Recht en bestuur - Thema
- 13015 keer gelezen
Leg kort uit wat bedoeld wordt met de preventieve, respectievelijk de repressieve aanpak van misbruik van procesrecht.
Wat wordt bedoeld als men het heeft over "ongelijkheidscompensatie" in het bestuursprocesrecht en geef één voorbeeld van hoe de bestuursrechter hier uitvoering aan geeft?
Bij de preventieve aanpak wordt eiser niet-ontvankelijk verklaard. Bij de repressieve aanpak wordt gekozen voor een proceskostenveroordeling.
Het beginsel van ongelijkheidscompensatie komt erop neer dat degene die over de zaak oordeelt, rekening moet houden met verschillen tussen de machtsposities van partijen. In het bestuursrecht betekent dit dat de burger doorgaans als de zwakkere partij wordt gezien en daarvoor gecompenseerd wordt.
Voorbeeld
Artikel 7:11 lid 1 Awb (heroverweging in bezwaar)
Artikel 8:69 lid 2 en 3 Awb: aanvullen door de bestuursrechter van de rechtsgronden en van de feitelijke gronden.
Ook goedgekeurd:
Ambtshalve onderzoek (deskundige benoemen (8:47 Awb).
De verplichting voor het bestuursorgaan om de op de zaak betrekking hebbende stukken naar de rechtbank te sturen (8:42 Awb).
Actieve rechter in het proces ten behoeve van de burger.
Deels goedgekeurd:
Nadruk leggen op het feit dat het bestuursorgaan eenzijdig de rechtspositie van de burger kan bepalen en daarom ongelijk is. Dit antwoord komt niet overeen met Damen en is erg algemeen.
Veel gemaakte fouten:
Verbod van reformatio in peius als voorbeeld van ongelijkheidscompensatie
De doorzendplicht als voorbeeld van ongelijkheidscompensatie.
Stel, u komt in bezwaar tegen een aan uw buurman verleende ‘omgevingsvergunning voor de activiteit kappen’, maar u dient uw bezwaarschrift in bij het verkeerde bestuursorgaan. Dit bestuursorgaan ontvangt uw bezwaarschrift op 12 januari 2016. Is deze datum van belang voor de beantwoording van de vraag of u uw bezwaarschrift tijdig heeft ingediend? Waarom wel/niet?
Maakt het voor de beantwoording van de voorgaande vraag uit of u uw bezwaarschrift niet bij een verkeerd bestuursorgaan indient, maar ten onrechte aan een rechtbank verstuurt? Waarom wel/niet?
Maarten exploiteert een avondwinkel onder de naam “Nightshop”. Deze winkel is gelegen in het centrum van Rotterdam en is zeven dagen per week geopend van 13.00 uur tot 22.00 uur. Ingevolge artikel 2 van de Winkeltijdenwet is het verboden een winkel voor het publiek tussen 22.00 en 06.00 uur geopend te hebben, maar van dat verbod kan ontheffing worden verleend. In de Verordening Winkeltijden Rotterdam 2010 is de ontheffingsbevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders verder uitgewerkt.
Maarten wil de naam van zijn winkel meer eer aan doen en besluit het college te verzoeken hem een ontheffing te verlenen. Op grond van artikel 2 van de Verordening kan het college een ontheffing weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de exploitatie van de winkel gevaar zal opleveren voor de openbare orde of veiligheid, dan wel het woon- en leefklimaat ter plaatse op ontoelaatbare wijze nadelig zal beïnvloeden. Het college weigert de aanvraag van Maarten, omdat zijn winkel ligt in de omgeving van het Leidseplein. Het college vreest dat de verruimde openingstijden zullen leiden tot een toename van overlast door rondhangende jongeren die zich voor het uitgaan willen gaan indrinken met in de winkel van Maarten gekochte alcoholhoudende dranken.
Maarten gaat in bezwaar, maar zijn bezwaar wordt ongegrond verklaard. (De Winkeltijdenwet is niet in uw wettenbundel opgenomen, maar voor beantwoording van de vragen heeft u die ook niet nodig)
Maarten wil beroep instellen tegen de beslissing op bezwaar. Kan hij beroep instellen en zo ja bij welke rechterlijke instantie kan hij terecht? Kan Maarten vervolgens nog in hoger beroep?
Stel dat Maarten zijn beroepschrift aan een verkeerde instantie heeft gestuurd. Wat moet de onbevoegde instantie nu doen?
Om de bereikbaarheid van de regio Groningen te verbeteren en de verkeersveiligheid te bevorderen, wordt gewerkt aan het aanpassen van de Zuidelijke Ringweg. Een deel van de Zuidelijke Ringweg wordt verdiept aangelegd. Over het verdiepte deel komen 'deksels', waarop een nieuw groen gebied wordt aangelegd: het Zuiderplantsoen. Bij besluit van 29 september 2015 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu op grond van de Tracéwet het tracé-besluit “Zuidelijke Ringweg Groningen fase 2” vastgesteld. Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant op vrijdag 2 oktober 2015. Maandag 5 oktober volgt publicatie in het huis-aan-huisblad ‘Groninger Gezinsbode’. Een aantal belanghebbenden stelt beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Leg uit aan de hand van de relevante Awb-bepalingen waarom de Afdeling bestuursrechtspraak bevoegd is om in beroep van deze zaak kennis te nemen.
Ja, de toezending bij het verkeerde bestuursorgaan telt mee voor de vraag wanneer op welk tijdstip het stuk is ingediend, zie artikel 6:15 lid 3 Awb.
Nee, zie artikel 6:15 lid 2 (of lid 1) Awb waarin staat dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is indien in plaats van een bezwaarschrift een beroepschrift is ingediend of omgekeerd.
Hij kan beroep instellen (geen van de uitzonderingen van artikel 8:3 of 8:4 Awb is van toepassing) .
Beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift, artikel 8:6 Awb. In dit geval moet beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, omdat de Winkeltijdenwet wordt genoemd in art. 4 van hoofdstuk 2 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
Als het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, wordt het, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Dit volgt uit art. 6:15, lid 1, Awb.
[Eventueel ook goed: als het beroepschrift wordt ingediend bij de civiele rechter zal de vordering of het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard. Indien de niet-ontvankelijkheid voor de aanlegger onduidelijk kon zijn, vermeldt de rechter tevens in het vonnis, het arrest of de beschikking bij welk orgaan alsnog bezwaar kan worden gemaakt of alsnog beroep kan worden ingesteld. Art. 70 lid 1 jo. lid 2 Rv.]
Art. 8:1 Awb jo 8:6 Awb: hoofdregel is dat beroep wordt ingesteld bij de rechtbank. In Bijlage 2, hoofdstuk 2, artikel 2, wordt de Tracéwet genoemd. Uit deze bepalingen volgt dat tegen een besluit op grond van de Tracéwet beroep kan worden ingesteld bij de Raad van State.
U hebt bezwaar gemaakt tegen een subsidiebesluit omdat u het niet eens bent met de hoogte van het toegekende subsidiebedrag. Drie weken vóór de hoorzitting ontvangt u een besluit waarin de subsidie nog lager is vastgesteld. Moet u tegen dit laatste besluit een bezwaarschrift indienen om het aan te kunnen vechten?
Nee, op grond van artikel 6:19 lid 1 Awb heeft het reeds gemaakte bezwaar van rechtswege mede betrekking op het besluit tot wijziging van het bestreden besluit.
Energieproducent EWR wil een grote energiecentrale oprichten aan de rand van een beschermd natuurgebied. Hiervoor is een vergunning als bedoeld in art. 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 vereist. Gedeputeerde Staten (GS) van Gelderland die deze vergunning moeten verstrekken, publiceren een ontwerp-besluit waarin de vergunning wordt verleend. Aan de hand van zienswijzen ingediend door milieuorganisaties en omwonenden, waarin wordt gewezen op de negatieve effecten van de centrale op de beschermde natuur, komen GS hier echter op terug en bij het definitieve besluit wordt de aanvraag van de vergunning afgewezen. EWR legt zich niet neer bij deze afwijzing en wil gaan procederen.
Kan EWR rechtsmiddelen instellen tegen het definitieve besluit nu hij geen zienswijze tegen het ontwerp-besluit heeft ingediend?
Stel dat de voorwaarden voor studiefinanciering in de Wsf 2000 met ingang van 1 januari 2016 zijn aangescherpt, waardoor u minder snel een studiebeurs voor uitwonende studenten kunt krijgen.
U vraagt op 5 januari 2016 een uitwonendenbeurs aan. Bij besluit van 25 januari 2016, verzonden op dezelfde datum, wordt de beurs geweigerd omdat u niet aan de (nieuwe) criteria voldoet. Wat is de laatste dag waarop u bezwaar kunt maken?
Uw bezwaar wordt ongegrond verklaard. Drie weken voor de zitting bemerkt u dat u alleen gronden tegen de boete heeft gericht, maar niet tegen de terugvordering van de teveel betaalde studiefinanciering. Kunt u alsnog een grond tegen de terugvordering richten?
Mevrouw Meuldijk ontvangt een negatieve beschikking op haar aanvraag voor een terrasvergunning. Een rechtsmiddelenclausule ontbreekt en hierdoor gaat mevrouw Meuldijk te laat in bezwaar. Op welk Awb-artikel kan zij zich beroepen?
In welke zin verschilt de beoordeling van een bezwaarschrift van de beoordeling van een administratief beroepschrift?
Met ingang van 1 januari 2016 is de Subsidieregeling verwijdering asbestdaken in werking getreden. Deze regeling is op 2 december 2015 in de Staatscourant gepubliceerd. (Strcrt. 2015, 42366). Meneer Bob woont in Almelo en heeft op een van zijn akkers nog een schuur staan met een asbestdak. Hij besloot vooruitlopend op de regeling dit asbestdak op 5 december 2015 alvast te verwijderen. Uiteindelijk dient hij op 15 januari 2016 een subsidieaanvraag in. Bij beschikking van 31 maart 2016 stelde de minister van infrastructuur en Milieu (hierna: de minister) de subsidie vast op € 25.000,00. Dee beschikking werd op dezelfde dag verzonden.
Meneer Bob is niet tevreden met deze beschikking tot subsidievaststelling, omdat het verwijderen van het asbestdak € 50.000,00 heeft gekost. Omdat de Kaderwet subsidies I en M (de wet waarop de subsidieregeling is gebaseerd) niets regelt over bestuurlijke voorprocedures, besluit hij bezwaar te maken bij de minister.
Wanneer verstrijkt de termijn om bezwaar in te stellen tegen het besluit tot subsidievaststelling?
Naast de begraafplaats Sint Petrus’ Banden te Diemen staat een oude boerderij die sinds kort eigendom is van motorclub De Zondagsrijders. Deze gezelligheidsvereniging is voornemens om het pand grondig te laten verbouwen.
De vereniging dient daarom op 19 maart 2014 een aanvraag in voor een omgevingsvergunning in de zin van art. 2.1 sub a Wabo. Het college van B&W, dat door een ambtenaar wordt gewezen op de aanvraag, handelt voortvarend: “Motorclubs komen er bij ons niet in, wij zijn een nette gemeente.” Bij besluit van 25 maart 2014 wijst het college van B&W de gevraagde vergunning af. Het besluit wordt op 26 maart 2014 verzonden en op 28 maart 2014 door de vereniging ontvangen. In het besluit geeft het college aan dat de gemeente Diemen geen vergunningen geeft voor de vestiging van motorclubs. Daarnaast is volgens het college niet voldaan aan de redelijke eisen van welstand. De aangevraagde uitbreiding van de boerderij is modern en past niet bij de boerderij en de uitstraling van het gebied. De motorclub vindt dit niet rechtvaardig, aangezien de scouting, die vlakbij is gevestigd, onlangs wel een vergunning heeft gekregen voor een nieuw modern pand.
De vereniging wil de geweigerde omgevingsvergunning aanvechten en vraagt u iets te ondernemen. Stel namens de vereniging een aan de juiste instantie gericht stuk op dat aan alle eisen voldoet en dateer dit stuk op de laatste dag van de termijn.
