekend, opgemeten of opgedeeld worden.

    Vraag 10

    Wundt dacht dat hogere mentale processen zoals denken en taal niet vatbaar waren voor experimenteel onderzoek, zelfs niet met zijn objectieve introspectie. Dat kwam omdat deze processen in een sociaal proces tot ontwikkeling komen en behoren tot een bepaalde cultuur. Ze zijn daarom alleen aan de hand van voortbrengselen van die cultuur te bestuderen. Bij voortbrengselen van een cultuur kun je denken aan taal en rechtspraak.

    Vraag 11

    Helmholz´s poging om de snelheid van zenuwimpulsen in menselijke proefpersonen te meten, hielp om de reactietijd methode te introduceren in de psychologie. In de natuurkunde formuleerde hij de wet van energiebehoud (energie gaat nooit verloren, maar verandert van de ene vorm in de andere). In de neurofysiologie demonstreerde hij hoe de snelheid van een zenuwimpuls gemeten kon worden. Deze ontdekkingen hadden gevolgen voor de psychologie en vormen de basis voor het doen van reactietijd experimenten en experimenten waarbij reactietijd is gerelateerd aan de complexiteit van een taak.

    Vraag 12

    Onbewuste inferentie is een term geïntroduceerd door Helmholtz waarmee wordt bedoeld dat onze waarneming onbewust wordt opgebouwd door ons organisme vanuit een grote verscheidenheid van zintuiglijke gewaarwordingen. De waarnemingen die we hebben zijn niet altijd gebaseerd op directe gewaarwordingen, maar zijn soms afgeleid van onbewuste inferentie. Het is een belangrijk hypothetisch proces dat ten grondslag ligt aan perceptuele fenomenen, zoals diepteperceptie.

    Vraag 13

    Onbewuste inferentie is een term geïntroduceerd door Helmholtz waarmee wordt bedoeld dat onze waarneming onbewust wordt opgebouwd door ons organisme vanuit een grote verscheidenheid van zintuiglijke gewaarwordingen (ervaringen). Met sommige voorwerpen zijn we zo vertrouwd dat we geen acht slaan op directe, zintuiglijke gewaarwordingen. We nemen een voorwerp waar op basis van een onbewuste aaneenschakelijk van ervaringen met dat voorwerp. Daarom is het mogelijk om, onafhankelijk van perspectief en afstand, een bord steeds als een rond iets te zien. Het Aufgabe experiment is een voorbeeld van een experiment binnen de Akt psychologie, waarmee ze wilden laten zien dat denken meer is dan slechts een keten van associaties zoals verondersteld door het empirisme en de associatiepsychologie. De wijze waarop de mens een stimuli verwerkt, hangt af van de voorbereidingen op die stimuli. Volgens zowel Helmholz als de Akt psychologen is de geest dus actief. Zij zagen het denkproces meer in termen van veranderlijke concepten en symbolen, dan in termen van onveranderlijke deeltjes of beelden. Daarom waren ze het oneens met de associatie psychologen.

    Vraag 14

    Er was een experimentele, empiristische, positivistische stroming en een meer filosofisch en idealistisch ingestelde stroming. Wundt´s werk vormt een soort brug tussen deze beide tradities. Hij ontving daardoor kritiek van beide kanten.

    Vraag 15

    Mentale chronometrie is een term ontleend aan de experimentele psychologie die verwijst naar de experimenten waarin men uit variaties in reactietijden, die in verschillende taken of taakcondities waren gemeten, de snelheid en/of aard van psychische processen probeerden af te leiden.

    Vraag 16

    Ebbinghaus wilde de capaciteit van het geheugen onderzoeken. Door betekenisloze lettergrepen te gebruiken vermeed hij associaties die het leerproces zouden kunnen vergemakkelijken. Als hij betekenisvolle bestaande associaties had gebruikt, zou hij niets kunnen zeggen over het leren van nieuw materiaal. Bovendien verschillen bestaande associaties per persoon.

