Verbintenissenrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
- 2412 keer gelezen
Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Verbintenissenrecht in 2015-2016.
Het burgerlijk recht kent een tweescheiding in het personenrecht en het objectieve vermogensrecht. Het objectieve vermogensrecht kent een verschil tussen het goederen- en verbintenissenrecht. Het goederenrecht gaat over de goederenrechtelijke en zakelijke rechten, ofwel over de vraag wat de relatie is van een persoon tot een goed? Het verbintenissenrecht bestaat uit verbintenissen die volgen uit de wet en verbintenissen uit overeenkomst, ofwel over de vraag wat de rechtsverhouding tussen personen is?
Eerst heeft men vrijheid, dan gebondenheid. Tussen vrijheid en gebondenheid komt een overeenkomst tot stand (de vrijheid houdt op en gebondenheid begint). Vrijheid-In het verbintenissenrecht geldt hetbeginsel van contractvrijheid. Zonder gegeven woord bestaat geen gebondenheid
Gebondenheid:
Stel je hebt je gebonden,er ontstaat dan gebondenheid. Er is dan een verbintenis tot het doen, geven of nalaten. De crediteur heeft een recht op nakoming, dit is in beginsel afdwingbaar (art. 3:296 BW). Men is verplicht tot schadevergoeding als er een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis is (art. 6:74 BW).
Het begrip verbintenis staat niet gedefinieerd in de wet. Professor Van Boom definieert verbintenis als: rechtsverhouding krachtens welke de een (crediteur/schuldeiser) een prestatie te vorderen heeft van de ander (debiteur/schuldenaar), waartoe die ander verplicht is. Art. 6:1 BW: verbintenissen kunnen slechts ontstaan, indien dit uit de wet voortvloeit. Het woord voortvloeien bepaalt dat een verbintenis uit het stelsel van de wet kan volgen en niet met zo veel woorden in de wet moet staan.
Art. 6:1 BW: verbintenissen kunnen slechts ontstaan, indien die uit de wet voortvloeit. Dit suggereert iets meer dan bepalen. Kan ook uit het stelsel van de wet voortvloeien dat een bepaalde bron van verbintenissen uit de wet voortvloeit. Algemeen beginsel. Analoog redeneren.
Quintepoel: ongerechtvaardigde verrijking een bron van verbintenissen? Huidig als het er niet zou staan: kunnen we analoog redenen zodat het valt onder 6:1? Niet uitgesloten.
Wat is voortvloeien?
Feiten waar het vermogensrecht rechtsgevolgen aan verbindt:
Feiten zijn te verdelen in andere feiten en in rechtsfeiten. Rechtsfeiten kunnen bestaan uit het handelen van personen of uit blote rechtsfeiten. Een voorbeeld van een bloot rechtsfeit is je hond die iemand bijt. Het handelen van personen is onder te verdelen in feitelijke handelingen met rechtsgevolg en rechtshandelingen. Een voorbeeld van een feitelijk handelen met rechtsgevolg is dat je iemand aanvalt. Een voorbeeld van een rechtshandeling is het sluiten van een overeenkomst.
Kan voor het moment van overeenkomst geen verbintenis ontstaan? Dat kan wel.
Potentiële klant vraagt offerte aan. Aannemer maakt kosten om die te maken. Klant blijkt nooit van plan te zijn geweest aan te besteden. Onderhandelen ‘te kwader trouw’. Het is maatschappelijk onbetamelijk om offertes uit te lokken terwijl je weet dat je nooit zult contracteren. Er ontstaat dan een verbintenis tot onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW. De onrechtmatige daad is het uitlokken van offertes. Er kan dus geen beroep gedaan worden op gederfde winst. De schade die door jouw onrechtmatig handelen is veroorzaakt, moet vergoed worden.
Maatschappelijk onbetamelijk handelen, aan schuld te wijten, als de klant niet aldus zou hebben gehandeld, had de aannemer nooit vergeefse kosten gemaakt, verbintenis uit de wet tot betaling van schadevergoeding
Onderhandelen te kwader trouw, je weet dat je nooit een contract zal afsluiten.
HR Azivo / GGD (heel specifiek geval). De onrechtmatige daad van het ten onrechte niet contracteren. GGD ambulancevervoerder en Azivo een ziektefonds. Ziektefondsen waren verplicht aan hun verzekerden diensten te verlenen, zoals ambulancediensten. Huren van zorgaanbieders. Contractsband tussen Azivo en GGD.
Partij A is wettelijk verplicht tegenover alle verzekerden om een dienst te leveren. Die dienst wordt niet door A zelf verricht, maar door aanbieders zoals GGD. Er bestaat geen wettelijke contracteerplicht tussen A en GGD. GGD contracteert met een aantal partijen, zoals A maar A zelf weigert. Maar door een wettelijk toewijzingssysteem moet GGD geregeld toch de dienst verlenen aan de verzekerden. A wil niet de prijs betalen die GGD wil rekenen. Wat A biedt, is onder de kostprijs van GGD.
Dit is contractweigering. Via de onrechtmatige daad is hier sprake van feitelijke contractdwang.
Kun je er wat tegen doen?
In deze omstandigheden is het maatschappelijk onbetamelijk van A tegenover GGD om niet de prijs aan GGD te betalen. Dat komt neer op feitelijke contractdwang via onrechtmatige daad; positief belang. Specifieke zaak, niet zomaar te generaliseren. Wel illustratie van functie onrechtmatige daad recht in (half) gereguleerde markt.
Het kan onrechtmatig zijn om niet te contracteren.
HR Baris / Riezenkamp. Dwaling. ‘Als partijen in onderhandeling treden over het sluiten van een overeenkomst, tot elkaar komen te staan in een bijzondere, door de goede trouw beheerste (redelijkheid en billijkheid), rechtsverhouding, medebrengende, dat zij hun gedrag mede moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij …’
Art. 6:2 BW: een bijzondere, door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding. Rekening houden met de belangen van een ander.