Derk is verhuisd naar een nieuw appartement in Amsterdam en hij is vol goede moed begonnen aan een zoektocht naar een nieuwe baan. Derk heeft onder andere gesolliciteerd naar de functie van beveiligingsmedewerker bij het Rijksmuseum en is voor een persoonlijk gesprek uitgenodigd. Bij de functievereisten staat aangegeven dat iedere medewerker die langer dan een jaar bij het Rijksmuseum komt werken voor aanvang van het dienstverband een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) moet kunnen overhandigen. Conform de regels levert Derk het aanvraagformulier voor de VOG in bij de afdeling Burger-/Publiekszaken van de gemeente Amsterdam. Op 24 april 2014 ontvangt Derk de beschikking op zijn aanvraag. Als hij enige dagen later de brief goed doorleest, ontdekt Derk tot zijn schrik dat de minister van Veiligheid en Justitie zijn aanvraag om een VOG gemotiveerd heeft afgewezen wegens een recente integriteitsschending. De minister geeft hierbij onder meer aan dat het ontvreemden van grote sommen geld Derk zwaar wordt aangerekend. Deze gedragingen vormen een groot risico voor de functie waar Derk voor solliciteert: een beveiliger van kunstschatten moet onomkoopbaar zijn. In de brief leest Derk hoe hij tegen de weigering een VOG af te geven bezwaar kan maken. Voortvarend als hij is, schrijft Derk direct de volgende dag een bezwaarschrift dat aan alle formele vereisten voldoet. Enkele dagen later neemt mevrouw Goires, medewerker van de Dienst Justis, screeningsautoriteit, contact op met Derk en hoort zijn verhaal aan. Mevrouw Goires stelt Derk gerust en legt uit dat de minister waarschijnlijk een foutje heeft gemaakt. Helaas voor Derk blijft minister uiteindelijk bij zijn standpunt en verklaart het bezwaar ongegrond. Op 10 juni 2014 neemt de minister een beslissing op het bezwaar van Derk. Deze beslissing wordt dezelfde dag op schrift gesteld, gedagtekend en ondertekend door de minister. Twee dagen later wordt de brief verstuurd aan Derk Waardburg, die de brief op 13 juni 2014 in de bus krijgt. Helaas voor Derk blijft de minister bij zijn standpunt en is het bezwaar ongegrond verklaard.
Derk Waardburg is het niet eens met het besluit van de minister en schakelt uw hulp in. Stel namens Derk een aan de juiste instantie gericht stuk op dat aan alle eisen voldoet en dateer dit stuk op de laatste dag van de termijn.
Om de bereikbaarheid van de regio Groningen te verbeteren en de verkeersveiligheid te bevorderen, wordt gewerkt aan het aanpassen van de Zuidelijke Ringweg. Een deel van de Zuidelijke Ringweg wordt verdiept aangelegd. Over het verdiepte deel komen 'deksels', waarop een nieuw groen gebied wordt aangelegd: het Zuiderplantsoen. Bij besluit van 29 september 2015 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu op grond van de Tracéwet het tracé-besluit “Zuidelijke Ringweg Groningen fase 2” vastgesteld. Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant op vrijdag 2 oktober 2015. Maandag 5 oktober volgt publicatie in het huis-aan-huisblad ‘Groninger Gezinsbode’. Een aantal belanghebbenden stelt beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Leg uit aan de hand van de relevante Awb-bepalingen wat de laatste dag is waarop tegen het tracé-besluit ”Zuidelijke Ringweg Groningen fase 2” in beroep kan worden gekomen.
De Rotterdamse verffabriek ‘Nestor Verven’ wil een nieuwe fabriek neerzetten in het noorden van het land. Er wordt een geschikte bouwlocatie gevonden in Heerenveen en het college van B&W van Heerenveen verleent een omgevingsvergunning voor zowel het bouwen van de nieuwe fabriekshal als voor het oprichten en het in werking hebben van de inrichting (de milieutoestemming). Buurman Tjepkema ziet de nieuwe fabriek op het braakliggende terrein naast zijn woning niet zitten en schrijft een bezwaarschrift naar het college van B&W, waarin hij één argument aanvoert, namelijk dat de op te richten inrichting zal zorgen voor overmatige geurhinder. Het college verklaart Tjepkema’s bezwaarschrift ongegrond. Tjepkema wendt zich tot een advocaat. Deze weet nog wat meer argumenten te verzinnen die Tjepkema kan aanvoeren in beroep bij de bestuursrechter, namelijk dat de inrichting niet alleen leidt tot geurhinder maar ook tot geluidsoverlast en dat het bestemmingsplan het bouwen van een fabriek ter plaatse niet toestaat. De advocaat stelt namens Tjepkema een beroepschrift op, waarin hij uitgebreid onderbouwt waarom de geluidsbelasting door de inrichting onacceptabel is en waarom het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan.
Zal de rechtbank de twee nieuwe argumenten toelaten in de procedure?
Beschrijf de onderdelentrechter in beroep en de grondentrechter in hoger beroep en benoem de procesrechtelijke gevolgen hiervan.
Art. 6:13 Awb beperkt de bevoegdheid van belanghebbenden om beroep in te stellen. Indien niet de vereiste voorprocedure is gevolgd en dat kan belanghebbende redelijkerwijs worden verweten, is zijn beroep niet-ontvankelijk. Nu EWR zich kon vinden in het ontwerpbesluit kan hem redelijkerwijze niet worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, zoals bedoeld in art. 6:13 Awb. EWR kan procederen tegen de wijzigingen in het definitieve besluit ten opzichte van het ontwerpbesluit.
Maandag 7 maart 2016.
De bezwaartermijn bedraagt zes weken op grond van artikel 6:7 Awb.
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt op grond van artikel 6:8 Awb.
Nee, boete en terugvordering zijn verschillende besluitonderdelen, omdat beide aspecten ook gesplitst in losse besluiten neergelegd hadden kunnen worden.
Ingevolge art. 6:13 Awb en ABRvS 9 maart 2011, AB 2011/130, m.nt. A.B. Blomberg en M.A. Grapperhaus (Omgevingsvergunning Boxmeer) is het niet mogelijk een besluit onderdeel in beroep bestrijden als u heeft nagelaten dat onderdeel in bezwaar te bestrijden.
Veel gemaakte fouten:
Antwoord over de band van het beginsel van goede procesorde (vraag 1e) en de tiendagentermijn
Bovendien worden regelmatig punten gemist door het niet toepassen van het leerstuk van de onderdelenfuik op de daadwerkelijke casus (en volgt er dus geen antwoord op de gestelde vraag, maar blijft men steken in een algemene uiteenzetting over het bestaan van de onderdelenfuik in het bestuursprocesrecht).
Artikel 6:11 Awb.
De toetsing in administratief beroep is over het algemeen terughoudender dan de toetsing in bezwaar / Het beroepsorgaan dient het beleid van het primair bevoegde orgaan in beginsel te respecteren, zie de uitspraak ABRvS 27 juni 2007, JB 2007/164, m.nt. Rongen (Heroverweging administratief beroep).
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt op grond van de Awb zes weken, zie artikel 6:7 Awb. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, zie artikel 6:8 Awb. Dat betekent dat de termijn zes weken na vrijdag 1 april 2016 verstrijkt en dat is op donderdag 12 mei 2016 / Dat betekent dat het beroepschrift uiterlijk donderdag 12 mei 2016 om 23.59 uur kan worden ingediend. Een blik op de Algemene termijnenwet leert dat geen sprake is van een zaterdag, zon- of feestdag / de Algemene termijnenwet maakt dit niet anders.
De bedoeling was dat op 7 mei 2014 een bezwaarschrift werd ingediend bij B&W van de gemeente Diemen. Dat bezwaarschrift diende de volgende elementen te bevatten, die als volgt zijn gewaardeerd:
Aanduiding “bezwaar” of “bezwaarschrift” (art. 6:4 Awb)
Ingediend bij B&W van de gemeente (art. 6:4)
Naam en adres indiener (art. 6:5 Awb lid 1)
Laatste dag van de termijn is 7 mei (art. 6:7/6:8 Awb)
Gronden (art. 6:5 lid 1 sub d Awb)
Ondertekening (art. 6:5 lid 1 aanhef Awb)
Kopie bestreden besluit (art. 6:5 lid 2 Awb)
Kopie machtiging (art. 2:1 lid 2 Awb)
In het beroepschrift moeten de volgende elementen zitten, die worden gewaardeerd als hieronder aangegeven:
Naam en adresgegevens (6:5 lid1a)
Rechtbank Amsterdam, sector bestuursrecht (8:6, 8:7)
Laatste dag van de termijn: 24 juli 2014
Petitum, met daarin één of meer van de volgende elementen (gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van het besluit, proceskostenveroordeling)
Ondertekening (6:5 lid 1, aanhef)
Bijlage: bestreden besluit van 10 juni 2014 (6:5 lid 2)
Machtigingsformulier (8:24)
In art. 6:7 Awb is bepaalt dat binnen zes weken beroep dient te zijn ingesteld. Art. 6:8 lid 1 bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Art. 3:42 Awb lid 1: bekendmaking geschiedt in dit geval (besluit afkomstig van bestuursorgaan behorende tot de centrale overheid, besluit niet gericht tot een of meer belanghebbenden) door publicatie in de Staatscourant op vrijdag 2 oktober. Termijn begint 3 oktober te lopen en eindigt 6 weken later op vrijdag 13 november.
Het gaat om een omgevingsvergunning als bedoeld in art. 2 lid 1 Wabo die uit verschillende onderdelen bestaat. Uit de standaarduitspraak ‘Onderdelenfuik’ volgt dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen bezwaar heeft gemaakt, tenzij het niet naar voren brengen van bezwaar hem redelijkerwijs niet kan worden verweten (art. 6:13 Awb). Omdat Tjepkema het onderdeel bouwen in bezwaar niet heeft aangevochten, kan hij gezien art. 6:13 Awb niet in beroep alsnog dit onderdeel aanvechten.
De grond dat het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan stuit hierop af. Het argument van de geluidsbelasting kan daarentegen wel in beroep worden aangevoerd. Dit betreft immers een in bezwaar aangevochten onderdeel van het besluit (de milieutoestemming) waartegen nieuwe gronden kunnen worden aangevoerd, omdat er geen grondenfuik geldt tussen bezwaar en beroep (behoudens strijd met een goede procesorde, maar die strijd lijkt zich niet voor te doen nu de grond direct en met onderbouwing in het beroepschrift wordt opgevoerd).
De onderdelentrechter in beroep is gebaseerd op artikel 6:13 van de Awb.
Betekent dat een belanghebbende in beroep ten opzichte van zijn bezwaar of zienswijze geen nieuwe besluitonderdelen aan de orde mag stellen.
Tenzij dit hem redelijkerwijs niet kan worden verweten.
Uitspraak Omgevingsvergunning Boxmeer noemen.
Als niet is voldaan aan de onderdelentrechter wordt het beroep (deels) niet-ontvankelijk verklaard.
De grondentrechter in hoger beroep betekent dat in hoger beroep in beginsel geen gronden mogen worden aangevoerd die niet reeds bij de rechtbank aangevoerd hadden kunnen worden.
De hoger beroepsrechter beoordeelt in beginsel de juistheid van de aangevallen uitspraak van de rechtbank (retrospectieve proces).
Als een nieuwe beroepsgrond in hoger beroep wordt aangevoerd, die eerder had moeten kunnen worden aangevoerd, dan wordt deze grond buiten behandeling gelaten.
Veel gemaakte fouten:
Procesrechtelijke gevolgen niet genoemd.
Grondentrechter is ten opzichte van het beroep in eerste aanleg, en niet (ook) de bezwaarfase.
Het ‘redelijkerwijs niet kunnen worden verweten’ werd vaak vergeten.
Jurisprudentie en/of artikel niet genoemd.
Grondentrechter verward met Brummen.
