TentamenTests bij de 20e druk van Inleiding in het Nederlandse recht van Verheugt

Wat houdt het Nederlandse recht in het kort in? - TentamenTests 1

Meerkeuzevragen

Vraag 1

In het Kerkdorp Meerburg mogen berkenbomen op een afstand van 1 meter van de erfgrens met het naburige erf worden geplaatst. Dat is al eeuwen het geval en alle inwoners van Meerburg zijn van oordeel dat alle burgers zich hieraan moeten houden. Gaat het hier om een regel van gewoonterecht?

  1. Nee, want gewoonterecht is alleen in het internationaal rechtsverkeer een rechtsbron.

  2. Nee, want een regel van gewoonterecht moet altijd wijken voor de wet in formele zin.

  3. Nee, want de opinio iuris is er niet.

  4. Ja.

Vraag 2

Onlangs berichtte de Telegraaf: ‘Mocht Turkije vragen om de vervolging of uitlevering van cartoonisten die zich op de vrijheid van meningsuiting kunnen beroepen, dan werkt Nederland daar niet aan mee. Nederland toetst zo’n verzoek aan de regels van de Nederlandse rechtsstaat, zegt minister Ferdinand Grapperhaus van Justitie.’ De minister erkent hiermee dat het bij de vrijheid van meningsuiting gaat om...

  1. een sociaal grondrecht met verticale werking.

  2. een sociaal grondrecht met horizontale werking.

  3. een vrijheidsrecht met verticale werking.

  4. een vrijheidsrecht met horizontale werking.

Vraag 3

Artikel 11 Grondwet luidt: ‘Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam’. Wat voor een beperking van het grondrecht is dit?

  1. Een algemene beperking.

  2. Een beperking in de vorm van een competentievoorschrift.

  3. Een beperking in de vorm van een doelcriterium.

  4. Een beperking in de vorm van een vormvoorschrift.

Open vragen

Vraag 1

Thierry Baudet, partijleider van de FvD, is onlangs verschenen in een parodie bij Zondag met Lubach, waarin er de draak met hem gestoken gaat worden. Stel, hij is hier niet blij mee en vraagt zich af welke juridische stappen hij kan ondernemen om te voorkomen dat het segment op TV komt.

Leg uit op welk recht Baudet zich kan beroepen en leg uit of dit beroep kans van slagen heeft.

Vraag 2a

Leg uit welke soorten verplichtingen voortvloeien uit het in artikel 8 lid 1 EVRM opgenomen recht op privacy en familie- en gezinsleven.

Vraag 2b

Leg uit wat de onder 2a bedoelde verplichtingen inhouden.

Vraag 2c

Leg uit aan welke drie eisen een beperking van de uitoefening van het in artikel 8 lid 1 EVRM neergelegde recht dient te voldoen om gerechtvaardigd te zijn.

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D: Ja.

Vraag 2

C: Een vrijheidsrecht met verticale werking.

Vraag 3

B: Een beperking in de vorm van een competentievoorschrift.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Met een beroep op het portretrecht ex art. 21 Auteurswet.

Een geportretteerde (Baudet) kan zich tegen publicatie verzetten als hij een redelijk belang heeft, dat zich tegen publicatie verzet. Zijn redelijk belang zou hier de bescherming van zijn privacy zijn, maar de kans dat dit beroep slaagt is klein, nu hij een bekend Nederlander/politicus is. Daarnaast is het filmpje van Zondag met Lubach een parodie zonder commercieel belang. Zie over de privacyrechten van bekende personen het Von Hannover II arrest).

Vraag 2a

Een negatieve en een positieve verplichting. Regelnummers: 102-106.

Vraag 2b

De negatieve verplichting houdt in dat de staat zich terughoudend dient op te stellen voor zover het gaat om het beperken van privacyrechten. De positieve verplichting houdt in dat de staat maatregelen moet nemen om deze rechten te waarborgen. Regelnummers: zelfde als onder 2a.

Vraag 2c

Een beperking van de uitoefening van het in artikel 8 lid 1 EVRM neergelegde recht dient te voldoen aan de drie eisen van artikel 8 lid 2 EVRM, inhoudende dat een beperking moet zijn voorzien bij wet, noodzakelijk dient te zijn in een democratische samenleving en een legitiem doel moet dienen. Geen regelnummers vereist (kan 90-98, maar kan ook uit artikel 8 EVRM zelf worden gehaald).

Wat is de Trias Politica en hoe is deze gedachte terug te vinden in Nederland? - TentamenTests 2

 

MC-vragen

Vraag 1

In het licht van het onderscheid tussen een formele en een materiële democratie past de mogelijkheid een politieke partij met ondemocratische denkbeelden te verbieden

  1. Het best in een formele democratie.

  2. Het best in een materiële democratie.

  3. Zowel in een formele als in een materiële democratie.

  4. Noch in een formele, noch in een materiële democratie.

Vraag 2

De relatie tussen legaliteitsbeginsel en democratie wordt in Nederland gelegd doordat

  1. Het parlement is betrokken bij de vaststelling van wet in formele zin en Grondwet.

  2. De regering is betrokken bij de vaststelling van wet in formele zin en Grondwet.

  3. Er een onafhankelijke rechterlijke mach is.

  4. Voor alle rechtshandelingen die de overheid verricht er een bevoegdheid moet bestaan die is gebaseerd op de wet.

Open vragen

Vraag 1

Is het een bestuurlijke taak, die de wetgever uitvoert, om een burgemeester te ontslaan?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

B: Het best in een materiële democratie.

Vraag 2

A: Het parlement is betrokken bij de vaststelling van wet in formele zin en Grondwet.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Nee. Het is wel een bestuurlijke taak, maar het wordt uitgevoerd door het bestuur, omdat het gaat om rechtsvaststelling in een concreet geval. Op grond van art. 61b Gemw geschiedt het ontslag van een burgemeester bij koninklijk besluit. Dus het ontslag geschiedt door de regering alleen op grond van art. 42 Gw, dus door het bestuur en niet door de wetgever.

Hoe ziet de wetgeving in Nederland eruit? - TentamenTests 3

 

MC-vragen

Vraag 1

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen wetten in formele zin en wetten in materiële zin. Wat is in dit verband juist?

  1. Een wet in materiële zin wordt altijd tot stand gebracht door een lagere wetgever dan een wet in formele zin.

  2. Een wet in formele zin is ook altijd een wet in materiële zin.

  3. Een wet in materiële zin kan ook een besluit voor een concreet geval inhouden.

  4. Bij de vaststelling van een wet in formele zin is de Tweede Kamer altijd betrokken.

Vraag 2

Welke van de onderstaande stellingen over het toetsingsverbod is of zijn juist?

I: het toetsingsverbod van artikel 120 GW verbiedt de rechter artikel 30 Vreemdelingenwet te toetsen aan de Grondwet.

II: het toetsingsverbod van artikel 120 GW verbiedt de rechter artikel 30 Vreemdelingenwet te toetsen aan verdragen.

  1. Alleen stelling I is juist.

  2. Alleen stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 3

Welk van onderstaande beweringen over amvb’s zijn juist?

  1. Amvb’s behoeven de goedkeuring van het parlement.

  2. Amvb’s kunnen soms ook door Provinciale Staten worden gemaakt.

  3. Amvb’s behoeven de goedkeuring van de Raad van State.

  4. Amvb’s hebben altijd de vorm van een Koninklijk Besluit.

Vraag 4

In welk opzicht kan vergaande delegatie van regelgevende bevoegdheden een probleem vormen in het licht van het legaliteitsbeginsel.

  1. De Grondwet staat alleen in sommige specifieke gevallen delegatie van regelgevende bevoegdheden toe en dat maakt een groot deel van de gedelegeerde regelgeving ongrondwettig.

  2. Regelgeving die door (sub)delegatie tot stand is gekomen, leidt er toe dat de volksvertegenwoordiging niet langer direct betrokken is bij de vaststelling van bepaalde regels.

  3. De wetgever kan onmogelijk voorzien in de benodigde bevoegdheden om al die regelgeving te kunnen vaststellen.

  4. Er ontstaat zoveel en zo gedetailleerde regelgeving dat onmogelijk valt vast te stellen welke verplichtingen individuele burgers precies hebben.

Vraag 5

Een algemene maatregel van bestuur (amvb) blijkt in strijd met een wet in formele zin. Er is hier sprake van:

  1. Nietigheid.

  2. Vernietigbaarheid.

  3. Onverbindendheid.

  4. Onwettigheid.

Vraag 6

In welke volgorde heeft een van de regering afkomstige wet de in de alternatieven genoemde instanties gepasseerd?

  1. Ministerie, ministerraad, Raad van State, Tweede Kamer, Eerste Kamer.

  2. Ministerraad, Raad van State, ministerie, Tweede Kamer, Eerste Kamer.

  3. Ministerraad, ministerie, Tweede Kamer, Raad van State, Eerste Kamer.

  4. Ministerraad, Raad van State, Tweede Kamer, ministerie, Eerste Kamer.

Vraag 7

Artikel 2 lid 1 van de Grondwet is een

  1. Attributiebepaling zonder de mogelijkheid van delegatie.

  2. Delegatiebepaling zonder de mogelijkheid van attributie.

  3. Attributiebepaling met de mogelijkheid van delegatie.

  4. Delegatiebepaling met de mogelijkheid van attributie.

Open vragen

Vraag 1

Zoek het Besluit OM-afdoening op. Is dit besluit een algemene maatregel van bestuur gemaakt op grond van een geattribueerde bevoegdheid?

Vraag 2a

Vindt het verlenen van gratie plaats door een rechter?

Vraag 2b

Is het verlenen van gratie aan Piet S. een bestuurlijke, wetgevende of rechtsprekende taak?

Vraag 3a

Wat is de rechtsregel uit het arrest ‘Schiermonnikoog’ (HR 23 december 1980, NJ 1981, 171)?

Vraag 3b

Is er nog een ander, niet tot de rechterlijke macht behorend overheidsorgaan dat de door de Hoge Raad in het onder a genoemde arrest uitgevoerde controle had kunnen uitoefenen?

Vraag 4a

Gebruik voor deze vraag art. 2 Wet op de identificatieplicht.

Is deze bepaling een wet in materiële zin?

Vraag 4b

Staat er in deze bepaling een regel van formeel recht?

Vraag 5

Is de regering op grond van attributie en/of iets anders tot regelgeving bevoegd?

Vraag 6a

Lees de considerans van de Gratiewet.

Is deze wet gemaakt op grond van een geattribueerde bevoegdheid?

Vraag 6b

Is het toegestaan om in deze wet andere organen aan te wijzen tot het opstellen van nadere regels?

Vraag 7a

Lees artikel 45 Kieswet.

Maakt deze bepaling deel uit van een wet in formele zin?

Vraag 7b

Bevat deze bepaling materieel recht?

Vraag 8a

Lees de considerans van de Regeling bloed- en urineonderzoek.

Is deze regeling een algemene maatregel van bestuur?

Vraag 8b

Is deze regeling op grond van een geattribueerde dan wel gedelegeerde bevoegdheid tot stand gebracht.

Vraag 9

Geef aan of het Besluit omgevingsrecht een wet in formele zin is en tevens een wet in materiële zin. Is dit juist of onjuist?

Vraag 10

In art. 122 lid 2 Grondwet staat een geattribueerde bevoegdheid die gedelegeerd mag worden. Is dit juist of onjuist?

Vraag 11

Een algemeen verbindend voorschrift die gemaakt is door de gemeenteraad mag de recht toetsen aan hogere regelgeving, onder andere aan de Grondwet en aan een ieder verbindende verdragsbepalingen.

Vraag 12

In de Leidraad-arresten (HR 28 maart 1990, NJ 1991, 118, 119 en 120) heeft de Hoge Raad beslist dat openbaar gemaakte beleidsregels tot het recht in de zin van artikel 79 Wet RO behoren en dus te beschouwen zijn als algemeen verbindende voorschriften. Is dit juist of onjuist?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D: Bij de vaststelling van een wet in formele zin is de Tweede Kamer altijd betrokken.

Vraag 2

A: Alleen stelling I is juist.

Vraag 3

D: Amvb’s hebben altijd de vorm van een Koninklijk Besluit.

Vraag 4

B: Regelgeving die door (sub)delegatie tot stand is gekomen, leidt er toe dat de volksvertegenwoordiging niet langer direct betrokken is bij de vaststelling van bepaalde regels.

Vraag 5

C: Onverbindendheid.

Vraag 6

A: Ministerie, ministerraad, Raad van State, Tweede Kamer, Eerste Kamer.

Vraag 7

C: Attributiebepaling met de mogelijkheid van delegatie.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Nee, hier is wel sprake van een amvb, want:

  • Het begint met ‘Wij Beatrix’, het is dus een KB afkomstig van regering/Kroon;
  • RvS gehoord, SG niet betrokken;
  • Maar niet krachtens attributie: ‘Gelet op de artikelen 257b (etc) Sv’, dus delegatie.

Vraag 2a

Nee, zie artikel 122 lid 1 Grondwet: bij KB, dus door de Kroon.

Vraag 2b

Bestuurlijk: concreet, dus geen wetgeving, geen conflict dus geen rechtspraak.

Vraag 3a

Een APV die gemotoriseerd verkeer op Schiermonnikoog vrijwel volledig verbiedt, is in strijd met het stelsel van de Wegenverkeerswet. Die wet gaat namelijk uit van een in beginsel vrije deelname aan het verkeer. De APV werd daarom onverbindend verklaard.

Vraag 3b

Ja, de Kroon, artikel 132 lid 4 Grondwet.

Vraag 4a

Ja. Bij een wet in materiële zin is de inhoud van de bepaling een algemeen verbindend voorschrift. De toonplicht van het identificatiebewijs ex art. 2 Wid geldt voor iedereen van 14 jaar of ouder. Deze regel is van toepassing op een onbepaald aantal gevallen en een onbepaald aantal personen, dus een regel met algemene werking (het maakt niet uit dat de bepaling niet geldt voor personen onder de 14 jaar). Hierdoor is de bepaling aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift en dus een wet in materiële zin.

Vraag 4b

Nee. De wetsbepaling bevat een plicht om te voldoen aan een vordering van een bevoegde ambtenaar. Dit is materieel recht. De wetsbepaling bevat geen procedureregels.

Vraag 5

Ja. Op grond van art. 89 lid 1 Gw is de regering op grond van attributie bevoegd tot regelgeving. Als de formele wetgever in een wet in formele zin aan de regering delegeert, is de regering bevoegd tot wetgeving op grond van delegatie. Bij delegatie moet de regering binnen de grenzen blijven van art. 89 lid (1 en) 2 Gw.

Vraag 6a

Ja. De wet is gemaakt door de formele wetgever – bestaande uit de regering én Staten-Generaal – op grond van artikel 81 jo. artikel 122 lid 1 Gw. Het gaat hierbij om de uitoefening van een in de Grondwet toegekende bevoegdheid en dus om attributie.

Vraag 6b

Uit artikel 122 lid 1 Gw blijkt dat delegatie is toegestaan: ‘met inachtneming van bij of krachtens de wet te stellen voorschriften’.

NB In artikel 122 lid 1 Gw staat eveneens ‘na advies van een bij de wet aangewezen gerecht …’ Hierop slaat de vraag niet, nu dit niet ziet op een regelstellende bevoegdheid.

Vraag 7a

Ja. Bij een wet in formele zin moet worden gekeken naar de herkomst: een wet in formele zin is afkomstig van de formele wetgever (regering + S-G, art. 81 Gw). In de considerans van de Kieswet staat opgenomen: ‘Wij Beatrix’, ‘de Raad van State gehoord’ en ‘met gemeen overleg der Staten-Generaal’. Hieruit volgt dat de Kieswet afkomstig is van de regering (op te maken uit: Wij Beatrix) en Staten-Generaal tezamen en dus van de formele wetgever.

Vraag 7b

Nee. De wetsbepaling bevat geen materieel recht inhoudende een recht of plicht, maar ziet op een beroepsmogelijkheid (instellen van beroep bij de ABRvS). Het gaat dus om handhaving / procedureregels en dus om formeel recht.

Vraag 8a

Nee, hier is geen sprake van een algemene maatregel van bestuur, want:

  • het begint niet met ‘Wij Beatrix’, evt. is niet ondertekend door ons staatshoofd
  • de Raad van State is niet gehoord
  • afkomstig van minister / naam ‘regeling’ (Verheugt, p. 65)

Vraag 8b

Het moet hier wel gaan om een gedelegeerde bevoegdheid, die verkregen is op grond van de in de considerans genoemde artikelen, bijv. art. 163 lid WVW.

Vraag 9

Onjuist.

  1. Het is geen wet in formele zin. Het is een Koninklijk Besluit in de zin van een amvb opgesteld door alleen de regering. In de considerans staat: ‘Wij Beatrix’, niet de ‘SG’, de Raad van State gehoord.
  2. Het is wel een wet in materiële zin, in het besluit staan namelijk algemeen verbindende voorschriften.

Vraag 10

Juist. In de Grondwet worden bevoegdheden gecreëerd, dus is er sprake van attributie. In het artikel staat ‘bij of krachtens’ dus dat maakt delegatie mogelijk.

Vraag 11

Juist. Een algemeen verbindend voorschrift die gemaakt is door de gemeenteraad is geen wet in formele zin. In art. 120 Grondwet staat een toetsingsverbod, maar die ziet alleen op toetsing van wetten in formele zin aan de Grondwet. De rechter is bevoegd verordeningen te toetsen aan grondwettelijke bepalingen. Wettelijke voorschriften, waaronder een gemeentelijke verordening, dienen volgens art. 94 Grondwet buiten toepassing te blijven indien de toepassing ervan onverenigbaar is met een ieder verbindende verdragsbepaling. Dus mag de rechter verordeningen toetsen aan ieder verbindende verdragsbepalingen.

Vraag 12

Onjuist. Gepubliceerde beleidsregels zijn wel recht in de zin van artikel 79 RO. Maar geen avv’s.

Hoe werkt de rechtspraak? - TentamenTests 4

 

MC-vragen

Vraag 1

Welke van de volgende stellingen is juist?

  1. Systematische interpretatie is een vorm van extensieve interpretatie.

  2. Extensieve interpretatie is een vorm van systematische interpretatie.

  3. Systematische interpretatie kan leiden tot rechtsverfijning.

  4. Rechtsverfijning kan leiden tot systematische interpretatie.

Vraag 2

Artikel 12 van de Wet algemene bepalingen brengt de gedachte tot uitdrukking dat

  1. De rechter niet op de stoel van de wetgever mag gaan zitten.

  2. De rechter niet op de stoel van het bestuur mag gaan zitten.

  3. De wet niet alle denkbare gevallen kan voorzien.

  4. De wet soms vage termen gebruikt die uitleg behoeven.

Vraag 3

In HR 16 februari 2016, NJ 2016, 404, moest de Hoge Raad beslissen of verkeersboetes volledig geautomatiseerd mogen worden opgelegd, zonder tussenkomst van een daartoe bevoegde ambtenaar. De HR vond dat dat kan, omdat ‘tekst noch strekking van artikel 3, tweede lid, WAHV, zoals daarvan blijkt uit de wetsgeschiedenis, de bevoegdheid tot sanctieoplegging van de ambtenaar beperken tot gevallen waarin, alvorens de sanctie wordt opgelegd, is onderzocht of sprake is van, al dan niet door de betrokkene naar voren gebrachte, bijzondere omstandigheden die een nadere beoordeling vergen’. In dit citaat vinden we verwijzingen naar:

  1. Alleen wetshistorische argumentatie.

  2. Alleen lexicale argumentatie.

  3. Alleen teleologische argumentatie.

  4. Zowel wetshistorische, lexicale als teleologische argumentatie.

Open vragen

Vraag 1a

Vragen bij Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:147, NJ 2016, 167. Motiveer steeds in eigen woorden het antwoord en verwijs naar de juiste regelnummers en/of wetsartikelen.

Welke interpretatiemethode(n) hanteert de Hoge Raad bij zijn uitleg van artikel 6:165 lid 1 BW?

Vraag 1b

Wat is het effect van de gehanteerde interpretatiemethode(n)?

Vraag 2

Leg uit wat de anticiperende interpretatiemethode inhoudt.

Vraag 3a

Lees: Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:757, JA 2017, 99, m.nt. L. Boersma.

De annotator hanteert een bepaalde interpretatiemethode om uit te leggen hoe de tenzij-clausule van art. 6:169 lid 2 moet worden uitgelegd. Welke?

Vraag 3b

Welk effect heeft de gebruikte interpretatiemethode?

