TentamenTests bij Sociale en Cross-Culturele Psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen - 3
Vragen
Vraag 1
Wat is een moderation effect?
- Het effect treedt alleen op bij aanwezigheid van een derde variabele
- Het effect is indirect
- Er lijkt een effect te zijn, maar deze is niet significant
- Dat er na het onderzoek wordt verteld wat het doel van het onderzoek was
Vraag 2
Welke definities van interne, externe en constructvaliditeit zijn juist?
-
- Interne validiteit is: De validiteit van een conclusie dat er een oorzaak-gevolgrelatie bestaat tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele;
- Externe validiteit is: De validiteit dat de steekproef representatief is naar de populatie en dat deze te generaliseren is naar het echte leven;
- Construct validiteit is: De validiteit dat de variabelen goede operationalisaties zijn van het construct.
-
- Interne validiteit is: De validiteit dat de steekproef representatief is naar de populatie en dat deze te generaliseren is naar het echte leven;
- Externe validiteit is: De validiteit van een conclusie dat er een oorzaak-gevolgrelatie bestaat tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele;
- Construct validiteit is: De validiteit dat de variabelen goede operationalisaties zijn van het construct.
-
- Interne validiteit is: De validiteit dat de variabelen goede operationalisaties zijn van het construct;
- Externe validiteit is: De validiteit dat de steekproef representatief is naar de populatie en dat deze te generaliseren is naar het echte leven;
- Construct validiteit is: De validiteit van een conclusie dat er een oorzaak-gevolgrelatie bestaat tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele.
-
- Interne validiteit is: De validiteit van een conclusie dat er een oorzaak-gevolgrelatie bestaat tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele;
- Externe validiteit is: De validiteit dat de variabelen goede operationalisaties zijn van het construct;
- Construct validiteit is: De validiteit dat de steekproef representatief is naar de populatie en dat deze te generaliseren is naar het echte leven.
Vraag 3
Wat betekent het als een onderzoek betrouwbaar is?
Vraag 4
Wat is het verschil tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek?
Vraag 5
Welke variabele wordt gemanipuleerd in een experiment?
- De afhankelijke variabele;
- De onafhankelijke variabele;
- Dat hangt af van het onderzoek.
Vraag 6
Wat is sociale perceptie?
Vraag 7
Een belangrijke theorie bij deze sociale perceptie is de attributietheorie. Wie was hiervan de grondlegger?
- Stanley Milgram
- Solomon Asch
- Fritz Heider
Vraag 8
Stel, je maakt een tentamen en je haalt een 10. Je verklaart dit hoge cijfer door te zeggen dat de toets ook wel erg makkelijk was. Wat voor attributie is dit?
- Interne attributie
- Externe attributie
Vraag 9
Zie vraag 8. Is het, volgens de self-serving bias, waarschijnlijk dat je bij goede prestaties de oorzaak buiten jezelf zoekt.? En hoe zit dit als een studiegenoot een goed cijfer haalt?
Vraag 10
Kelley heeft de covariation theory ontwikkeld. Welke stelling(en) die bij deze theory horen is/zijn juist of onjuist?
I. Mensen maken drie belangrijke afwegingen (CCD), ze kijken namelijk naar: distinctiveness-, consistency- en consensus informatie.
II Met constistency information wordt de informatie bedoelt die iets zegt over de manier waarop anderen zich tegenover dit onderwerp gedragen.
- Stelling I is juist, stelling II is onjuist
- Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
- Beide stellingen zijn juist
- Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 11
Hoe heet de theory die beweert dat beoordeling van onszelf en anderen in onze sociale wereld plaats vindt via twee processen, namelijk gecontroleerde en automatische?
Vraag 12
Geef een omschrijving van deze twee processen.
Vraag 13
Hoort sociale categorisatie bij een automatisch of bij een gecontroleerd proces?
Vraag 14
Welke heuristiek wordt omschreven door het vasthouden aan een initieel getal of een beginindruk op basis waarvan volgende oordelen of schattingen gedaan worden?
- Representatieve heuristiek
- Beschikbaarheidsheuristiek
- Verankeringsheuristiek
Vraag 15
Wat is self-handicapping?