Bezwaar en administratief beroep hebben beide rechtsbescherming als functie. Administratief beroep heeft daarnaast nog een andere functie die bezwaar niet heeft. Welke is dat en wat houdt deze functie in?
Lees onderstaande stelling en geef gemotiveerd aan waarom deze juist dan wel onjuist is: ‘Voor toepassing van art. 7:11 lid 2 Awb moet het bezwaar gegrond zijn’.
Juist of onjuist? Een verslechtering van de positie van de bezwaarmaker als gevolg van het door hem gemaakte bezwaar is altijd in strijd met het verbod van reformatio in peius.
Met ingang van 1 januari 2016 is de Subsidieregeling verwijdering asbestdaken in werking getreden. Deze regeling is op 2 december 2015 in de Staatscourant gepubliceerd. (Strcrt. 2015, 42366). Meneer Bob woont in Almelo en heeft op een van zijn akkers nog een schuur staan met een asbestdak. Hij besloot vooruitlopend op de regeling dit asbestdak op 5 december 2015 alvast te verwijderen. Uiteindelijk dient hij op 15 januari 2016 een subsidieaanvraag in. Bij beschikking van 31 maart 2016 stelde de minister van infrastructuur en Milieu (hierna: de minister) de subsidie vast op € 25.000,00. Dee beschikking werd op dezelfde dag verzonden. Meneer Bob is niet tevreden met deze beschikking tot subsidievaststelling, omdat het verwijderen van het asbestdak € 50.000,00 heeft gekost. Omdat de Kaderwet subsidies I en M (de wet waarop de subsidieregeling is gebaseerd) niets regelt over bestuurlijke voorprocedures, besluit hij bezwaar te maken bij de minister.
Is de minister gehouden meneer Bob te horen alvorens zij een beslissing op bezwaar neemt?
Op 24 mei 2016 ontvangt meneer Bob een brief waarin hij wordt uitgenodigd voor een hoorzitting van de door de minister ingeschakelde onafhankelijke bezwaaradviescommissie om op 13 juni 2016 op een hoorzitting te verschijnen. Tijdens de hoorzitting komt de onafhankelijke bezwaaradviescommissie tot de conclusie dat meneer Bob helemaal geen recht had op een subsidie. Uit de Subsidieregeling verwijdering asbestdaken volgt namelijk dat de minister afwijzend op een aanvraag moet beslissen, indien de verwijdering van het asbestdak heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2016.
Geef aan of de bezwaarfase erin kan resulteren dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld en waarom dit wel of niet het geval is. Betrek bij uw antwoord artikel 4:49 van de Awb.
De heroverweging in bezwaar mag in beginsel niet leiden tot een verslechtering van de rechtspositie van de geadresseerde van het primaire besluit. Hoe wordt dit uitgangspunt ook wel genoemd en uit welk wetsartikel wordt dit uitgangspunt afgeleid? Noem één situatie waarin de heroverweging in bezwaar toch kan leiden tot een achteruitgang voor de geadresseerde van het primaire besluit.
Het Amerikaanse "all-in-speelparadijs” Chuck E. Cheese, B.V. (hierna: Chuck E. Cheese) heeft in 2016 besloten om zich te vestigen in Breda. Chuck E. Cheese exploiteert speelparken waar kinderen van alle leeftijden zich binnen en buiten kunnen vermaken. Op het terrein van dit recreatiepark bevindt zich een gebouw met horecavoorzieningen en een aangrenzend terras. Bij de entreeprijs zijn eten en drinken inbegrepen. Ingevolge de Algemene plaatselijke verordening Breda 2014 (hierna: APV) is voor het exploiteren van een horecabedrijf een vergunning van de burgemeester vereist. Op 11 april 2016 heeft Chuck E. Cheese, een vergunning aangevraagd, welke aanvraag bij besluit van 15 september 2016 is toegewezen. Dit besluit is genomen met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. De stichting Buitenspelen in Breda (hierna: stichting) stelt dat Chuck E. Cheese geluidsoverlast veroorzaakt. De stichting is eigenaar van een speelpark tegenover Chuck E. Cheese en organiseert wekelijks activiteiten waarbij kinderen buiten kunnen spelen.
In juni 2016 heeft de stichting haar zienswijze over de aangevraagde vergunning naar voren gebracht. Daarin betoogt zij dat Chuck E. Cheese geluidsoverlast kan veroorzaken. Op 1 oktober 2016 beseft de stichting dat het terras van Chuck E. Cheese niet in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Kan de stichting dit argument aanvoeren in een bezwaarschrift tegen het besluit van 15 september 2016?
De gemeente Maastricht heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met Q-Park over de exploitatie van een parkeergarage in de gemeente. Een concurrent, P1 Holding, wil weten welke tariefafspraken zijn gemaakt. P1 Holding verzoekt het college van burgemeester en wethouders van Maastricht om een kopie van de gesloten samenwerkingsovereenkomst. Dit verzoek is gebaseerd op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het college stelt Q-Park in de gelegenheid een zienswijze op dit verzoek naar voren te brengen (artikel 6 lid 3 Wob jo. artikel 4:8 Awb). Hierin betoogt Q-Park dat het college de informatie moet weigeren te verstrekken, omdat de overeenkomst vertrouwelijke bedrijfsgegevens van Q-Park bevat (artikel 10 lid 1 onder c van de Wob). Het college is het hiermee eens en besluit het verzoek van P1 Holding af te wijzen.
Welk rechtsmiddel kan P1 Holding aanwenden tegen het besluit?
Juist of onjuist? Een bezwaar tegen een niet in werking getreden besluit is niet- ontvankelijk.
Leg aan de hand van de uitspraak ABRvS 1 april 2009 (Recracenter) uit wat wordt bedoeld met het bepaalde in artikel 7:11 lid 1 Awb dat het bestreden besluit dient te worden heroverwogen op grondslag van het bezwaar.
De heer Spikkeveen vraagt bij het college van B&W een bijstandsuitkering aan vanaf 1 februari 2016. Omdat de aanvraag te laat is ingediend, wordt de uitkering toegekend per 1 maart 2016. Spikkeveen gaat in bezwaar omdat hij het niet eens is met de ingangsdatum van de bijstandsuitkering. Tijdens de bezwaarfase overlijdt zijn oudtante en ontvangt Spikkeveen een erfenis van 15.000 euro. Spikkeveen biecht dit eerlijk op tijdens de hoorzitting in bezwaar. Het college van B&W beslist op bezwaar dat, gelet op dit spaargeld, de aanvraag om bijstandsuitkering moet worden afgewezen. Spikkeveen stelt in beroep dat het college van B&W buiten de grondslag van het bezwaar is getreden. Hoe beoordeelt u de beslissing op bezwaar in licht van artikel 7:11 lid 1 Awb?
Bij besluit van 11 juni 2018 heeft de burgemeester van Amsterdam aan het Vlaams Friteshuis B.V. op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening een exploitatievergunning verleend voor een snackbar aan de Voetboogstraat 33 in Amsterdam.
Het Vlaamse Friteshuis dient een bezwaarschrift in, omdat zij het niet eens is met een aan de vergunning verbonden voorschrift. Dit voorschrift bepaalt dat de snackbar om 23.00 uur moet sluiten. Het Vlaams Friteshuis wil echter langer openblijven, namelijk tot 03:00 uur, zodat uitgaanspubliek ook na een avond stappen nog een frietje kan eten.
Groot is de verbazing van het Vlaams Friteshuis als zij de beslissing op bezwaar ontvangt. In deze beslissing is namelijk een nieuw voorschrift toegevoegd. Dit voorschrift bepaalt dat bezoekers buiten geen consumpties mogen gebruiken. Volgens het Vlaams Friteshuis is dit in strijd met het verbod van reformatio in peius. Leg uit wat dit verbod inhoudt, of dit verbod geschonden is en of het daarbij van belang is of naast het Vlaams Friteshuis tegen de vergunning ook bezwaar is gemaakt door de overbuurman die overlast vreest door vervuiling op straat door lege fritesbakjes.
Vijf dagen voor de zitting stuurt de overbuurman, die eerder beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, een brief naar de rechtbank waarin hij aanvoert dat hij ook last zal hebben van geluidsoverlast van het Vlaams Friteshuis. Kan deze brief door de rechtbank worden meegenomen bij de uitspraak?
Op 15 november 2018 ziet de overbuurman dat er grote posters op de snackbar zijn geplakt. Op deze posters is te lezen dat op 27 november 2018 de feestelijke opening van het Vlaams Friteshuis zal zijn. De overbuurman is boos: hoe kan het Vlaams Friteshuis nu open gaan terwijl de rechtbank nog helemaal niet op zijn beroep heeft beslist?! Hij wendt zich tot u als zijn advocaat. Leg aan de overbuurman uit:
Waarom het Friteshuis met de exploitatie kan starten, en
Welke rechtsmiddel de overbuurman aan kan wenden om de opening tegen te houden, en
Beschrijf aan welke vereisten dat rechtsmiddel moet voldoen en hoe groot u de kans van slagen van de procedure acht.
In de uitspraak verklaart de rechtbank de beroepsgrond van het Vlaams Friteshuis dat het verbod van reformatio in peius is geschonden ongegrond. De rechtbank verklaart de beroepsgrond over de (beperkte) openingstijden wel gegrond. Volgens de rechtbank zijn de beperkte openingstijden in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat de naastgelegen snackbars ook tot 3.00u open mogen zijn. Het Vlaams Friteshuis twijfelt of zij in hoger beroep moet gaan tegen de uitspraak. U bent haar advocaat. Wat adviseert u haar? En is daarbij van belang of de overbuurman in hoger beroep is gegaan?
Bestuurlijk toezicht : het hogere bestuursorgaan houdt toezicht op het lagere bestuursorgaan waarvan het besluit afkomstig is.
Ook goedgekeurd:
Variaties op ‘bestuurlijk toezicht’: controle functie, toezichtsfunctie.
Als de functie goed omschreven is, maar het administratief beroep niet (bijvoorbeeld dat het om zowel een rechtmatigheidstoets als een doelmatigheidstoets gaat)
Veel gemaakte fouten:
Rechtseenheidsfunctie
Overschrijven van artikel 1:5 lid 2 Awb.
Verkeerd uitleggen van de bestuurlijk toezicht (nadruk leggen op toezicht/controle op het besluit in plaats van het bestuursorgaan).
De stelling is onjuist, want het bezwaar hoeft niet gegrond te zijn. Het bestuursorgaan kan ook uit eigen initiatief, indien de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit herroepen en voor zover nodig een nieuw besluit nemen. Zo is het bestuursorgaan gehouden om ook uit eigen beweging fouten uit het besluit te halen.
Als de verslechtering van de positie van de bezwaarmaker door het bestuursorgaan ook buiten de
bezwaarprocedure om mogelijk was geweest, is die verslechtering niet in strijd met het verbod van reformatio in peius. De stelling is daarom onjuist.
Hoofdregel is dat een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Zie artikel 7:2 Awb. In artikel 7:3 worden wel uitzonderingen op de hoorplicht gemaakt, maar uit de casus blijkt niet dat een van deze uitzonderingen aan de orde is.
Hier is artikel 7:11 van de Awb van belang. De daarin opgenomen formulering “op grondslag van het bezwaar” is erop gericht te voorkomen dat de bezwaarde slechter wordt van de heroverweging: dit is het verbod van reformatio in peius. Dit verbod geldt niet wanneer het bestuursorgaan ook los van het ingediende bezwaarschrift bevoegd is om op de subsidievaststelling terug te komen. Zie ABRvS 19 oktober 2011, AB 2012/29, m.nt. De Waard (Reformatio in peius). Toepassing op de casus: gemotiveerd uitleggen waarom 4:49 Awb hier wel of geen bevoegdheid schept om vaststelling in te trekken.
Verbod van reformatio in peius.
Art. 7:11 lid 1 Awb (1 punt) en verwijzen naar voorgeschreven jurisprudentie ABRvS 9 maart 2011, AB 2012/29 (Reformatio in peius).