Vraag 4a

Ten behoeve van een meerderjarige kan wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand een mentorschap worden ingesteld.

Gebeurt dit door een bestuurlijk orgaan dat een bestuurlijke taak verricht?

Vraag 4b

Wordt de beslissing tot het instellen van een mentorschap vastgelegd in een vonnis?

Vraag 5

Marcel woont in Groningen. Hij koopt voor 31.000,- een nieuwe auto van Gregorianus. Gregorianus woont in Amsterdam. Op het moment dat hij de auto ophaalt betaalt hij de verschuldigde koopsom direct. Een maand later komt Marcel erachter dat de motor kapot is vanwege slecht onderhoud. De auto blijkt slechts 2000,- waard te zijn. Marcel is heel boos, want hij heeft 29.000,- te veel betaald. Toch wil hij de auto graag houden. Marcel vordert schadevergoeding op grond van wanprestatie. De vordering beperkt hij tot 24.000,-.

De Rechtbank Amsterdam, sector kanton, is bevoegd kennis te nemen van de vordering van Marcel.

Vraag 6

In het huis van Lea staat een goudkleurig beeld. Op een dag laat haar huishoudster het beeldje vallen. Lea vordert 5000,- schadevergoeding van haar huishoudster, omdat volgens Lea het beeldje van goud is. De huishoudster zegt dat het beeld veel minder waard is, omdat het voor een veel lager bedrag is gekocht bij een grote Duitse beeldenverkoper. De rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, zegt dat het geen gouden beeld is, en wijst een schadevergoeding toe van 20,-.

Lea kan tegen dit vonnis wel hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Vraag 7a

Lees: Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929.

De wet kent twee cassatiegronden. Welke cassatiegrond(en) wordt/worden aangevoerd in onderdeel 2 respectievelijk 3.2 (zie Conclusie Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense) van het cassatiemiddel?

Vraag 8a

Lees: Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929.

Pleit Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense bij de beoordeling van onderdeel 1 van het cassatiemiddel voor een restrictieve of extensieve toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW?

Vraag 8b

Heeft deze insteek van de Advocaat-Generaal in casu gevolgen voor haar eindoordeel over het cassatiemiddel?

Vraag 8c

Heeft deze insteek van de Advocaat-Generaal in casu gevolgen voor haar eindoordeel over het cassatiemiddel?

Vraag 9

Lees: Hoge Raad 31 januari 2012, NJ 2012, 536.

De advocaat van verdachte stelt dat het niet toegestaan en niet noodzakelijk is om een virtueel object dat valt onder de definitie ‘gegevens’ ex artikel 80quinquies Sr, aan te merken als een ‘goed’ in de zin van artikel 310 Sr. Met welke interpretatiemethode(n) onderbouwt hij deze stelling? Leg uit.

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

C: Systematische interpretatie kan leiden tot rechtsverfijning.

Vraag 2

A: De rechter niet op de stoel van de wetgever mag gaan zitten.

Vraag 3

D: Zowel wetshistorische, lexicale als teleologische argumentatie.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1a

De wetshistorische interpretatiemethode. De Hoge Raad wijst namelijk op de parlementaire geschiedenis. De teleologische interpretatiemethode. De Hoge Raad wijst namelijk ook op de strekking van de bepaling. Regelnummers 209-221.

Vraag 1b

Het effect van de gehanteerde interpretatiemethoden is dat ‘een als een doen te beschouwen gedraging’ in de zin van artikel 6:165 lid 1 BW extensief wordt geïnterpreteerd door de Hoge Raad. Regelnummers 209-221.

Vraag 2

De anticiperende interpretatiemethode is de uitleg die aansluit bij de betekenis van de betreffende bepaling in een nieuwe reeds tot stand gekomen, maar nog niet van kracht zijnde wet.

Vraag 3a

De annotator hanteert de wetshistorische interpretatiemethode. Hij wijst namelijk op wat de wetgever zelf aangaf en op de parlementaire geschiedenis. Regelnummers 219-223.

Vraag 3b

Het effect van de wetshistorische interpretatiemethode is dat de tenzij clausule van art. 6:169 lid 2 BW extensief moet worden uitgelegd volgens de annotator. Regelnummers 219-223 (hier niet verplicht om te melden).

Vraag 4a

Nee. Op grond van artikel 1:450 BW is het de kantonrechter die een mentorschap kan instellen. Hij vervult wel een bestuurlijke taak, omdat het een rechtsvaststelling in een concreet geval betreft en geen geschilbeslechting.

Vraag 4b

Nee. De beslissing wordt niet vastgelegd in een vonnis, maar in een beschikking (zie evt. art. 1:451 lid 5 BW).

Vraag 5

Juist.

  1. De absolute competentie ligt bij de Rechtbank, sector kanton, want het betreft een vordering onder de 25.000,- art. 42 RO jo. art. 93 aanhef en sub a Rv.
  2. De relatieve competentie ligt bij de Rechtbank Amsterdam, want dat is de woonplaats van de gedaagde art. 99 Rv lid 1.

Vraag 6

Juist. Ze kan hoger beroep instellen bij het gerechtshof, art. 60 lid 1 Wet RO. De hoogte van de vordering is bepalend, en niet de hoogte van het toegekende bedrag aan de schadevergoeding, dus de appeldrempel van 1750,- is geen beletsel art. 332 lid 1 Rv.

Vraag 7

De grondslag voor onderdeel 2 is schending van het recht ex art. 79 lid 1 sub b Wet RO, omdat het een klacht betreft over de wijze waarop het hof zijn beoordeling heeft gemaakt (r. 285-291; A-G).

De grondslag voor onderdeel 3.2 is art. 79 lid 1 sub a Wet RO. In het onderdeel wordt aangevoerd dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Dat wijst op een verzuim van vormen en niet op een schending van het recht (r. 311-315).

Vraag 8a

De A-G pleit voor een terughoudende dus restrictieve toepassing, die hij vooral baseert op het begrip ‘onaanvaardbaar’ uit de wetstekst van art. 6:248 lid 2 BW (r. 264-268; A-G).

Vraag 8b

In casu heeft dat geen gevolgen, omdat de A-G meent dat het hof zich aan het restrictieve kader heeft gehouden (r. 269-281 (vooral 279-281; A-G).

Vraag 8c

De annotator (Wibier) nuanceert de gevolgen van dit arrest. Enerzijds kan op basis van het arrest worden vastgesteld dat ieder wettelijk beding op grond van de derogerende werking van art. 6:248 lid 2 BW opzij kan worden gezet (niet noemen art. 6:248 lid 2 BW), maar de annotator meent dat dit alleen in zeer bijzondere gevallen (uitzonderingssituaties) zal gebeuren (r. 334-340; noot).

Vraag 9

Dit is de wetshistorische interpretatiemethode. Hij verwijst naar de Kamerstukken en de bedoeling van de wetgever die daaruit volgt, namelijk dat een object dat valt onder de definitie ‘gegevens’, niet meer aangemerkt kan worden als ‘goed’ in strafrechtelijke zin. Hij wijst op het feit dat het feit in het Wetboek van Strafrecht al strafbaar is gesteld in andere artikelen waarin uitdrukkelijk over gegevens wordt gesproken. Het is dus niet noodzakelijk om het object ook te scharen onder het begrip ‘goed’ zodat het gedrag strafbaar gesteld kan worden op grond van artikel 310 Sr. Regelnummers: 50-63.

Hoe werkt het bestuursrecht in Nederland? - TentamenTests 5

 

MC-vragen

Vraag 1

Wat zijn de twee hoofdtypen besluiten in de Awb?

  1. Algemeen verbindende voorschriften en beschikkingen.

  2. Beleidsregels en algemeen verbindende voorschriften.

  3. Beschikkingen en besluiten van algemene strekking.

  4. Algemeen verbindende voorschriften en besluiten van algemene strekking.

Vraag 2

Welk van de onderstaande alternatieven kan worden gekwalificeerd als een beschikking?

  1. Een besluit van een eenrichtingsverkeersbord.

  2. Een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen.

  3. Een gemeentelijke verordening inzake parkeren.

  4. Een bestemmingsplan.

Vraag 3

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerburg laten een aanschrijving uitgaan naar een inwoner tot verwijdering van een reclamebord dat zonder vergunning is geplaatst. De inwoner dient een bezwaarschrift in en tijdens de behandeling blijkt dat het bord zelf wel geaccepteerd zou kunnen worden, maar dat de betrokken wethouder zelf belangen heeft in een concurrerend bedrijf. Die heeft liever niet dat er reclame wordt gemaakt door de concurrent. Welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur lijkt hier te zijn geschonden?

  1. Het verbod van détournement de pouvoir.

  2. Het formele zorgvuldigheidsbeginsel.

  3. Het evenredigheidsbeginsel.

  4. Het materiële rechtszekerheidsbeginsel.

Open vragen

Vraag 1

Leg uit wat het verschil is tussen rechtshandelingen en feitelijke handelingen.

Vraag 2a

Ronnie Beekenburg houdt erg van wandelen en de natuur. Het liefst wandelt hij in het bos bij hem in de buurt, zodat hij kan genieten van het meertje wat door het bos stroomt en de hoge bomen waar vele vogels in zitten. Ronnie komt bijna van zijn stoel wanneer hij in het nieuwsblad leest dat er een beleidsplan is opgesteld om de vele ganzen die in het bos rondlopen aan te pakken. Het plan is opgesteld door het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Delfland gezeteld in Delft, Zuid-Holland. Met het beleidsplan wil het algemeen bestuur de vele ganzen gaan afschieten omdat zij een bedreiging vormen voor de vele picknickers in het park die regelmatig worden lastig gevallen door ze. Ronnie leest in het beleidsplan dat er jagers worden ingezet die de ganzen gaan afschieten. Ronnie is erg gecharmeerd van de ganzen en vind de aanpak van de gemeente dan ook barbaars. Hij dreigt juridische stappen te ondernemen.

Is er in casu sprake van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht? Zo ja, welk soort besluit? Leg uit.

Vraag 2b

Welke rechter is absoluut en relatief bevoegd als Ronnie juridisch stappen wilt nemen tegen het besluit uit vraag 12? Leg uit.

Vraag 3

In een op schrift gesteld noodbevel in de zin van art. 175 Gemeentewet verbiedt de burgemeester aan Karel Willem om een rampgebied te betreden. Betreft dit een Awb-besluit? Zo ja, welk soort?

Vraag 4

Aan welke vier voorwaarden moet volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep worden voldaan voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel?

Vraag 5

Provinciale staten van Groningen besluiten tot invoering van een provinciale belasting op grond van artikel 220 Provinciewet. Gerard Doel, woonachtig te Groningen, wil tegen deze verordening opkomen bij de rechter. Hij is principieel van mening dat alleen de Rijksoverheid mag overgaan tot belastingheffing. Bovendien vreest hij dat zijn schade veroorzaakt door de verordening meer dan €30.000,- zal zijn.
Bij welke sector van de rechtbank Noord-Nederland kan hij beroep instellen tegen deze belastingverordening van de provincie Groningen?

Vraag 6

Een rapport van de Nationale ombudsman waarin behoorlijk overheidsoptreden aan de kaak wordt gesteld, is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht? Is dit juist of onjuist?

Vraag 7

Ingeval van een besluit van de minister inhoudende de verlening van een vergunning om gas te winnen in de Waddenzee is de rechtbank, sector bestuursrecht, van het arrondissement waarbinnen de woonplaats van belanghebbende is gelegen bevoegd kennis te nemen van het beroep tegen dat besluit. Is dit juist of onjuist?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

C: Beschikkingen en besluiten van algemene strekking.

Vraag 2

B: Een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen.

Vraag 3

A: Het verbod van détournement de pouvoir.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Het verschil tussen beiden is dat voor de totstandkoming van een rechtshandeling is vereist dat het rechtssubject een op rechtsgevolg gerichte wil heeft / beoogd rechtsgevolg voor ogen heeft, terwijl voor de totstandkoming van een feitelijke handeling de wil van het rechtssubject irrelevant is: het rechtsgevolg komt daar tot stand ongeacht of het al dan niet beoogd is.

Nb1: de rechtshandeling is een privaatrechtelijk begrip, bedacht door F.C. von Savigny. Ze is in ons huidig BW omschreven in 3:33 BW. Op grond van de schakelbepaling van 3:59 BW vindt de rechtsfiguur ook toepassing buiten het privaatrecht, bijvoorbeeld in het bestuursrecht. De rechtshandeling is echter niet hetzelfde als een besluit.

Nb2: veel studenten maakten de fout een a contrario redenering toe te passen en antwoordden dat het verschil lag in het feit dat bij de rechtshandelingen het rechtsgevolg beoogd was en bij feitelijke handelingen niet. Dit is dus ten aanzien van feitelijke handelingen onjuist. Een andere veel gemaakte fout was de a contrario redenering waarin men uitging dat rechtshandelingen rechtsgevolgen hadden en feitelijke handelingen dus kennelijk niet. Ook dit is onjuist: beide hebben rechtsgevolg.

Vraag 2a

Ja, te weten een beleidsregel. De besluitvereisten moeten beargumenteerd zijn afgegaan met specifieke verwijzing naar wetsartikelen. Algemene verwijzing en/of alleen vereisten opsommen uit wetsartikel is onvoldoende. Vereisten + argumentatie ex art. 1:3 lid 1 Awb:

  • Schriftelijke beslissing: ja, bekendgemaakt in het lokale nieuwsblad
  • Van een bestuursorgaan: het algemeen bestuur van het Waterschap is een a-orgaan ex art. 1:1 lid 1 onder a Awb. Waterschap is een rechtspersoon van publiekrechtelijk aard, zie art. 2:1 lid 1 BW. Het algemeen bestuur is een orgaan van deze rechtspersoon omdat het als zodanig genoemd wordt in art. 10 en Hoofdstuk IV van de Waterschapswet. Het zijn van een openbaar lichaam is niet relevant aangezien er een rechtspersoon nodig is en daarbinnen een handelend orgaan.
  • Inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling: het gaat om de uitoefening van een exclusieve overheidsbevoegdheid (daarom publiekrechtelijk) en er is sprake van een op rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard/ verandering in wereld van het recht dan wel het rechtsgevolg is hier het aanstellen van de muskusratbeheerders met bijbehorende bevoegdheden.
  • Type besluit: beleidsregel (0,5 pnt) ex art. 1:3 lid 4 Awb, omdat het algemene strekking heeft en om een interne instructie voor ambtenaren gaat. Noemen besluit van algemene strekking niet zijnde een avv is niet afdoende: er zijn drie besluiten met algemene strekking (avv, beleidsregel en aanwijzingsbesluit) waarvan er twee niet een avv zijn.

Vraag 2b

Er is geen sprake van een appellabel besluit, namelijk een beleidsregel, zie art. 8:3 lid 1 onder a Awb, dus naar de burgerlijke rechter. Abs. competentie is op basis van art. 42 Ro jo. art. 93 Rv de rechtbank sector civiel of kanton afhankelijk van de hoogte van de vordering. Relatieve competentie betreft de burgerlijk rechter bij de Rechtbank Zuid-Holland gezien de regel woonplaats van de gedaagde (wie eist, reist) ex art. 99 Rv. Woonplaats is zetel van het Waterschap in Delft te Zuid-Holland.

Vraag 3

Expliciet theorie toepassen op de casus, onvoldoende als slechts voorwaarden in 1:3 lid 1 Awb zijn opgesomd.
1:3 lid 1 Awb:

  • Schriftelijke beslissing: is gegeven
  • Van een bestuursorgaan: ja, burgemeester is een orgaan van een publiekrechtelijke rechtspersoon, te weten de gemeente, omdat hij op vele plekken als zelfstandig handelend orgaan wordt genoemd dan wel uit de wet blijkt dat hij over een voldoende zelfstandige positie beschikt. Art. 1:1 lid 1 onder a AWB jo. 2:1 BW jo bijv. art 6 Gemeentewet (andere wetsartikelen die op burgemeester zien ook goed gerekend).
  • publiekrechtelijke rechtshandeling: exclusieve bevoegdheid van de burgemeester gericht op verandering in wereld van het recht voor de burger, te weten de plicht om rampgebied niet te betreden

Ja, Awb-besluit, namelijk een beschikking want in casu staat er dat de burgemeester aan Peter Barends een verbod geeft dus gaat het om een besluit gericht op en aanwijsbaar persoon en noemen art. 1:3 lid 2 Awb.

Vraag 4

Voor de voorwaarden die horen bij een geslaagd beroep op het bestuursrechtelijke vertrouwensbeginsel.

  • Een tot beslissen bevoegd orgaan moet
  • ten aanzien van de aanvrager
  • uitdrukkelijke (expliciet), ondubbelzinnige (duidelijk) en ongeclausuleerde (onvoorwaardelijke)toezeggingen hebben gedaan
  • die bij betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.

NB: Niet te verwarren met de privaatrechtelijke wilsvertrouwensleer ex 3:35 en 3:11 BW!

Vraag 5

Absolute competentie:

  • Er is sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb, immers schriftelijk, publiekrechtelijke rechtshandeling en provinciale staten is bestuursorgaan, want hij wordt genoemd in art. 125 Gw. Deze belastingverordening is meer in het bijzonder een algemeen verbindend voorschrift (een voor herhaalde toepassing vatbare zelfstandige norm die algemeen is naar persoon)
  • Tegen dit type Awb-besluit staat geen beroep open bij de bestuursrechter, zie artikel 8:3 lid 1 sub a Awb, dus is de bevoegde rechter voor deze vordering uit onrechtmatige wetgeving de Rechtbank sector civiel, art. 42 RO jo. 93 Rv, niet kanton want meer dan €25.000.

Vraag 6

Onjuist. De Nationale Ombudsman is geen bestuursorgaan. Artikel 1:1 lid 2 sub f Awb.

Vraag 7

Juist. De minister is een bestuursorgaan, er is een beschikking, artikel 7:1 en 8:1 Awb. Het betreft een besluit van een ander orgaan dan een lager bestuursorgaan, te weten een orgaan van de centrale overheid, artikel 8:7 lid 2 Awb.

Hoe werkt het burgerlijk recht? - TentamenTests 6

 

MC-vragen

Vraag 1

In welke van de onderstaande alternatieven is zowel sprake van een rechtsfeit als van een rechtshandeling:

  1. Het plaatsen van een verkeersbord.

  2. Het veroorzaken van een verkeersongeval.

  3. Het vaststellen van een wet.

  4. Geboren worden.

Vraag 2

Anton koopt een antiek beeldje bij de antiquair. De koopprijs is €600,-. Er wordt afgesproken dat Anton later kan betalen. Er ontstaat daardoor een verbintenis, waarvoor geldt dat:

  1. Anton aan de actieve zijde staat omdat hij debiteur is.

  2. Anton aan de passieve zijde staat omdat hij debiteur is.

  3. Anton aan de actieve zijde staat omdat hij crediteur is.

  4. Anton aan de passieve zijde staat omdat hij crediteur is.

Vraag 3

Heinz uit Aken (Duitsland) koopt een auto van Sjeng in Maastricht (Nederland) op het moment dat zij in een cafeetje in Luik (België) een pilsje pakken. De vraag welk recht van toepassing is op die koopovereenkomst is een vraag die wordt beantwoord in:

  1. Het internationaal bestuursrecht.

  2. Het internationaal consumentenrecht.

  3. Het internationaal publiekrecht.

  4. Het internationaal privaatrecht.

Vraag 4

Tom Dumoulin heeft eindelijk bekend gemaakt dat hij in 2018 deel gaat nemen aan de Giro. Dat is:

  1. Een feitelijke handeling, een rechtsfeit en een rechtshandeling.

  2. Een feitelijke handeling en een rechtsfeit.

  3. Een rechtsfeit en een rechtshandeling.

  4. Alleen een feitelijke handeling.

Vraag 5

Maria (19 jaar) en Jan (18 jaar) hebben sinds kort een affectieve relatie. Als zij op enig moment bij een juwelier hele dure oorbellen zien, vraagt Maria aan Jan of hij die oorbellen voor haar wil stelen. Ze voegt er aan toe dat hij dan €10,- en een dikke zoen zal krijgen. Jan gaat akkoord. Er is hier sprake van:

  1. Een onaantastbare overeenkomst.

  2. Een nietige overeenkomst.

  3. Een vernietigbare overeenkomst.

  4. Een overeenkomst die kan worden ontbonden.

Vraag 6

Welke overeenkomst kan een jongen van 10 jaar oud rechtsgeldig sluiten?