Vraag 16
Noem drie belangrijke aspecten van het self:
Vraag 17
Wat is het verschil tussen trait self-esteem en state self-esteem?
Vraag 18
Wat kunnen nadelen zijn van zelfregulatie?
Vraag 19
Wat is waar over het self-enhancement motive?
- We hebben self-enhancing illusies;
- Ons informatieverwerkingsproces werkt in het voordeel van ons zelf;
- Deze self-enhancing is onbewust, anders werkt het niet in ons voordeel;
- We doen onszelf beter voor dan we zijn, door self-presentation en self-handicapping;
- 1 en 2 zijn juist, 3 en 4 zijn onjuist
- 1 en 3 zijn juist, 2 en 4 zijn onjuist
- 1, 2, en 4 zijn juist, 3 is onjuist
- 1, 2, 3 en 4 zijn juist
Vraag 20
Uit welke drie componenten kunnen attitudes bestaan?
Vraag 21
Aan welke vier voorwaarden voldoen sterke attitudes?
Vraag 22
Noem een theorie die wil verklaren waarom attitudes gedrag voorspellen.
Vraag 23
Wat is juist:
- I Impliciete metingen betreffende attitudes vragen direct naar bestaande attitudes
- II De theory of reasoned action is een vervolg van de theory of planned behaviour
- I en II zijn juist
- I en II zijn onjuist
- I is juist, II is onjuist
- I is onjuist, II is juist
Vraag 24
Op welke twee manieren kunnen gedrag en attitude veranderd worden?
Vraag 25
Wat houdt cognitieve dissonantie in?
Vraag 26
Waar staat ‘dual’ voor in de dual process theorie?
Vraag 27
Welke term wordt gebruikt voor het beschrijven van de verhoogde prestatie door aanwezigheid van anderen?
- Sociale inhibitie
- Sociale facilitatie
- Sociaal-wenselijkheid
- Compliance
Vraag 28
Wanneer vindt sociale inhibitie plaats?
- Bij aanwezigheid van anderen bij een moeilijke, oplossingsgerichte of nieuwe taak
- Bij afwezigheid van anderen bij een moeilijke, oplossingsgerichte of nieuwe taak
- Bij aanwezigheid van anderen bij een goed geleerde of makkelijke taak
- Bij afwezigheid van anderen bij een goed geleerde of makkelijke taak.
Vraag 29
Over wat voor soort norm spreek je wanneer er gekeken wordt naar wat anderen in vergelijkbare sociale situaties doen?
Vraag 30
Wat is het verschil tussen de soort norm van de vorige vraag en een injunctieve norm?
Vraag 31
Wat zijn verklaringen voor het fenomeen groepspolarisatie?
Vraag 32
Wat zijn de drie theorieën of principes die altruïsme willen verklaren?
Vraag 33
Wat is het omstanders effect en hoe ontstaat het?
Vraag 34
Hoe wil het negative-state model altruïsme verklaren door egoïsme?
Vraag 35
Welke menselijke behoefte bleek uit studies naar sociale exclusie? Geef ook een omschrijving.
Vraag 36
Noem een verklaring voor het feit dat het ‘wat mooi is, is goed’ stereotype waar lijkt te zijn.
Vraag 37
Wat is waar over de psychologische factoren van proximity, familiarity en similarity?
- Proximity is gelinkt aan het mere exposure effect: als we vaker aan iets of iemand blootgesteld worden, gaan we het leuker vinden
- Similarity is gelinkt aan het similarity-attraction effect: we mogen anderen die gelijk aan ons zijn.
- Proximity houdt in dat hoe dichter je bij mensen kent, hoe aantrekkelijker je ze vindt.
- I, II, III zijn onjuist
- I en II zijn onjuist, III is juist
- I en II zijn juist, III is onjuist
- I is onjuist, II en III zijn juist
Vraag 38
Welke term past bij het feit dat we het delen van informatie matchen aan dat van de ander?
- Equity
- Disclosure reciprocity
- Perceived partner responsiveness
- Exchange relationship
Vraag 39
Waar is men het over eens bij de lastige klus om relaties te definiëren?