    Hoe verloopt de wetenschappelijke studie naar gedrag? - TentamenTests 5

    Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 5

    Vraag 1

    Charles Darwin’s evolutie theorie door natuurlijke selectie, zoals gepresenteerd in zijn ‘Origin of Species’ voorondersteld het bestaan van:

    1. Erfelijke psychologische karakteristieken in mensen
    2. Een aantal vaste groepen van soorten
    3. Erfelijke kleine individuele verschillen
    4. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

    Vraag 2

    Een criteria voor waarheid die William James al vroeg in zijn leven aannam en aanhield, was om het volgende als waar te accepteren:

    1. Ideeën die bewezen nuttig waren om in te geloven
    2. Alleen ideeën waar niet aan getwijfeld konden worden
    3. Alleen ideeën die valide waren bevonden door middel van experimenten
    4. Alleen dingen die hij zelf had gezien of ervaren

    Vraag 3

    Het idee dat politieke systemen en samenlevingen evolueren en ´vooruitgaan´ door ongebreidelde competitie en ´the survival of the fittest´ wordt vaak … genoemd.

    1. Sociobiologie
    2. Sociaal Darwinisme
    3. Vergelijkende psychologie
    4. Evolutionaire psychologie

    Vraag 4

    James´ ´The principles of psychology´ bevat hoofdstukken over alle onderstaande onderwerpen, behalve:

    1. Emotie.
    2. Wil.
    3. Gewoonte.
    4. Het onbewuste.

    Vraag 5

    Volgens Gestalt psychologen hebben onze perceptuele processen de neiging om:

    1. Het visuele veld te organiseren in gehelen.
    2. Complexe opeenhopingen van stimuli in vergelijkbare groepen te organiseren.
    3. Het perceptuele veld te verdelen in figuur en grond.
    4. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

    Vraag 6

    Volgens John Watson zou een goede behavioristische psychologie:

    1. Subjectieve onderzoeksmethoden uitsluiten.
    2. Het voorspellen en controleren van gedrag tot zijn voornaamste doel maken.
    3. Geen kwalitatief onderscheid maken tussen gedrag van mensen en dieren.
    4. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

    Open vragen bij hoofdstuk 5

    Vraag 1

    Hoe richtten de Gestalt psychologen met hun organisatieprincipes van waarneming hun pijlen op de associatie psychologen?

    Vraag 2

    Geef aan in welk opzicht James zich tegen de opvattingen van de associatie psychologen keert.

    Vraag 3

    Je zou kunnen zeggen dat het functionalisme een genuanceerde positie inneemt tussen extreme bewustzijnspsychologie en extreme gedragspsychologie. Beargumenteer deze stelling.

    Vraag 4

    Wat verandert er bij klassieke conditionering: de stimulus of de respons? En wat is de ongeconditioneerde reflex? Vergelijk dit met de 19e eeuwse definitie van reflex van Marshall Hall.

    Vraag 5

    Wat verandert er bij operant conditioneren: de stimulus of de respons? In hoeverre is deze conditionering een aanvulling op het klassieke conditioneren?

    Vraag 6

    Laat zien welke invloed de evolutieleer heeft uitgeoefend op het functionalisme. Wat betekent functie in dit verband (met betrekking tot bewustzijn en psychologie/maatschappij)?

    Vraag 7

    Laat het verband zien tussen het idee van de geconditioneerde reflex en het idee van evolutionaire continuïteit.

    Vraag 8

    Laat zien dat Watson´s behaviorisme de traditie van empirisme en positivisme voortzet.

    Vraag 9

    Welke belangrijke verandering in methode valt er op te merken in de overgang van bewustzijnspsychologie naar gedragspsychologie?

    Vraag 10

    Op welke manier verschillen het behaviorisme en het functionalisme van elkaar met betrekking tot het onderwerp van studie?

    Vraag 11

    Wat wilde Watson aantonen met zijn Little Albert experiment?

    Vraag 12

    In welk opzicht verschilt de emotietheorie van James van die van Watson?

    Antwoordindicatie bij de meerkeuzevragen bij hoofdstuk 5

    Vraag 1

    C. Erfelijke kleine individuele verschillen.

    Vraag 2

    A. Ideeën die bewezen nuttig waren om in te geloven

    Vraag 3

    B. Sociaal Darwinisme.

    Vraag 4

    D. Het onbewuste.

    Vraag 5

    D. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

    Vraag 6

    D. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

    Antwoordindicatie bij de open vragen bij hoofdstuk 5

    Vraag 1

    Associatie psychologen analyseren een waarneming tot elementaire gewaarwordingen. Volgens hen begint een waarneming met gewaarwordingen die dan omgezet worden in enkelvoudige ideeën en vervolgens gecombineerd worden met andere ideeën tot een complex idee. De Gestalt psychologie gaat uit van het geheel. Door mentale organisatie zien we dingen die niet daadwerkelijk in een stimulus zitten. Dat is niet het resultaat van een leerervaring, maar van een onvermijdelijk proces. Bijvoorbeeld: de waarneming begint volgens vertegenwoordigers van de Gestalt psychologie met het zien van een heel figuur, en pas daarna zie je de lijnen waar het figuur uit is opgebouwd.