  1. Een huurovereenkomst met betrekking tot een fiets.

  2. Een arbeidsovereenkomst met betrekking tot een krantenwijk.

  3. Een koopovereenkomst met betrekking tot een ijsje.

  4. Geen van deze overeenkomsten.

Open vragen

Vraag 1

Jolanthe wordt door de Rechtbank Zuid-Holland, sector kanton, onder curatele gesteld vanwege haar drugs verslaving. Een paar weken later besluit Jolanthe dat ze van haar spaargeld een motor wil kopen. Ze heeft een prachtige Honda op het oog die zij heeft gezien op Marktplaats. De verkoper Paul weet niet dat Jolanthe onder curatele is gesteld en hij verkoopt de motor voor € 1.000,- aan Jolanthe. In tegenstelling tot Jolanthe is haar curator niet blij met de aankoop die Jolanthe heeft gedaan. De curator heeft geen toestemming gegeven voor de aankoop van de motor en wil de koopovereenkomst vernietigen. Paul stelt dat de curator de koopovereenkomst niet kan vernietigen omdat hij niet wist dat Jolanthe onder curatele is gesteld.

Komt er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand tussen Jolanthe en Paul? En zo ja, kan de curator de overeenkomst vernietigen?

Vraag 2a

In januari 2018 zijn Mick en Mallory gehuwd, zonder het maken van huwelijkse voorwaarden. Mick is de trotse eigenaar van een motor (Harley Davidson), waar hij ieder weekend een
flinke rit mee maakt. Hij verkreeg deze motor in 2015. Ook Mallory werd in datzelfde jaar eigenaar van een motorfiets (Triumph), en wel een zeer bijzonder, uiterst waardevol exemplaar.
Tot ongenoegen van Maarten schenkt zij deze bijzondere motor (Triumph) in juli 2018 aan een museum.

Valt de motor van Mick (de Harley) in de gemeenschap van goederen?

Vraag 2b

Kan Mick, huwelijksvermogensrechtelijk gesproken, iets ondernemen tegen de schenking van de motor van Veronique (de Triumph) aan het museum?

Vraag 3a

Vraag bij Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:147, NJ 2016, 167. Motiveer steeds in eigen woorden het antwoord en verwijs naar de juiste regelnummers en/of wetsartikelen.

Welk gedrag van de vrouw maakt volgens het Hof dat de vrouw zich ten opzichte van de man onrechtmatig heeft gedragen?

Vraag 3b

Wat voor onrechtmatige gedraging levert het in vraag 1a bedoelde gedrag op volgens het Hof? Noem hierbij de bijbehorende wetsbepaling.

Vraag 4

Wat is de rechtsregel uit het arrest ‘Lycos/Pessers’ (HR 25-11-2005, NJ 2009/550)?

Vraag 5

De 12-jarige Vera is een groot fan van grote orkesten. Het mooiste instrument vindt ze de contrabas. Als er een nieuw muziekfiliaal opent in haar woonplaats, twijfelt ze dan ook geen moment en koopt de meest luxe contrabas voor een bedrag van 1200-. Ze betaalt direct, waarna ze het instrument meeneemt naar huis. Thuis aangekomen zijn de ouders van Vera niet te spreken over de aankoop. Het instrument is bovendien veel te groot om ergens in huis kwijt te kunnen. Vera krijgt huisarrest en de ouders willen van de overeenkomst af.

Is de overeenkomst tussen Vera en de verkoper aantastbaar?

Vraag 6

Lees: Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:757, JA 2017, 99, m.nt. L. Boersma. Zijn eisers tot cassatie in de procedure in eerste aanleg alleen formele procespartij, alleen materiële procespartij, of zowel formele procespartij als materiële procespartij? Waarom? Noem ook de regelnummers.

Vraag 7

Wat is het belangrijkste verschil tussen de nietigheid en de vernietigbaarheid van rechtshandelingen?

Vraag 8

Alons wil zijn dure wielrenfiets verkopen. Arie, een voormalige fietsenmaker die onder curatele is gesteld, is geïnteresseerd in de fiets en gaat met Alons in onderhandeling. Arie wil de fiets niet zelf gaan gebruiken. Zijn plan is om de fiets voor een laag bedrag van Alons te kopen en voor een veel hoger bedrag door te verkopen. Ondanks dat Alons en Arie nog met elkaar in onderhandeling zijn, sluit Arie alvast een koopovereenkomst met de 20-jarige Mohamed die akkoord gaat met de niet onredelijke prijs van € 1.000,- voor de fiets. Arie besluit vervolgens echter om zijn wielrenfiets toch zelf te houden en breekt de onderhandeling met Arie af.

Is Arie in beginsel verplicht om de fiets aan Mohamed te leveren, of staat zijn ondercuratelestelling daaraan in de weg?

Vraag 9

Gerco is 17 jaar en koopt op een dag, tegen de wil van zijn ouders, een set zeldzame pokemonplaatjes van Bas voor 60,-. Wanneer Gerco thuiskomt, ontdekt hij tot zijn grote schrik dat Bas hem kleurenkopieën heeft geleverd en niet de door hem beloofde originele plaatjes.

Tussen Gerco en Bas is een overeenkomst tot stand gekomen die vernietigbaar is.

    Antwoordindicatie MC-vragen

    Vraag 1

    C: Het vaststellen van een wet.

    Vraag 2

    B: Anton aan de passieve zijde staat omdat hij debiteur is.

    Vraag 3

    D: Het internationaal privaatrecht.

    Vraag 4

    D: Alleen een feitelijke handeling.

    Vraag 5

    B: Een nietige overeenkomst.

    Vraag 6

    C: en koopovereenkomst met betrekking tot een ijsje.

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1

    Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding, artikel 6:217 lid 1 BW. Voor een geldige koopovereenkomst is wilsovereenstemming over object en prijs vereist, artikel 3:33 BW. Er is een rechtsgeldige overeenkomst tot stand gekomen. Vanaf het moment dat de rechter de curatele heeft uitgesproken, is de onder curatele gestelde handelingsonbekwaam, artikel 1:381 lid 2 BW. De curator van Jolanthe kan de overeenkomst vernietigen omdat hij geen toestemming heeft gegeven voor het aangaan van de overeenkomst, artikel 3:32 lid 2 BW. Het is niet relevant of de derde wist dat de persoon met wie hij handelde onder curatele was gesteld.

    Vraag 2a

    Nee, artikel 1:94 lid 2 BW. Voorhuwelijkse privégoederen vallen niet in de gemeenschap van goederen (behoudens andersluidende huwelijkse voorwaarden, waarvan in casu geen sprake is).

    Vraag 2b

    Ja, weliswaar valt ook deze motor niet in de huwelijkse gemeenschap, maar artikel 1:88 lid 1 sub b BW is ongeacht het huwelijksregime van toepassing. ‘Een echtgenoot behoeft de toestemming van de andere echtgenoot voor de volgende rechtshandelingen: b. giften, met uitzondering van de gebruikelijke, niet bovenmatige.’ De rechtshandeling die een echtgenoot in strijd met artikel 1:88 BW heeft verricht, is vernietigbaar; slechts de ander echtgenoot – Mick dus – kan een beroep op de vernietigingsgrond doen, zie artikel 1:89 lid 1 BW. (Goede trouw van het museum is irrelevant, gelet op artikel 1:89 lid 2 BW.)

    Vraag 3a

    Het stelselmatig niet mee willen werken aan de vermogensrechtelijke afwikkeling van het ontbonden huwelijk door echtscheiding. Regelnummers 54-58.

    Vraag 3b

    Een handelen in strijd met hetgeen (volgens ongeschreven recht) in het maatschappelijk verkeer betaamd in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW (Regelnummers 54-58 (niet verplicht om deze hier te melden)).

    Vraag 4

    Bij een kennelijke/duidelijke inbreuk op iemands rechten kan een ISP verplicht zijn de NAW- gegevens te verstrekken aan de rechthebbende. Of een dergelijke verplichting bestaat, hangt af van een viertal criteria:

    1. De mogelijkheid dat de informatie, op zichzelf beschouwd, jegens de derde onrechtmatig en schadelijk is, is voldoende aannemelijk;
    2. De derde heeft een reëel belang bij de verkrijging van de NAW-gegevens;
    3. Aannemelijk is dat er in het concrete geval geen minder ingrijpende mogelijkheid bestaat om de NAW-gegevens te achterhalen;
    4. Afweging van de betrokken belangen van de derde, de serviceprovider en de websitehouder (voor zover kenbaar) brengt mee dat het belang van de derde behoort te prevaleren.

    Vraag 5

    Art. 1:233 BW bepaalt dat Vera minderjarig is omdat ze 12 jaar is. Vera is alleen bekwaam om rechtshandelingen te verrichten als ze toestemming van haar ouders heeft art. 1:234 lid 1 BW. In casu ontbreekt de toestemming. Het is ook geen gebruikelijke rechtshandeling voor een kind van jaar 12 jaar (een contrabas voor 1200,- kopen), waardoor de toestemming niet verondersteld mag worden te zijn verleend art. 1:234 lid 3 BW. Op grond van art. 3:32 lid 2 BW is de rechtshandeling vernietigbaar (en dus de ovk), omdat Vera handelingsonbekwaam is.

    Vraag 6

    Zowel formele procespartij als materiële procespartij.

    • Formele procespartij omdat de zoon van eisers (betrokkene) minderjarig was ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding. Daarom zijn eisers tot cassatie gedagvaard als wettelijk vertegenwoordiger. Dit staat in art. 1:245 lid 4 BW.
    • Materiële procespartij omdat eisers tot cassatie ook zelf aansprakelijk zijn gesteld. Hun zoon (betrokkene 2) was namelijk 14 jaar ten tijde van de gedraging waarop de vordering ziet (pro se). Eisers tot cassatie zijn aansprakelijk op grond van art. 6:169 lid 2 BW.

    Regelnummers 95-114 of 12-16.

    Vraag 7

    Nietigheid = ten gevolge van een aan de rechtshandeling klevend gebrek treden de bij het aangaan van die rechtshandeling beoogde rechtsgevolgen niet in. Vanaf het begin mist de rechtshandeling derhalve rechtsgevolg; daarvoor is geen actie van een der partijen nodig.
    Een voorbeeld hiervan staat in artikel 3:40 BW: in strijd met de wet, openbare orde of goede zeden.
    (Indien onenigheid over de nietigheid bestaat, zal de rechter een declaratoir vonnis wijzen)

    Vernietigbaarheid = geldige, maar aantastbare rechtshandeling. Als niemand wat doet, is er sprake van een geldige rechtshandeling. Pas als een der partijen actie onderneemt, kan daarin verandering komen: de rechtshandeling kan worden vernietigd, hetzij door een buitengerechtelijke verklaring van een partij, hetzij door een rechterlijke uitspraak.

    Vraag 8

    Ja. Er is sprake van een geldige overeenkomst, die tot stand is gekomen door aanbod en aanvaarding (wilsovereenstemming), art. 6:217 lid 1 BW. Voor een geldige aanbod en aanvaarding moet er sprake zijn van een wil en een daarop gerichte verklaring, art. 3:33 BW.

    Arie staat echter onder curatele, artikel 1:381 BW. Hij is niet bekwaam om rechtshandelingen te verrichten, tenzij hij toestemming heeft van zijn curator (lid 2/3). Deze toestemming ontbreekt echter. Nu Arie handelingsonbekwaam is, kan zijn rechtshandeling/de overeenkomst worden vernietigd (art. 3:32 lid 2 BW).

    Vraag 9

    Juist.

    • Er is sprake van bedrog art. 3:44 lid 1 jo. lid 3 BW of dwaling art. 6:228 lid 1 sub a BW. Bedrog en dwaling zijn wilsgebreken die de overeenkomst vernietigbaar maken.
    • Gerco is ook handelingsonbekwaam, want hij is jonger dan 18 jaar en van zijn wettelijk vertegenwoordigers heeft hij geen toestemming. Maar het kopen van een set zeldzame pokemonplaatjes voor 60,- is geen ongebruikelijke transactie voor iemand die 17 jaar is. Je mag dan wel veronderstellen dat toestemming van de ouders is verleend. De rechtshandeling kan hier dus niet worden vertegenwoordigd door de ouders van Gerco. Art. 1:233 en 1:234 BW (2 pnt). art. 3:32 lid 2 BW.

    Welke rechten kunnen rusten op goederen? - TentamenTests 7

     

    MC-vragen

    Vraag 1

    Jan koopt van de dief een laptop waarvan hij weet dat die is gestolen. Als hij de koopprijs heeft betaald en hij de laptop heeft ontvangen, kunnen we het volgende stellen:

    1. Jan is zowel eigenaar als bezitter geworden.

    2. Jan is geen eigenaar, maar wel bezitter geworden.

    3. Jan is bezitter noch eigenaar geworden.

    4. Jan is wel eigenaar, maar niet bezitter geworden.

    Vraag 2

    Het goederenrecht heeft betrekking op goederen, daaronder vallen respectievelijk niet:

    1. Het recht op vrijheid van meningsuiting.

    2. Rechten van intellectuele eigendom.

    3. Het recht op betaling van een koopprijs.

    4. Absolute rechten.

    Vraag 3

    Karel blijkt zijn nieuwe, houten chalet in de achtertuin 10 centimeter over de erfgrens te hebben gebouwd. Buurman Gerrit is zo boos dat hij met zijn elektrische handzaag precies op de erfgrens het chalet doormidden zaagt. Wie is eigenaar van het afgezaagde deel?

    1. Karel, horizontale natrekking doorbreekt verticale natrekking.

    2. Gerrit, verticale natrekking doorbreekt horizontale natrekking.

    3. Allebei, dat is geregeld in artikel 5:14 lid 2 BW.

    4. Geen van beiden, het is een zaak zonder eigenaar geworden.

    Open vragen

    Vraag 1a

    Is het recht van opstal zowel een relatief recht als een absoluut recht?

    Vraag 1b

    Kan het recht van vruchtgebruik zowel op zaken als op vermogensrechten gevestigd worden?

    Vraag 2a

    Harry wil zijn auto aan Arriane verkopen. Zij aanvaardt dit aanbod en Harry verschaft haar het bezit van de auto. Harry staat echter onder curatele. Zodra zijn curator hoort van deze gebeurtenissen, besluit hij de koopovereenkomst te vernietigen. Omdat Harry verkouden op bed ligt, onderneemt hij geen actie om de auto terug in zijn macht te krijgen.

    Wie is tot aan de vernietiging eigenaar van de auto?

    Vraag 2b

    Wie is na de vernietiging eigenaar van de auto?

    Vraag 3

    Alejandra en Jeroen spreken in december af dat Alejandra drie Correctbooks voor een goede prijs koopt van Jeroen, die de Correctbooks in eigendom heeft. Omdat Alejandra de Correctbooks pas het volgende blok nodig heeft, besluiten zij dat Annemarie de boeken op de eerste dag – maandag 1 maart – van het nieuwe collegeblok komt ophalen. Op de afgesproken datum haalt ze de boeken op, maar ze vergeet te betalen.

    Leg uit wie er na maandag 1 maart eigenaar is van de studieboeken.

    Vraag 4

    Zijn deze stellingen juist? Beargumenteer.

    1. Stelling: Het recht van vruchtgebruik is zowel een vermogensrecht als een relatief recht.
    2. Stelling: Het recht van vruchtgebruik kan zowel op zaken als op vermogensrechten worden gevestigd.

    Vraag 5a

    Fietsenverzamelaar Rowan heeft 10 verschillende racefietsen in 10 verschillende kleuren. Op 1 januari 2017 leent hij zijn mooiste fiets – namelijk in de kleur paars – uit aan Hetty, omdat hij als hij in haar ogen kijkt geen nee meer kan zeggen. Hetty neemt de fiets mee en stalt deze in het schuurtje in haar achtertuin. Op 15 januari komt Betty, Hetty's beste vriendin langs. Als Betty de paarse fiets ziet, zegt ze dat ze de fiets voor 1000,- wel zou willen kopen. Hetty, die het geld wel kan gebruiken, gaat op het aanbod in. Ze verkoopt en levert nog dezelfde dag de fiets aan Betty. Ze verzwijgt echter dat ze de fiets in bruikleen heeft van Rowan. Als Rowan eind januari bij Betty langsgaat om de fiets weer op te halen, komt hij erachter dat Betty de fiets al op 15 januari heeft meegenomen.

    Wie is de bezitter van de fiets in de eerste twee weken van januari 2017?

    Vraag 5b

    Wie is de eigenaar van de fiets vanaf 15 januari 2017?

    Vraag 6a

    Is het recht van opstal zowel een absoluut recht als een beperkt recht?

    Vraag 6b

    Kan het recht van opstal op alle goederen worden gevestigd?

      Vraag 7a

      Ernesto verkoopt zijn Audi aan Catalina. De levering vindt plaats door middel van constitutum possessorium, omdat Ernesto de auto nog een paar dagen nodig heeft. Catalina blijft echter in gebreke in het betalen van de koopprijs en raakt in verzuim. Ernesto ontbindt de koopovereenkomst vervolgens rechtsgeldig.

      Wie is vanaf het moment van de ontbinding eigenaar van de Audi?

      Vraag 7b

      Wie is vanaf het moment van de ontbinding bezitter van de Audi?

      Vraag 8

      Jason koopt via Facebook Vraag en Aanbod een oven van Leslie en spreekt met Leslie af dat de koelkast de week daarop zal worden geleverd. Jason heeft de oven hard nodig, omdat het koud weer is en hij volgend weekend ook zijn housewarming heeft gepland en quiche wil maken in de oven. Leslie weet dit niet. De eerstvolgende vrijdag wordt de oven bezorgd, door de broer van Leslie, maar helaas niet bij Jason. De broer van Leslie geeft de oven per ongeluk verderop in de straat af aan Louis, die toevallig ook een oven nodig heeft. Jason slaagt er niet in het bederf van de voor zijn housewarming reeds gekochte quiches te voorkomen en moet deze weggooien.

      Kan Jason met succes de oven opvorderen bij Louis?

      Vraag 9

      Tamara heeft een absoluut recht van vruchtgebruik op de paarden Marijse. Tijdens een rit valt Tamara van het paard en is op slag dood. Na haar overlijden blijkt dat haar dochter Eva haar enige erfgenaam is. Kan Eva nu het recht van vruchtgebruik op de paarden inroepen tegen Marijse?

      Vraag 10

      Dierentuin het Olifantje koopt een baviaan voor 1000,- van een andere dierentuin op 31 mei 2016. Op 1 juni 2016 spreken ze af dat de baviaan al wel wordt geleverd, maar dat dierentuin het Olifantje de baviaan pas een dag later komt ophalen. Op 2 juni 2016 wordt de baviaan door dierentuin het Olifantje opgehaald. Op 3 juni 2016 betaalt de dierentuin de koopprijs van 1000,- aan de andere dierentuin. Is Dierentuin het Olifantje op 3 juni 2016 eigenaar van de baviaan geworden?

          Antwoordindicatie MC-vragen

          Vraag 1

          B: Jan is geen eigenaar, maar wel bezitter geworden.

          Vraag 2

          A: Het recht op vrijheid van meningsuiting.

          Vraag 3

          A: Karel, horizontale natrekking doorbreekt verticale natrekking.

          Antwoordindicatie Open vragen

          Vraag 1a

          Het opstalrecht, artikel 5:101 e.v. BW is een absoluut recht, want het is een recht dat tegen een ieder kan worden ingeroepen. Het is geen relatief recht, omdat het niet gaat om een recht dat slechts tegen een beperkt aantal personen werkt.

          Vraag 1b

          Ja, uit de wettelijke regeling volgt dat vruchtgebruik gevestigd kan worden op goederen, artikel 3:201 BW. Alle zaken en alle vermogensrechten zijn goederen, dus het vruchtgebruik kan zowel op zaken als op vermogensrechten worden gevestigd, art. 3:1 BW.

          Vraag 2a

          Voor overdracht van een roerende zaak zijn vereist:

          • geldige titel (koopovereenkomst);
          • levering (bezitsverschaffing, artikel 3:90 BW);
          • beschikkingsbevoegdheid (Hendrik is als eigenaar beschikkingsbevoegd; hij staat wel onder curatele en dat maakt hem slechts handelingsonbekwaam, artikel 1:381 lid 2. Dat leidt slechts tot vernietigbaarheid, artikel 3:32 lid 2 BW en heeft geen gevolgen voor de beschikkingsbevoegdheid)

          Aan de vereisten van artikel 3:84 lid 1 BW is dus voldaan en de eigendom is overgegaan op Annet.