Vraag 40
Vanuit welke perspectieven kan de vraag waarom mensen groepen vormen beantwoord worden? Noem er minstens twee en geef korte uitleg.
Vraag 41
Wat zijn de vijf stadia die groepen doormaken?
Vraag 42
Waar is de ontgroening op een studentenvereniging een voorbeeld van, gezien de stadia van groepssocialisatie?
Vraag 43
Wat wordt er met de entativiteit van een groep bedoeld?
Vraag 44
Wanneer is iets een groep te noemen?
Vraag 45
Hoe wordt de potentiele groepsprestatie berekend?
Vraag 46
Waarmee wordt dit vergeleken als je de prestatie van de groep wil beoordelen?
Vraag 47
Wat is een additieve taak?
- Een taak waarbij de groep één juiste keuze moet maken
- Een taak waarbij alle leden moeten slagen om de groep te laten slagen
- Een taak waarbij de afzonderlijke prestaties van de groepsleden opgeteld worden
- Een taak waarbij de potentiele groepsprestatie niet berekend kan worden.
Vraag 48
Op welke manieren kan motivatie van invloed zijn op de proceswinst of het procesverlies van de groep?
Vraag 49
Welke twee persoonlijkheidsdimensies zijn een sterke voorspeller van het hebben van vooroordelen?
Vraag 50
Zijn deze twee dimensies onderling afhankelijk?
- Ja
- Nee
Vraag 51
Hoe heet de neiging verschillen tussen andere groepen en de overeenkomst binnen de groepen te overdrijven?
- Illusory correlation effect
- Accentuation effect
- Groepsidentificatiebias
- Outgroup homogenuity effect
Vraag 52
Noem minimaal vier dreigingen die outgroups kunnen vormen.
Vraag 53
Hoe noem je experimenten die herhaald worden in verschillende culturen om verschillen tussen deze culturen te ontdekken?
Vraag 54
Hoe kunnen we cultuur definiëren?
Vraag 55
Welk van de onderstaande factoren past niet bij de factoranalyse van Hofstede?
- Machtsafstand
- Mannelijkheid vs. Vrouwelijkheid
- Directheid vs. Indirectheid
- Onzerheidsvermijding
Vraag 56
Hoe wordt gekeken of een vertaling goed genoeg is om te gebruiken bij cross-cultureel onderzoek?
Vraag 57
Bovengenoemde, het juist vertalen van onderzoeken of vragenlijsten, is een van de moeilijkheden die bestaan bij crosscultureel onderzoek. Noem nog minimaal 4 moeilijkheden.
Antwoordindicatie
Vraag 1
A. Bijvoorbeeld: Er worden meer ijsjes verkocht als de koopkracht groter is, mits het lekker weer is
Vraag 2
A
Vraag 3
Betrouwbaar onderzoek houdt in dat de metingen stabiel zijn, dus dat bij herhaald onderzoek de uitkomst vergelijkbaar is.
Vraag 4
Bij kwalitatief onderzoek worden woorden en uitspraken van mensen gebruikt, dit vooral om gedrag te beschrijven. Bij kwantitatief wordt gewerkt met data die bestaat uit cijfers, zodat er gemiddelden, medianen, en dergelijke berekend kunnen worden er gekeken kan worden of de uitkomsten en verschillen tussen groepen significant zijn of niet.
Vraag 5
A. De onafhankelijke variabele wordt gemanipuleerd, waardoor het effect van deze variabele op een afhankelijke variabele onderzocht kan worden.
Vraag 6
Het proces van verzamelen en interpreteren van informatie over eigenschappen van andere personen.
Vraag 7
C
Vraag 8
Extern, je zoekt de verklaring namelijk niet bij je zelf maar in de omstandigheden.
Vraag 9
Volgens de self-serving bias zoeken wij verklaringen voor gedrag die onszelf beter doen voelen. Een goede prestatie van onszelf schrijven we eerder toe aan interne factoren. Een slechte prestatie schrijven we dan toe aan externe factoren. Volgens de self-serving bias is het dus meer waarschijnlijk dat we zeggen dat er bijvoorbeeld ook flink gestudeerd is. Als anderen goede cijfers halen zouden we dit eerder toeschrijven aan situationele factoren.