    Vraag 2

    James legde de nadruk op een actieve geest, het lichaam en op handelen. Hij stelde zich het bewustzijn voor als een stroom voorstellingen, een zogenaamde ´stream of consciousness´. Deze stroom is heel persoonlijk en nooit herhaalbaar. Hij benadrukte daarbij de actieve rol van de psyche. Omdat associatie psychologen alleen op de invloed van de buitenwereld op een persoon letten en niet op de activiteit binnen die persoon, kunnen ze zaken als subjectiviteit en intentionaliteit niet verklaren. De associatie psychologen beschouwden de psyche als een bewustzijnsverschijnsel waarvan de inhoud voornamelijk uit kennis zou bestaan. Zij zagen de psyche vooral als een passief bewustzijn. James reageerde daarop met zijn emotietheorie, die stelde dat het lichaam van groot belang is voor de beleving van emoties. Volgens hem is de functie van het bewustzijn om flexibel en adequaat te kunnen reageren op de omgeving.

    Vraag 3

    Het functionalisme benadrukt de samenhang tussen het psychische en het fysieke. Geen van de twee is belangrijker. Het gaat er om hoe zij zich tot elkaar verhouden.

    Vraag 4

    De stimulus is wat veranderd, de respons blijft hetzelfde. Conditionering kan worden gezien als een stimulus substitutie. Een verandering in de omgeving is verantwoordelijk voor het optreden van de respons. Conditioneren betreft het controleren van de voorwaarden waaronder het gedrag optreedt. In de definitie van reflex van Marshall Hall ging het alleen om een onveranderlijke, ongeconditioneerde reflex (één bepaalde stimulus met één bepaalde respons).

    Vraag 5

    Bij operant conditioneren verandert de response. Je hebt dan, in tegenstelling tot het klassieke conditioneren, geen aangeboren ongeconditioneerde reactie nodig die wordt uitgelokt door een ongeconditioneerde stimulus. Het belonen van gedrag leidt al tot herhaling van gedrag. Dit is een aanvulling op het klassieke conditioneren, waarbij alleen de stimulus verandert, maar niet verklaart wordt hoe mensen nieuwe vormen van gedrag leren.

    Vraag 6

    Volgens de evolutieleer hebben alle kenmerken die de evolutie overleven een functie. Het bewustzijn dus ook. Alle acties die mensen uitvoeren, hebben als doel overleving. Dit is het gevolg van een lang evolutieproces. Het functionalisme gaat ervan uit dat de psychologische vermogens die we hebben ons in staat stellen ons aan te passen aan onze omgeving. Het menselijk bewustzijn kan als functie hebben de mens te helpen bij het overleven in de maatschappij.

    Vraag 7

    Met evolutionaire continuïteit wordt bedoeld dat er geleidelijke overgangen zijn in de ontwikkeling van soorten, maar ook in de ontwikkeling van organen en functies. Zo heeft het menselijk zenuwstelsel zich ontwikkeld uit dat van oudere diersoorten, en volgens Jackson, de menselijke cortex uit lagere regionen van het zenuwstelsel. Er bestaan geen sprongen in de evolutie, niet tussen mens en dier, en ook niet in het zenuwstelsel. Deze gedachte werd ook toegepast op de functie of werking van het zenuwstelsel. De reflex op de stimuli werd gezien als een functie van de lagere regionen. Vanuit de evolutionaire continuïteitsgedachte gaat men de hogere regionen van het zenuwstelsel nu ook begrijpen als een stimulus-response mechanisme en qua werking niet anders van die van de lagere regionen. Als bovendien blijkt dat reflexen veranderd (geconditioneerd) kunnen worden, wordt dit gezien als leergedrag, wat bij uitstek wordt gezien als een functie van hogere regionen. Dit is een extra argument om de reflex, die eerst werd gezien als een machinale lagere functie, nu te zien als een hoger psychisch mechanisme. Deze laatste psychologische stap wordt reflexologie genoemd en is een vorm van materialisme (het verklaren van de psyche vanuit fysiologische principes).

    Vraag 8

    Het empirisme schijnt door in Watson´s behaviorisme in zijn opvatting dat de omgeving via de zintuigen zorgt voor het gedrag. Hij beschouwde het gedrag als een gevolg van de omgevingsfactoren. Het positivisme blijkt uit zijn verbanning van het onobserveerbare. Hij stelde dat alle mentale termen ofwel zinloos zijn, ofwel moeten worden geoperationaliseerd.