          Vraag 2b

          Harry is eigenaar van de auto. De vernietiging heeft terugwerkende kracht, artikel 3:53 BW. Deze doet de titel dan ook aan de eerdere overdracht ontvallen, zodat niet aan de vereisten van artikel 3:84 lid 1 BW voldaan is en Harry wordt door vernietiging geacht eigenaar van de auto te zijn gebleven.

          Vraag 3

          Analyse:
          Art 3:84 BW vereist voor de overdracht van eigendom een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder en levering.

          Deze criteria dienden te worden nagegaan:
          De geldige titel hier is de overeenkomst die A en J gesloten hebben. Volgens de casus is Jeroen eigenaar van het boek en is hij daarmee beschikkingsbevoegd de eigendom over te dragen. De levering geschiedt op 1 maart, als A de boeken komt ophalen; art. 3:90 BW.

          Conclusie:
          Dat zij (nog) niet (heeft) betaald, doet aan de eigendomsoverdracht niets af. A is na 1 maart eigenaar.

          (Veel studenten meenden ten onrechte dat er een bezitsoverdracht door tweezijdige verklaring had plaatsgevonden (3:115 BW). Voor deze mening gaf de casus echter geen enkele aanleiding, sterker nog: partijen waren nadrukkelijk een leveringsdatum in de toekomst – 1 maart – overeengekomen.)

          Vraag 4

          1. Onjuist. Het recht van vruchtgebruik ex art. 3:201 BW is een vermogensrecht: een overdraagbaar recht art. 3:6 BW. Het is geen relatief recht, maar een absoluut recht, want het geldt tegenover iedereen.
          2. Juist. Het recht van vruchtgebruik kan op goederen rusten, dit blijkt uit art. 3:201 BW. Alle zaken en vermogensrechten vallen onder goederen art. 3:1 BW.

          Vraag 5a

          Rowan is de eerste twee weken bezitter van de fiets. Bezit is namelijk het houden van de zaak, dus de feitelijke macht hebben, voor zichzelf, dus met de pretentie eigenaar te zijn art. 3:107 lid 1 BW. Rowan heeft de feitelijke macht, want hij weet waar de fiets is, en daarnaast heeft hij de pretentie eigenaar te zijn. Hij heeft zijn bezit niet verloren aan Hetty, nu zij op grond van een rechtsverhouding (bruikleenovereenkomst) de fiets voor een ander (Rowan) houdt en dus niet voor zichzelf.

          Vraag 5b

          Betty is vanaf 15 januari 2017 eigenaar van de fiets. De vereisten voor eigendomsoverdracht zijn: een geldige titel, levering en beschikkingsbevoegdheid art. 3:84 lid 1 BW. Er is sprake van een geldige titel, want er is een koopovereenkomst. Er is sprake van levering door feitelijke bezitsverschaffing art. 3:90 BW. Er is alleen geen sprake van beschikkingsbevoegdheid, want Hetty is geen eigenaar. Art. 3:86 lid 1 BW biedt bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder van een roerende zaak. De overdracht is toch geldig, omdat er is voldaan aan feitelijke bezitsverschaffing (art. 3:90; geen levering c.p.), anders dan om niet (betaling) en de verkrijger is te goeder trouw (art. 3:11; geen reden tot twijfel over eigenaarschap).

          NB: art. 3:86 lid 3 BW is niet van toepassing, want er is geen sprake van diefstal, maar van een bruikleenovereenkomst.

          Vraag 6a

          Het recht van opstal ex artikel 5:101 lid 1 BW is een absoluut recht, want het kan ten opzichte van iedereen worden ingeroepen, ook tegenover derden-verkrijgers. Tevens is het een beperkt recht (artikel 3:8 BW), want het verschaft alleen het recht om op een onroerende zaak van een ander gebouwen te hebben, niet om over de ondergrond te beschikken.

          Vraag 6b

          Het recht van opstal kan blijkens artikel 5:101 lid 1 BW alleen op onroerende zaken – stoffelijke voorwerpen – worden gevestigd en niet op rechten. Het kan derhalve niet op alle goederen worden gevestigd, omdat daaronder krachtens alle zaken en vermogensrechten vallen, artikel 3:1 BW.

          Vraag 7a

          Catalina is eigenaar van de Audi geworden. De vereisten voor eigendomsoverdracht: geldige titel, levering en beschikkingsbevoegdheid (art. 3:84 lid 1 BW)

          • Geldige titel: koopovk
          • Levering: c.p. (art. 3:115 sub a BW)
          • Eric is beschikkingsbevoegd op moment van levering.

          De verklaring tot ontbinding heeft krachtens artikel 6:269 BW geen terugwerkende kracht, dus de koopovk blijft in stand. Catalina is dus eigenaar.

          Vraag 7b

          Catalina is bezitter van de Audi. Bezit is namelijk het houden van een zaak (feitelijke macht hebben) voor zichzelf (met de pretentie eigenaar te zijn), art. 3:107 lid 1 BW. Catalina is door de levering c.p. bezitter geworden en blijft dat ook na de verklaring tot ontbinding: art. 3:115 sub a BW jo. 6:269 BW. Ernesto was na levering houder voor Catalina en is dat ook na de verklaring tot ontbinding.

          Vraag 8

          Nee, ‘opvorderen’ verwijst naar een absoluut recht. Voor eigendomsoverdracht vereist artikel 3:84 lid 1 BW: een geldige titel, levering en beschikkingsbevoegdheid. Er is in casu nog niet geleverd, dus Jason is nog geen eigenaar.

          Vraag 9

          Onjuist. Wanneer het gaat om natuurlijke personen kan het recht van vruchtgebruik ex art. 3:203 lid 2 BW niet worden gevestigd voor een langere periode dan het leven van de vruchtgebruiker. Tamara de vruchtgebruiker sterft, dus het recht eindigt van rechtswege.

          Vraag 10

          Onjuist. Dierentuin het Olifantje wordt eigenaar op 1 juni 2016, want dan is voldaan aan de eisen van eigendomsoverdracht van art. 3:84 BW. Er is een geldige titel tot stand gekomen (koopovereenkomst van 31 mei 2016). Er is geleverd door constitutum possessorium op 1 juni 2016 (art. 3:115 onder a BW). De andere dierentuin was rechthebbende op het moment van levering.

          Hoe komen overeenkomsten tot stand? - TentamenTests 8

           

          MC-vragen

          Vraag 1

          Welke overeenkomst heeft nooit bestaan?

          1. Een overeenkomst die is ontbonden.

          2. Een overeenkomst die vernietigbaar is.

          3. Een overeenkomst die in strijd is met de openbare orde.

          4. Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling.

          Open vragen

          Vraag 1

          Nikki droomt al een paar maanden van een paar hippe Common Projects sneakers (model: 2206). De sneakers zijn zeer gewild en als echte fashion freak kan Nikki niet achterblijven. Een paar keer heeft ze op het punt gestaan de sneakers aan te schaffen, maar de koopprijs van € 456,- weerhield haar er telkens van de sneakers te kopen. Als Nikki op een dag voor de zoveelste keer naar de Bijenkorf gaat om de schoenen te passen is ze aangenaam verrast als ze ziet dat de sneakers voor € 40,- zijn geprijsd. Ze haast zich naar de kassa om de schoenen te betalen. Eenmaal aangekomen bij de kassa is de verkoopmedewerker net zo verrast als Nikki. De net aangenomen stagiair heeft per ongeluk de Common Projects sneakers verward met een soortgelijk, maar veel goedkoper model van Reebok. De verkoopmedewerker merkt op dat de prijs € 456,- moet zijn en het aanbod niet geldig is. Nikki meent dat de overeenkomst ondanks de fout van de stagiair toch tot stand is gekomen.

          Komt er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand tussen Amber en de verkoopmedewerker?

          Vraag 2

          Marjolein is met Sanne overeengekomen dat Marjolein, tegen een vergoeding, een portret van Sanne zal schilderen. Hiervoor hebben zij een middag gepland waarbij Sanne zal modelleren zodat Marjolein een schets kan maken. Aan het einde van deze middag spreken zij af dat Sanne het portret twee weken later op komt halen, zodat Marjolein de tijd heeft om het portret af te schilderen. Als Sanne twee weken later op het afgesproken moment op de stoep staat is Marjolein er niet. Het licht is uit en de deur is dicht. Met lege handen gaat Sanne weer naar huis.

          Welke juridische stappen kan Sanne tegen Marjolein nemen?

          Vraag 3

          Nick heeft op een verjaardagsfeest van Larry een kostbaar schilderij, ‘Hond op Straat’, beschadigd. Larry stelt Nick aansprakelijk voor deze schade op grond van de onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW. Nick is de beroerdste niet en is bereid deze schade te vergoeden. Hoewel hij niet de beroerdste is, is hij helaas wel de vergeetachtigste. Als Larry na drie weken nog geen schadevergoeding ontvangen heeft, besluit hij Nick een brief te sturen. In deze brief vraagt Larry aan Nick om de schadevergoeding binnen twee weken na ontvangst van de brief te voldoen.

          Leg uit vanaf welk moment Nick in verzuim is.

          Vraag 4

          In Kampen staat de beruchte ijssalon Marena, met het lekkerste ijs van Nederland. De Graaf runt de tent al vele jaren met plezier, en elk jaar verhoogt hij de prijs van elk bolletje met 0.10 cent. Dit jaar is hij vergeten het bord achter de toonbank aan te passen, waardoor er nog steeds staat 1.00 per bolletje, in plaats van 1.10. Marieke koopt een ijsje met drie bolletjes en schrikt als ze ineens 3.30 moet betalen, terwijl ze 3.00 verwachtte. Ze gaat met de Graaf in discussie, die stelt dat de prijs op het bord onjuist is. Marieke blijft bij haar standpunt dat het 1.00 per bolletje is, en wil slechts 3.00 betalen. De Graaf blijft bij 1.10 per bolletje en vraagt 3.30.

          Komt er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand tussen de Graaf en Marieke, en zo ja, welke prijs moet Marieke betalen voor het ijsje met drie bolletjes?

          Vraag 5

          Ellen is een enorm fan van Rembrandt van Rijn. Op een dag ziet zij in een kunstgalerie in Amsterdam een exclusief exemplaar hangen. Het schilderij wordt voor 1500,- aangeboden. Ellen besluit het schilderij te kopen, zodat zij het schilderij later kan gebruiken bij haar eigen tentoonstelling. Bij de betaling spreekt ze af dat het schilderij pas een week later wordt geleverd. Halverwege de week gaat de kunstgalerie in vlammen op, doordat er kortsluiting is ontstaan. Van het schilderij is alleen nog wat as over. Het blijkt dat de galeriehouder nalatig is geweest in het onderhoud van de meterkast. Kan Ellen onder de overeenkomst uit en kan zij tevens met succes schadevergoeding vorderen van de galeriehouder?

          Vraag 6

          Familie de Vries is een week op vakantie naar Ibiza, weg van het regenachtige weer in Nederland. Echter zijn ze vergeten het doucheraam dicht te doen. Tijdens een hevige storm in Nederland klapt het raam zo hard heen en weer dat het glas kapot springt. Al het glas ligt op de grond. Buurman Bakker, die de sleutel van het huis heeft, timmert de dag erna met zijn eigen planken en spijkers het raam dicht, zodat er geen dieven naar binnen kunnen. Kan buurman Bakker met succes vorderen dat familie de Vries zijn kosten vergoedt?

          Vraag 7

          Schoenmakersbedrijf De Lange Veter te Doetichem is in onderhandeling met Machinefabriek Spare Parts BV te Venlo over de aanschaf van een op maat gemaakte professionele naaimachine. Uiteindelijk besluit de eigenaar van De Lange Veter af te zien van de koop en stuurt een e-mail aan Spare Parts BV. Daarbij maakt hij echter een fout, want hij schrijft – voor zover relevant – ‘met uw aanbod akkoord’ in plaats van ‘met uw aanbod niet akkoord’. De eigenaar van Spare Parts BV fabriceert de naaimachine en verzendt die naar Doetichem.

          Is de eigenaar van De Lange Veter verplicht om de naaimachine in ontvangst te nemen en de bijbehorende factuur te betalen?

          Vraag 8

          Jason koopt via Facebook Vraag en Aanbod een oven van Leslie en spreekt met Leslie af dat de koelkast de week daarop zal worden geleverd. Jason heeft de oven hard nodig, omdat het koud weer is en hij volgend weekend ook zijn housewarming heeft gepland en quiche wil maken in de oven. Leslie weet dit niet. De eerstvolgende vrijdag wordt de oven bezorgd, door de broer van Leslie, maar helaas niet bij Jason. De broer van Leslie geeft de oven per ongeluk verderop in de straat af aan Louis, die toevallig ook een oven nodig heeft. Jason slaagt er niet in het bederf van de voor zijn housewarming reeds gekochte quiches te voorkomen en moet deze weggooien.

          Kan Jason met succes schadevergoeding van Leslie vorderen?

          Vraag 9

          De Hoge Raad oordeelt in het arrest De kantharos van Stevensweert (HR 19 juni 1959, NJ 1960, 59) dat er sprake is van bedrog, omdat de koper van een kostbaar voorwerp een veel te lage prijs heeft betaald aan de verkoper. Is dit juist?

          Vraag 10

          Hoogleraar Roodwijn besluit al zijn kostbare wetboeken in combinatie te verkopen voor maar 250,-. Hij plaatst een advertentie in de krant waarin staat dat de wetboeken direct kunnen worden opgehaald bij de kruidenierslaan nummer 69 in Groningen. De ijverige rechtenstudente Babette is geïnteresseerd en belt het nummer dat in de krant staat. Per ongeluk tikt ze het laatste cijfer verkeerd in, waardoor ze aan de lijn komt met Stijn. Babette zegt tegen Stijn dat ze de advertentie heeft gezien en dat ze de wetboeken graag wil kopen, maar dat ze als student niet zo rijk is en maar 150,- wil betalen. Vanwege haar schattige stem wil Stijn een grapje met haar uithalen en gaat akkoord met het voorstel. De dag erna belt Babette aan bij Roodwijn. Roodwijn weet van niks en wil voor 150,- de wetgeven niet aan haar meegeven.

          Tussen hoogleraar Roodwijn en Babette is een geldige overeenkomst tot stand gekomen. Is dit juist?

          Vraag 11

          Aurelia wil beroemd worden en belt een bekende fotograaf op of hij wat foto’s van haar wil maken voor haar portfolio. Nadat de foto’s zijn geschoten, zegt de fotograaf dat hij nog een week nodig heeft om de foto’s te bewerken. Precies een week later belt de fotograaf Aurelia op om te zeggen dat hij de foto’s de dag erna opstuurt. Hij wil namelijk nog even een kleurtint aanpassen.

          Aurelia kan de overeenkomst ontbinden, omdat de fotograaf van rechtswege in verzuim is. Is dit juist?

          Vraag 12

          Hans verkoopt via marktplaats een mobiele telefoon aan Mark. Het is de afspraak dat Hans de telefoon aflevert bij Marks huis. Hans levert echter de telefoon per ongeluk bij Thijs, die wel blij is met een gratis nieuwe telefoon. Als Mark een week later belt naar Hans en boos zegt dat de mobiel nog niet bezorgd is, gaat Hans op onderzoek uit. Hij komt na lang zoeken erachter dat de telefoon bezorgd is bij Thijs.

          Hans kan de telefoon succesvol van Thijs terugvorderen wegens een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis. Is dit juist?

                Antwoordindicatie MC-vragen

                Vraag 1

                C: Een overeenkomst die in strijd is met de openbare orde.

                Antwoordindicatie Open vragen

                Vraag 1

                Nee, er is geen overeenkomst tot stand gekomen. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding, artikel 6:217 lid 1 BW. Voor een geldige koopovereenkomst is wilsovereenstemming over object en prijs vereist, artikel 3:33 BW. De wil en verklaring van de verkoopmedewerker lopen uiteen. Zijn wil is om de schoenen te verkopen voor €456,- maar hij verklaart dat de schoenen te koop staan voor €40,-. Hierdoor is sprake van wilsontbreken waardoor er in beginsel geen overeenkomst tot stand komt. Nikki wordt niet beschermd door artikel 3:35 BW. Zij mocht er niet van uitgaan dat de prijs juist was en had onderzoek moeten verrichten naar de veel te lage prijs voor dit paar exclusieve schoenen.

                Vraag 2

                Sanne zal als eerste nakoming kunnen vorderen ex artikel 6:38 juncto 6:39 BW. Omdat nakoming nog mogelijk is zal zij daarnaast een ingebrekestelling conform artikel 6:82 BW kunnen sturen om uiteindelijk verzuim te bewerkstelligen ex artikel 6:81 juncto 6:82 BW. Pas als Madeleine in verzuim is kan een schadevergoeding gevorderd worden ex artikel 6:74 BW. Daarnaast heeft Sanne de mogelijkheid om tot ontbinding ex artikel 6:265 BW over te gaan, maar ingevolge het tweede lid van dat artikel ook pas nádat Marjolein in verzuim is.

                Overige (eventuele) opties:

                • Vervangende schadevergoeding (omzetting) ex artikel 6:87 BW;
                • Gevolgschade vorderen ex artikel 6:74 juncto 6:85 BW;
                • Opschorten van de eigen verbintenis ex artikel 6:52 of 6:262 BW.

                Vraag 3

                Vanaf het moment dat de vordering opeisbaar is en Nick niet terstond is nagekomen, artikel 6:81 BW. In dit geval gaat het om een verbintenis voortvloeiend uit onrechtmatige daad, waardoor Larry van rechtswege in verzuim is ingevolge artikel 6:83 aanhef en sub b BW. De ingebrekestelling verandert daar niks aan.

                Vraag 4

                Art. 6:217 lid 1 bepaalt dat een overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding (wilsovereenstemming). Aanbod en aanvaarding zijn allebei een rechtshandeling. Volgens art. 3:33 BW moet er sprake zijn van een wil en een daarop gerichte verklaring voor een geldige aanbod en aanvaarding. De wil en verklaring van de Graaf lopen uiteen. Hij verklaart dat hij de bolletjes voor 1.00 per stuk wil verkopen, maar zijn wil is om de bolletjes voor 1.10 per stuk te verkopen. In beginsel komt er geen overeenkomst tot stand, omdat er sprake is van wilsontbreken. Echter beschermd art. 3:35 BW Marieke. Zij mocht erop vertrouwen dat de verklaring van de Graaf op het bord ook zijn wil was. Art. 3:35 herstelt het gebrek in het aanbod van de Graaf. Nu Marieke dit aanbod heeft aanvaard, is er toch een geldige overeenkomst ontstaan tussen de Graaf en Marieke. Marieke moet 3.00 betalen voor de drie bolletjes.

                Vraag 5

                Er is sprake van wanprestatie, omdat er een toerekenbare tekortkoming is in de nakoming van de verbintenis door de galeriehouder, art. 6:74 lid 1 BW. Aangezien de galeriehouder nalatig is geweest in het onderhoud van de meterkast, bestaat de toerekenbaarheid uit schuld. Nakoming is blijvend onmogelijk omdat het schilderij in as is opgegaan. De verzuimregeling is dus niet van toepassing art. 6:74 lid 2 jo. 6:265 lid 2 BW. Ellen kan de overeenkomst ontbinden art. 6:265 jo. 6:271 BW. Daarnaast kan Ellen op grond van art. 6:74 jo. 6:277 BW schadevergoeding vorderen.

                Vraag 6

                In casu gaat het om zaakwaarneming art. 6:198 BW. Zaakwaarneming is zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang. Buurman Bakker handelt spontaan en op eigen initiatief. Op familie de Vries, de belanghebbenden, rust de verplichting om de schade die de zaakwaarnemer als gevolg van de waarneming heeft geleden, te vergoeden art. 6:200 lid 1 BW. Buurman Bakker's schade bestaat uit de kosten van de planken en de spijkers. Deze schade kan hij vergoed krijgen van familie de Vries.

                NB: art. 6:201 BW is hier niet van toepassing. Buurman Bakker heeft namelijk geen rechtshandeling verricht.

                Vraag 7

                Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding (wilsovereenstemming), artikel 6:217 lid 1 BW. Aanbod en aanvaarding zijn beide rechtshandelingen. Voor een geldige aanbod en aanvaarding moet er sprake zijn van een wil en een daarop gerichte verklaring, art. 3:33 BW. De wil en verklaring van De Lange Veter lopen uiteen. Zijn wil is om van de koop af te zien, maar hij verklaart dat hij met het aanbod akkoord gaat. Doordat er sprake is van wilsontbreken, komt er in beginsel geen overeenkomst tot stand.