MAAR schuldeiser en schuldenaar staat in het artikel. In het arrest is (nog) geen sprake van een verbintenis … Circulaire redenering. Bron van verbintenis? Naar tekst van de wet lijkt het erop dat het wel een bron van verbintenissen is. Is redelijkheid en billijkheid uit de wet en kan het daarmee een bron van verbintenis zijn?
Art. 6:162 BW: partijen moeten bij onderhandelingen zich tegenover elkaar betamelijk gedragen. Soms is er contractsdwang.
Art. 6:2 lid 1 BW: een bijzondere, door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding.
Art. 6:2(48) lid 1 BW. Art. 6:248 BW betreft obligatoire overeenkomsten. Dus er zijn al verbintenissen. Dus per definitie een door redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding.
Het punt waar vrijheid overgaat in gebondenheid herken je door aanbod en aanvaarding. Dit is het punt dat een overeenkomst tot stand komt, art. 6:217 BW. De verbintenissen moeten wel bepaalbaar zijn (art. 6:227).
Art. 6:217 BW: overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.
Hoe herken je een aanbod? Als door aanvaarding ervan een overeenkomst tot stand komt.
Art. 6:227 BW: de verbintenissen die partijen op zich nemen, moeten bepaalbaar zijn.
Context en uitleg bepalen of iets ‘aanbod’ en ‘aanvaarding’ kan worden genoemd.
De wet gaat uit van een ‘simpel’ model van aanbod & aanvaarding
Wil gevormd door partij A – verklaring verzenden – verklaring ontvangen door de geadresseerde. Dit proces wordt het aanbod genoemd. Tussen het moment van de verzending van de verklaring en het ontvangen van de verklaring door de geadresseerde is er nog intrekking van de verklaring van aanbod mogelijk ex art. 3:37 BW.
Partij B heeft de wil gevormd – verzending verklaring – verklaring ontvangen door de geadresseerde. Tot het moment van de verzending van de verklaring is herroeping van het aanbod mogelijk (indien het aanbod herroepelijk is ex art. 6:219 BW).Tussen de verzending van de verklaring door partij B en het ontvangen van de verklaring door de geadresseerde is intrekking van de verklaring van aanvaarding mogelijk ex art. 3:37 BW. Op het moment dat de geadresseerde de verklaring heeft ontvangen is er een overeenkomst tot stand gekomen.
HR Plas Bouwonderneming BW / gemeente Valburg
Dit is een buitengewoon belangrijk arrest. Contact Plas en Gemeente. Gemeente heeft eisen. Plas dient een offerte in. Plas is niet de enige. Dan is er een zwembadcommissie. Eentje stemt tegen. Inwinnen van adviezen op eigen kosten; aanpassing van offerte. Commissie beslist gunstig en ziet Plas als de beste aanbieder. Het plan gaat naar het College van B&W. In de vergadering wordt gezegd door de burgemeester: dat Plas de laagste inschrijver was; dat haar plan voor de gemeente aanvaardbaar was; dat de Raad er nog over diende te beslissen en dat er nog enkele aanpassingen van details nodig waren. Daarna raadsvergadering. Iemand heeft een ander plan. Met een nieuwe mededinger, die helemaal niet in de race deed. Zit ver onder de prijs van Plas. Dit nieuwe plan wordt aangenomen en gaat er met het contract vandoor. Plas vraagt zich of hij een contract heeft? Kosten en gederfde winst vergoeden. De gemeente is immers gebonden. Plas gaat naar de rechtbank en vordert primair een contract en subsidiair een onrechtmatige daad.
Wat als er een contract is ontstaan? Gemeente zou dan gebonden zijn aan een verbintenis uit contract: nakoming vorderen (art. 3:296 BW); schadevergoeding vorderen (art. 6:74 BW); evt. ontbinding (art. 6:265 BW); positief contractsbelang (art. 6:74 en 6:277 BW) = gemaakte kosten en gederfde winst.
Wat als er geen contract is ontstaan? Geen gebondenheid. Vrijheid.
Vertrouwen gewekt. Dat is onrechtmatig wanneer het vertrouwen geschaad wordt ex art. 6:162 BW. Enkel gemaakte kosten vergoeden. De gederfde winst niet, want er is geen contract tot stand gekomen.
Gebondenheid: Uitgangspunt bij art. 6:213 is 6:217, 6:2, 6:248 lid 1, 6:277 en artt. 3:33 en 3:35:
HR
Rechtstreekse verwijzing naar Baris / Riezenkamp. Strijd met de goede trouw, vanwege gewekte vertrouwen. Kan sprake zijn van positief belang.
Kostenvergoeding aanbieden. Negatief belang.
Het kan onaanvaardbaar zijn om je uit de onderhandeling terug te trekken, als bij de ander vertrouwen op totstandkoming op de overeenkomst is gewekt.
Het moment van afbreken betekent de positie in de precontracuele fase.
HR CBB / JPO noot Hartlief. R.o. 3.7: een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf. Afbreken moet onaanvaardbaar zijn.
Art. 6:162 BW: partijen moeten bij onderhandelingen zich tegenover elkaar betamelijk gedragen.
Art. 6:2 lid 1 BW: een bijzondere, door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding.
Art. 6:2(48) lid 2 BW? Geen contract, geen verbintenis. Vrijheid om af te breken. Tenzij dat onaanvaardbaar zou zijn.
Art. 6:2(48) lid 1 BW: verbintenis(sen). Er is dus per definitie een door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding.
HR NBM / Securicor. Securicor is een beveiligingsbedrijf. Dochtermaatschappij van Luijk BV sluit een overeenkomst met S. Moedermaatschappij NBM aanwezig. Vanuit NBM geruststellende mededelingen van NBM wekken gerechtvaardigd vertrouwen bij S dat de rekening betaald zullen worden aan S. Het zit dus wel goed met de facturen. Echter worden de facturen niet betaald. Vertrouwen wekken. Bron van verbintenissen, dus een contract (art. 3:35 BW). Nakoming vorderen = positief belang. Is niet gebeurd. Beroep gedaan op art. 6:162 BW. Wekken van vertrouwen en niet honoreren ervan is onbetamelijk. Verbintenis tot schadevergoeding. Maar welke schade veroorzaakt NBM door wekken en niet honoreren? Hoe zou de positie van S zijn geweest zonder de onrechtmatige daad van NBM? Negatief belang? De HR heeft zich er niet over uitgelaten. Ging niet in op dit punt.