    Vraag 9

    Er is een overgang van introspectie naar observatie.

    Vraag 10

    Het behaviorisme bestudeerde alleen het gedrag, terwijl het functionalisme zowel het gedrag als het bewustzijn bestudeerde.

    Vraag 11

    Dat emoties en andere psychische verschijnselen, zoals angst, niets anders zijn dan gevolg van conditionering.

    Vraag 12

    In de emotietheorie van James is er nog sprake van het voelen, een mentale verwerking van fysiologische of lichamelijke factoren in een omgeving (omgeving - gedrag - emotie). In de emotietheorie van Watson gaat het alleen om gedrag als gevolg van omgevingsfactoren (omgeving - gedrag).

    Wat is psychoanalyse? - TentamenTests 6

    Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 6

    Vraag 1

    De latente inhoud van een droom zou volgens Freud informatie verschaffen over:

    1. Latentie.
    2. Het onbewuste.
    3. Het bewuste.
    4. Ambivalentie.

    Vraag 2

    Wat is de juiste ordening van de fasen van de psychoseksuele ontwikkeling?

    1. Orale fase - anale fase - latentie fase - genitale fase - fallische fase.
    2. Anale fase - orale fase - genitale fase - latentie fase - fallische fase.
    3. CAnale fase - orale fase - fallische fase - latentie fase - genitale fase.
    4. Orale fase - anale fase - fallische fase - latentie fase - genitale fase.

    Vraag 3

    Wat veroorzaakt volgens Freud neurotische angst?

    1. Wanneer de eisen van de id, het ego en het superego te veel zijn.
    2. Wanneer de eisen van de id te veel zijn.
    3. Wanneer de eisen van het ego te veel zijn.
    4. Wanneer de eisen van het superego te veel zijn.

    Open vragen bij hoofdstuk 6

    Vraag 1

    Wat is een psychisch conflict?

    Vraag 2

    Op welke manier wordt latente inhoud omgezet in manifeste inhoud volgens de theorie van het droomwerk van Freud?

    Vraag 3

    Wat is het Oedipuscomplex en hoe beïnvloedt het het doorlopen van de fasen van de psychoseksuele ontwikkeling?

    Vraag 4

    Wat zijn de functies van de id, het ego en het superego?

    Vraag 5

    Noem drie afweermechanismen en licht deze toe.

    Vraag 6

    Welke rol speelt repressie in het niet kunnen falsificeren van de psychoanalyse?

    Vraag 7

    Welke invloed heeft de psychoanalyse gehad op de psychologie als wetenschap?

    Antwoordindicaties bij de meerkeuzevragen bij hoofdstuk 6

    Vraag 1

    B. Het onbewuste.

    Vraag 2

    D. Orale fase - anale fase - fallische fase - latentie fase - genitale fase.

    Vraag 3

    B. Wanneer de eisen van de id te veel zijn.

    Antwoordindicaties bij de open vragen bij hoofdstuk 6

    Vraag 1

    In de psychoanalyse verwijst het psychisch conflict naar de situatie die bestaat wanneer twee tegenstrijdige tendensen elkaar tegenwerken in de geest van een persoon. Freud introduceerde deze term omdat hij zag dat aan de ene kant patiënten behandeld wilden worden, maar aan de andere kant zich leken te verzetten tegen het behandelingsproces zodra het in de buurt kwam van de oorzaak van hun symptomen. Een deel van de psyche van de patiënt wilde dus wel genezen worden, maar een ander deel verzette zich tegen die genezing. Freud schreef deze dubbelzinnigheid toe aan een intern psychisch conflict.

    Vraag 2

    Het droomwerk is de onbewuste codering die de latente inhoud omzet in de manifeste inhoud. Er zouden drie manieren zijn waarop dit gebeurt:

    • Verplaatsing. In dit proces is een emotioneel beladen inhoud verplaatst naar een neutrale, die de latente inhoud op een ´veilige´ manier symboliseert.
    • Condensatie. Bij condensatie worden meerdere ideeën of afbeeldingen gecombineerd tot één. Op deze manier kan een enkel aspect van de manifeste inhoud betrekking hebben op verschillende aspecten van de latente inhoud.
    • Representatie. Hierbij worden meer abstracte ideeën in de latente inhoud vertaald in concrete sensaties in de manifeste inhoud.