                Spare Parts BV wordt echter beschermd door artikel 3:35 BW. Hij mocht erop vertrouwen dat de verklaring van De Lange Veter (met aanbod akkoord) ook zijn wil was. Artikel 3:35 BW herstelt het gebrek in de aanvaarding van De Lange Veter, waardoor er toch een geldige overeenkomst is ontstaan tussen De Lange Veter en Spare Parts BV. De eigenaar van De Lange Veter is dan ook verplicht om de naaimachine in ontvangst te nemen en de bijbehorende factuur te betalen.

                Vraag 8

                Nee. Er is sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenis, ofwel wanprestatie (art. 6:74 lid 1 BW). Jason kan op dit moment slechts nakoming vorderen van Leslie, geen schadevergoeding. Leslie is (nog) niet in verzuim. Er is geen sprake van een fatale termijn (art. 6:83 BW) en er is ook geen sprake van een IGS (art. 6:82 BW).

                Vraag 9

                Onjuist. Zowel de koper als de verkoper heeft een onjuiste voorstelling van zaken. Voor bedrog moet de bedrieger willens en wetens een onjuiste voorstelling van zaken bij de wederpartij doen ontstaan, dus van bedrog is geen sprake art. 3:44 lid 3 BW. Beide partijen hebben gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst, dus is er sprake van wederzijdse dwaling art. 6:228 lid 1 sub c BW.

                Vraag 10

                Juist. Tussen Roodwijn en Babette komt geen overeenkomst tot stand, want een overeenkomst komt tot stand door aanbod en de aanvaarding daarvan (art. 6:217 lid 1 BW). Er is een aanbod gedaan door Roodwijn in de advertentie, maar dat is niet aanvaard door Babbette. / Babette heeft een aanbod aan Stijn gedaan via de telefoon. Dat is echter niet door Roodwijn, maar door Stijn aanvaard.

                Vraag 11

                Onjuist. Om tot ontbinding van een overeenkomst over te kunnen gaan, is tekortkoming in de nakoming van de verbintenis vereist art. 6:265 lid 1 BW Hiervan is geen sprake. Het telefoontje van de fotograaf is geen mededeling van de schuldenaar ex art. 6:83 aanhef en onder c BW waaruit Aurelia moet afleiden dat de fotograaf in de nakoming van de verbintenis tekort zal schieten.

                Vraag 12

                Onjuist. Tussen Hans en Thijs is er geen overeenkomt, want er is geen aanbod en aanvaarding art. 6:217 lid 1 BW. Wie zonder rechtsgrond een zaak heeft geleverd, is gerechtigd die van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen art. 6:203 lid 1 BW. Je kan ook betogen dat er de mogelijkheid is om de eigendom te revindiceren op grond van art. 5:2 BW.

                 

                Open vragen

                 

                Vraag 1

                Nikki droomt al een paar maanden van een paar hippe Common Projects sneakers (model: 2206). De sneakers zijn zeer gewild en als echte fashion freak kan Nikki niet achterblijven. Een paar keer heeft ze op het punt gestaan de sneakers aan te schaffen, maar de koopprijs van € 456,- weerhield haar er telkens van de sneakers te kopen. Als Nikki op een dag voor de zoveelste keer naar de Bijenkorf gaat om de schoenen te passen is ze aangenaam verrast als ze ziet dat de sneakers voor € 40,- zijn geprijsd. Ze haast zich naar de kassa om de schoenen te betalen. Eenmaal aangekomen bij de kassa is de verkoopmedewerker net zo verrast als Nikki. De net aangenomen stagiair heeft per ongeluk de Common Projects sneakers verward met een soortgelijk, maar veel goedkoper model van Reebok. De verkoopmedewerker merkt op dat de prijs € 456,- moet zijn en het aanbod niet geldig is. Nikki meent dat de overeenkomst ondanks de fout van de stagiair toch tot stand is gekomen.

                Komt er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand tussen Amber en de verkoopmedewerker?

                Antwoordindicatie Open vragen

                Vraag 1

                Nee, er is geen overeenkomst tot stand gekomen. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding, artikel 6:217 lid 1 BW. Voor een geldige koopovereenkomst is wilsovereenstemming over object en prijs vereist, artikel 3:33 BW. De wil en verklaring van de verkoopmedewerker lopen uiteen. Zijn wil is om de schoenen te verkopen voor €456,- maar hij verklaart dat de schoenen te koop staan voor €40,-. Hierdoor is sprake van wilsontbreken waardoor er in beginsel geen overeenkomst tot stand komt. Nikki wordt niet beschermd door artikel 3:35 BW. Zij mocht er niet van uitgaan dat de prijs juist was en had onderzoek moeten verrichten naar de veel te lage prijs voor dit paar exclusieve schoenen.

                 

                Wat zijn verbintenissen uit de wet? - TentamenTests 9

                 

                 

                MC-vragen

                Vraag 1

                Artikel 6:175 lid 1, eerste zin, BW bevat een:

                1. Schuldaansprakelijkheid.

                2. Risicoaansprakelijkheid.

                3. Aansprakelijkheid wegens onrechtmatig handelen.

                4. Afgeleide aansprakelijkheid.

                Vraag 2

                In de aansprakelijkheidsrechtspraak spelen de zogenaamde Kelderluikfactoren een belangrijke rol. Deze Kelderluikfactoren hebben betrekking op de vraag of er sprake is van:

                1. Onrechtmatige gevaarzetting.

                2. Onrechtmatig handelen in een sport- en spelsituatie.

                3. Causaal verband tussen daad en schade.

                4. Toerekenbaarheid.

                Vraag 3

                Strafbare feiten kunnen aanleiding geven tot een verplichting tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Is dit ook het geval na een ontslag van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld.

                1. Nee, dat het de onrechtmatigheid op.

                2. Nee, er is dan niet voldaan aan het relativiteitsvereiste.

                3. Mogelijk, dat hangt bijvoorbeeld af van de in het verkeer geldende opvattingen.

                4. Ja, een bewezenverklaring is voldoende voor aansprakelijkheid.

                Vraag 4

                Welke van de onderstaande stellingen is of zijn juist?

                I: de aansprakelijkheid van artikel 6:170 BW is een risicoaansprakelijkheid.

                II: de aansprakelijkheid van artikel 6:169 lid 2 BW is een risicoaansprakelijkheid.

                1. Alleen stelling I is juist.

                2. Alleen stelling II is juist.

                3. Beide stellingen zijn juist.

                4. Beide stellingen zijn onjuist.

                Vraag 5

                Jan van 14 heeft na een verschrikkelijke ruzie met zijn vader een baksteen door de voorruit van de auto van zijn moeder (een splinternieuwe Renault Clio) gegooid. Beide ouders hebben het ouderlijk gezag en zijn buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd. Niemand kan worden verweten de gedraging van Jan niet te hebben belet. Wie is aansprakelijk voor de schade.

                1. Jan.

                2. Jan en zijn vader.

                3. Jan en zijn moeder.

                4. Jan, zijn vader en zijn moeder.

                Open vragen

                Vraag 1a

                Sjaak werkt als ramenlapper in dienst bij het bedrijfje Spik&Span. Dit bedrijfje heeft de opdracht gekregen om de ramen van een school in de buurt te lappen. Op het moment dat Sjaak bijna klaar is met deze klus en zijn ladder verplaatst voor het reinigen van de laatste ramen, gaat er iets mis. Met de ladder onder zijn arm zwiept hij per ongeluk de op het schoolplein aankomende moeder Sandra van de fiets. Zij valt op de grond, waardoor een gat ontstaat in haar nieuwe jurk en panty. Ook raakt haar bril beschadigd.

                Wie kan zij aansprakelijk stellen voor de door haar geleden schade?

                Vraag 1b

                Wie is uiteindelijk verplicht de schadevergoeding aan Sandra te betalen?

                Vraag 2a

                Vragen bij Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:147, NJ 2016, 167 (Art. 6:165 BW arrest). Motiveer steeds in eigen woorden het antwoord en verwijs naar de juiste regelnummers en/of wetsartikelen.

                Hoe dient ‘een als een doen te beschouwen gedraging’ in de zin van artikel 6:165 lid 1 BW volgens de A-G te worden uitgelegd, beperkt of ruim? En waarom?

                Vraag 2b

                Formuleer de rechtsvraag in abstracto die de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.3.2 bevestigend beantwoordt.

                Vraag 2c

                Om welke reden zou artikel 6:165 lid 1 BW vanwege zijn strekking ruim moeten worden uitgelegd volgens annotator Lindenbergh?

                Vraag 2d

                Waarom zou die reden volgens annotator Lindenbergh in casu mogelijk niet opgaan?

                Vraag 3a

                Wat heeft de Hoge Raad in het arrest Lindenbaum-Cohen bepaald?

                Vraag 3b

                Is deze rechtsregel opgenomen in een wetsartikel, en zo ja, welke?

                Vraag 4a

                Keith is in dienst van Raamlap B.V. en lapt op een zonnige werkdag de ramen van de rijke dame Caitlyn. Hij zwaait per ongeluk iets te hard met de stok van de zeem, waardoor het dure beeld dat naast het raam in de tuin staat, omvalt. Caitlyn is woest en wil de schade vergoed zien.

                Wie kan Caitlyn aanspreken voor de geleden schade?

                Vraag 4b

                Wie is uiteindelijk verplicht de door Caitlyn geleden schade te dragen?

                Vraag 5a

                Lees: Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:757, JA 2017, 99, m.nt. L. Boersma.

                Volgens het Hof Arnhem-Leeuwarden hebben eisers tot cassatie onvoldoende materieel belang bij hun hoger beroep. Waarom?

                Vraag 5b

                In onderdeel 2 van het cassatiemiddel wordt een rechtsvraag aan de Hoge Raad voorgelegd. Formuleer deze rechtsvraag in abstracto.

                Vraag 5c

                Hoe beantwoordt de Hoge Raad deze rechtsvraag?

                Vraag 6a

                Lees: Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:757, JA 2017, 99, m.nt. L. Boersma.

                Wat is de mogelijk achterliggende reden volgens de annotator dat het hof Arnhem-Leeuwarden van oordeel is dat eisers tot cassatie onvoldoende belang hebben in de zin van art. 3:303 BW?

                Vraag 6b

                Kan de annotator zich wel of niet vinden in de bovenbedoelde achterliggende reden? Waarom?

                Vraag 7

                Lees: Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:757, JA 2017, 99, m.nt. L. Boersma.

                Welke rol speelt het hof Den Bosch in deze zaak en op grond van welke wetsbepalingen (opzoekvraag)?

                Vraag 7b

                Wat moet het hof Den Bosch nog beoordelen volgens de annotator?

                Vraag 8a

                Sjors is een ongeloofelijke kwajongen van 12 jaar die tijdens het steppen opzettelijk de zijspiegel van de motor van de buurman vernielt.

                Is Sjors aansprakelijk voor de schade?

                Vraag 8b

                Zijn de ouders van Sjors aansprakelijk voor de schade?

                Vraag 9a

                Wat is de rechtsregel uit het arrest Verhuizende zusjes (HR 12 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5784)?

                Vraag 9b

                In welk arrest werd bepaald dat het plaatsen van een waarschuwingsbord niet onder alle omstandigheden kan worden beschouwd als een afdoende veiligheidsmaatregel tegen een gevaar?

                Vraag 10a

                Marcus en Rodney zijn een weddenschap aangegaan voor het niet geringe bedrag van € 600,- met als inzet de duur van het presidentschap van Donald Trump. Rodney verliest die weddenschap en betaalt de € 600,-. Drie weken later bedenkt Rodney zich, die inmiddels rechten studeert, dat hij wellicht niet had hoeven te betalen. Rodney krijgt spijt van de betaling aan Marcus en wil zijn geld terug.

                Was Rodney verplicht om de € 600,- aan Marcus te betalen?

                Vraag 10b

                Kan Rodney de € 600,- als onverschuldigd betaald terugvorderen?

                Vraag 11a

                Lees: Hoge Raad 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1353 (Keukenbrand arrest).

                Welke wettelijke definitie hanteert de rechtbank in haar vaststelling dat verweerster in cassatie onrechtmatig heeft gehandeld?

                Vraag 11b

                Uit welke wetsbepaling is de hierboven bedoelde definitie afkomstig?

                Vraag 12a

                Lees: Hoge Raad 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1353 (Keukenbrand arrest).

                De A-G stelt dat het hof ’s-Hertogenbosch van oordeel is dat er geen sprake is van een onrechtmatige daad, vanwege het ontbreken van één van de onrechtmatige-daadcriteria.

                Welk onrechtmatige-daadcriterium zou ontbreken?

                Vraag 12b

                Wat is volgens de A-G de oorzaak dat het hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat dit criterium ontbreekt?

                Vraag 12c

                Legt het hof ’s-Hertogenbosch dit criterium volgens de A-G restrictief, grammaticaal neutraal of extensief uit? Licht toe.

                Vraag 13

                Lees: Hoge Raad 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1353 (Keukenbrand arrest).

                Eisers tot cassatie stellen dat in geval van gevaarzetting per definitie sprake is van onrechtmatig handelen en het causaal verband dan niet meer hoeft te worden bewezen. Om welke twee redenen is deze stelling volgens de A-G niet juist?

                Vraag 14a

                Lees: Hoge Raad 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1353 (Keukenbrand arrest).

                Welke rechtsvraag in concreto zal het hof Arnhem-Leeuwarden nog moeten beantwoorden gelet op het oordeel van de Hoge Raad?

                Vraag 14b

                Wat is de letterlijke vertaling van ‘conditio sine qua non’?

                Vraag 14c

                Leg in eigen woorden uit wat de zinsnede van de annotator dat ‘op de schadelijdende partij de bewijslast rust van het causaal verband (in de zin van: conditio-sine-qua-nonverband)’ concreet betekent voor de schadelijdende procespartij in casu.

                Vraag 15a

                Jan, woonachtig te Groningen, is in dienst van het bedrijf Snel Schoon B.V., statutair gevestigd te Amsterdam. Hij krijgt van zijn werkgever de opdracht om de ramen te wassen van het huis van Kees, die in Haren woont. Omdat Jan ruzie heeft met Kees laat hij tijdens zijn werkzaamheden expres de ladder tegen de splinternieuwe Lamborghini van Kees vallen. De schade is enorm (ca. € 26.000).

                Wie is/zijn aansprakelijk jegens Kees om de schade te vergoeden?

                Vraag 15b

                Wie is uiteindelijk draagplichtig ten aanzien van de schade?

                Vraag 16

                Tory is tennisleraar. Op een dag slaat hij tijdens de les de bal tegen het hoofd van een leerling aan. Met de leerling is alles goed, maar haar net nieuwe dure bril van 350,- euro ligt aan diggelen.

                Tory is aansprakelijk voor de door de leerling geleden schade en zal de schade zelf moeten vergoeden.

                Vraag 17a

                Pieter, woonachtig te Groningen, is in dienst van het bedrijf De Grote Schoonmaak B.V., statutair gevestigd te Amsterdam. Hij krijgt van zijn werkgever de opdracht om de ramen te wassen van het huist van Kees, die in Haren woont. Omdat Pieter ruzie heeft met Kees laat hij tijdens zijn werkzaamheden expres de ladder tegen de splinternieuwe Maserati van Kees vallen. De schade is enorm (ca. €26.000,-).

                Wie is/zijn aansprakelijk jegens Kees om de schade te vergoeden?

                Vraag 17b

                Wie is uiteindelijk draagplichtig ten aanzien van de schade?

                        Antwoordindicatie MC-vragen

                        Vraag 1

                        B: Risicoaansprakelijkheid

                        Vraag 2

                        A: Onrechtmatige gevaarzetting.

                        Vraag 3

                        C: Mogelijk, dat hangt bijvoorbeeld af van de in het verkeer geldende opvattingen.

                        Vraag 4

                        A: Alleen stelling I is juist.

                        Vraag 5

                        A: Jan.

                        Antwoordindicatie Open vragen

                        Vraag 1a

                        Sandra kan op grond van een onrechtmatige daad zowel Sjaak (artikel 6:162 BW) als het ramenlapbedrijf Spik&Span (artikel 6:170 lid 1 BW) aansprakelijk stellen voor de schade. Beide personen zijn dus aansprakelijk. Voor deze ‘fout’ van de ondergeschikte Sjaak is het ramenlapbedrijf risico-aansprakelijk, nu deze in dienst en onder werktijd is gepleegd. Sjaak en het ramenlapbedrijf zijn hoofdelijk aansprakelijk (artikel 6:7 juncto 6:102 BW), dus Sandra kan kiezen tegen wie zij een vordering instelt.

                        Vraag 1b

                        Gelet op artikel 6:170 lid 3 BW is het ramenlapbedrijf Spik&Span draagplichtig, oftewel verplicht de schadevergoeding te betalen. Sjaak handelde namelijk per ongeluk. Hierdoor is van opzet of bewuste roekeloosheid geen sprake.
                        NB Aansprakelijk zijn is niet hetzelfde als draagplichtig zijn; zowel Sjaak als Spik&Span is aansprakelijk, maar alleen Spik&Span is draagplichtig.
                        NB Het gaat in deze casus om aansprakelijkheid naar aanleiding van een onrechtmatige daad, niet om wanprestatie (artikel 6:74 ev BW). Verder is Sjaak in dienst bij het bedrijf Spik&Span, waardoor de artikelen 6:171 en 6:172 BW niet van toepassing zijn.

                        Vraag 2a

                        Ruim. In de eerste plaats omdat er tussen een doen en een nalaten niet echt een verschil te maken valt voor wat betreft de invloed daarop van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, in ieder geval niet in algemene zin. In de tweede plaats omdat aanvankelijk werd beoogd dat een geestelijke of lichamelijke tekortkoming niet in de weg staat aan de toerekening. In de derde plaats omdat er heel specifieke gevallen zijn geweest die aanleiding hebben gegeven om de passage ‘als een doen te beschouwen gedraging’ in artikel 6:165 lid 1 BW op te nemen. In de vierde plaats verdient het aanbeveling om alleen die gevallen hieronder te laten vallen, omdat men anders verzeild raakt in ongerijmdheden. Regelnummers 164-184.

                        Vraag 2b

                        Is het ‘stelselmatig niet mee willen werken’ (door een persoon van veertien jaren of ouder die dit doet onder invloed van een geestelijke of lichamelijk tekortkoming) aan te merken als ‘een als een doen te beschouwen gedraging’ in de zin van artikel 6:165 lid 1 BW?

                        Vraag 2c

                        Omdat het redelijker is om schade niet voor rekening van de benadeelde te laten komen, aangezien deze er niets aan heeft kunnen doen. Regelnummers 276-279.

                        Vraag 2d

                        Omdat het erop lijkt dat de benadeelde er wel iets aan heeft kunnen doen, aangezien – althans zo stelt de vrouw – hij haar tekortkomingen heeft veroorzaakt door het tractorincident. Regelnummers 279-281.

                        Vraag 3a

                        In dit arrest is bepaald dat er drie vormen van onrechtmatigheid zijn binnen het leerstuk van de onrechtmatige daad. Allereerst is handelen in strijd met de wet onrechtmatig (inbreuk op een recht, handelen in strijd met een wettelijke plicht). Daarnaast is ook het handelen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt onrechtmatig. In dit arrest is het handelen in strijd met het ongeschreven recht/de zorgvuldigheidsnorm nieuw.

                        Vraag 3b

                        Ja. In art. 6:162 lid 2 BW staan alle drie de vormen van onrechtmatig handelen.

                        Vraag 4a

                        Ze kan op grond van onrechtmatige daad zowel Keith als Raamlap B.V. aanspreken voor de geleden schade art. 6:162 jo. 6:170 lid 1. Er moet sprake zijn van een fout van een ondergeschikte. Er is sprake van een fout als er een onrechtmatige gedraging is die toerekenbaar is en er moet schade zijn en sprake van causaliteit. Er is sprake van een onrechtmatige gedraging, namelijk inbreuk op het eigendomsrecht van Caitlyn. Het is ook toerekenbaar, want er is sprake van schuld. Er is sprake van schade nu het beeld kapot is, art. 6:95 jo. 6:96 BW. Als laatste is er sprake van causaliteit, namelijk conditio sine qua non. Voor deze fout van Keith is Raamlap B.V. risico-aansprakelijk, nu deze in dienst en onder werktijd is gepleegd. Keith en Raamlap B.V. zijn hoofdelijk aansprakelijk art. 6:7 jo. 6:102 BW, dus Caitlyn kan kiezen tegen wie zij een vordering instelt.

                        Vraag 4b

                        Raamlap B.V. is draagplichtig art. 6:170 lid 3. Keith heeft namelijk per ongeluk gehandeld. Van opzet of bewuste roekeloosheid is hierdoor geen sprake.