Samenvattend
Wil gevolgd door een openbaring gevolgd door de verklaring. Art. 3:32 BW. Contractsvrijheid. Handelingsbekwaamheid.
Je hebt de verklaring zoals gewild enbedoeld en de verklaring zoals deze wordt geopenbaard. Art. 3:33 BW vereist dat wil en verklaring overeenstemmen.
Discrepantie tussen wil en verklaring: vergissing, verschrijving, verspreking, afdwaling, stoornis in het geestesvermogen.
Als de wil en verklaring niet overeenkomen, dan is er geen geldige rechtshandeling. Goeder trouw bij de ontvanger? Bescherming?
Gerechtvaardigd vertrouwen, art. 3:35 BW:
Art. 3:11 BW: objectivering van de wetenschap.
Conclusie
Het recht verbindt het rechtsgevolg aan de rechtshandeling, omdat: het rechtsgevolg is gewild of de geadresseerde mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat het rechtsgevolg gewild was.
De onrechtmatige daad is geen rechtshandeling. Het is een feitelijke handeling met rechtsgevolg. Dit rechtsgevolg is alleen niet beoogd, wat het verschil aangeeft met een rechtshandeling.
In art. 7:414 BW staat lastgeving. Volmacht kan worden gegeven door de lastgever aan de lasthebber om voor de lastgever te handelen. Op wiens naam sluiten?
Partij A en partij B hebben een overeenkomst van lastgeving.
Lastgever (principaal, achterman) tegenover lasthebber (tussenpersoon).
Overeenkomst sluiten met partij C (wederpartij, derde).
Is C nu met A of met B in zee gegaan?
Twee uitvoeringsmogelijkheden:
Het hangt van het contract tussen A en B af op welke manier de lasthebber moet handelen (1 of 2).
Mogelijkheid 1) De lasthebber heeft volmacht en oefent deze uit. Ik, B, handel in naam van A. Art. 3:60 lid 1 BW. Art. 3:66 lid 1 BW. Een contract komt tot stand tussen C en A.
A = volmachtgever (vertegenwoordigde, lastgever, achterman). B is gevolmachtigde (vertegenwoordiger, lasthebber, tussenpersoon). C is de wederpartij, derde. Rechtstreekse gebondenheid tussen art. 3:66 BW.
B mocht niet handelen in naam van A, de lasthebber heeft geen bevoegdheid. Er is dan geen gebondenheid tussen A en C.
Geen bevoegdheid + optreden B in naam van A = art. 3:70 BW: B moet positief belang aan C vergoeden. Stilzwijgend aangegane of wettelijke (garantie?) verbintenis?
Eventueel bekrachtiging (art. 3:69 BW). Dan wel rechtstreekse gebondenheid tussen A en C.
Art. 3:61 lid 2 BW. Gerechtvaardigde indruk bij C dat B bevoegd was. Op grond van een verklaring of een gedraging. Gerechtvaardigd vertrouwen. Dan is er ook rechtstreekse gebondenheid tussen A en C. Wat valt er dan zoal onder? Toedoen: A heeft iets gedaan of nagelaten dat bij C het gerechtvaardigd vertrouwen wekte dat B bevoegd was om A te vertegenwoordigen. Kan het ook buiten ‘toedoen’ van A feiten en omstandigheden betreffen die voor risico van A komen? Tegenwoordig wel.
HR Felix / Aruba
Er kunnen zich omstandigheden voordoen, waaronder (schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid) voor rekening van de overheid dient te komen. Daarbij valt niet alleen te denken aan het geval dat de onjuiste veronderstelling is gewekt door een gedraging van het we bevoegde overheidsorgaan, maar ook aan factoren als: de positie die de handelende functionaris binnen de organisatie van de overheid inneemt en diens gedragingen, de omstandigheid dat die organisatie en / of de verdeling van de bevoegdheden over de verschillende organen van de overheid, als gevolg van onduidelijkheid, onoverzichtelijkheid of ontoegankelijkheid van de desbetreffende regelingen, voor buitenstaanders ondoorzichtig zijn, alsmede eventuele nalatigheid aan de zijde van de overheid om de derde tijdig op de onbevoegdheid van de functionaris opmerkzaam te maken.
HR ING Bank / Bera Holding
Voor toerekening van schijn van volmachtverlening kan ook plaats zijn als derde heeft vertrouwd op volmachtverlening op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van pseudo-volmachtgever komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn kan worden afgeleid.
Bera Holding NV is als enige bevoegd om NV te vertegenwoordigen. Bera en ING spreken af dat Berner tekeningsbevoegd is met betrekking tot de bankrekening (handtekeningenkaart). In werkelijkheid is dhr. R. degene die het werk doet bij Bera. Afschriften worden met instemming van Bera gestuurd aan werkadres van dhr. R. Tussen 2003 en 2005 geeft R. meermalen telefonisch betaalopdrachten aan ING. Er volgen eerst geen klachten van Bera. Als Bera op enig moment wel klaagt, beroept ING zich op schijn van volmachtverlening aan dhr. R. Stilzitten is het wekken van vertrouwen. Rechtbank en Hof geven Bera gelijk: ING mocht niet op de schijn afgaan.
HR: Art. 3:61 lid 2 BW vereist onderzoek. R.o. 3.4. Het Hof heeft de verkeerde maatstaf afgelegd. Instemming van Bera dat de afschriften naar dhr. R werd gestuurd. Je moet ook regelmatig je bankafschriften controleren. Wanneer dit niet klopt, moet je meteen naar de bank toe. Dat is een verplichting uit hoofde van het contract tussen Bera en ING. Niet gebeurd.