Vraag 10
A. De omschrijving van consistency information (stelling II) hoort bij de consensus information. Consistency information houdt de informatie in of iemand zich altijd zo tegenover dit onderwerp gedraagt.
Vraag 11
Dual processing theory
Vraag 12
Gecontroleerde processen zijn intentioneel, onder controle, kosten inspanning en verlopen bewust. Automatische processen verlopen zonder intentie, inspanning of bewustzijn. Bovendien mogen deze niet interfereren met andere cognitieve processen.
Vraag 13
Categoriseren is een automatisch proces.
Vraag 14
C
Vraag 15
Een vorm van zelfpresentatie waarbij we onszelf naar beneden halen zodat een uitkomst altijd positief geïnterpreteerd wordt. Bijvoorbeeld: voor een toets zeggen dat je niks geleerd of voorbereid hebt. Als je dan een onvoldoende haalt wordt dit normaal gevonden, en een goed cijfer wordt helemaal extra gewaardeerd
Vraag 16
- Het is variabel afhankelijk van de sociale context.
- We hebben bepaalde doelen of beelden over hoe we willen zijn en gedragen ons hiernaar.
- Het is een uitgebreide structuur van kennis en gevoel is, bestaande uit overtuigingen, waarden, gevoelens, verwachtingen en doelen.
Vraag 17
Trait is meer een stabiele karaktereigenschap die iets zegt over hoe we ons meestal over onszelf voelen. State self-esteem is variabel en vertelt hoe we ons op een bepaald moment of in een bepaalde situatie voelen.
Vraag 18
- Mensen die onder druk staan kunnen juist slechter gaan presteren omdat ze een hoge zelffocus hebben. Het blijkt dat een hogere zelffocus ervoor zorgt dat mensen meer aandacht besteden aan hun gedrag en dit stap voor stap willen controleren. Wanneer de aandacht zo op een bepaalde handeling wordt gericht, kan de uitvoering van goedgeleerde of procedurele vaardigheden worden verstoord. Voorbeeld: Penalty missen in WK-finale
- Omdat de standaarden te hoog gelegd kunnen worden, kan er ontevredenheid of depressie ontstaan als beseft wordt dat deze standaarden niet gehaald zullen worden. Men kan vast gaan zitten in negatieve emoties. Dit kan onder andere alcoholmisbruik tot gevolg hebben (omdat dit het zelfbewustzijn vermindert) en tot suïcidale gedachten leiden.
Vraag 19
D
Vraag 20
Affectieve, gedrags- en cognitieve component
Vraag 21
- Ze zijn stabiel door de tijd heen;
- Ze zijn resistent voor verandering;
- Ze beïnvloeden de informatieverwerking;
- Ze leiden gedrag.
Vraag 22
Verschillende theorieën willen dit verklaren, onder andere het RIM-model, het MODE-model en de theory of planned behaviour/theory of reasoned action.
Vraag 23
B
Vraag 24
Door overtuiging (persuasion en door prikkels en/of sancties
Vraag 25
Er is een verschil tussen attitudes en gedrag, dit heeft een onplezierig gevoel tot gevolg.
Vraag 26
A
Vraag 27
B
Vraag 28
A
Vraag 29
Over een beschrijvende sociale norm
Vraag 30
De injunctieve norm zegt iets over hoe je je in een bepaalde situatie zou moeten gedragen.
Vraag 31
Bij meer discussie binnen een groep, wordt er ook meer geleerd over de standpunten en worden er ook meer argumenten genoemd, waardoor een standpunt steviger en extremer kan worden. Daarnaast is er sprake van sociale vergelijking: groepsleden vergelijken zichzelf met anderen, en willen door zichzelf en anderen positief gezien worden. Ze hebben waardering nodig van anderen. Aan de ene kant willen ze gelijk zijn, maar aan de andere kant zich wel differentiëren van anderen. Dit kan door een extremere positie in de gewenste richting in te nemen. Ook heeft dit te maken met categoriseren: binnen een groep wil je graag gelijk zijn, maar als groep wil je anders zijn dan andere groepen. Om de ingroup-outgroup verschillen te vergroten, kan polarisatie plaatsvinden.