                        Vraag 5a

                        Eisers tot cassatie hebben onvoldoende materieel belang, omdat zij er financieel belang bij hebben dat de veroordeling in stand blijft. De veroordeling pro se, ex art. 6:169 lid 2 BW kunnen ze namelijk verhalen op hun verzekering. Regelnummers 54-62 of regelnummers 147-150.

                        Vraag 5b

                        Heeft degene die het ouderlijk gezag of de voogdij over een kind uitoefent voldoende belang in de zin van art. 3:303 BW bij de beoordeling of hij aansprakelijk is ex art. 6:169 lid 2 BW, indien hij verzekerd is voor die eventuele aansprakelijkheid?

                        Vraag 5c

                        De enkele omstandigheid dat eisers tot cassatie voor hun op art. 6:169 lid 2 BW berustende aansprakelijkheid verzekerd zijn, brengt volgens de Hoge Raad niet mee dat zij geen belang hebben bij een beoordeling van hun aansprakelijkheid pro se. Regelnummers 165-168.

                        Vraag 6a

                        Het hof heeft de schuldeisers een solvabele debiteur willen bieden die de vordering kan betalen. Regelnummers 240-246.

                        Vraag 6b

                        De annotator vindt de reden invoelbaar, maar juridisch onhoudbaar. Een aangesproken partij heeft gewoonweg belang bij de vaststelling of zij aansprakelijk is of niet. Daarbij doet het niet ter zake of zij verzekerd is tegen de gevolgen van deze aansprakelijkheid. Regelnummers 236-240.

                        Vraag 7a

                        Op grond van art. 421 Rv jo. art. 423 Rv heeft het hof de zaak verwezen gekregen. Regelnummers 180-181.

                        Vraag 7b

                        Als eerste of de ouders aansprakelijk zijn/ze zich met succes kunnen beroepen op de tenzij-clausule als is bedoeld in art. 6:169 lid 2 BW. Ten tweede voor welke schade de ouders dan aansprakelijk zijn. Regelnummers 265-266.

                        Vraag 8a

                        Nee, ook al handelt Sjors met opzet, zijn gedraging kan hem niet als onrechtmatige daad worden toegerekend nu hij nog maar 12 jaar oud is (< 14 jaar); art. 6:162 jo. art. 6:164 BW. NB art. 6:169 lid 1 BW bepaalt niets over de (uitsluiting van) aansprakelijkheid van Joris.

                        Vraag 8b

                        Ja, Sjors is onder de 14 jaar en dan zijn de ouders risico-aansprakelijk. Voorwaarde is wel dat de gedraging als een onrechtmatige daad aan Sjors zou kunnen worden toegekend als zijn leeftijd er niet aan in de weg zou hebben gestaan: inbreuk recht / schuld (opzet) / schade / causaliteit. Zie art. 6:162 BW jo. art. 6:169 lid 1 BW. NB Overigens dient het om een als een doen te beschouwen gedraging te gaan, in casu: vernieling.

                        Vraag 9a

                        In het arrest Verhuizende zusjes bepaalde de Hoge Raad: ‘Gevaarscheppend gedrag is alleen dan onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Dit resulteert in de hoofdregel dat het veroorzaken van een ongeval in beginsel niet onrechtmatig is. Een ongeval kan ontstaan door een ongelukkige samenloop van omstandigheden (OSVO). Aansprakelijkheid ontstaat pas als de dader zich van het gevaarzettende gedrag had moeten onthouden.

                        Vraag 9b

                        Jetblast, Verheugt.

                        Vraag 10a

                        Ja, er is sprake van een natuurlijke verbintenis, en dat is een vorderingsrecht zonder rechtsvordering, d.w.z.: er is wel een verbintenis, alleen kan die niet in rechte worden afgedwongen, artikel 7A:1825 BW jo. artikel 6:3 lid 1 en lid 2 sub a BW.

                        Vraag 10b

                        Nee, bij het voldoen van een natuurlijke verbintenis is er sprake van een verschuldigde betaling, nu er sprake was van een rechtsgrond voor de betaling. De betaling kan dan ook niet als onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 BW worden teruggevorderd. Ook goed: toepassing van art. 7A:1828 BW op de casus met uitleg.

                        Vraag 11a

                        De wettelijke definitie die de rechtbank hanteert in haar vaststelling dat verweerster in cassatie onrechtmatig heeft gehandeld is: ‘een nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt’. Regelnummers 24-26.

                        Vraag 11b

                        Deze definitie is afkomstig uit artikel 6:162 lid 2 BW.

                        Vraag 12a

                        Het onrechtmatige-daadcriterium causaal verband.

                        Vraag 12b

                        Het hof heeft het feit dat er drie van de vier gaspitten openstonden niet (meer) meegenomen bij zijn beoordeling van het causaal verband. (Het heeft enkel gekeken of met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het droogkoken van de pan met aardappelen de oorzaak was van de brand in de keuken.). Regelnummers 89-95.

                        Vraag 12c

                        Restrictief. De A-G stelt dat de causaliteitsvraag door het hof kennelijk is versmald tot de vraag of het droogkoken van de aardappelen de oorzaak was van de keukenbrand.

                        Vraag 13a

                        Gevaarzettend gedrag hoeft niet per definitie te leiden tot onrechtmatig handelen. Bij de beoordeling of hiervan sprake is moeten meer zaken worden meegewogen (moet niet alleen worden gelet op de kans op schade, maar ook op de aard van de gedraging, de aard en de ernst van de eventuele schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen. Gevaarzettend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden).

                        Vraag 13b

                        Op grond van artikel 150 Rv moet het causaal verband wel degelijk door de benadeelde (eisers tot cassatie) worden bewezen. Regelnummers 103-115.

                        Vraag 14a

                        Is de mate van waarschijnlijkheid dat de brand door een andere oorzaak is ontstaan in casu zodanig klein, dat niet kan worden geconcludeerd dat er causaal verband bestaat in de zin van artikel 6:162 lid 1 BW. Regelnummers 218-224.

                        Vraag 14b

                        Voorwaarde zonder welke niet.

                        Vraag 14c

                        Dat eisers tot cassatie (de schadelijdende partij / de verhuurder)) zal moeten bewijzen dat zonder de onrechtmatige gedraging van verweerster in cassatie (dat wil zeggen het aan laten staan van het vuur terwijl ze van huis ging) de schade (het in de brand vliegen van het complex) niet was ontstaan (noodzakelijke/minimum voorwaarde).

                        Vraag 15a

                        Zowel Pieter als De Grote Schoonmaak b.v. zijn beide aansprakelijk, want: Pieter is aansprakelijk op grond van art. 6:162 BW en op grond van die onrechtmatige daad van Pieter is óók De Grote Schoonmaak aansprakelijk: de wetgever heeft namelijk deze aansprakelijkheid uitgebreid naar de werkgever in art. 6:170 lid 1 BW.

                        Vraag 15b

                        Omdat Pieter met opzet handelde, is hij draagplichtig, op grond van art. 6:170 lid 3 BW.

                        N.B. Een aantal studenten maakte geen onderscheid tussen aansprakelijkheid en draagplicht.

                        Vraag 16

                        Onjuist.

                        1. Tory is op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk art. 6:162 BW. Er is namelijk sprake van een onrechtmatige gedraging (inbreuk op een recht), die Tory kan worden toegerekend (schuld) en schade die het gevolg is van de gedraging.
                        2. De tennisschool is daarnaast aansprakelijk op grond van art. 6:170 BW, want de onrechtmatige gedraging gebeurde in dienst.
                        3. Er is geen sprake van opzet/grove roekeloosheid, dus zal de draagplicht voor de schade bij de tennisschool liggen en niet bij Tory. Art. 6:170 lid 3 BW.

                        Vraag 17a

                        Zowel Pieter als De Groot Schoonmaak B.V. zij beide aansprakelijk, want: Pieter is aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW en op grond van die onrechtmatige daad van Pieter is óók De Groot Schoonmaak B.V. aansprakelijk: de wetgever heeft namelijk deze aansprakelijkheid uitgebreid naar de werkgever in artikel 6:170 lid 1 BW.

                        Vraag 17b

                        Omdat Pieter met opzet handelde, is hij draagplichtig, op grond van artikel 6:170 lid 3 BW.

                        Het aantal studenten maakte geen onderscheid tussen aansprakelijkheid en draagplicht.

                         

                        Open vragen

                         

                        Vraag 1a

                        Sjaak werkt als ramenlapper in dienst bij het bedrijfje Spik&Span. Dit bedrijfje heeft de opdracht gekregen om de ramen van een school in de buurt te lappen. Op het moment dat Sjaak bijna klaar is met deze klus en zijn ladder verplaatst voor het reinigen van de laatste ramen, gaat er iets mis. Met de ladder onder zijn arm zwiept hij per ongeluk de op het schoolplein aankomende moeder Sandra van de fiets. Zij valt op de grond, waardoor een gat ontstaat in haar nieuwe jurk en panty. Ook raakt haar bril beschadigd.

                        Wie kan zij aansprakelijk stellen voor de door haar geleden schade?

                        Antwoordindicatie Open vragen

                        Vraag 1a

                        Sandra kan op grond van een onrechtmatige daad zowel Sjaak (artikel 6:162 BW) als het ramenlapbedrijf Spik&Span (artikel 6:170 lid 1 BW) aansprakelijk stellen voor de schade. Beide personen zijn dus aansprakelijk. Voor deze ‘fout’ van de ondergeschikte Sjaak is het ramenlapbedrijf risico-aansprakelijk, nu deze in dienst en onder werktijd is gepleegd. Sjaak en het ramenlapbedrijf zijn hoofdelijk aansprakelijk (artikel 6:7 juncto 6:102 BW), dus Sandra kan kiezen tegen wie zij een vordering instelt.

                         

                        Hoe werkt het burgerlijk procesrecht? - TentamenTests 10

                         

                         

                        MC-vragen

                        Vraag 1

                        Het processtuk waarmee de verwerende partij in een civiele verzoekschriftprocedure kan reageren op het verzoek heet:

                        1. Een verweerschrift.

                        2. Een conclusie van antwoord.

                        3. Een conclusie van repliek.

                        4. Een bezwaarschrift.

                        Vraag 2

                        In een civiele zaak bij de rechtbank voert gedaagde aan dat de proceskostenveroordeling van artikel 237 Rv een inbreuk is op het recht op acces tot justice van artikel 6 EVRM en daarom achterwege gelaten moet worden. Wat is juist in dit verband?

                        1. Het recht op toegang tot de rechter is ook geregeld in artikel 18 GW, de wet in formele zin mag niet worden getoetst aan de Grondwet en dus kan bovenstaand verweer nooit slagen.

                        2. Dit zou neerkomen op toetsing van een verdragsbepaling aan de wet in formele zin en dat is niet mogelijk.

                        3. Toetsing kan, maar is voorbehouden aan de Hoge Raad. De rechtbank mag hierover dus geen oordeel geven.

                        4. De rechter moet het verweer inhoudelijk beoordelen.

                        Vraag 3

                        Artikel 28 lid 1 Rv schrijft voor dat vonnissen en beschikkingen in het openbaar moeten worden uitgesproken. Wat is in dit verband juist?

                        1. Hieraan wordt strikt de hand gehouden. Logisch, want het staat ook in artikel 6 EVRM.

                        2. Het gaat om een loos voorschrift. Er is geen tijd om alle vonnissen uit te spreken. Partijen krijgen de uitspraak toegestuurd.

                        3. De strekking van het voorschrift wordt gerespecteerd, want iedereen heeft het recht een kopie van een rechterlijke uitspraak op te vragen.

                        4. Het is min of meer een kwestie van geluk hebben. Sommige uitspraken worden gepubliceerd op www.rechtspraak.nl en die zijn dan openbaar, de rest niet.

                        Vraag 4

                        Al surfend door www.rechtspraak.nl constateert de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden (P-G) dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland een belangrijke beslissing heeft genomen over de hoogte van het vakantiegeld. Dat is volgens hem eigenlijk een kwestie die aan de Hoge Raad moet worden voorgelegd, maar een telefoontje met de advocaten leert hem dat de rechtsmiddelentermijn ongebruikt is verstreken. Kan de P-G nu toch bereiken dat de Hoge Raad uitspraak doet?

                        1. Nee dat kan niet.

                        2. Ja dat kan. Beroepstermijnen gelden niet voor de P-G. Hij kan zelfstandig appelleren en daarna beroep in cassatie instellen.

                        3. Ja dat kan. De P-G kan aan de HR een prejudiciële beslissing vragen.

                        4. Ja dat kan. De P-G kan cassatie in het belang der wet instellen.

                        Vraag 5

                        Jan van 14 heeft na een verschrikkelijke ruzie met zijn vader een baksteen door de voorruit van de auto van zijn moeder (een splinternieuwe Renault Clio) gegooid. Beide ouders hebben het ouderlijk gezag en zijn buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd. Niemand kan worden verweten de gedraging van Jan niet te hebben belet. Wie is aansprakelijk voor de schade.

                        1. Jan.

                        2. Jan en zijn vader.

                        3. Jan en zijn moeder.

                        4. Jan, zijn vader en zijn moeder.

                        Open vragen

                        Vraag 1a

                        Sinds enkele jaren huurt Koos een riante woning in het centrum van Purmerend. Aanvankelijk woont hij er met veel plezier. Inmiddels heeft het pand te kampen met ernstig achterstallig onderhoud: er is is overal houtrot, de ketel lekt en er staat schimmel in het behang door de vochtigheid. Meerdere malen verzoekt Koos de verhuurder om hier iets aan te doen voordat het winter wordt. Henk, de verhuurder, reageert afwijzend en zegt dat hij wel belangrijkere zaken heeft om af te handelen. Koos besluit daarom geen huur meer te betalen. Pas in mei komt Henk in actie. Hij doet de nodige klussen aan het huis en stelt tegen Koos een vordering in tot betaling van de huursom over de afgelopen 7 maanden (7 x € 1.050,-).

                        Welke rechter is of welke rechters zijn absoluut en relatief bevoegd?

                        Vraag 1b

                        Staat er hoger beroep open voor de in het ongelijk gestelde partij?

                        Vraag 2a

                        Vragen bij Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:147, NJ 2016, 167 (Art. 6:165 BW arrest). Motiveer steeds in eigen woorden het antwoord en verwijs naar de juiste regelnummers en/of wetsartikelen.

                        Welke partij(en) heeft/hebben in casu hoger beroep aangetekend?

                        Vraag 2b

                        Op welke cassatiegrond(en) wordt in cassatiemiddel 1 een beroep gedaan?

                        Vraag 2c

                        De Hoge Raad doet in casu ten principale recht.

                        Wat houdt ‘ten principale recht doen’ in?

                        Vraag 2d

                        (Opzoekvraag) In welk wetsartikel is neergelegd dat de Hoge Raad hiertoe bevoegd is?

                        Vraag 3

                        KEI (Kwaliteit en Innovatie rechtspraak) wijzigt belangrijke dingen op het gebied van digitalisering en vereenvoudiging van het procesrecht. Daarnaast is het opvallend dat KEI de regisserende rol van de rechter wijzigt. Leg kort uit waaruit deze wijziging bestaat en waarom deze wijziging opvallend is.

                        Vraag 4a

                        Louis woont in Groningen en werkt op basis van een arbeidsovereenkomst als manager bij de Pastafabriek (ook in Groningen). De Pastafabriek is statutair gevestigd in Amsterdam. In Groningen gaan veel studenten vaak culinair uiteten bij het filiaal, maar in Amsterdam bij het moederbedrijf loopt het minder goed. Het salaris van Louis is dan ook al een aantal maanden niet uitbetaald. Op 1 oktober 2017 is Louis het zat, hij heeft al 6 maanden geen loon gehad. Henk stelt tegen het moederbedrijf een vordering in tot uitbetaling over de periode van april tot en met september 2017, voor een totaal bedrag van 25.200 (6 * 4200).

                        Welke rechter is absoluut bevoegd?

                        Vraag 4b

                        Welke rechter(s) is/zijn relatief bevoegd?

                        Vraag 5

                        Lees: Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:757, JA 2017, 99, m.nt. L. Boersma. De Hoge Raad casseert het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden. Op welke wettelijke grondslag(en)?

                        Vraag 6a

                        Linus is een zwerver zonder woonplaats. Hij steelt bij de Cool Blue te Nijmegen een dure Samsung, die hij vervolgens op straat verkoopt. De Cool Blue stelt tegen Linus een vordering in ter hoogte van € 750,- zijnde de waarde van de Samsung. Johannes bevindt zich ondertussen in Enschede, alwaar hij in hechtenis zit wegens een ander (in Enschede) gepleegd delict.

                        Welke rechter is of rechters zijn absoluut en relatief bevoegd?

                        Vraag 6b

                        Staat er hoger beroep open voor de partij die in het ongelijk wordt gesteld?

                        Vraag 7a

                        Lees: Hoge Raad 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1353 (Keukenbrand arrest)

                        De annotator stelt dat de huurder in casu in hoger beroep is gegaan (r. 257). Is het juist wat hij zegt?

                        Vraag 7b

                        Welke partij(en) is/zijn in cassatieberoep gegaan?

                        Vraag 8a

                        Lees: Hoge Raad 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1353 (Keukenbrand arrest)

                        Op welke wettelijke grondslag(en) zou de Hoge Raad het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch moeten vernietigen volgens de A-G?

                        Vraag 8b

                        Volgt de Hoge Raad het advies van de A-G?

                              Antwoordindicatie MC-vragen

                              Vraag 1

                              A: Een verweerschrift.

                              Vraag 2

                              D: De rechter moet het verweer inhoudelijk beoordelen.

                              Vraag 3

                              C: De strekking van het voorschrift wordt gerespecteerd, want iedereen heeft het recht een kopie van een rechterlijke uitspraak op te vragen.

                              Vraag 4

                              D: Ja dat kan. De P-G kan cassatie in het belang der wet instellen.

                              Antwoordindicatie Open vragen

                              Vraag 1a

                              Absolute competentie: de rechtbank is in eerste aanleg bevoegd op grond van artikel 42 RO, sector kanton op grond van artikel 93 sub c Rv vanwege de huurovereenkomst. Relatieve competentie: de Rechtbank Zuid-Holland is uitsluitend bevoegd op grond van artikel 103 Rv (tweede zin), omdat de huurwoning daar gelegen is. NB De hoofdregel in artikel 99 lid 1 Rv met betrekking tot woonplaats gedaagde (eveneens Rechtbank Zuid-Holland) is dus niet van toepassing.

                              Vraag 1b

                              In artikel 332 lid 1 Rv staat een appelverbod opgenomen voor vorderingen die lager zijn dan € 1.750,-. In casu bedraagt het totaalbedrag van de vordering € 7.350,- (artikel 332 lid 2 Rv). Er staat dus hoger beroep open.

                              Vraag 2a

                                Verweerder in cassatie (de man) heeft principaal hoger beroep ingesteld. Eiseres tot cassatie (de vrouw) heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Regelnummer 131-146 (131-132 + 136-137 + 145-146).

                                Vraag 2b

                                Schending van het recht en verzuim van vormen ex artikel 79 lid 1 Wet RO. Regelnummer 64-66.

                                Vraag 2c

                                'Ten principale recht doen’ houdt in dat de Hoge Raad de zaak zelf afdoet.

                                Vraag 2d

                                Artikel 420 Rv.

                                Vraag 3

                                Het is opvallend van KEI dat de rechter de mogelijkheid krijgt om meer regie te voeren in de procedure. De rechter kan op verzoek van een partij, of ambtshalve, van de basisprocedure afwijken. Voorbeelden hiervan zijn termijnen verlengen of verkorten, partijen schriftelijk laten reageren op elkaars standpunten, en verlangen dat stukken worden ingediend. Deze verandering is opvallend vanwege "de lijdelijkheid van de rechter". Onder het oude recht zijn het de partijen die het proces voeren, de rechter blijft buiten de rechtsstrijd.

                                Vraag 4a

                                Op grond van art. 42 RO is de rechter in eerste aanleg bevoegd, en op grond van art. 93 sub c Rv de sector kanton. Het gaat om een vordering betreffende een individuele arbeidsovereenkomst, de hoogte van de vordering doet niet ter zake.

                                Vraag 4b

                                Op grond van art. 99 lid 1 Rv (jo. 1:10 lid 2 BW) is de rechtbank Amsterdam bevoegd, dat is namelijk de woonplaats van gedaagde. Op grond van art. 100 Rv is medebevoegd de rechtbank Noord-Nederland, dat is namelijk de plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht.