Mogelijkheid 2) De lasthebber heeft geen volmacht en oefent deze niet uit, maar handelt dus op eigen naam voor rekening van lastgever. Alleen partij B en C. Hoe weet je nou of dit zich voordoet?
HR Kribbenbijter: A geeft opdracht aan B om voor rekening van A een goed te kopen. B aanvaardt de opdracht. B doet C een aanbod. C aanvaardt en sluit dus een koop. Wie is zijn wederpartij (koper)? Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam – dat wil zeggen als wederpartij van die ander – is opgetreden, hangt af van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkander hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedraging hebben afgeleid en mochten afleiden (Haviltex-criterium).
Ten behoeve van is een indicatie van onechte vertegenwoordiging = NIET WAAR. Middellijke vertegenwoordiging is de term. Letten op naam van A of B. Ten behoeve van zegt niets over de vertegenwoordingsstructuur.
Mogelijke redenen voor deze constructie: B weet nog niet wie A zal zijn, A wil niet bekend worden bij C, etc. Bij middellijke vertegenwoordiging hoeft C helemaal niet te weten wie de achterman is!
Partij C toerekenbare tekortkoming in nakoming opeisbare verbintenis met B. A lijdt schade. Hoe krijgt A die nou vergoed van C als losstaande? Schadevergoedingsvordering ex art. 6:74 BW. C is geen contractant. Dat verweer kan niet (HR Kribbenbijter). Je wordt behandeld alsof je in het contract zit. Je lift mee op het contract tussen A en B.
Art. 7:419 BW.
Het rechtsverkeer kan niet op de innerlijke wil alleen functioneren. Het moet soms voorrang verlenen aan uiterlijkheden, zoals redelijkerwijs & te goeder trouw begrepen door anderen. Voor de vertrouwensbescherming wordt soms een direct toedoen vereist, soms is de toerekeningsgrond wat losser.
Bescherming van gerechtvaardigd vertrouwen:
Wouter heeft een overeenkomst gesloten met Brokjes BV, maar heeft in plaats van 10 zakken 100 zakken ingevuld via het digitale bestelformulier. Hij heeft eerst via de telefoon geprobeerd te bestellen, maar werd doorverwezen naar het internet. Is er een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen en zo ja, met welke inhoud?
Wouter heeft eerst gebeld, en is tijdens het gesprek doorgestuurd naar het internet. Art. 6:217 ziet op aanbod en aanvaarding. Verder ziet Boek 7 op de bijzondere overeenkomst. Art. 6:261 ziet op de wederkerige overeenkomst. Art. 6:213 gaat over de overeenkomst als rechtshandeling en ook 3:33 e.v. zijn van toepassing. Dit toont de gelaagde structuur van het Burgerlijk Wetboek.
Is er een aanbod van Wouter of van Brokjes door openbaar bod of het bestelformulier? In casu gaan we uit van een aanbod door Wouter, ook al is een aanbod van Brokjes ook verdedigbaar.
Art. 6:227a ziet op het vernietigen van een overeenkomst, wat impliceert dat er een overeenkomst is. In casu is dit artikel dus niet te gebruiken.
Art. 3:37 lid 4, maar in casu is er met het verzenden niks verkeerd gegaan, maar in het invullen van het bestelformulier door Wouter.
Dan de verklaring van Wouter. Discrepantie in wil en verklaring (art. 3:35 jo. 3:33 jo. 3:11).
1. Verklaring. Er is een verklaring van Wouter.
2. Die door de ontvanger is opgevat als een door die tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking. Dit is opgevat door Brokjes als een tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking.
3. Betekenis redelijkerwijze aan toekennen. Brokjes is te goeder trouw, art. 3:11.
De overeenkomst is dus tot stand gekomen.
Alberts en Driessen onderhandelingen over de verkoop van een kast. Victor moet op enig moment de onderhandelingen voor Alberts voltooien, maar heeft geen volmacht om de koopovereenkomst te sluiten. Victor sluit toch op 1 november in naam van Alberts de koopovereenkomst. Op 2 november stuurt Alberts een brief met de mededeling dat hij akkoord gaat en stuurt Driessen na het verzenden van de brief een mail met terugtrekking. Op 3 november bereikt de brief van Alberts Driessen.
Geef aan of een koopovereenkomst tussen Alberts en Driessen tot stand komt en zo ja, op welk moment.
Het gaat in de casus om Alberts – Victor – Driessen. Er is geen volmachtverlening, maar Victor sluit wel in naam van Alberts een overeenkomst. Art. 3:60 jo. 3:66 lid 1, buiten de grenzen van de volmachtverlening, is Alberts niet gebonden. Tussen Victor en Driessen is ook geen sprake van een overeenkomst, omdat Victor optrad in naam van Alberts.
Op grond van 3:69 lid 3 wordt er bekrachtigd op 3 november. Op 2 november stuurt Driessen een mail. Driessen wist echter dat er geen volmacht was verleend, dus was hij niet te goeder trouw. Er is bekrachtigd op 3 november, op 1 november is de overeenkomst tot stand gekomen door de terugwerkende kracht van art. 3:69 lid 1.
Geef aan of een koopovereenkomst tussen Alberts en Driessen tot stand komt en zo ja, op welk moment.
Intrekking/herroeping. Op 1 november komt het aanbod van Driessen bij Alberts. Op 2 november gaat er een mededeling inhoudende aanvaarding naar Driessen. Ook herroept Driessen via een mail zijn aanbod op die dag. O.g.v. art. 6:219 kun je een bestaand aanbod onder omstandigheden herroepen. Maar op grond van lid 2 is herroeping niet mogelijk. De overeenkomst is dus op 3 november overeengekomen volgens de ontvangsttheorie, zoals in art. 3:37 lid 3 staat.
Het intrekken van een verklaring ziet op aanbod of aanvaarding (art. 3:37 lid 5).