Uitzondering op het verbod 1: Als de wet de bevoegdheid geeft om los van het bezwaar het besluit aan te passen (te corrigeren).
Uitzondering op het verbod 2: Als het gaat om een meerpartijengeschil waarbij een derde bezwaar heeft gemaakt.
Nee. In de casus staat dat de uov is gevolgd. Ingevolge artikel 7:1 lid. 1 sub d, Awb kan de stichting geen bezwaar maken tegen het besluit maar moet zij direct beroep instellen bij de bestuursrechter tegen het besluit.
Veel gemaakte fout: niet toepassen op de casus.
Een bezwaarschrift. Geen van de in artikel 7:1 Awb genoemde uitzonderingen is van toepassing. [De zienswijze is geen zienswijze in de zin van de uov, maar op grond van 4:8 Awb.]
Gelet op artikel 6:6 van de Awb is geen vereiste voor ontvankelijkheid van een bezwaar dat het besluit in werking is getreden. Bezwaar is dus gewoon mogelijk tegen zo’n besluit (artikel 8:1 jo. 7:1 Awb).
Wat betreft de start van de bezwaartermijn is het moment van de bekendmaking van het besluit relevant (artikel 6:8 lid 1 Awb), hetgeen niet samen hoeft te vallen met de inwerkingtreding (artikel 3:40 Awb). Bovendien kan in bepaalde gevallen (zie artikel 6:10 lid 1 sub a en b Awb) reeds voor de start van die termijn zelfs al een bezwaarschrift worden ingediend (waarbij niet-ontvankelijkverklaring dus achterwege zal blijven, artikel 6:10 lid 1 Awb). De stelling is gelet op het voorgaande dus onjuist.
In artikel 7:11 Awb staat dat het bestreden besluit moet worden heroverwogen op grondslag van het bezwaar. Het begrip grondslag moet niet beperkt worden opgevat. Het bestuursorgaan moet ook buiten de aangevoerde gronden beoordelen of het besluit voor herroeping vatbaar is. Uit Recracenter volgt dat de bezwaarprocedure bedoeld is voor een volledige heroverweging, die niet is gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Het bestuursorgaan moet niet alleen naar de rechtmatigheid, maar ook naar de doelmatigheid van het bestreden besluit kijken. Dit, omdat er geen grondenfuik tussen bezwaar en rechtspraak in eerste aanleg bestaat.
Uit de Standaarduitspraak Recracenter volgt dat artikel 7:11 Awb een volledige heroverweging in bezwaar verlangt. Het bestuursorgaan beoordeelt daarbij zowel de rechtmatigheid als de doelmatigheid van het bestreden besluit. Het bestuursorgaan is daarbij niet gebonden aan de gronden of argumenten die in het bezwaarschrift naar voren zijn gebracht. Het toetsingsmoment in bezwaar is ex nunc: dit betekent dat de nieuwe informatie over de erfenis moet worden meegenomen (beoordeling naar moment heroverweging). De beslissing op bezwaar – afwijzing aanvraag bijstandsuitkering – leidt tot echter een verslechtering van de rechtspositie van de heer Spikkeveen (ten opzichte van zijn rechtspositie in het primaire besluit). Dit is in strijd met het verbod van reformatio in peius: een bezwaarmaker mag niet slechter worden van zijn eigen bezwaar. Indien het bestuursorgaan ook los van bezwaar over de bevoegdheid beschikt om de uitkering aan te passen naar aanleiding naar nieuw verkregen vermogen, dan is geen sprake van ontoelaatbare reformatio in peius. Kortom, alleen als het bestuursorgaan over een intrekkings- of wijzigingsbevoegdheid beschikt, kan de beslissing op bezwaar in stand blijven. (NB. voor een goed antwoord is niet noodzakelijk dat studenten daadwerkelijk zoeken naar deze bevoegdheid in de Participatiewet).
Het verbod op reformatio in peius houdt in dat het besluit op bezwaar geen verslechtering van de rechtspositie van de bezwaarmaker mag betekenen ten opzichte van de rechtspositie die het bestuursorgaan hem in het primaire besluit heeft verschaft.
Noemen uitspraak RIP.
Geen sprake is van een schending van dit verbod als het bestuursorgaan ook los van het bezwaarschrift bevoegd was tot wijziging van het bestreden besluit.
Daarnaast is geen schending van het verbod van RIP als de wijziging een gevolg is van het bezwaarschrift van een derde.
Als de overbuurman dus een bezwaarschrift heeft ingediend dan is dus geen sprake van een schending van het verbod van RIP.
Veel gemaakte fout: bestuursorgaan was bevoegd tot wijziging van het besluit vanwege het indiende bezwaar van de overbuurman (dus de beide uitzonderingen samengevoegd).
Dit is een nieuwe beroepsgrond, want geluidsoverlast is echt iets anders dan overlast van zwerfafval.
Noemen uitspraak Goede procesorde.
Hieruit blijkt dat geen rechtsregel verbiedt om na afloop van de beroepstermijn nog nieuwe gronden in te dienen, zij het dat deze mogelijkheid wordt beperkt door de goede procesorde.
Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in het geding is, is in het algemeen bepalen een afweging van de processuele rechtszekerheid, de proceseconomie, de reden waarom de grond pa in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid om adequaat te reageren en de processuele belangen van partijen over en weer.
De 10 dagen termijn van art. 8:58 Awb is strikt genomen niet van toepassing op de gronden, maar wel een indicatie dat 5 dagen voor de zitting te kort is.
Daar komt bij dat een klacht over geluidsoverlast door het bestuursorgaan waarschijnlijk niet eenvoudig is te weerleggen: het zal niet mogelijk zijn om binnen die korte termijn een geluidonderzoek te laten verrichten.
De brief zal dan ook waarschijnlijk niet worden meegenomen in de uitspraak van de rechtbank.
Alternatieve redenering: als het de enkel, niet onderbouwde stelling is dat sprake is van geluidsoverlast dan is deze waarschijnlijk wel eenvoudig op te reageren en zal hij wel worden meegenomen.
Veel gemaakte foute: aangeven dat er een grondtrechter in beroep is.
Het indienen van beroep heeft geen schorsende werking ex art 6:16 Awb.
De overbuurman zal daarom een verzoek om een voorlopige voorziening moeten indienen ex art 8:81 Awb.
Het verzoek moet voldoen aan het connexiteitsvereiste, griffiegeld moet worden betaald en er moet sprake zijn van een spoedeisend belang.
Bij de beoordeling van het verzoek door de voorzieningenrechter zal een rol spelen; 1) de spoedeisendheid, 2) een voorlopige oordeel over de rechtmatigheid, 3) een belangenafweging en 4) de aard van de gevraagde voorziening.
De kans van slagen van het verzoek acht ik klein: 1) er is weliswaar sprake van spoedeisendheid maar 2) door middel van het voorschrift is al voldoende tegemoet gekomen aan de vrees voor zwerfafval (kwestie van handhaven) ,3) de belangen van het friteshuis om open te gaan zijn groot (omzet) en 4) de aard van de voorziening ziet hier op het tegen houden van het exploiteren van een friteshuis; de start van de exploitatie is eenvoudig omkeerbaar (gewoon stoppen met frites bakken en verkopen: het i niet het kappen van een boom.
Veel gemaakte fout: bij het toepassen van de beoordelingscriteria op de casus niet alle vier beoordelingscriteria langslopen en als geheel wegen; met name bij de belangenafweging: wat is het belang van de snackbar? En wat van de overbuurman?
Noemen van de Brummen-uitspraak
Hieruit volgt dat als geen hoger beroep wordt ingesteld, maar tegen de nieuwe beslissing op bezwaar opnieuw een beroepschrift zou worden ingediend, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel heeft uit te gaan.
De rechtbank heeft de grond uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Als het Vlaams Friteshuis geen hoger beroep zou instellen, maar tegen de nieuwe beslissing op bezwaar opnieuw een beroepschrift zou indienen, heeft de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over het verbod van RIP uit te gaan.
Ik adviseer dus om (incidenteel) hoger beroep in te stellen (art. 8:110 Awb).
Ook in hoger beroep bepalen de beroepsgronden van appellant de omvang van het geding, art. 8:69 lid 1 Awb.
Stelt u niet zelf beroep in, dan buigt de rechter zich alleen over de sluitingstijden en kan u alleen verweer voeren.
Als er toch een hoger beroep gaat lopen door de overbuurman dan is het – gelet op Brummen, ter behoud van rechten- verstandig om ook het verbod van RIP aan de Afdeling voor te leggen.
Veel gemaakte fout: hoger beroep instellen vanwege de grondenfuik in hoger beroep.
Damin is een jonge Marokkaanse blogger die begin 2015 de oversteek naar Europa maakt in de hoop op een betere toekomst. Na zijn reis over zee en over land vraagt hij in maart 2015 op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) asiel aan in Nederland. Damin stelt dat hij vluchteling is als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag (artikel 29 lid 1 sub a Vw 2000) en daarnaast dat hij vanwege een verslechterde veiligheidssituatie in Marokko bij terugkeer te vrezen heeft voor een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling (artikel 29 lid 1 sub b Vw 2000; dat hij bijvoorbeeld gemarteld kan worden). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris) wijst de aanvraag af, onder verwijzing naar de als veilig aangemerkte situatie in het land van herkomst, Marokko, en de afwezigheid van individuele omstandigheden op grond waarvan Damin alsnog als vluchteling zou moeten worden aangemerkt. Damin gaat in beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
Stel dat de rechtbank van oordeel is dat er inderdaad geen risico op strijd met artikel 3 EVRM bestaat, maar dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de individuele omstandigheden van Damin. De rechtbank is niet zonder meer overtuigd van het standpunt van de staatssecretaris dat van vluchtelingschap geen sprake is.
Stel dat de rechtbank uitsluitend kiest voor het gegrond verklaren van het beroep en het vernietigen van het besluit van de staatssecretaris. De rechtbank acht het risico op strijd met artikel 3 EVRM niet aanwezig, maar het standpunt van de staatssecretaris dat geen sprake is van vluchtelingschap acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
Wat moet er gebeuren ter uitvoering van die uitspraak en waarom?
Leg aan een leek uit wat ermee wordt bedoeld dat termijnen van bezwaar en beroep worden beschouwd als van 'openbare orde'. Besteed daarbij ook aandacht aan de vraag waarom deze termijnen van openbare orde zijn.
Welk beginsel wordt toegepast om te beoordelen of nieuwe gronden die na het verstrijken van de beroepstermijn worden ingediend, nog bij de procedure kunnen worden betrokken? Noem minimaal drie elementen die de bestuursrechter bij de te maken afweging betrekt?
Stel dat de voorwaarden voor studiefinanciering in de Wsf 2000 met ingang van 1 januari 2016 zijn aangescherpt, waardoor u minder snel een studiebeurs voor uitwonende studenten kunt krijgen.
U vraagt op 5 januari 2016 een uitwonendenbeurs aan. Bij besluit van 25 januari 2016, verzonden op dezelfde datum, wordt de beurs geweigerd omdat u niet aan de (nieuwe) criteria voldoet. Uw bezwaar wordt ongegrond verklaard. Omdat u geen uitwonende beurs krijgt, begint uw financiële situatie nijpend te worden.
U zou uw beroepsgrond met bewijsstukken kunnen onderbouwen, maar dat kost nog wel wat tijd. U doet een bewijsaanbod en vraagt de rechter u in de gelegenheid te stellen het nadere bewijs te leveren. Hoe beoordeelt u die strategie?
Tussen het bewijsrecht in het bestuursrecht en het strafrecht bestaan overeenkomsten en verschillen. Noem twee verschillen.
Op grond van welk Awb-artikel is een bestuursorgaan verplicht om in een beroepsprocedure het procesdossier aan de bestuursrechter toe te zenden en op grond van welk Awb-artikel kan het bestuursorgaan weigeren om stukken uit dit dossier te verstrekken?