                                Vraag 5

                                Ten eerste op grond van verzuim van vormen. Ten tweede op grond van schending van het recht. Deze vormen staan in art. 79 lid 1 RO. Regelnummers 170-173.

                                Vraag 6a

                                AC: de rechtbank is in eerste aanleg bevoegd op grond van artikel 42 RO, sector kanton op grond van artikel 93 sub a Rv. Het gaat in deze zaak om een vordering onder de € 25.000,-.
                                RC: De rechtbank Enschede (Overijssel) is bevoegd op grond van artikel 99 lid 2 Rv als werkelijke verblijfplaats van gedaagde; de rechtbank Nijmegen (Brabant) is mede bevoegd op grond van art. 102 Rv als plaats waar het schadebrengende feit/OD zich heeft voorgedaan. Het betreft aldus een civielrechtelijke vordering. Indien wordt ingegaan op de absolute en relatieve bevoegdheid van de strafrechter levert dit in beginsel geen punten op.

                                Vraag 6b

                                Nee. In artikel 332 lid 1 Rv staat een appelverbod, inhoudende dat er geen hoger beroep mogelijk is bij een vordering die niet meer beloopt / lager is dan € 1.750,-.

                                Vraag 7a

                                Dat is juist. Verweerster in cassatie (0,5 pnt) (de huurder) is in hoger beroep gegaan. Zij heeft namelijk incidenteel (0,5 pnt) hoger beroep (0,5 pnt) ingesteld. Regelnummers 32-33.

                                Vraag 7b

                                Eisers tot cassatie hebben principaal cassatieberoep ingesteld. Verweerster in cassatie heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Regelnummers 51-54.

                                Vraag 8a

                                De A-G adviseert de Hoge Raad het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch te vernietigen vanwege verzuim van vormen en schending van het recht ex art. 79 lid 1 RO. Regelnummers 117-123.

                                Vraag 8b

                                De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch vanwege verzuim van vormen ex art. 79 lid 1 (aanhef en) sub a RO. Niet vanwege schending van het recht / de Hoge Raad volgt het advies van de A-G dus ten dele. Regelnummers 218-224.

                                Wat houdt ondernemingsrecht in? - TentamenTests 11

                                 

                                Open vragen

                                Vraag 1a

                                Twintig Maastrichtse wijnboeren willen gezamenlijk een organisatie oprichten. De bedoeling is dat zij jaarlijks hun druiven aan die organisatie leveren, die daar dan superieure wijn van maakt. De organisatie zal de wijn vervolgens onder de naam Chateau Maastricht verkopen en de winst onder de leden van de organisatie verdelen.

                                Welke juridische vorm past het beste bij de door wijnboeren gewenste organisatie?

                                Vraag 1b

                                Op welk(e) vermogen(s) kunnen de crediteuren van de organisatie hun vorderingen verhalen?

                                Vraag 2a

                                Twintig Maastrichtse wijnboeren willen gezamenlijk een organisatie oprichten. De bedoeling is dat zij jaarlijks hun druiven aan die organisatie leveren, die daar dan superieure wijn van maakt. De organisatie zal de wijn vervolgens onder de naam Chateau Maastricht verkopen en de winst onder de leden van de organisatie verdelen.

                                Welke juridische vorm past het beste bij de door de wijnboeren gewenste organisatie?

                                Vraag 2b

                                Op welke vermogens kunnen de crediteuren van de organisatie hun vorderingen verhalen?

                                Vraag 3

                                Een schuldeiser van een vennootschap onder firma (VOF) kan zowel het privévermogen van de vennoten aanspreken als het afgescheiden vermogen. Is dit juist of onjuist?

                                Antwoordindicatie Open vragen

                                Vraag 1a

                                Het moest dus gaan om een ondernemingsvorm waarbij de winst onder de leden kon worden verdeeld. Dit is de coöperatie, regeling in art. 2:53 BW, omdat dit een aparte vereniging is om een bedrijf uit te oefenen/winst uit te keren. N.B. een gewone vereniging mag op grond van de wet geen winst uitkeren aan haar leden. Een aantal studenten ging ten onrechte niet in op het aspect ‘lidmaatschap’.

                                Vraag 1b

                                Crediteuren kunnen in beginsel alleen de coöperatie aanspreken, want de coöperatie is een rechtspersoon met een eigen vermogen, zie artikel 2:3 BW.

                                Vraag 2a

                                Het moet dus gaan om een ondernemingsvorm waarbij de winst onder de leden kon worden verdeeld. Dit is de coöperatie, regeling in artikel 2:53 BW, omdat dit een aparte vereniging is om een bedrijf uit te oefenen/winst uit te keren. NB: Een gewone vereniging mag op grond van de wet geen winst uitkeren aan haar leden. Een aantal studenten gingen ten onrechte niet in op het aspect ‘lidmaatschap’.

                                Vraag 2b

                                Crediteuren kunnen in beginsel alleen de coöperatie aanspreken, want de coöperatie is een rechtspersoon met een eigen vermogen, zie artikel 2:3 BW.

                                Vraag 3

                                Juist.

                                • De VOF heeft een afgescheiden vermogen waarop in eerste instantie de vorderingen op kunnen worden verhaald.
                                • Maar de VOF is geen rechtspersoon en dus zijn de vennoten ook in hun privévermogen aansprakelijk voor de schulden van de VOF, artikel 18 WvK of artikel 33 WvK.

                                Wat houdt het arbeidsrecht in? - TentamenTests 12

                                 

                                Open vragen

                                Vraag 1a

                                Wat is de rechtsregel uit het arrest ‘Ontslag op staande voet’ (HR 27 september 1996, NJ 1997, 42 ;ook wel geheten OSV Brinkman/Theelen)?

                                Vraag 1b

                                Welk rechtsmiddel staat open voor de werknemer die het niet eens is met een ‘ontslag op staande voet’?

                                Vraag 2a

                                Wat is de rechtsregel uit het arrest ‘Ontslag op staande voet’ (HR 27 september 1996, NJ 1997, 42; ook wel geheten OSV Brinkman/Theelen)?

                                Vraag 2b

                                Welk rechtsmiddel staat open voor de werknemer die het niet eens is met een ‘ontslag op staande voet’?

                                Vraag 3

                                Een arbeidsovereenkomst kan slechts op drie manieren tot een einde komen: van rechtswege, met wederzijds goedvinden en door middel van ontslag. Is dit juist of onjuist?

                                Antwoordindicatie Open vragen

                                Vraag 1a

                                Ontslag op staande voet moet onverwijld worden medegedeeld, anders is het niet geldig; De HR besliste dat ontslag na 3 weken niet langer ‘onverwijld’ is; ook besliste de HR dat het niet afgeven van het door de werknemer geïnde geld aan de werkgever een dringende reden voor ontslag op staande voet kan zijn

                                Vraag 1b

                                Hij kan vernietiging vragen bij de kantonrechter; art. 7: 681 lid 1 sub a BW, via art. 671 lid 1 sub c BW

                                Vraag 2a

                                Ontslag op staande voet moet onverwijld worden medegedeeld, anders is het niet geldig; De HR besliste dat ontslag na 3 weken niet langer ‘onverwijld’ is; ook besliste de HR dat het niet afgeven van het door de werknemer geïnde geld aan de werkgever een dringende reden voor ontslag op staande voet kan zijn.

                                Vraag 2b

                                Hij kan vernietiging vragen bij de kantonrechter; artikel 7:681 lid 1 sub a BW, via artikel 7:671 lid 1 sub c BW.

                                Vraag 3

                                Onjuist.

                                Ook via rechterlijke ontbinding kan de arbeidsovereenkomst tot een einde komen, artikel 7:685 BW. NB: artikel 7:667 lid 1 BW is pertinent onjuist: dat gaat namelijk over drie situaties waarin de arbeidsovereenkomst van rechtswege wordt beëindigd.

                                Hoe werkt het strafrecht? - TentamenTests 13

                                 

                                MC-vragen

                                Vraag 1

                                Volgens de geldende erosieverordeningen moeten Limburgse boeren parallel aan de hoogtelijnen ploegen om het wegvloeien van lössgrond van de heuvels te voorkomen. Overtreding is een strafbaar feit. Wanneer een boer wordt vervolgd voor het dwars op de hoogtelijnen ploegen. Als verweer voert hij aan dat hij in zijn bijzondere geval door zo te ploegen juist erosie voorkomt. Daarmee doet hij een beroep op:

                                1. Overmacht noodtoestand.

                                2. Uitvoering van een wettelijk voorschrift.

                                3. Afwezigheid van alle schuld.

                                4. Het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid.

                                Open vragen

                                Vraag 1

                                Volgens het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2017 kent ons recht twee verschillende rechtvaardigingsgronden in geval van hulp bij zelfdoding. Welke twee zijn dit? Noem hierbij de relevante wetsbepalingen.

                                Vraag 2

                                Pieter P., die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, wordt ervan verdacht schuldig te zijn aan deelname aan vechterij met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (art. 306 sub 1 Sr). Kan de rechter-commissaris een bevel tot bewaring geven ten aanzien van Pieter P?

                                Vraag 3a

                                Lees:

                                • HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, JIN 2016/90, m.nt. M. van Kuilenburg.
                                • R. ter Haar & G.H. Meijer, ‘Het overzichtsarrest van de Hoge Raad inzake noodweer nader beschouwd (ECLI:NL:HR:2016:456)’, Tijdschrift Praktijkwijzer Strafrecht (TPWS) 2016/49.

                                Annotator Van Kuilenburg stelt dat de verdachte weinig concreets heeft gemeld over de angst die de aanranding bij hem zou hebben veroorzaakt. De verdachte had er wijs aan gedaan om – indien mogelijk – hier meer concreets over te melden. Leg uit waarom.

                                Vraag 3b

                                Welke proportionaliteitsmaatstaf heeft het Hof volgens de A-G wel juist geformuleerd maar niet juist toegepast?

                                Vraag 3c

                                Waarom heeft het Hof deze maatstaf niet goed toegepast volgens de A-G?

                                Vraag 3d

                                Volgens annotator Van Kuilenburg formuleert de Hoge Raad de proportionaliteitseis op een omgekeerd negatieve wijze. Hoe luidt die formulering (ga voor het antwoord te rade bij de annotatie van Van Kuilenburg)?

                                Vraag 3e

                                Lijkt A-G Vellinga (althans volgens annotator Van Kuilenburg) de proportionaliteitseis die de Hoge Raad formuleert te streng of juist niet streng genoeg te vinden? Leg uit.

                                Vraag 3f

                                Is het volgens het Openbaar Ministerie in casu van belang dat verdachte een dealer is in verdovende middelen die zich in het drugscircuit heeft begeven? Waarom wel/niet?

                                Vraag 3g

                                Hoe denkt het hof over de hierboven bedoelde opvatting van het Openbaar Ministerie in dezen?

                                Vraag 3h

                                Onderschrijven Ter Haar en Meijer het oordeel van de Hoge Raad? Waarom wel/niet?

                                Vraag 3i

                                Waarom is de Hoge Raad met dit overzichtsarrest gekomen?

                                Vraag 3j

                                Waarom is het volgens Ter Haar en Meijer opvallend dat de Hoge Raad juist dit arrest heeft aangegrepen om een overzichtsarrest te wijzen?

                                Vraag 4

                                Een persoon die van belaging (artikel 285b Sr) wordt verdacht kan door het Openbaar Ministerie ter zake van dat feit worden vervolgd, ook al is het slachtoffer het met die vervolging oneens. Is dit juist of onjuist?

                                Vraag 5

                                Lees: Hoge Raad 31 januari 2012, NJ 2012, 536.

                                Het hof veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 160 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 80 dagen hechtenis. Had de rechter de verdachte ook mogen veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 160 uren, indien deze niet naar behoren is verricht en te vervangen door 100 dagen hechtenis?

                                Antwoordindicatie MC-vragen

                                Vraag 1

                                D: Het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid.

                                Antwoordindicatie Open vragen

                                Vraag 1a

                                De bijzondere rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 294 lid 2 Sr (1 pnt) juncto artikel 293 lid 2 Sr.

                                Vraag 1b

                                De rechtvaardigingsgrond overmacht-noodtoestand in de zin van artikel 40 Sr. Regelnummers: 39-53.

                                Vraag 2

                                • Bewaring is een vorm van voorlopige hechtenis bevolen door de rechter-commissaris, art. 63 Sv
                                • art. 67 lid 1 sub a & b Sv hoofdregel: alleen bij misdrijven waarop 4 jr of meer staat, dus daar valt 306 sub 1 Sr niet onder (max 2 jr) en ook niet expliciet genoemd in sub b
                                • maar er kan van de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland worden vastgesteld dan is voorlopige hechtenis mogelijk bij een misdrijf waarop gevangenisstraf is gesteld, art. 67 lid 2 Sv

                                Er moet dan wel aan de volgende 2 voorwaarden zijn voldaan:

                                1. mits ernstig gevaar voor vlucht, art. 67a lid 1 Sv
                                2. en ernstige bezwaren tegen verdachte, art. 76 lid 3 Sr

                                Vraag 3a

                                Omdat de kans dan groter was geweest dat het beroep op noodweerexces in de zin van artikel 41 lid 2 Sr zou slagen, aangezien dan eerder kan worden aangenomen dat de aanranding heeft geleid tot een hevige gemoedsbeweging die de verdachte ertoe heeft gebracht zestien keer op het slachtoffer in te steken.

                                Vraag 3b

                                De bedoeld proportionaliteitsmaatstaf is: verdachtes handelswijze moet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. → regelnummers 151-159

                                Vraag 3c

                                Omdat het Hof verdachtes handelswijze niet heeft afgewogen tegen de ernst van de aanranding, maar in plaats daarvan heeft het beoordeeld of de gekozen wijze van verdediging noodzakelijk was → regelnummers 151-159

                                Vraag 3d

                                De gedraging als verdedigingsmiddel mag niet in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding → regelnummers 182-189.

                                Vraag 3e

                                A-G Vellinga lijkt de eis die de Hoge Raad formuleert niet streng genoeg te vinden, en wel om twee redenen:

                                • omdat – zoals ook Keulen stelt – straffeloosheid met deze formulering ook mogelijk is wanneer de gekozen verdediging ingrijpender consequenties voor de aanrander heeft gehad of had kunnen hebben dan de aangerande zelf had te vrezen .
                                • omdat – zoals Buruma stelt – voor een succesvol beroep op noodweer met deze formulering niet vereist is dat de noodzaak van de gekozen wijze van verdediging hoeft komen vast te staan. Regelnummers 189-201.

                                Vraag 3f

                                Ja, dat is volgens het Openbaar Ministerie wel van belang aangezien dat volgens haar een omstandigheid is die aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) in de weg staat → regelnummers 56-59.

                                Vraag 3g

                                Die opvatting vindt volgens het hof geen steun in het recht. Met andere woorden: het hof is niet van oordeel dat die omstandigheid in de weg staat aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) → regelnummers 56-59.

                                Vraag 3h

                                Ja, zij zeggen dat het oordeel uiteindelijk te billijken is nu de verdachte een sterke positie kreeg door het mes te bemachtigen, en dat verdachte door vervolgens maar liefst zestien keer te steken zich zodanig excessief heeft gedragen dat het gerechtvaardigd is dat het beroep op zowel noodweer als noodweerexces is verworpen door het hof en de Hoge Raad → regelnummers 247-256.

                                Vraag 3i

                                De Hoge Raad is met dit overzichtsarrest gekomen omdat – zo zegt de Hoge Raad - de strafuitsluitingsgronden noodweer en noodweerexces in de praktijk soms aanleiding geven tot moeilijkheden → regelnummers 235-241 (zie ook overweging 3.1.1 van de Hoge Raad)

                                Vraag 3j

                                Omdat de Hoge Raad in dit specifieke geval het oordeel van het hof (voor zover het gaat om noodweer(exces)) volledig in stand laat → regelnummers 237-239.

                                Vraag 4

                                Onjuist. Belaging is een zogenaamd klachtdelict, artikel 285b lid 2 Sr. Enkel op klacht van het slachtoffer kan het Openbaar Ministerie vervolging instellen.

                                Vraag 5

                                Artikel 22d lid 3 Sr en/of artikel 77n lid 3 Sr.

                                Conclusie: dit mag niet omdat voor een taakstraf van 160 uren maximaal 80 dagen vervangende hechtenis opgelegd kan worden. Voor elke twee uren taakstraf kan immers niet meer dan één dag vervangende hechtenis worden opgelegd volgens artikel 22d lid 3 Sr.

                                Regelnummers: niet van toepassing.

                                Hoe werkt het strafprocesrecht? - TentamenTests 14

                                 

                                MC-vragen

                                Vraag 1

                                Dirk staat terecht bij de politierechter voor het mishandelen van zijn buurman, met wie hij een jarenlange ruzie heeft. Het feit is correct tenlastegelegd. Dirk erkent het feit en er is ook genoeg bewijs. Dirk voert als verweer dat hij als eens eerder voor dat feit terecht heeft gestaan en dat toen de dagvaarding nietig werd verklaard. Dat klopt. Hij vindt het niet eerlijk dat hij twee keer voor hetzelfde feit naar de rechtbank moet komen. De rechter zal:

                                1. Zichzelf onbevoegd moeten verklaren.

                                2. De officier van justitie niet-ontvankelijk moeten verklaren.

                                3. Dirk moeten ontslaan van alle rechtsvervolging.

                                4. Dirk moeten veroordelen.

                                Open vragen

                                Vraag 1

                                Wat houdt voorwaardelijk opzet in?

                                Vraag 2

                                De grens tussen zware schuldvormen (grove schuld, roekeloosheid) en de lichte opzetvorm (voorwaardelijk opzet) is soms moeilijk te trekken. Waarom is – onder meer bij verkeersdelicten – dit onderscheid sinds enige tijd minder relevant?

                                Vraag 3a

                                Nadat de 25-jarige Lenny Bronkhorst voor de vierde keer een tentamen niet haalt besluit hij om op een andere manier aan zijn benodigde studiepunten binnen te schrapen. Hij weet in het administratie systeem van zijn hogeschool in Breda te hacken en besluit om in het systeem zijn drie in een zeven te veranderen. Lenny doet dit onder de druk van zijn vader Harold, die van hem eist dat hij zijn studie moet halen, omdat hij anders geen enkele vorm van onkosten voor hem meer betaald. Lenny durft zijn vader niet tegen te spreken. Een paar weken later het hacken krijgt hij een dagvaarding in de brievenbus, met daarin het volgende tenlastelegd: ‘(...) dat hij, Lenny Bronkhorst, op 13 oktober rond 20:00 uur opzettelijk gegevens die door middel van een geautomatiseerd werk, te weten de administratie van de Hogeschool Breda, zijn opgeslagen heeft veranderd, dan wel gewist of onbruikbaar heeft gemaakt, door zijn gegevens, te weten een drie, in een zeven te veranderen (art. 350a Wetboek van Strafrecht).’ Tijdens de zitting bij de Rechtbank Brabant, sector strafrecht, voert Lenny aan dat Harold hem hiertoe heeft gedwongen. De rechter acht dit verweer aannemelijk. Bespreek alle formele vragen in het licht van deze casus.

                                Vraag 3b

                                Bespreek alle materiële vragen in het licht van de vorige vraag.

                                Vraag 4

                                Axel M. heeft in januari 2010 in het schuurtje bij zijn woning in Leeuwarden een stiletto gemaakt. Door opsporingsonderzoek van de politie komt dit kort daarna aan het licht, maar de zaak blijft een tijd op de plank liggen. De officier van justitie brengt pas in november 2017 de volgende dagvaarding uit tegen Axel M.:
                                ‘(...) dat hij, Axel M., in januari 2012 te Groningen een wapen van categorie 1 van de Wet wapens en munitie heeft vervaardigd, te weten een stiletto (art. 2 lid 1 sub 1 jo. 13 lid 1 Wwm).’ Tijdens het onderzoek ter terechtzitting verweert Axel M. zich door te stellen dat hij het wapen onder dreiging heeft vervaardigd. De rechter vindt zijn beroep op psychische overmacht geloofwaardig.

                                Bespreek alle formele en materiële vragen in het licht van deze casus.

                                  Vraag 6

                                  Alex W. heeft in januari 2010 in het schuurtje bij zijn woning in Leeuwarden een stiletto gemaakt. Door opsporingsonderzoek van de politie komt dit kort daarna aan het licht, maar de zaak blijft een tijd op de plank liggen. De officier van justitie brengt pas in november 2017 de volgende dagvaarding uit tegen Alex W.: ‘(…) dat hij, Alex W., in januari 2012 te Groningen een wapen van categorie 1 van de Wet Wapens en Munitie heeft vervaardigd, te weten een stiletto (artikel 2 lid 1 sub 1 jo. 13 lid 1 Wwm).’