De Stichting WK 2020 vraagt een offerte aan bij De Nees, en vraagt om nog een paar aanpassingen. De Nees wint hiervoor advies in bij een beveiligingsspecialist. Dan worden de onderhandelingen afgebroken door de Stichting, omdat ze in verregaande onderhandelingen is met een ander bedrijf.
Kan De Nees aanspraak maken op schadevergoeding, en zo ja, welke posten komen voor vergoeding in aanmerking?
De Hoge Raad onderscheidt in het arrest Plas/Valburg drie stadia. In het eerste stadium mag je zonder schadevergoeding uitstappen. In het tweede stadium ben je verplicht een schadevergoeding te betalen bij het afbreken. En in het derde stadium ben je tot slot verplicht om een schadevergoeding en gederfde winst te betalen en is het dus eigenlijk verboden om nog uit de onderhandelingen te stappen. In het laatste stadium speelt het totstandkomingsvertrouwen een rol.
In het arrest CBB/JPO is de contractsvrijheid centraal gesteld en voorop gesteld dat men vrijheid heeft om te onderhandelen en terug te trekken.
In casu bevinden ze zich in stadium twee, dus moet een schadevergoeding betaald worden over het negatief contractsbelang. De vergoeding zal dus het inhuren van een veiligheidsspecialist beslaan.
Op welke grondslagen berusten deze vorderingen?
Redelijkheid en billijkheid, onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking (want er is sprake van een rapport waar niet voor is betaald).
Deze week gaat over totstandkomingsgebreken. Nietigheden zijn erg heftig, het is altijd nietig geweest van rechtswege. Vernietigbaarheid kan niet van rechtswege intreden, maar is een bevoegdheid van een van de partijen.
Een totstandkomingsgebrek kan in verschillende situaties van toepassing zijn:
Het arrest schriftelijkheidsvereiste: de aankoop van een woning moet schriftelijk worden aangegaan. Ook de particuliere verkoper kan zich beroepen op dit vormvereiste, niet alleen de koper.
HR Schriftelijkheidsvereiste. Art. 7:2 lid 1 BW. Koper en verkoper komen mondeling koop overeen. Verkoper krijgt financiering nieuw huis niet rond en tekent contract niet. Vormvereiste nodig voor de koop van een huis. Wie kan er beroep op doen? De wettekst zegt niets. De totstandkomingsgeschiedenis zegt wel iets. Wat is het meest in lijn met doel en strekking van de wetsbepaling? Ook de particuliere verkoper kan er een beroep op doen.
Wanneer een andere wetsbepaling verbiedt tot het sluiten van een overeenkomst en de wettekst niets zegt over de civielrechtelijke gevolgen, kan ook gekeken worden naar art. 3:40 lid 2 BW. Er is uitleg van de wetsbepaling nodig: is nietigheid beoogd? Of vernietigbaarheid? Of geen van beide? Wat zegt de wettekst erover? Wat zegt de totstandkomingsgeschiedenis erover? Wat is het meest in de lijn met het doel en de strekking van de wettekst? Aan de hand van deze criteria moet bepaald worden of de overeenkomst nietig, vernietigbaar of geldig is.
I.c. konden koper en verkoper zich beroepen.
Als een overeenkomst qua inhoud of strekking in strijd geraakt met andere wetsbepalingen zegt de wettekst niets over de civielrechtelijke gevolgen. Er moet dan gekeken worden naar art. 3:40 lid 1 BW. Is er strijd met de openbare orde? De uitleg van de andere wetsbepaling is nodig: Wat zegt de totstandkomingsgeschiedenis erover? Welke belangen worden beschermd door de geschonden regel? Worden fundamentele beginselen geschonden door de wetsinbreuk? Waren partijen zich van de inbreuk bewust? Voorziet de regel al in een (andere) sanctie? Aan de hand van deze criteria moet bepaald worden of de overeenkomst nietig of gewoon geldig is. Zie HR Esmilo/Mediq
Begin met het bekijken van lid 3. Wat wil de wetsbepaling in kwestie.
Bij het sluiten van een overeenkomst kunnen zich wilsgebreken voordoen. Vernietiging wegens wilsgebrek is limitatief opgesomd in de wet in art. 6:228 en 3:44.
Het moment van sluiting van de overeenkomst is het beslissende moment voor toetsing van eventuele wilsgebreken ex art. 3:44 en 6:228 BW. Als er na het sluiten van de overeenkomst zaken gebeuren, is dat niet relevant. Is er op het moment van het sluiten van de overeenkomst sprake van een wilsgebrek? Hierbij is relevant om te kijken naar de precontractuele fase die zich tussen partijen heeft afgespeeld. Partijen moeten in aanloop naar het contract geen onjuiste of onvolledige informatie hebben of onder druk worden gezet.
Partijen moeten in alle vrijheid tot hun contracteerbeslissing kunnen komen, zonder dat in de aanloop naar het contract:
Art. 3:44 en 6:228 BW
Professor van Boom geeft zeven voorwaarden voor dwaling:
Als aan alle vereisten is voldaan heeft de dwalende het recht om de overeenkomst te vernietigen.
HR: Offringa / Vinck: Het ging in casu om een zwembad dat niet naar behoren functioneerde. Volgens het Hof had de koper maar beter onderzoek moeten doen. Het Hof wijst dan ook alle vorderingen van de koper af.
De Hoge Raad is echter een andere mening toegedaan:
R.o. 3.5: “wanneer een partij voor de totstandkoming van een overeenkomst aan de wederpartij bepaalde inlichtingen had behoren te geven teneinde te voorkomen dat de wederpartij zich omtrent de betreffende punten een onjuiste voorstellen zou maken, dan zal de goede trouw zich in het algemeen ertegen verzetten dat eerstgenoemde partij ter afwering van een beroep op dwaling aanvoert dat de wederpartij het ontstaan van de dwaling aan zichzelf heeft te wijten”.
Hier kun je eigenlijk HR Barends / Riezenkamp ook terugzien als een soort uitwerking.