Leg aan een leek uit:
wat wordt bedoeld met ex tunc-toetsing
Waarom de bestuursrecht dat doet, en
noem twee uitzondering op het uitgangspunt van ex tunc-toetsing.
Kunt u van de bestuursrechter een oordeel krijgen over de rechtsmatigheid van een wetswijziging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
De gemeente Maastricht heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met Q-Park over de exploitatie van een parkeergarage in de gemeente. Een concurrent, P1 Holding, wil weten welke tariefafspraken zijn gemaakt. P1 Holding verzoekt het college van burgemeester en wethouders van Maastricht om een kopie van de gesloten samenwerkingsovereenkomst. Dit verzoek is gebaseerd op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het college stelt Q-Park in de gelegenheid een zienswijze op dit verzoek naar voren te brengen (artikel 6 lid 3 Wob jo. artikel 4:8 Awb). Hierin betoogt Q-Park dat het college de informatie moet weigeren te verstrekken, omdat de overeenkomst vertrouwelijke bedrijfsgegevens van Q-Park bevat (artikel 10 lid 1 onder c van de Wob). Het college is het hiermee eens en besluit het verzoek van P1 Holding af te wijzen.
Mag u als rechter deze samenwerkingsovereenkomst in uw beoordeling betrekken en op grond daarvan uitspraak doen?
U bent het met P1 Holding eens dat het college ten onrechte niet heeft beoordeeld in hoeverre gedeeltelijke openbaarmaking mogelijk is. U wil – indachtig artikel 8:41a Awb – het geschil zoveel mogelijk finaal beslechten. Ga na welke mogelijkheden u daartoe heeft.
Bij besluit heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) aan Van Schaik op grond van artikel 2.1, eerste lid en onder a Wabo een omgevingsvergunning verleend voor een bouwplan dat voorziet in het oprichten van een schuur met een oppervlakte van 55 m2 op het erf van zijn perceel. De buurman van Van Schaik is het hiermee oneens en maakt tijdig bezwaar. Dat bezwaar wordt door het college ongegrond verklaard. De buurman stelt hiertegen tijdig beroep in bij de rechtbank en dat wordt gegrond verklaard. Het college gaat daarop in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ten tijde van de vergunningverlening geldende bestemmingsplan. Hierin is bepaald dat de maximaal toegestane oppervlakte van de bij een woning behorende bijgebouwen (zoals een schuur) 40 m2 bedraagt. Het college heeft in verband met voornoemde strijdigheid gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken, teneinde het bouwplan mogelijk te maken.
Het college betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de buurman eerst in beroep, aangaande de omgevingsvergunning voor bouwen ex artikel 2.1, eerste lid en onder a Wabo, de grond naar voren heeft gebracht dat in strijd met het door het college gevoerde beleid meer bijgebouwen op het perceel aanwezig zijn dan waar bij de vergunningverlening van uit is gegaan. Volgens dat beleid mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen waarvoor van het bestemmingsplan kan worden afgeweken niet meer bedragen dan 65 m2. Naar het oordeel van het college had de rechtbank op dat punt het beroep, gelet op artikel 6:13 Awb, niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Tot welk oordeel zal de Afdeling bestuursrechtspraak ten aanzien van deze grond van het college komen?
Carnaval komt eraan, maar horecaondernemer Chen ziet het somber in. Waar hij de voorgaande jaren voor het oprichten en gebruiken van een feesttent op het marktplein van zijn dorp een evenementenvergunning kreeg, is zijn vergunningsaanvraag voor deze activiteit dit jaar afgewezen. De procedure die hij in dat kader voert blijft hierna buiten beschouwing.
Chen ziet zijn eigen kansen praktisch verdampen als aan een andere horecaondernemer wel een evenementenvergunning voor diezelfde activiteit wordt verleend. Hij maakt daartegen tijdig bezwaar en voert in zijn bezwaarschrift aan dat de veiligheid van de carnavalgangers in de feesttent van zijn concurrent gevaar loopt vanwege de zwakke dakconstructie van die tent. Dit is in strijd met artikel 5.21 van de APV op grond waarvan de veiligheid van de bezoekers van een evenement gegarandeerd dient te worden.
Op het gemeentehuis wordt door de juristen die werken aan de beslissing op bezwaar stevig gediscussieerd: het voorschrift waar Chen naar verwijst strekt niet tot bescherming van zijn belangen. Heeft dit tot gevolg dat het besluit niet overeind kan blijven, zo vragen zij zich af. Wat is, in het licht van de op te stellen beslissing op bezwaar, uw advies ten aanzien van het bezwaar van Sjeng op dit punt?
Juist of onjuist? Door de wijziging van artikel 6:22 Awb met de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (2013) komt handhaving van het objectieve recht als functie van het bestuursprocesrecht meer voorop te staan.
Op welke wijze kan de bestuursrechter, gelet op de hem ter beschikking staande instrumenten, het geschil definitief trachten te beslechten?
Bij besluit van 23 september 2015 heeft de raad van de gemeente Muiden het bestemmingsplan “Muidens Fietspad” vastgesteld dat voorziet in een fietsroute door een polder. Tegen dat besluit heeft Klaas Harten beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) ingesteld. Klaas Harten heeft in die polder zijn agrarisch bedrijf. In beroep voert hij aan dat hij zijn bedrijfsvoering niet onbelemmerd kan voortzetten omdat zijn landbouwweg door die fietsroute wordt gekruist. Door deskundigen heeft hij een rapport laten opstellen waaruit zou moeten blijken hoeveel fietsers elk jaar die fietsroute zullen nemen en welke gevolgen dat heeft voor zijn agrarische bedrijfsvoering.
Het zojuist genoemde rapport wordt 4 dagen voor de zitting bij de ABRvS ingediend. De gemeenteraad heeft van dit rapport kennis genomen en er een standpunt over ingenomen. Kan de ABRvS dit rapport bij haar beoordeling betrekken?
De termijn voor het instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank is drie maanden verstreken. Uw beroep is ongegrond verklaard. U krijgt echter nu pas beschikking over informatie die volgens u een heel ander licht werpt op deze zaak. De gemeente heeft deze informatie verstrekt naar aanleiding van uw verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, dat u twee maanden geleden heeft gedaan. Welk rechtsmiddel kunt u indienen, aan welke voorwaarden moet worden voldaan en kan het rechtsmiddel slagen?
In artikel 8:41a van de Awb staat dat de bestuursrechter het voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief beslecht. Daarvoor heeft hij verschillende instrumenten, waaronder de mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien.
Leg uit wat de bestuursrechter in zijn uitspraak doet als hij zelf in de zaak voorziet (wat is het dictum, wat gebeurt er met het bestreden besluit?) en waar hij bevoegdheid aan ontleent,
noem een voorbeeld waarin de bestuursrechter wel en een waarin hij zeker niet zelf in de zaak mag voorzien en licht deze voorbeelden toe.
De aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen van de heer Duk voor een mantelzorgwoning van 68 m2 voor zijn hoogbejaarde ouders op zijn achtererf met de bestemming “Tuin” wordt afgewezen. Hij gaat tegen de afwijzing in bezwaar. Bij de beslissing op bezwaar verklaart het college van burgemeester en wethouders zijn bezwaar ongegrond en handhaaft de afwijzing. De heer Duk gaat tegen de beslissing op bezwaar in beroep. Hangende het beroep wijzigt de wetgever het Besluit omgevingsrecht en worden bijgebouwen van maximaal 70 m2 op achtererven met onmiddellijke ingang vergunningvrij gemaakt. U bent de bestuursrechter en moet op het beroep van de heer Duk beslissen.
Betrekt u de wijziging van het Besluit omgevingsrecht bij uw uitspraak?
Stel dat de bestuursrechter toepassing geeft aan artikel 8:54 van de Awb en zonder zitting uitspraak doet op het beroep van de heer Duk.
Welk rechtsmiddel kan de heer Duk tegen deze uitspraak instellen, wat is het toetsingskader voor de rechter die dit rechtsmiddel behandelt en wat is het mogelijke gevolg van zijn uitspraak?
Stel dat de aangevraagde mantelzorgwoning 75 m2 zal bedragen en vergunningplichtig is. In beroep twijfelt de bestuursrechter aan de motivering van het college van burgemeester en wethouders dat de mantelzorgwoning niet binnen het bestemmingsplan en past een bestuurlijke lus toe. Naar aanleiding van de tussenuitspraak besluit het college de omgevingsvergunning alsnog te verlenen. Aan de vergunning verbindt het college, gelet op de hoge leeftijd van de ouders van de heer Duk, het voorschrift dat het gebouw slechts vijf jaar mag worden gebruikt als mantelzorgwoning en daarna moet worden gesloopt. Daar is de heer Duk het uiteraard niet mee eens.
Moet de heer Duk tegen het nieuwe besluit beroep instellen en hoe luidt het dictum van de uitspraak als dit nieuwe besluit door de bestuursrechter rechtmatig wordt geoordeeld?
Stel dat de bestuursrechter bij de bestudering van het nieuwe besluit ziet dat de mantelzorgwoning is gepland in een Europeesrechtelijk beschermd Natura 2000-gebied. Betrekt u dit gegeven bij uw einduitspraak.
Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb is betrekkelijk nieuw en past binnen de ontwikkeling van de subjectivering van het bestuursprocesrecht. Leg uit wat hiermee wordt bedoeld en schrijf een betoog waarin u met argumenten onderbouwt hoe u het relativiteitsvereiste – en de toepassing van het vereiste in de rechtspraak – waardeert.
De staatssecretaris dient opnieuw op de aanvraag van Damin te beslissen. Door de vernietiging van het bestreden besluit keren partijen terug naar de vorige fase in de besluitvormingsketen / het bestreden besluit is verdwenen, maar de aanvraag van Damin is er nog en daarop moet de staatssecretaris weer beslissen.
Openbare orde betekent dat de bestuursrechter ambtshalve moet toetsen of zij in acht zijn genomen (oftewel in lekentaal: de rechter moet dit doen uit eigen beweging / de rechter moet hier altijd naar kijken) en hier dus niet soepel mee mogen omgaan.
Deze termijn zijn van openbare orde, omdat zij in het belang van de rechtszekerheid zijn. Het is in het belang van derden, bijv. de houder van een bouwvergunning, om duidelijkheid te hebben dat zijn vergunning onherroepelijk is en hij dus kan gaan bouwen.
Veel gemaakte fout:
Uitleggen wat de termijnen van bezwaar en beroep zijn en waarom die termijnen zo kort zijn (efficiency).
Goede procesorde.
Drie van de volgende factoren:
processuele rechtszekerheid;
proceseconomie
de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd.
de mogelijkheid voor de andere partij(en) om adequaat op die beroepsgrond te reageren.
processuele belangen van de partijen over en weer. Voorgeschreven uitspraak noemen AbRvS 29 feb ECLI:NL:RVS:2012:BV7287.
Ook goedgekeurd: Goede procesorde-arrest’ (en variaties). Niet (volledig) goedgekeurd: Hr-goede procesorde en Arrest De Waard.
Veel gemaakte fouten
Vergeten de uitspraken te noemen
Nova- beginsel
Deze strategie is risicovol.
Antwoordoptie 1: uit de uitspraak De Metselaar volgt dat het bestuursprocesrecht geen formele bewijsopdracht kent. In de procedure voor de bestuursrechter dienen partijen uit eigen beweging hun stellingen voldoende aannemelijk te maken en daarom spontaan het daarvoor benodigde bewijsmateriaal aan te dragen.
Antwoordoptie 2: uit de noot bij uitspraak De Metselaar blijkt dat onderdeel van de nieuwe zaaksbehandeling is dat de rechter op de zitting bewijsregie voert en partijen zo nodig in de gelegenheid stelt ontbrekende bewijsstukken alsnog te overleggen. In de praktijk blijkt een deel van de rechters deze regie te geven, maar er is ook een deel van de rechters van mening dat de eigen verantwoordelijkheid van partijen voorop staat en dat bewijsregie in beperkte maken nodig is.