    Vraag 3

    In de seksuele ontwikkeling zal het kind een conflict ervaren dat door Freud het Oedipuscomplex werd genoemd. Hierbij ontwikkelt het kind rond het vijfde levensjaar een door seksualiteit bepaalde instinctieve erotische binding voor de ouder van het tegenovergestelde geslacht en ziet deze de andere ouder als concurrent. Het onvermogen om de ouder van het andere geslacht te bezitten voor exclusief sensueel plezier en de sociale krachten die gericht zijn op de onderdrukking van seksuele bevrediging, zouden de ontwikkeling van het kind over laten gaan naar de latentiefase. Tijdens de latentiefase zou het kind een positieve identificatie ontwikkelen met de ouder van hetzelfde geslacht die als sociaal geaccepteerd rolmodel fungeert.

    Vraag 4

    Volgens Freud bestaat de psyche uit drie delen:

    • Id. De id is het deel waarmee we geboren worden. Het is onbewust en wordt geregeerd door het lustprincipe. Het id zoekt bevrediging en probeert pijn te vermijden. Het libido, een seksueel gebaseerde energie, drijft het id om zijn impulsen en wensen te vervullen.
    • Ego. Het ego is het deel van de rationele psyche, maar haalt zijn energie uit de id. Door waarneming en bewustzijn staat het ego in contact met de buitenwereld. Het wordt gedreven door een realiteitsprincipe en het is zijn taak om te helpen voldoen aan de eisen van de id zonder daarbij het individu te schaden.
    • Superego. Het superego ontwikkelt zich uit het ego. Het ontstaat in de opvoeding en dient als een soort geïnternaliseerd moreel kompas.

    Vraag 5

    Voorbeelden van goede antwoorden zijn:

    • Verplaatsing. Hierbij wordt een impuls gericht op een ´veiliger´ substituut voor het oorspronkelijke doelwit.
    • Projectie. Hierbij schrijft het ego zijn eigen negatieve eigenschappen aan iemand anders toe.
    • Verdringing (repressie). Hierbij worden herinneringen aan een gebeurtenis die angst veroorzaken in het onbewuste geplaatst.
    • Ontkenning. Hierbij wordt het ego laten geloven dat een bepaalde gebeurtenis nooit heeft plaatsgevonden.
    • Rationalisatie. Hierbij wordt een bepaalde gebeurtenis niet ontkend, maar wordt het op een positievere manier geëvalueerd.
    • Identificatie. Hierbij worden de eisen die aan het ego worden gesteld (die aanleiding geven tot angst) geïnternaliseerd als een (morele) eis van het ego zelf.

    Vraag 6

    Onder meer door de processen van resistentie en transferentie is de psychoanalyse niet falsifieerbaar. Bijvoorbeeld, een therapeut kan concluderen dat de patiënt weerstand biedt. Of de patiënt de conclusie wel of niet accepteert, de therapeut kan nog steeds weerstand concluderen. De reactie van de patiënt kan op geen enkele manier aantonen dat de psychoanalyse verkeerd is. Met betrekking tot transferentie, zelfs als twee of meer therapeuten tot verschillende conclusies komen, kan dat niet worden beschouwd als bewijs dat psychoanalyse verkeerd is. Voorstanders van de psychoanalyse kunnen beweren dat het verschil tussen de conclusies het gevolg is van transferentie (waarbij de patiënt de ene therapeut andere transferentie geeft dan de de andere), wat de uitkomst van de therapie beïnvloedt.

    Vraag 7

    Deze invloed kan als volgt worden samengevat:

    • Het idee dat psychische stoornissen het gevolg kunnen zijn van psychische oorzaken.
    • Het belang van ervaringen uit de kindertijd.
    • Meer aandacht voor de rol van seksualiteit.
    • De opkomst van het veld van de klinische psychologie.
    • Het bestaan van afweermechanismen tegen vormen van angst.

     

    Image

    Access: 
    Public

    Image

    Join WorldSupporter!
    Search a summary

    Image

     

     

    Contributions: posts

    Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.

    Image

    Spotlight: topics

    Image

    Check how to use summaries on WorldSupporter.org

    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

    • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
    • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
    • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
    • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
    • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

    Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Use the summaries home pages for your study or field of study
    2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
    3. Use and follow your (study) organization
      • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
      • this option is only available through partner organizations
    4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
      • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

    Main summaries home pages:

    Main study fields:

    Main study fields NL:

    Follow the author: Psychology Supporter
    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Statistics
    1823 1 1