Is op het moment van het sluiten van de overeenkomst voldaan aan alle vereisten voor een wilsgebrek ex art. 3:44 en 6:228 BW? Art. 3:53 BW. Beroep op een wilsgebrek. Bekijk art. 3:50, 3:49 en 3:51 BW.
De rechter toetst ex nunc, namelijk wat ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst aan de hand is. Niet tijdens de start van en de onderhandelingen zelf. Art. 3:53 BW: de vernietiging kent terugwerkende kracht. Doen alsof het contract nooit bestaan heeft.
Bij de onverschuldigde betaling (art. 6:203) betaalt de betaler zonder rechtsgrond aan de ontvanger. Dit kan een betaling van een goed, van een geldsom of van een andere prestatie zijn. Er ontstaat een verbintenis uit de wet tot terugbetaling c.q. ongedaanmaking van de betaling. Er zijn dus drie categorieën van betalingshandelingen: een goed, een geldsom of een prestatie van andere aard.
Door de terugwerkende kracht van art. 3:53 BW is er nooit een rechtsgrond geweest voor de betaling. Art. 6:203 BW schept een ongedaanmakingsverbintenis vanaf het moment van de betaling. Deze is direct opeisbaar vanaf het moment van de betaling. Wettelijke rente is alleen mogelijk voor de periode van verzuim (art. 6:74 jo 6:119 jo. 6:205). Bij tekortkoming geldt art. 6:74 BW en er is samenloop met 3:84 BW en revindicatie.
Ten eerste bestaat de vraag of er schadevergoeding mogelijk is voor de dwalende. Hier is een wettelijke grondslag voor vereist, dus moet de wederpartij bijvoorbeeld een toerekenbare onrechtmatige daad hebben gepleegd (art. 6:162 BW).
Na vernietiging is er geen beroep meer mogelijk op bepaalde clausules van het contract. Als er vernietiging heeft plaatsgevonden bestaat er namelijk geen contract meer. Dit heeft de Hoge Raad bepaalt in het arrest Vano.
Tot slot bestaat de vraag of in plaats van vernietiging een aanpassing van de overeenkomst worden aangepast ter opheffing van het geleden nadeel. Op grond van art. 3:54 BW bij m.v.o. en 6:230 BW bij dwaling moet een van beide partijen het initiatief nemen. Ook moet een aanpassing zin hebben.
In het geval van een dwaling als gevolg van een onjuist mededelingen door de wederpartij (art. 6:228 sub a BW), mag de dwalende in beginsel afgaan op de juistheid van de gedane mededelingen. Er is tevens sprake van schadevergoeding als er is voldaan de vereisten van onrechtmatige daad van art. 6:162 BW. Als de dwalende ook een deel van de schuld ten deel valt, is er gedeeltelijke schadevergoeding.
In het geval dat dwaling is veroorzaakt als gevolg van schending van de spreekplicht door de wederpartij (art. 6:228 sub b BW) beoogt de spreekplicht ook de onvoorzichtige koper te beschermen. Dit kan leiden tot vernietiging door de dwalende als is voldaan aan de vereisten van art. 6:228 BW. Er kan tevens schadevergoeding gevorderd worden als is voldaan aan de vereisten van art. 6:162 BW. De spreekplicht gaat in principe boven de onderzoeksplicht. Ook hier kan sprake zijn van gedeeltelijke schadevergoeding als er sprake is van eigen schuld bij de dwalende. Het verschil tussen art. 6:228 en 6:162 is vernietiging van de overeenkomst of schadevergoeding.
De regels over de wilsgebreken zijn van oorsprong enkel gericht op de vernietiging van de overeenkomst en geven niet per definitie recht op schadevergoeding. Voor schadevergoeding is een wettelijke grondslag nodig, namelijk via de onrechtmatige daad.
Partijen hebben contractsvrijheid (art. 6:228). Daarom bestaat de redelijkheid en billijkheid uit art. 6:2 en rust op de wederpartij met betere informatie soms een spreekplicht en mag men de wederpartij geen foutieve informatie geven.
Partijen moeten in alle vrijheid tot hun contracteerbeslissing kunnen komen (art. 6:162). De wederpartij met betere informatie heeft daarom soms een spreekplicht en mag de ander geen foutieve informatie geven.
Op grond van art. 6:193a e.v. mogen ondernemers de ‘gemiddelde consument’ niet misleiden met oneerlijke handelspraktijken zoals misleidende reclame. Door informatie achter te houden of onjuiste informatie te geven, wordt de ‘gemiddelde consument’ namelijk gehinderd in zijn contracteerbeslissing.
De aandelenlease-affaire betrof een situatie waarin consumenten een product werd verkocht, waarvan zij eigenlijk niet wisten hoe het precies werkte. Een koper heeft juiste informatie nodig om tot een beslissing te komen. Het was een enorm maatschappelijk probleem met veel schade voor consumenten.
Arresten over verschillende aandelenleaseproducten: Levob Hefboomeffect, Dexia Spaarbeleg, KoersExtra en Aegon SprintPlan. Verkoopfolders werden verstrekt, kun je lezen wat de risico’s van de producten zijn? Er bestonden toen geen of nauwelijks bijzondere regels over informatieplichten over risico’s aandelenleaseproducten. De beoordeling van het Hof is ex tunc (ten tijde van het sluiten van de overeenkomst), en dus goeddeels via beginselen van het privaatrecht. Het product was een combinatie van ‘leasen’ van aandelen (huurkoop) en geldlening. De maandelijkse inleg werd niet belegd maar was rente op de geldlening. Met geleend geld werd direct belegd, contractduur bijvoorbeeld 2 jaar. Soms deels afbetalingsproduct, soms aflossingsvrij. Aan het eind van de looptijd: aandelen zijn van de koper, geleend geld moet terugbetaald worden aan de aanbieder. Bij opgaande beurs ‘hefboomeffect’, maar bij neergaande beurs restschuld. Beleggen met geleend geld is echter inherent gevaarlijker dan gewoon beleggen. Soms was er sprake van oneerlijke handelspraktijken, (er werden geen of weinig vragen gesteld over inkomen, draagkracht en beleggingsdoelen).