Veel gemaakte fouten:
bewijsaanbod is niet hetzelfde als een bewijsaankondiging. De redenering dat de strategie verstandig is omdat dan tijd wordt gekocht voor het insturen van bewijs en de rechter dan weet dat er nog bewijs wordt nagekomen, is dus niet juist. Evenmin zijn overwegingen over de goede procesorde en de tiendagentermijn relevant. Uit het antwoord moet blijken dat de student begrijpt hoe de bewijslastverdeling in het bestuursprocesrecht eruit ziet (in lijn met de uitspraak De Metselaar) en dat de – in het civiele recht voorkomende – figuur van bewijsaanbod (waarop een door de rechter gegeven bewijsopdracht volgt) juridisch kan problematiseren en kan vertalen naar het bestuursrecht (waar deze figuur niet bestaat).
“hier is sprake van een pro forma beroepschrift”; het weglaten van de gronden is iets anders dan het weglaten van bewijsstukken.
Onjuist is, ten slotte, de bewering dat het bestuursorgaan voor het bewijs dient te zorgen. Dat is waar ten aanzien van het genomen besluit, maar dat is onwaar ten aanzien van het tegenbewijs.
Het aannemelijk maken (d.m.v. bewijsmiddelen) dat het besluit onjuist is, ligt bovenal bij de appellant.
Verschillen zijn o.a.: er is in het bestuursrecht geen (negatief) wettelijk stelsel; in het bestuursrecht kan het bewijs met alle middelen worden geleverd; onrechtmatig verkregen bewijs wordt vrijwel niet uitgesloten; de bewijsmaatstaf ligt in het niet-punitieve bestuursrecht lager.
Artikel 8:42 Awb en artikel 8:29 Awb.
Wat wordt bedoeld met ex tunc-toetsing: De rechter beoordeelt het bestreden besluit op basis van de feiten zoals die waren toen dat besluit werd genomen.
Waarom de bestuursrechter dat doet: machtenscheiding; Met het principe van ex tunc-toetsing wordt vermeden dat het besluit onrechtmatig wordt geoordeeld op grond van feiten die pas nadien zijn ontstaan; tegelijkertijd wordt vermeden dat een besluit dat onrechtmatig was toen het werd genomen, rechtmatig wordt geoordeeld met een beroep op later ontstane feiten; toetsingsmoment ook van belang voor welke rechtsregels van toepassing zijn (rechter houdt geen rekening met wetswijzigingen).
Noemen van 2 van onderstaande uitzonderingen:
Het bestreden besluit wordt in beginsel vernietigd, als het is gebaseerd op feitelijke stellingen waarvan de onjuistheid is gebleken nadat het besluit is genomen.
Na de vernietiging beziet de rechter welk vervolgbesluit genomen kan worden, waarbij hij de feiten en omstandigheden ex nunc beoordeelt.
Veel besluiten zijn gerelateerd aan een bepaalde periode (of aan een bepaald moment) en worden dus niet beoordeeld naar de omstandigheden zoals die waren ten tijde van de beslissing op bezwaar.
Bij wijziging van wetgeving worden vaak overgangsrechtelijke bepalingen opgenomen die doorslaggevend kunnen zijn voor het antwoord op de vraag aan welke rechtsregels de rechter het bestreden besluit moet toetsen en die kunnen ook directe werking hebben.
In een bijzondere wet kan een uitzondering worden gemaakt.
In procedures over punitieve sancties zijn art. 5:46, vierde lid, Awb en art. 15, eerste lid, IVBPR van belang.
Een wetswijziging kwalificeert als een algemeen verbindend voorschrift, zodat daar niet direct beroep tegen open staat, artikel 8:3 Awb. U kan alleen via exceptieve toetsing een indirect oordeel over de rechtmatigheid verkrijgen. Dat wil zeggen dat de bestuursrechter de verbindendheid toetst in het kader van beroep dat is ingesteld tegen een besluit dat met toepassing van het gewraakte algemeen verbindend voorschrift is genomen. Zie ook ABRvS 6 maart 2013, AB 2014/51, m.nt. Marseille (Stichting Geertgen).
Processtukken kunnen alleen (gedeeltelijk) geheim worden gehouden nadat de procedure van artikel 8:29 Awb is doorlopen. Op grond van artikel 8:29 lid 3 Awb moet u allereerst beslissen of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Als dit het geval is, dan moet u toestemming vragen aan de wederpartij, P1 Holding, of u de overeenkomst in uw beoordeling mag betrekken, artikel 8:29, vijfde lid, Awb. Alleen na die toestemming kunt u mede op de grondslag van die stukken uitspraak doen.
De rechter loopt de volgorde van artikel 8:72 Awb af bij de beoordeling of hij het geschil definitief kan beslechten. Omdat u van oordeel bent dat het besluit inhoudelijk niet deugt, kunt u niet de rechtsgevolgen o.g.v. art. 8:72, lid 3 sub a, Awb in stand laten.
Vervolgens gaat u na of u zelf in de zaak kan voorzien, art. 8:72, lid 3 sub b, Awb. Dan moet u ervan overtuigd zijn dat de uitkomst van het geschil, als het college een nieuw besluit zou nemen, geen andere zou zijn dan u nu voor ogen heeft, en dat besluit de toets aan het recht doorstaat (Zanddepot Berkendonkse plas).
De gedeeltelijke openbaarmaking lijkt nog een bestuurlijke afweging te vergen, wat tegen zelf in de zaak voorzien pleit (ook mogelijk: eerste lid artikel 10 vormt een absolute weigeringsgrond en dat zou de rechter zelf moeten kunnen beoordelen, wel zelf voorzien). In dat geval ligt het voor de hand dat u een tussenuitspraak wijst (of: u past de bestuurlijke lus toe) waarin u het college in de gelegenheid stelt het gebrek te herstellen, Artikel 8:51a Awb.
Het standpunt van het college dat het beroep niet-ontvankelijk is, voor zover het de grond betreft die niet reeds in bezwaar is aangevoerd, vindt geen steun in het recht, in het bijzonder niet in artikel 6:13 Awb. Het gaat hier om een grond tegen een eerder aangevoerd onderdeel, te weten de omgevingsvergunning voor bouwen ex artikel 2.1, eerste lid en onder a Wabo, vergelijk de Boxmeer-uitspraak. Ook vloeit niet uit de wet of uit enig rechtsbeginsel voort dat gronden die niet expliciet in bezwaar zijn aangevoerd, vanwege die enkele omstandigheid buiten de inhoudelijke beoordeling van het beroep zouden moeten blijven.
Deze discussie gaat over de toepassing van het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb. Aan de plaatsing ervan in hoofdstuk 8 van de Awb valt af te leiden dat het niet geldt voor de bezwaarfase. Met andere woorden: of het veiligheidsvoorschrift wel of niet strekt tot bescherming van Sjeng zijn belangen is irrelevant nu het bestuursorgaan in zijn beslissing op bezwaar niet vooruit mag lopen op de werking van het relativiteitsvereiste in beroep.
Onjuist. Met de toepassing van artikel 6:22 Awb kan juist in meer gevallen een rechtmatigheidsgebrek in een besluit worden gepasseerd. Bij objectieve rechtmatigheidscontrole past een streven naar zo min mogelijk barrières om vermeende onrechtmatigheden in besluiten door een rechter te laten toetsen.
Gezien het uitgangspunt dat de instrumenten van artikel 8:72 lid 3 Awb niet aan de orde zijn ingeval van beleidsvrijheid waarbij het bestuursorgaan nog geen keuze heeft gemaakt en omdat het bestuursorgaan in dit geval nog onderzoek moet verrichten, kan de bestuursrechter hier kiezen voor de figuur van de bestuurlijke lus (artikel 8:51a Awb). In dit geval zou de rechter door middel van een tussenuitspraak het bestuursorgaan kunnen opdragen onderzoek naar de belangen te doen (en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen) (8:80a lid 1 en 2 Awb).
Nieuwe/nadere stukken kunnen tot 10 dagen voor de zitting door partijen worden ingediend, aldus artikel 8:58, eerste lid Awb. Echter, dit is geen harde grens. De bestuursrechter kan ook dichter op de zitting ingediende stukken toelaten, waarbij van belang is of dit vanuit het oogpunt van goede procesorde acceptabel is. In casu gaat het weliswaar om 4 dagen, maar heeft de gemeenteraad van het rapport kennis kunnen nemen en er een standpunt over in kunnen nemen. Waarschijnlijk zou de ABRvS daarom geen bezwaar hebben tegen inbreng van het rapport.
Verzoek om herziening als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb.
Kan alleen als sprake is van een onherroepelijke uitspraak.
Moet gaan om feiten die hebben plaatsgevonden voor de uitspraak.
Bij de indiener voor de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn.
Tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden
Nee, het verzoek kan niet slagen omdat deze informatie (in beginsel) redelijkerwijs eerder had kunnen worden opgevraagd. Het beroep op de Wob had namelijk eerder kunnen en moeten worden gedaan en niet pas na de uitspraak.
Veel gemaakte fout: Antwoorden over een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb.
Als de rechter zelf voorziet dan verklaart hij het beroep gegrond.
Vernietigt het bestreden besluit (geheel/gedeeltelijk).
Bepaalt hij dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit(onderdeel).
Hij ontleent deze bevoegdheid aan artikel 8:72 lid 3 onder b van de Awb.
Correct voorbeeld van zelf voorzien.
Aan de hand van usp Zanddepot Berkendonk met toelichting criteria:
De rechter moet de overtuiging hebben dat uitkomst van het geschil geen andere zou zijn als bestuursorgaan opnieuw zou beslissen.
En het zelf voorzien de rechterlijke toets kan doorstaan. Een correct voorbeeld is in ieder geval ook de wettelijke opdracht aan de bestuursrechter om bij een vernietigd boetebesluit zelf een beslissing te nemen omtrent de oplegging van de boete, art. 8:72a Awb.
Een correct voorbeeld van niet mogelijk zelf voorzien.
Als aannemelijk is dat derden die geen partij zijn bij het geding worden geschaad in hun belangen en/of te grote beperking van de beslissingsruimte van bestuursorgaan.
Veel gemaakte fouten:
Geen concreet voorbeeld noemen, maar enkel de toelichting noemen.
Verkeerde voorbeelden genoemd.
De bestuursrechter toetst in beginsel ex tunc
Dat betekent dat hij het bestreden besluit beoordeelt aan de hand van de feiten en omstandigheden en de regelgeving ten tijde van het bestreden besluit.
Maar daarom bestaan uitzonderingen, zoals de beoordeling van het procesbelang.
Dus ja, de bestuursrechter betrekt ambtshalve de wijziging van het Bor bij zijn uitspraak.
Veel gemaakte fouten:
Wijziging van Besluit omgevingsrecht (AmvB) opgevat als een wijziging van het bestreden besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb.
Wijziging van regelgeving ten gunste van appellant als uitzondering op ex tunc-toetsing noemen zonder dat dit betrekking heeft op punitieve sancties.
Hij kan tegen een BZ-uitspraak in verzet.
Op grond van artikel 8:55 van de Awb.
De rechter beoordeelt uitsluitend de vraag of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk mocht worden verklaard.
Als het ongegrond is dan is geen hoger beroep mogelijk. Als het verzet gegrond wordt verklaard vervalt de BZ-uitspraak.
Dan gaat de reguliere behandeling van de zaak verder.
Veel gemaakte fouten:
Gevolgen van (on)gegrond verzet niet genoemd.
Kennelijkheid niet als toetsingsmaatstaf genoemd.
Nee, op grond van artikel 6:19 van de Awb is er een beroep van rechtswege tegen het nieuwe besluit ontstaan.
Want er is niet volledig aan Duk tegemoet gekomen.
Beroep van rechtswege ongegrond.
Beroep tegen eerdere beslissing op bezwaar gegrond.
Veel gemaakte fout: niet benoemd dat er twee besluiten op bezwaar zijn waar de rechter op elk van die besluiten een uitspraak over moet doen.