                                  Tijdens het onderzoek ter terechtzitting verweert Alex W. zich door te stellen dat hij het wapen onder dreiging heeft vervaardigd. De rechter vindt zijn beroep op psychische overmacht geloofwaardig.

                                  Bespreek de formele en materiële vragen in het licht van deze casus.

                                  Vraag 7

                                  Karel K., die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, wordt ervan verdacht schuldig te zijn aan deelname aan vechterij met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (artikel 306 sub 1 Sr). Kan de rechter-commissaris een bevel tot bewaring geven ten aanzien van Karel K.?

                                  Vraag 8

                                  Janus S. is zestig jaar oud en sympathiseert met het nationaalsocialisme uit de tijd van de Tweede Wereldoorlog. Om hieraan uiting te geven loopt Janus op 1 januari 2009 door het centrum van zijn woonplaats Assen, gekleed in een jas waarop met grote letters is geborduurd: ‘Terug naar het nationaalsocialisme, dat is mijn staatkundig streven’. Janus wordt op 1 september 2013 vervolgd op grond van de volgende tenlastelegging: ‘dat hij, Janus S., op 1 september 2009 te Assen in het openbaar een kledingstuk heeft gedragen welke uitdrukking was van een bepaald staatkundig streven (artikel 435a Sr).’ De Rechtbank Noord Nederland, sector kanton, meent dat artikel 435a Sr onverbindend is, omdat het in strijd zou zijn met artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting). De uitspraak van de rechter zal OVAR wegens niet strafbaarheid van het feit zijn. Is dit juist of onjuist?

                                  Vraag 9

                                  Inverzekeringstelling van een verdachte van welk strafbaar feit dan ook is toegestaan, mits de inverzekeringstelling in het belang van het onderzoek is. Is dit juist of onjuist?

                                  Antwoordindicatie MC-vragen

                                  Vraag 1

                                  D: Dirk moeten veroordelen.

                                  Antwoordindicatie Open vragen

                                  Vraag 1

                                  Het willens en wetens op de koop toenemen van de aanmerkelijke kans dat het gevolg intreedt.

                                  Vraag 2

                                  De strafmaxima voor doodslag (opzet) en dood door schuld. Aanvankelijk lagen deze maxima zeer ver uit elkaar. Niet zelden ontstond er maatschappelijke verontwaardiging wanneer een dader van een schulddelict met dodelijk afloop slechts een lichte straf kreeg. De strafmaxima zijn sinds 1998 verhoogd. Bovendien werd roekeloosheid een strafverzwaringsgrond. Zie enerzijds art. 287 Sr, anderzijds art. 6 WVW, art. 175 WVW en art. 307 Sr.

                                  Vraag 3

                                  De formele vragen staan vermeld in art. 348 Sv:

                                  • Is de dagvaarding geldig ex art. 261 Sv? Nee, hoewel er wel een vermelding van feit dat gepleegd zou zijn, en een datum + tijd, vermeld zijn, is de dagvaarding niet geldig door het ontbreken van een plaats.
                                  • Is de rechter bevoegd? Ja, Absolute competentie -> art. 45 RO en 382 Sv, strafrechtelijke zaak en art. 350a Sr is een misdrijf, aangezien dit artikel is opgenomen in boek 2 van het Wetboek van Strafrecht getiteld ‘misdrijven’ . RC-> Art. 2 Sv locus delicti is Breda.
                                  • Is het OM ontvankelijk? Ja, Lenny is meerderjarig, leeft nog, geen ne bis in idem, geen verjaring
                                  • Reden schorsing? Nee

                                  De materiële vragen staan vermeld in art. 350 Sv:

                                  • Kan de tenlastelegging bewezen worden? Ja, uit de casus blijkt dat de handelingen in de tenlastelegging door Lenny zijn begaan. Levert de tenlastelegging een strafbaar feit op? Nee, het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ uit art. 350a Sr ontbreekt, OVAR wegens niet strafbaarheid van het feit. Is de dader strafbaar?
                                  • Nee, succesvol beroep op schulduitsluitingsgrond, namelijk psychische overmacht in de zin van artikel 40 Sr door de druk van zijn vader. OVAR wegens niet strafbaarheid van de dader.
                                  • Straf? Max twee jaar of geldboete 4 e categorie, art. 350a Sr.

                                  Vraag 4

                                  Formele vragen:

                                  • feitsomschrijving, plaats, tijd + artikel in tll, dus geldig; 261 Sv
                                  • misdrijf zie art. 55 lid 1 jo 56 Wwm dus inderdaad Rb sector straf; art. 45 RO jo. 382 Sv, bovendien is Groningen volgens de tll locus delicti (=plaats delict), dus Noord-Nederland bevoegd, art. 2 Sv.
                                  • geen verjaring, er is meer dan zeven jaar verstreken (januari 2010-november 2017), dus delict lijkt verjaard (art. 70 lid 1 sub 2 Sr, misdrijf met gevangenisstraf van niet meer dan 3 jaren verjaart na 6 jaren. Op dit delict staat een gevangenisstraf van maximaal 9 maanden, zie art. 55 lid 1 Wwm); maar: tenlastelegging ander jaar (2012), en op grond daarvan is het niet verjaard en het proces wordt gevoerd op grondslag van de tlll.
                                  • geen reden voor schorsing vervolging.

                                  Materiële vragen: 350 SV:

                                  • plaatsen tijd in casus en tll komen niet overeen, dus kunnen de feiten in de tll niet worden bewezen, volgt vrijspraak.
                                  • alle bestanddelen zijn opgenomen in de tll (het gaat slechts om ‘vervaardigen’ en ‘een wapen van categorie 1’); dus kwalificatie mogelijk en geen OVAR wegens niet kwalificeerbaarheid feit. Aan deze vraag komt de rechter echter niet toe, omdat bij de eerste materiele vraag tot een vrijspraak gekomen moet worden.
                                  • De verdachte beroept zich op de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht (niet: rechtvaardigingsgrond), dat beroep komt bij de derde materiële vraag aan de orde en zou indien toegewezen tot een OVAR wegens niet strafbaarheid van de dader kunnen leiden. Aan deze vraag komt de rechter echter niet toe, omdat bij de eerste materiele vraag tot een vrijspraak gekomen moet worden.
                                  • De rechter zal niet toekomen aan het opleggen van een straf of maatregel, omdat de verdachte vrijgesproken moet worden.

                                  Vraag 6

                                  De formele vragen:

                                  • 1ste FV: feitomschrijving, plaats, tijd en artikel in de tll: dus geldig (artikel 261 Sv). (1 pnt).
                                  • 2e FV: misdrijf zie artikel 55 lid 1 jo 56 Wwm: dus inderdaad is de rechtbank sector straf bevoegd; artikel 45 RO jo 382 Sv (1pnt). Bovendien is Groningen volgens de tll locus delicti (plaats delict), dus Noord-Nederland bevoegd, artikel 2 Sv (0,5 pnt).
                                  • 3e FV: geen verjaring. Er is meer dan zeven jaar verstreken, dus het delict lijkt verjaard (artikel 70 lid 1 sub 2 Sr). Misdrijf met gevangenisstraf van niet meer dan 3 jaren verjaart na 6 jaren. Op dit delict staat een gevangenisstraf van maximaal 9 maanden (artikel 55 lid 1 Wwm). Maar de tenlastelegging is van een ander jaar: 2012. Op grond daarvan is het niet verjaard en het proces wordt gevoerd op grondslag van de tenlastelegging (2 pnt).
                                  • 4e FV: geen reden voor schorsing vervolging (0,5 pnt).

                                  Materiële vragen:

                                  • Artikel 350 1ste MV: plaatsen tijd in casus en tll komen niet overeen, dus kunnen de feiten in de tll niet worden bewezen (1 pnt), volgt vrijspraak (1 pnt).
                                  • Artikel 350 2e MV: alle bestanddelen zijn opgenomen in de tll (het gaat slechts om ‘vervaardigen’ en ‘een wapen van categorie 1’). Kwalificatie is mogelijk en er is geen OVAR wegens een niet gekwalificeerd feit. Aan deze vraag komt de rechter echter niet toe, omdat bij de eerste materiële vraag tot een vrijspraak gekomen moet worden (1 pnt).
                                  • Artikel 350 3e MV: de verdachte beroept zich op de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht (1,5 pnt).
                                  • Artikel 350 4e MV: de rechter zal niet toekomen aan het opleggen van een straf of maatregel, omdat de verdachte vrijgesproken moet worden (0,5 pnt).

                                  Vraag 7

                                  Bewaring is een vorm van voorlopige hechtenis bevolen door de rechter-commissaris (artikel 63 Sv).

                                  Artikel 67 lid 1 sub a en b Sv: alleen bij misdrijven waarop 4 jaar of meer staat, dus daar valt artikel 306 lid 1 Sr niet onder (maximaal 2 jaar) en het is ook niet expliciet genoemd in sub b.

                                  Indien de vaste woon- of verblijfplaats in Nederland niet kan worden vastgesteld dan is voorlopige hechtenis mogelijk bij een misdrijf waarop gevangenisstraf is gesteld (artikel 67 lid 2 Sv). Er moet dan wel zijn voldaan aan twee voorwaarden:

                                  1. Mits ernstig gevaar voor vlucht, artikel 67a lid 1 Sv.
                                  2. Ernstige bezwaren tegen verdachte, artikel 76 lid 3 Sr.

                                  Vraag 8

                                  Onjuist.

                                  Artikel 435a Sr is een overtreding, want Boek III. Overtredingen verjaren na drie jaar, artikel 70 aanhef en onder sub 1 Sr. Gezien de datum in de tenlastelegging en de datum van vervolging/berechting is het feit verjaard. Dit leidt tot niet-ontvankelijkheid van de Officier van justitie in de zin van artikel 349 Sv.

                                  Vraag 9

                                  Onjuist. Alleen bij strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. Artikel 57 lid 1 jo. 58 Sv.

                                  Wat is de rol van het internationaal en Europees recht? - TentamenTests 15

                                   

                                  MC-vragen

                                  Vraag 1

                                  Voor het indienen van een klacht bij het EHRM op grond van schending van het EVRM gelden enkele ontvankelijkheidsvereisten. Wat is niet een ontvankelijkheidseis?

                                  1. Het slachtoffervereiste.

                                  2. Het vereiste van een duidelijk geformuleerde eis.

                                  3. De eis van uitputting van nationale middelen.

                                  4. De eis van tijdige indiening.

                                  Open vragen

                                  Vraag 1a

                                  Henk meent dat hij ernstig wordt beperkt in zijn vrijheid van meningsuiting, aangezien de gemeenteraad een stekende brief van hem weigert te publiceren in het lokale blad. Hij heeft hierover geprocedeerd tot aan de Hoge Raad aan toe, maar zonder succes. Hij vraagt zich af welke juridische stappen hij nog kan nemen.

                                  Welke rechter is bevoegd om zich nog over deze kwestie te buigen?

                                  Vraag 1b

                                  Zal deze rechter Henk ontvankelijk verklaren?

                                  Vraag 2a

                                  Alexandra, een Griekse studente aan de universiteit in Athene, ontwerpt en bouwt in haar vrije tijd keukenartikelen van duurzaam hout. Zij wordt hier steeds beter in en verdient in Griekenland al een tijdje een redelijke duit door dit keukengerei te verkopen. Om haar omzet te vergroten, besluit zij haar keukenartikelen ook in Nederland, Spanje en Duitsland te verkopen. Ze heeft hiervoor een webshop opgezet waarin je de artikelen kan bestellen. In Duitsland mag keukengerei alleen worden verkocht als zij een keurmerk bezitten. Dit keurmerk krijg je automatisch wanneer je in Duitsland gevestigd bent als producent. Voor keukenspullen van niet-Duitse producenten moet dit keurmerk eerst aangevraagd worden, en dat kost veel tijd en geld. Is de handelswijze van Duitsland toegestaan op grond van Europees recht?

                                  Vraag 2b

                                  Leg uit op welke bepaling van Europees recht Alexandra een beroep kan doen.

                                  Vraag 3a

                                  Geef een voorbeeld van een intergouvernementele organisatie en leg uit waar het intergouvernementele karakter uit blijkt.

                                  Vraag 3b

                                  Geef een voorbeeld van een supranationale organisatie en leg uit waar dit supranationale karakter uit blijkt.

                                  Vraag 4a

                                  Leg uit welk beginsel de afbakening van de bevoegdheden van de Europese Unie beheerst.

                                  Vraag 4b

                                  Leg uit welke beginselen de uitoefening van de bevoegdheden van de Europese Unie beheersen.

                                  Vraag 5a

                                  Het EHRM hanteert met betrekking tot nationale wetgeving over hulp bij zelfdoding een ruime ‘margin of appreciation’ voor de nationale overheid. Leg uit wat dit precies betekent voor de nationale overheid.

                                  Vraag 5b

                                  En leg uit wat dit precies betekent voor de wijze waarop het EHRM in een zaak toetst.

                                  Vraag 6

                                  Noem twee verschillen tussen het Europese Hof van de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie van de Europese Unie ten aanzien van de rechtsmacht.

                                  Vraag 7a

                                  Pablo, die de Spaanse nationaliteit heeft, heeft een arbeidsovereenkomst gesloten met het energiebedrijf INICA, gevestigd te België. België meent dat de baan van Pablo beter door een Belg kan worden vervuld en weigert een verblijfsvergunning te verlenen aan Pablo.

                                  Op welke bepaling van vrij verkeer kan Pablo zich beroepen?

                                  Vraag 7b

                                  Bij welke rechter moet Pablo zijn zaak tegen België aanhangig maken?

                                  Vraag 8a

                                  Op de hoorcolleges over Europees Recht is aandacht besteed aan de vraag wie lidstaten van de Europese Unie zijn en kunnen zijn.

                                  Hoeveel lidstaten heeft de EU op dit moment? U hoeft dit antwoord niet toe te lichten.

                                  Vraag 8b

                                  Waaraan dient een aspirant-lidstaat te voldoen om lid te worden van de EU?

                                  Vraag 9

                                  Noem twee verschillen tussen het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) en het Hof van Justitie van de Europese Unie ten aanzien van de rechtsmacht?

                                    Vraag 10

                                    De Raad van Europa is een instelling van de Europese Unie. Deze Raad bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten en bepaalt de algemene politieke beleidslijnen van de Unie. Is dit juist of onjuist?

                                    Vraag 11

                                    Op grond van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) kunnen richtlijnen worden vastgesteld. Een richtlijn is niet verbindend voor de lidstaten, want de lidstaten zijn zelf bevoegd om te bepalen op welke manier zij het onderwerp regelen. Is dit juist of onjuist?

                                    Antwoordindicatie MC-vragen

                                    Vraag 1

                                    B: Het vereiste van een duidelijk geformuleerde eis.

                                    Antwoordindicatie Open vragen

                                    Vraag 1a

                                    De bevoegde rechter is in dit geval het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Zijn rechtsmacht strekt zich uit tot alle kwesties met betrekking tot de interpretatie en de toepassing van het Verdrag, zie artikel 32 EVRM. In de onderhavige kwestie gaat het om de uitleg en toepassing van het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals onder meer is neergelegd in artikel 10 EVRM.

                                    Vraag 1b

                                    Ja, aangezien Henk alle nationale rechtsmiddelen heeft uitgeput, zie artikel 35 EVRM.

                                    Vraag 2a

                                    Nee, dit is een maatregel van gelijke werking verboden op grond van art. 34 VwEU. OF deze maatregel discrimineert verboden op grond van art. 18 VwEU.

                                    Vraag 2b

                                    Op het vrij verkeer van goederen, nu zij tastbare, fysieke voorwerpen de grens over wil hebben en daarin beperkt wordt door de Duitse regels, art. 28 VwEU.

                                    Vraag 3a

                                    Iets noemen en aangeven dat er geen soevereiniteit overgedragen is, en er dus geen bindende besluiten tegen de wil van de deelnemende partijen genomen kunnen worden.

                                    Vraag 3b

                                    Iets noemen en aangeven dat hier wel soevereiniteit overgedragen is, waardoor bindende besluiten genomen kunnen worden.

                                    Vraag 4a

                                    Attributiebeginsel/beginsel van bevoegdheidstoedeling, zoals genoemd in art. 5 lid 1 VEU.

                                    Vraag 4b

                                    Subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, zoals genoemd in art. 5 lid 3 en 4 VEU.

                                    Vraag 5a

                                    Voor de nationale overheid betekent dit dat het EHRM de nationale overheid een ruime beoordelingsmarge toekent bij de beoordeling of nationale wetgeving over hulp bij zelfdoding in overeenstemming is met het EVRM.

                                    Vraag 5b

                                    Voor de wijze waarop het EHRM in een dergelijke zaak toetst betekent dit dat het EHRM terughoudend betracht / (meer) aan de nationale overheid overlaat.

                                    Vraag 6

                                    1. EHRM gaat (alleen) over uitleg/schending van EVRM en de bijbehorende protocollen, ECJ (alleen) over uitleg Europese regelgeving. 32 EVRM, 258-259 VwEU, 19 lid 3 VEU.
                                    2. Bij EHRM kunnen burgers lidstaten voor de rechter dagen, bij ECJ kan dat niet (alleen door Europese commissie of door een lidstaat) art. 33-34 EVRM & 258-259 VwEU.

                                    Vraag 7a

                                    art. 45 VwE: vrij verkeer van werknemers; vrij verkeer van personen is te vaag/breed.

                                    Vraag 7b

                                    Bij de nationale rechter waar het conflict zich afspeelt, dus Belgische rechter.

                                    Vraag 8a

                                    28 lidstaten.

                                    Vraag 8b

                                    Art. 49 VEU. Benoem de zogeheten Kopenhagen-criteria. Deze vergen onder meer van de aspirant-lidstaat dat deze stabiele instellingen heeft die de democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten waarborgen, een goed draaiende markteconomie heeft en en het ‘aquis communautaire’ overneemt en implementeert.

                                    Vraag 9

                                    • EHRM gaat alleen over uitleg/schending van EVRM en de bijbehorende protocollen. Het Hof van Justitie gaat alleen over uitleg van Europese regelgeving. Artikel 32 EVRM, artikel 258-259 VwEU, artikel 19 lid 3 VEU.
                                    • Bij EHRM kunnen burgers van lidstaten voor de rechter dagen. Bij het Hof van Justitie kan dat niet (alleen door Europese commissie of door een lidstaat). Artikel 33-34 EVRM en artikel 258-259 VwEU.

                                    Vraag 11

                                    Onjuist.

                                    De Raad van Europa is niet een instelling van de EU, maar een intergouvernementele organisatie van Europese landen (2 pnt). De omschreven instelling heet de Europese Raad.

                                    Vraag 12

                                    Onjuist.

                                    Een richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor de lidstaten. De lidstaten mogen wel zelf de vorm en de middelen kiezen. Zie artikel 288 VWEU.

                                     

                                    Image

                                    Access: 
                                    Public

                                    Image

                                    This content refers to .....
                                    Law and public administration - Theme

                                    Law and public administration - Theme

                                    Image
                                    Summaries, internships, tips and tools for study and work in law and public administration Definitions, Jurisprudence, Stories, Subjects, Study assistance,
                                    Join WorldSupporter!
                                    Search a summary

                                    Image

                                     

                                     

                                    Contributions: posts

                                    Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

                                    Add new contribution

                                    CAPTCHA
                                    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
                                    Image CAPTCHA
                                    Enter the characters shown in the image.

                                    Image

                                    Spotlight: topics

                                    Check the related and most recent topics and summaries:
                                    Activity abroad, study field of working area:

                                    Image

                                    Check how to use summaries on WorldSupporter.org

                                    Online access to all summaries, study notes en practice exams

                                    How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

                                    • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
                                    • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
                                    • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
                                    • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
                                    • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

                                    Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

                                    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

                                    1. Use the summaries home pages for your study or field of study
                                    2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
                                    3. Use and follow your (study) organization
                                      • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
                                      • this option is only available through partner organizations
                                    4. Check or follow authors or other WorldSupporters
                                    5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
                                      • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

                                    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

                                    Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

                                    Main summaries home pages:

                                    Main study fields:

                                    Main study fields NL:

                                    Follow the author: Law Supporter
                                    Work for WorldSupporter

                                    Image

                                    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

                                    Working for JoHo as a student in Leyden

                                    Parttime werken voor JoHo

                                    Statistics
                                    1284