Primair werd in de arresten vernietiging en restitutie wegens dwaling gevorderd. Subsidiair schadevergoeding wegens misleidende reclame (art. 6:193a BW nu) en schadevergoeding wegens toerekenbare onrechtmatige daad (art. 6:162 BW).
Er zijn drie mogelijkheden:
Het was voor de aanbieder kenbaar dat volledige informatie over de risico’s voor de klant essentieel was. Die informatie is ten onrechte niet gegeven. Met de informatie zouden de consumenten nooit hebben gecontracteerd. De betaalde rente en aflossing werden teruggevorderd, een restschuld zou niet meer bestaan (art. 6:228 jo 3:53 jo 6:203 BW).
Op de aanbieder rustte een zorgplicht om te waarschuwen, te onderzoeken en evt. af te raden. Het tekortschieten hierin is een toerekenbare onrechtmatige daad. Er wordt schadevergoeding van de schade die ik niet zou hebben geleden als de zorgplicht was nageleefd gevorderd, namelijk betaalde rente en aflossing en restschuld (art. 6:162).
Art. 6:193b: het reclamemateriaal was misleidend voor de gemiddelde consument. Er wordt schadevergoeding gevorderd van de schade die ik niet zou hebben geleden als de reclame niet misleidend was geweest, namelijk betaalde rente en aflossing en restschuld (art. 3:193b jo 193j lid 2).
Toepassen van de maatstaf van HvJ (Gut Springenheide) over de vraag of hier sprake was van misleiding. HR (Dexia 4.5.3; Aegon 4.3.5). Van een gemiddeld geïnformeerde gewone consument mag in ieder geval verwacht worden dat hij weet dat effecten niet alleen in waarde kunnen stijgen, maar ook in waarde kunnen dalen, en van een omzichtige en oplettende consument mag worden verwacht dat hij zich vooraf redelijke inspanningen getroost om de betekenis van de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichtingen en risico’s te doorgronden en dat hij de in de brochures opgenomen aanprijzingen, loftuitingen en voorbeelden met prudentie beschouwt. Geen misleidende reclame.
HR (Dexia 4.4.4; Levob 4.4.6): is er sprake van dwaling? De koper kon uit het materiaal afleiden: lening, belegging, terugbetalingsplicht, ook bij koersverlies. Van afnemer mochten redelijke inspanningen worden gevergd om te begrijpen. Geen waarschuwingsplicht voor restschuld in het kader van dwaling.
Is er dan een bijzondere zorgplicht o.g.v. art. 6:162 BW? HR (Levob 4.5.4). Bijzondere relatie tussen de aanbieder van een financieel product en consument. Bijzondere zorgplicht die ertoe strekt de consument te beschermen tegen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Zorgplicht volgt uit redelijkheid en billijkheid, reikwijdte afhankelijk van zijn omstandigheden. Waarschuwen voor restschuldrisico. Onderzoeksplicht naar financiële draagkracht van de koper en bij onvoldoende draagkracht flankerende maatregelen en evt. advies van aanschaf af te zien. Maar er is geen verplichting tot weigering (Dexia: 4.12.2).
Het gevolg van schending bijzondere zorgplicht staat in HR (Levob 4.7.4): schadevergoeding (art. 6:162 BW). Conditio sine qua non: zou de klant het product ook hebben gekocht bij naleving van de zorgplicht van de verkoper? Twee varianten (Levob 4.7.9/10): als de draagkracht te laag is wordt conditio sine qua non verondersteld of als de draagkracht voldoende is dan moet het verweer van de aanbieder goed onderbouwd zijn anders wordt conditio sine qua non verondersteld. Dan (Levob 4.7.7): aangaan overeenkomst toe te rekenen (art. 6:98 BW) dus ook restschuld, rente en soms ook betaalde aflossingen. Maar: ook eigen schuld (art. 6:101 BW).
Dus er is geen sprake van misleidende reclame, want er wordt voldoende informatie gegeven. Ook te veel informatie om dwaling aan te nemen. Er is wel sprake van onrechtmatige daad, want er is niet voldoende onderzoek gepleegd. Er is sprake van eigen schuld, dus verdeling van de schade.
Is het wenselijk om vernietigbaarheid wegens dwaling bij contracten toe te staan waarbij de waarde van het geleverde goed zeer vluchtig is (bijv. aandelen)?
Anita koopt een tweedehands auto bij Verstappen op 7 februari 2015. Zij betaalt 1000,- contant en mag de resterende 9000,- euro later betalen. Na aankoop moet zij onverwachte reparaties aan de auto betalen van 1.372,69 euro. Er blijkt met de kilometerstand te zijn gerommeld. Anita stuurt Verstappen een brief waarin zij de overeenkomst vernietigt, onder aanbod van teruggave van de auto op 31 mei 2015. Verstappen antwoordt dat hij de gebreken niet kende en de auto niet terug wil nemen. Hij vordert betaling van de resterende 9000,- euro. Anita verkoopt de auto in juni 2015 aan een andere handelaar voor 2.275,- euro. Het is niet mogelijk deze auto terug te halen. In juli 2015 dagvaardt Verstappen Anita en vordert betaling van het restantbedrag. Anita verweert zich met een beroep op vernietiging wegens dwaling.
Hoe kansrijk acht u het verweer van Anita?
Het gaat in casu om dwaling (art. 6:228). Het schema van professor Boom vereist hiervoor dat moet worden voldaan aan 7 voorwaarden.
Dwaling kan dus worden aangenomen, het verweer van Anita is kansrijk.
Indien de vernietiging wegens dwaling slaagt, hoe dient de rechtsverhouding tussen Anita en Verstappen dan te worden afgewikkeld?
Voor A à V zijn van belang: art. 6:203 lid 1 en 2 (onverschuldigde betaling) en art. 6:206 jo. 3:120 lid 2 (betalen van gemaakte kosten).