Nee
Europees recht behoort niet ambtshalve toetsing
Noemen usp St Geertgen en/of Van der Weerd.
Rekening houden met probleemstelling en/of onderzoeksvraag/structuur (titel, inleiding, slot etc.)/taal/leesbaarheid.
Geen ontvankelijkheidsvereiste, maar rechterlijk verbod op vernietiging.
Rechter moet beschermingsbereik van ingeroepen rechtsregel vaststellen.
Alleen bij kennelijkheid dat norm niet strekt tot bescherming van belangen.
Niet in bestuurlijke fase.
Beschrijving subjectivering bestuursrecht (meer nadruk op individuele belangenbescherming i.p.v. toetsing objectieve rechtmatigheid).
Correctie bij parallelle en/of verweven belangen.
Noemen usp Elzenbos Brummen.
Correctie Widdershoven bij vertrouwensbeginsel/gelijkheidsbeginsel.
Noemen usp Praxis.
Voorargumenten
Relativiteitsvereisten voorkomt “oneigenlijk” gebruik bestuursrecht/vernietiging zonder dat appellant daarbij een belang heeft/efficiënt.
Door verschillende correcties zijn negatieve mogelijke effecten op rechtsbescherming voldoende verzacht.
Tegenargumenten
Door relativiteitsvereiste wordt de objectieve rechtmatigheid van de besluiten te veel uit het oog verloren en blijven onrechtmatige besluiten in stand.
Door relativiteitsvereisten komt rechtsbescherming steeds meer onder druk, met name bij ‘zachte belangen’.
Conclusie
Heldere conclusie die aansluit op argumentatie.
De verschillende hogerberoepscolleges denken verschillend over de functie van het hoger beroep. Welke college stelt strikte grenzen aan de herkansingsfunctie?
De Rotterdamse verffabriek ‘Nestor Verven’ wil een nieuwe fabriek neerzetten in het noorden van het land. Er wordt een geschikte bouwlocatie gevonden in Heerenveen en het college van B&W van Heerenveen verleent een omgevingsvergunning voor zowel het bouwen van de nieuwe fabriekshal als voor het oprichten en het in werking hebben van de inrichting (de milieutoestemming). Buurman Tjepkema ziet de nieuwe fabriek op het braakliggende terrein naast zijn woning niet zitten en schrijft een bezwaarschrift naar het college van B&W, waarin hij één argument aanvoert, namelijk dat de op te richten inrichting zal zorgen voor overmatige geurhinder. Het college verklaart Tjepkema’s bezwaarschrift ongegrond. Tjepkema wendt zich tot een advocaat. Deze weet nog wat meer argumenten te verzinnen die Tjepkema kan aanvoeren in beroep bij de bestuursrechter, namelijk dat de inrichting niet alleen leidt tot geurhinder maar ook tot geluidsoverlast en dat het bestemmingsplan het bouwen van een fabriek ter plaatse niet toestaat. De advocaat stelt namens Tjepkema een beroepschrift op, waarin hij uitgebreid onderbouwt waarom de geluidsbelasting door de inrichting onacceptabel is en waarom het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan.
Is tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep mogelijk en zo ja, bij welke instantie?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) legt op grond van artikel 56 van de Mededingingswet een bestuurlijke boete op. Beschrijf de rechtsbeschermingsprocedure tot in hoogste instantie.
In hoeverre kunnen beroepsgronden die door de rechtbank ongegrond zijn verklaard in een latere procedure tegen het nieuwe besluit, dat na de vernietiging wordt genomen, nog ter discussie worden gesteld? Benoem zowel de hoofdregel als een uitzondering.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (of: ABRvS).
Art. 8:104 lid 1 sub a Awb: hoger beroep is mogelijk tegen een uitspraak van de rechtbank. 8:105 Awb: hoger beroep wordt ingediend bij de Afdeling tenzij…Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (grondslag omgevingsvergunning) wordt niet genoemd in hoofdstuk 4 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
Bezwaar bij de ACM artikel 7:1 Awb jo. 8:1 Awb.
Beroep bij de Rechtbank Rotterdam artikel 8:6 Awb jo. artikel 7 van Bijlage 2 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) Awb.
Hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) artikel 8:105 Awb jo. artikel 11 van Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) Awb.
Veel gemaakte fouten:
Rechtstreeks beroep o.g.v. art. 7:1 lid 1 sub g jo Bijlage 1 Awb
Administratief beroep
Als in beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar beroepsgronden worden aangevoerd die door de rechtbank in die eerdere uitspraak “uitdrukkelijk en zonder voorbehoud” zijn verworpen (=ongegrond verklaard), dient de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden uit te gaan. Dit is bepaald in ABRvS 6 augustus 2003, AB 2003/355 (Brummense achteroverleuner). Noemen van één uitzondering:
De Brummenleer wordt niet toegepast als, onder bijzondere omstandigheden, betrokkene niet kan worden verweten niet in hoger beroep te zijn gegaan (omdat deze geen zelfstandig belang had).
De leer wordt evenmin toegepast als er nauwe verwevenheid bestaat tussen verschillenden gronden (en de verworpen grond zozeer verband houdt met een grond die wél nog mag worden aangevoerd)
Het gezag van gewijsde strekt zich enkel uit tot de rechtsvaststelling en niet tot de daaraan ten grondslag liggende feitenvaststelling.
Een onbesproken grond is geen uitzondering op de hoofdregel, want die hoofdregel geeft al aan dat deze enkel van toepassing is op gronden die uitdrukkelijke en zonder voorbehoud (en dus door de rechter besproken) zijn verworpen).
Stel, u komt in bezwaar tegen een aan uw buurman verleende ‘omgevingsvergunning voor de activiteit kappen’, maar u dient uw bezwaarschrift in bij het verkeerde bestuursorgaan. Dit bestuursorgaan ontvangt uw bezwaarschrift op 12 januari 2016. U doet er naar alle waarschijnlijkheid goed aan om niet te volstaan met het indienen van een bezwaarschrift tegen de verleende ‘omgevingsvergunning voor de activiteit kappen’. Welke rechtsmiddel wendt u daarnaast aan en waarom?
Vastgoedmagnaat Pieter Klaassen heeft al een tijdje knallende ruzie met buurman Max de Rode. De Rode woont al jaren prachtig in een riant huis aan de rand van het Gelderse plaatsje Brummen. Klaassen kocht in 2015 het aangrenzende perceel en is voornemens hier een (in de woorden van Max de Rode: “wanstaltig, lelijke”) chalet te laten bouwen. De mannen liggen al maanden over de bouwplannen in de clinch als er bij Max de Rode een brief op de deurmat ploft waarin het college van burgemeester en wethouders het voornemen kenbaar maakt om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor het (“wanstaltig, lelijke”) chalet te verlenen aan Kees.
Max de Rode is des duivels en bovendien bang dat het college de vergunning verleent. Hij dreigt zijn buurman met een “kort geding” en vraagt in allerijl nichtje Mieke, studente rechten aan de Universiteit Utrecht, om advies. Mieke verstuurt nog diezelfde dag, namens haar oom, een bezwaarschrift aan het college en richt, direct aansluitend, een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen aan de voorzieningenrechter.
Hoe zal deze, gelet op artikel 8:81 jo 8:84 Awb, op het verzoek beslissen?
Op het bedrijventerrein in de gemeente Alblasserdam bevinden zich tien monumentale bomen. In verband met de verbetering van de bereikbaarheid van het bedrijventerrein neemt het college van burgemeester en wethouders het besluit om deze bomen te kappen. De stichting Bomenridders springt in de bres als bomen onnodig het veld moeten ruimen. De stichting stelt dat de bomen niet gekapt mogen worden vanwege het monumentale karakter ervan. Dat aspect heeft het college onvoldoende meegewogen in de belangenafweging. Ook is niet onderzocht of er wellicht minder bomen gekapt kunnen worden in plaats van deze kaalslag. Nadat het bezwaar tegen het kapbesluit ongegrond is verklaard, stelt de stichting beroep in bij de rechtbank en dient daarbij ook een verzoek om voorlopige voorziening in. De voorzieningenrechter verklaart bij uitspraak van 21 mei 2015 (op diezelfde dag verzonden aan partijen) het beroep ongegrond (artikel 8:86 Awb) en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
De stichting Bomenridders is het niet eens met de uitspraak van de voorzieningenrechter en schakelt uw hulp in. Stel namens de stichting Bomenridders een aan de juiste instantie gericht stuk op dat aan alle eisen voldoet en dateer dit stuk op de laatste dag van de termijn.
De heer Visser is eigenaar van de onderneming De Karper gespecialiseerd in het kweken en verkopen van Koi Karpers. Door een ziekte zijn al zijn vissen doodgegaan en heeft hij het bedrijf moeten beëindigen. Hij vraagt daarom een bijstandsuitkering aan op grond van de Participatiewet. Op 31 mei 2016 krijgt hij van het college van B&W bericht dat de aanvraag niet binnen acht weken kan worden afgehandeld omdat Visser niet alle noodzakelijke bescheiden heeft overgelegd die op grond van de wet nodig zijn om op de aanvraag te beslissen, te weten afschriften girorekening van de laatste 3 maanden, de winst- en verliesrekening van het boekjaar 2014 en een uitschrijfbewijs van de Kamer van Koophandel. Hij krijgt de gelegenheid tot 13 juni 2016 de ontbrekende gegevens aan te leveren. Omdat Visser niet binnen deze termijn alle gevraagde gegevens aanlevert, besluit het college op 20 juni 2016 om de aanvraag buiten behandeling te laten (art. 4:5 Awb). Het college verklaart het bezwaar van Visser ongegrond. Visser dient beroep in bij de rechtbank en verzoekt tevens om een voorlopige voorziening.
Formuleer het verzoek van het verzoekschrift voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Als de voorzieningenrechter in dit geval het geschil tussen Visser en het college van B&W zo snel mogelijk wil afdoen, welke beslissing(en) zal hij dan in zijn uitspraak nemen?
Mw. Schutten is eigenaar van een exclusieve dameskledingwinkel. De klanten kunnen voor de deur van de winkel parkeren. Het college van B&W neemt een verkeersbesluit om de straat waar de winkel van mw. Schutten staat, geheel af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer. Mevrouw Schutten vecht het besluit (waartegen bezwaar en beroep openstaat) niet aan, maar dient wel een verzoek om nadeelcompensatie in bij het college van B&W. Het college van B&W wijst het verzoek om nadeelcompensatie af. Ook de beslissing op haar tegen deze afwijzing gerichte bezwaar, is voor mw. Schutten negatief.
Mevrouw Schutten besluit juridisch advies in te schakelen met de vraag of zij voor de inhoudelijke behandeling van haar geschil kan kiezen tussen de burgerlijke rechter of de bestuursrechter.
Een verzoek om een voorlopige voorziening, omdat het bezwaar de werking van de omgevingsvergunning niet schorst.
De voorzieningenrechter zal niet aan beoordeling van het verzoek toekomen en zich onbevoegd verklaren. De reden is gelegen in de omstandigheid dat het verzoek niet is gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.
De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechter waarbij toepassing is gegeven en het beroep gegrond is verklaard is een uitspraak in de bodemprocedure (de beroepsprocedure) (zie art. 8:86 lid 1 Awb). Tegen die uitspraak kan hoger beroep (art. 8:104 lid 1 sub b) worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (art. 8:105 lid 1 Awb, juncto Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak; geen andere hogerberoepsrechter bevoegd). NB Er staat geen hoger beroep open tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter voor zover daarbij het verzoek vv ex art. 8:81 Awb is afgewezen (zie art. 8:104 lid 2 sub e).