Vraag 32
Inclusive fitness theory, wederkerig altruïsme en sterke wederkerigheid.
Vraag 33
Hoe meer omstanders er zijn, hoe minder groot de kans is dat iemand hulp biedt. Dit omstanders effect kan ontstaan door:
- diffusie van verantwoordelijkheid;
- meervoudige onwetendheid;
- beperking door toekijkers.
Vraag 34
Het negative state model gaat ervan uit dat wij ons niet goed gaan voelen als we mensen zien die geholpen willen worden. Om uit deze negatieve staat te komen, gaan we mensen helpen en voelen we onszelf hierdoor weer beter.
Vraag 35
De need to belong: de intrinsieke motivatie om opgenomen te worden door anderen en sociaal geaccepteerd te worden
Vraag 36
Vanuit de evolutietheorie is te verklaren waarom ‘wat mooi is’, goed zou moeten zijn. Een jong en goed uiterlijk was een teken van goede gezondheid en vruchtbaarheid. Dit verband lijkt nu niet meer te bestaan, maar het stereotype wel. Hierdoor kan echter wel een self-fulfilling prophecy plaatsvinden. Mooie mensen worden beter behandeld, krijgen meer kansen, en kunnen via deze ‘omweg’ dus inderdaad beter worden.
Vraag 37
D
Vraag 38
B
Vraag 39
Er moet sprake zijn van onderlinge afhankelijkheid
Vraag 40
Volgens de sociobiologen kunnen we door groepen te vormen beter omgaan met vijanden en kunnen we elkaar helpen. Vanuit het cognitieve perspectief helpen groepen ons om de wereld te begrijpen. Vanuit utilitaristisch perspectief hebben mensen voordelen aan een groep omdat sociale relaties de behoeften van een persoon vervult.
Vraag 41
Forming, storming, norming, performing, adjourning.
Vraag 42
Rollentransitie van aankomend lid naar nieuw lid.
Vraag 43
De mate waarin een groep groep is, of waarin de groep als eenheid gezien wordt.
Vraag 44
Wanneer minstens twee personen zichzelf zien als lid van die groep.
Vraag 45
Er wordt gekeken naar de prestatie die de groep kan leveren wanneer elk lid afzonderlijk zijn werk doet.
Vraag 46
Met de actuele prestatie
Vraag 47
C
Vraag 48
Drie processen die horen bij motivatieverlies zijn social loafing (individuele prestatie is niet zichtbaar dus prestatie gaat omlaag), dispensability effect (inspanning lijkt weinig effect te hebben) en het sucker effect (als je het gevoel hebt dat anderen minder doen, ga je ook zelf minder doen). Bij motivatiewinst kan het gaan om sociale competitie (als prestatie zichtbaar is kan competitie ontstaan), sociale compensatie (als je wil compenseren voor de zwakkere schakels) en het Köhler effect (de zwakke leden gaan harder werken omdat ze niet als zwak gezien willen worden)
Vraag 49
Rightwing authorianism en social dominance orientation
Vraag 50
B
Vraag 51
B
Vraag 52
Dreigingen van:
- Voorbestaan van de groep
- Bronnen
- Status en zelfvertrouwen
- Groepswaarden en principes
- Onderscheidendheid van de groep.
Vraag 53
Crossculturele replicatie
Vraag 54
Een cultuur is een sociaal systeem dat wordt gekenmerkt door gedeelde interpretaties van mensen en gebeurtenissen.
Vraag 55
C
Vraag 56
Het wordt van de ene taal in de andere vertaald en vervolgens weer terugvertaald in de oorspronkelijke taal.
Vraag 57
- De verschillen in neiging om sociaal wenselijk te antwoorden
- Het belang van de gevoelswaarde van woorden
- Het feit dat een onderzoeker nooit objectief naar een cultuur kan kijken
- Sommige dingen kunnen in bepaalde culturen niet gemeten worden omdat het niet eens bestaat.
- De moeilijkheid om puur de invloed van de cultuur te meten en dit los te zien van de verschillen die komen doordat mensen zelf verschillen.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2513 | 1 |
Add new contribution