Termijn voor hoger beroep: 6 weken (zie art. 6:7 juncto art. 6:24 (afdeling 6.2 is van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep)). Laatste dag van de termijn: 2 augustus 2015 (zie art. 6:8 > de termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt: bekendmaking op donderdag 21 mei, termijn begint op vrijdag 22 mei en eindigt (dus) op een donderdag, t.w. 2 augustus. Eisen aan het hoger beroepschrift: zie art. 6:5 lid en lid 2. Gronden: namen en adressen e.d.: overleggen bestreden besluit van B&W en eventueel machtiging (8:24). Petitum: vernietiging uitspraak voorzieningenrechter ex art. 8:86, vernietiging bob, proceskostenveroordeling.
“Visser verzoekt bij wege van voorlopige voorziening de voorlopige maatregel te treffen, inhoudende de last aan B&W om Visser te behandelen als ware aan hem met ingang van ... de gevraagde uitkering ingevolge de Participatiewet toegekend, en B&W te veroordelen in de kosten van de procedure”.
De voorzieningenrechter kan in dat geval besluiten meteen uitspraak te doen in de hoofdzaak (kortsluiting ex artikel 8:86 Awb). In dit concrete geval lijkt het waarschijnlijk dat hij het verzoek om een voorlopige voorziening afwijst (8:84 Awb) en het beroep ongegrond verklaart (8:70 Awb) omdat Visser niet tijdig zijn aanvraag om een uitkering heeft aangevuld. Theoretisch is denkbaar dat B&W Visser ten onrechte om aanvullende gegevens hebben gevraagd en dat het beroep dus gegrond moet worden verklaard; een voorlopige voorziening (in de vorm van een voorlopige maatregel als beschreven) is dan eventueel uiteraard ook mogelijk (8:72 lid 5 Awb).
Grondslag voor zelfstandig nadeelcompensatiebesluit 4:126 Awb. Reactie bestuursorgaan is altijd een appellabel besluit: geen keuzevrijheid.
Marktkoopman Sjoerd stelt schade te hebben geleden van € 4.000,- ten gevolge de nieuwe gemeentelijke Marktverordening. De rechter heeft geoordeeld dat deze verordening in strijd is met de Europese Dienstenrichtlijn en daarmee onrechtmatig.
Welke rechter of rechters kunnen over een verzoek van Sjoerd om schadevergoeding oordelen?
Welke rechter of rechters kunnen oordelen over het verzoek om vergoeding van een schade van € 35.000 die B, ambtenaar bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, stelt te hebben geleden ten gevolge van een ontslagbesluit dat door de Centrale Raad van Beroep is vernietigd?
Boer Berend wil zijn melkveehouderij aan de rand van het beschermde natuurgebied de Meerdijk (NB) uitbreiden. De vergunning die hij daarvoor nodig heeft op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt door Gedeputeerde Staten bij besluit van 23 maart geweigerd, omdat hij niet voldoet aan de ammoniakeisen uit de Verordening Stikstof en Natura 2000 Noord Brabant (de Stikstofverordening).
Boer Berend ziet op tegen de duur en de kosten van een beroepsprocedure en legt zich neer bij de weigering van zijn vergunning. Vervolgens wordt de Stikstofverordening door de Afdeling bestuursrechtspraak in een andere procedure (naar aanleiding van een exceptief verweer) onverbindend verklaard. Boer Berend is van mening dat hem ten onrechte een vergunning is geweigerd en wil dat Gedeputeerde Staten hem de schade die hij heeft geleden door het besluit van 23 maart vergoedt. Hij begroot die schade op zo’n € 40.000.
Tot welke rechter moet hij zich wenden met een verzoek om schadevergoeding?
Hoe beoordeelt u de kans van slagen van het verzoek?
De gemeente Alblasserdam werkt aan een betere bereikbaarheid van het bedrijventerrein waarop Bouwmarkten B.V. is gevestigd. Het college van burgemeester en wethouders neemt daartoe een aantal samenhangende verkeersbesluiten, waaronder begrepen de afsluiting van de Overgauwseweg ten zuiden van de Oude Leedeweg nummer 1 voor motorvoertuigen. Bouwmarkten B.V. is daardoor een aantal maanden zeer slecht bereikbaar voor klanten die nu enkel via een omweg van een aantal kilometers het pand kunnen bereiken. Om de misgelopen inkomsten vergoed te krijgen, vordert Bouwmarkten B.V. van de gemeente een bedrag van € 40.000 bij de burgerlijke rechter. Heeft deze vordering bij de burgerlijke rechter kans van slagen?
Waarom wendde Privacy First in de zaak over de Paspoortwet (in JB 2015/125) zich tot de civiele rechter in plaats van de bestuursrechter en waarom leidde deze civiele procedure niet tot succes?
Op grond van artikel 8:88 lid 2 Awb kan de bestuursrechter een bestuursorgaan niet veroordelen tot vergoeding van schade ten gevolge van een besluit dat van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd. Daarvan is in dit geval sprake: de Marktverordening is een algemeen verbindend voorschrift en daartegen staat geen beroep open bij de bestuursrechter. Hij zal zich met zijn verzoek om schadevergoeding dus uitsluitend tot de burgerlijke rechter kunnen wenden.
Als de schade wordt veroorzaakt door een besluit als het onderhavige, waarover de Centrale Raad van Beroep in hoogste aanleg oordeelt, is op grond van artikel 8:89 lid 1 Awb de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd om over het verzoek om schadevergoeding te oordelen, ongeacht de hoogte van het schadebedrag.
Omdat het gaat om schade die wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Afdeling bestuursrechtspraak in enige aanleg oordeelt en de gevraagde vergoeding meer dan € 25.000 bedraagt, is op grond van artikel 8:89 leden 1 en 2 Awb de burgerlijke rechter bij uitsluiting bevoegd.
In dit geval dient de vraag te worden beantwoord of het besluit tot weigering van de vergunning is te beschouwen als een onrechtmatig besluit, nu achteraf is gebleken dat de ammoniakeisen vanwege het onverbindend verklaren van de Stikstofverordening niet golden en de vergunning ten onrechte is afgewezen.
De kans dat daarvan sprake is, is klein. Berend heeft tegen de weigering van zijn vergunning geen rechts middel aangewend. Daardoor heeft dit besluit formele rechtskracht gekregen en dient de burgerlijke rechter ervan uit te gaan dat het besluit in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften. Dit geldt ook wanneer als vaststaand mag worden aangenomen dat het besluit zou zijn vernietigd, als daartegen tijdig beroep bij de bestuursrechter zou zijn ingesteld (HR 16 mei 1996, Heesch/van de Akker). Slechts in bijzondere gevallen bestaat ruimte voor een uitzondering op deze hoofdregel. Uit de casus volgt niet dat daarvan sprake is.
Dat ligt eraan. Als het verkeersbesluit is vernietigd en sprake is van een onrechtmatig besluit, dan wel. Zie art. 8:89 lid 2 Awb. (1 pt) Hier is bij een verzoek tot 25.000 tevens de ABRvS bevoegd, echter het bedrag van 40.000 gaat daar boven uit. Dus in geval van een onrechtmatig besluit naar de burgerlijke rechter. (1,5 pt). In geval van nadeelcompensatie wegens een rechtmatig verkeersbesluit is een procedure bij de burgerlijke rechter volstrekt kansloos: daar staat uitsluitend de bestuursrechtelijke weg open, van art. 4:126 Awb e.v. met daarna bezwaar en beroep (1,5 pt). Zie het arrest Asha / Amersfoort.
De paspoortwet betreft algemene verbindende voorschriften.
Op grond van artikel 8:3 lid 1 onder a van de Awb kan in afwijking van artikel 8:1 van de Awb kan hiertegen geen beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter.
Daarom stelde Privacy First een vordering uit onrechtmatige daad in bij de civiele rechter, waardoor deze op basis van de objectum litis-leer bevoegd is.
Privacy First kan ook geen appellabel besluit uitlokken en dat over die band door de bestuursrechter exceptief laten toetsen.
Maar omdat PF bundeling van individuele belangen betreft volgens HR kunnen die individuen dat wel door weigering paspoort.
Dus vordering niet-ontvankelijk.
Veel gemaakte fouten
Procesrechtelijke gevolgen niet benoemd.
Niet genoemd dat de Paspoortwet avv’s bevat + 8:3 Awb
Bevoegdheid civiele rechter niet besproken.
Niet benoemd dat enkel de individuele bestuursrechtelijke route openstaat (Privacy First kan dus niet zelf naar de bestuursrechter).
De civiele rechter verklaart niet zichzelf niet-ontvankelijk, maar de vordering van Privacy First.
Noem één overeenkomst tussen de klachtprocedure in de Awb en de tevens in die wet neergelegde bepalingen over bezwaar en beroep. Verwijs waar mogelijk naar artikelen in de Awb.
Met ingang van 1 januari 2016 is de Subsidieregeling verwijdering asbestdaken in werking getreden. Deze regeling is op 2 december 2015 in de Staatscourant gepubliceerd. (Strcrt. 2015, 42366). Meneer Bob woont in Almelo en heeft op een van zijn akkers nog een schuur staan met een asbestdak. Hij besloot vooruitlopend op de regeling dit asbestdak op 5 december 2015 alvast te verwijderen. Uiteindelijk dient hij op 15 januari 2016 een subsidieaanvraag in. Bij beschikking van 31 maart 2016 stelde de minister van infrastructuur en Milieu (hierna: de minister) de subsidie vast op € 25.000,00. Dee beschikking werd op dezelfde dag verzonden.
Meneer Bob is niet tevreden met deze beschikking tot subsidievaststelling, omdat het verwijderen van het asbestdak € 50.000,00 heeft gekost. Omdat de Kaderwet subsidies I en M (de wet waarop de subsidieregeling is gebaseerd) niets regelt over bestuurlijke voorprocedures, besluit hij bezwaar te maken bij de minister.
Op 24 mei 2016 ontvangt meneer Bob een brief waarin hij wordt uitgenodigd voor een hoorzitting van de door de minister ingeschakelde onafhankelijke bezwaaradviescommissie om op 13 juni 2016 op een hoorzitting te verschijnen. Tijdens de hoorzitting komt de onafhankelijke bezwaaradviescommissie tot de conclusie dat meneer Bob helemaal geen recht had op een subsidie. Uit de Subsidieregeling verwijdering asbestdaken volgt namelijk dat de minister afwijzend op een aanvraag moet beslissen, indien de verwijdering van het asbestdak heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2016.
Stel dat de onafhankelijke bezwaaradviescommissie aan de minister adviseert om in de de beslissing op bezwaar het primaire besluit te herroepen en de subsidie vast te stellen op € 0,00.
Kan de minister van dit advies afwijken? Zo nee, waarom niet; zo ja, onder welke voorwaarden?
Stel dat een ambtenaar van de gemeente Diemen na afloop van de zitting bij de Raad van State in een gesprek met appellant ongevraagd zijn kijk op de gevoerde procedures geeft. “Deze rechtszaken zijn te bizar voor woorden, heeft u niets beters te doen met uw tijd?” aldus de ambtenaar. Appellant ervaart die opmerkingen als grievend en wenst zich daar niet bij neer te leggen. Hij benadert u met de vraag of het verstandig is een klacht bij de nationale ombudsman in te dienen. Wat adviseert u hem?
Overeenkomst, bijvoorbeeld:
beide procedures kennen een hoorplicht
beide procedures kennen een ‘voorprocedure’ bij het bestuursorgaan
Ja, dit kan, zie artikel 7:13 lid 7 Awb. In de beslissing op bezwaar dient wel de reden voor afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie te worden vermeld en het advies moet met de beslissing worden meegezonden.
Klacht indienen ex art. 9:1, lid 1, Awb. Het betreft een gedraging van een bestuursorgaan (ambtenaar onder verantwoordelijkheid van). De Nationale ombudsman kan pas worden benaderd met een klacht wanneer voorafgaand daaraan een interne klachtprocedure, bij het betreffende bestuursorgaan, is doorlopen. Dit noemen we het kenbaarheidsvereiste, art. 9:20, lid 1, Awb. De klacht moet dus worden ingediend bij het bestuursorgaan onder wiens verantwoordelijkheid de gedraging is verricht.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1128 | 1 |
Add new contribution