Voor V à A zijn van belang: art. 6:203 lid 1, 6:74 (schadevergoeding), 6:204.
Er is zonder rechtsgrond 1000,- euro betaald door Anita aan Verstappen. De reparatiekosten moeten worden vergoed o.g.v. art. 6:206 jo. 3:120 lid 2. Op grond van art. 6:203 moet de auto worden teruggegeven. Hier volgt wanprestatie uit, omdat Anita deze overeenkomst niet kan nakomen. Er zal een schadevergoeding moeten worden betaald. Het is Anita aan te rekenen dat ze de auto niet meer in haar bezit heeft en zij moet een vervangende schadevergoeding betalen (art. 6:204 lid 1). Volgens de Hoge Raad is het moment van de vernietiging van de overeenkomst, het moment waarop de hoogte van de schadevergoeding moet worden bepaald.
Anita moet dus aan Verstappen 2372,- euro betalen, en Verstappen 3027,- euro aan Anita.
Casus 2
Op 20 november breekt de varkenspest uit in Nederland en op 1 december wordt een absoluut vervoersverbod uitgevaardigd voor minimaal 4 maanden. Op 5 december verkoopt Artsen 400 varkens aan Boersma. De levering zal plaatsvinden op 15 december. Levering blijft uit.
Is de koopovereenkomst geldig? Kan Boersma nu (op 16 december) met succes nakoming van de overeenkomst vorderen?
Probleem met art. 3:40. Speelt een rol in Esmilo/Mediq.
Art. 3:40 | Verrichten rechtshandeling | Inhoud rechtshandeling | Strekking rechtshandeling |
Strijd met dwingende wetsbepalingen | Lid 2 en 3. Nietig, tenzij uit de strekking van de bepaling voortvloeit dat hij niet-nietig of niet vernietigbaar is |
|
|
Strijd goede zeden / openbare orde |
| Lid 1. Nietig | Lid 1. Nietig (mits aan beide partijen kenbaar was dat de strekking in strijd is met de wet) |
Op 1 december is er een vervoersverbod van kracht, op 5 december is er een overeenkomst tot stand gekomen tussen de boeren en wordt afgesproken dat op 15 december zal worden geleverd. Op 16 december is dit niet gebeurd.
Is de overeenkomst ongeoorloofd? Er is in casu een vervoersverbod, geen verkoopverbod. De overeenkomst op zichzelf is dus niet nietig.
O.g.v. art. 3:2a zijn de varkens roerende zaken, waar levering gaat door bezitsverschaffing (art. 3:90 jo. art. 7:9).
Het arrest Esmilo/Mediq zegt dat het enkele feit dat de overeenkomst een door de wet verboden inhoud of strekking heeft, niet automatisch betekent dat de overeenkomst in strijd is met de openbare orde en dus nietig is. Hiervoor moet je kijken naar de volgende zaken:
De volksgezondheid wordt met de regel beschermd en de regel voorziet in een sanctie. De partijen (allebei boer) worden geacht op de hoogte te zijn van het vervoersverbod.
De overeenkomst is echter niet nietig. Levering is verboden en mag ook niet via de rechter worden afgedwongen, art. 3:296.
Stel de koopovereenkomst is op 1 november gesloten. Is de overeenkomst geldig? Kan Boersma nu (op 16 december) met succes nakoming van de overeenkomst vorderen?
De koopovereenkomst is niet nietig. Bij toetsing van art. 3:40 moet men kijken naar het moment van het sluiten van de overeenkomst, in dit geval 1 november. Op die datum was er nog geen sprake van een vervoersverbod. Echter is het net als bij de vorige vraag verboden om te leveren en is dit ook niet afdwingbaar o.g.v. art. 3:296.
Casus 3
Zodiac heeft een opeisbare vordering van 175.000,- euro op Cultura. Cultura bezit een kunstcollectie met een geschatte waarde van 200.000,- euro. Er wordt een bod van 175.000,- uitgebracht, maar Cultura gaat in zee met Barobank, die 75.000,- euro bieden.
Kan Zodiac de overeenkomst tussen Cultura en Barobank aantasten?
Op grond van art. 3:276 kan een schuldeiser zich op het gehele vermogen van een schuldenaar verhalen. De actio Pauliana (art. 3:45) beschermt de schuldeiser, zodat de schuldenaar geen vermogensbestanddelen tegen een te lage prijs kan vervreemden. Het is een bescherming van de schuldeiser, zodat deze niet in zijn verhaalsmogelijkheden wordt beperkt. Op grond van art. 3:45 lid 4 kan Zodiac de overeenkomst tussen Cultura en Barobank vernietigen.
Barobank heeft een schilderij van Herman Brood uit de collectie al verkocht aan Litta. Kan Zodiac, indien zij erin slaagt om de overeenkomst tussen Cultura en de Barobank aan te tasten, zich op het schilderij van Herman Brood verhalen?
Op grond van art. 3:45 lid 5 worden derden die te goeder trouw zijn en die het schilderij anders dan om niet hebben verkregen beschermd. Dus indien Litta te goeder trouw is, is verhaal niet mogelijk.
De rechtsgevolgen van de overeenkomst staan in afdeling 6.5.3 BW (art. 6:231 e.v. BW).
De inhoud van de overeenkomst, wat is er door partijen overeengekomen?:
1) Vaststellen van de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen:
2) Als de overeenkomst in strijd is met dwingend recht leidt dat tot gehele vernietigbaar- of nietigheid. Of het contract kan bepaalde clausules bevatten die vernietigbaar of nietig zijn of het contract kan gewoon geheel geldig zijn.
3) Bij leemten in de overeenkomst kan worden aangevuld door middel van regelend recht, de gewoonte of de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.
4) Eventueel: toepassing van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:24 lid 2 BW) of de vernietiging van onredelijk bezwarende bedingen (art. 6:233 BW) of de ontbinding / aanpassing wegens onvoorziene omstandigheden (art. 6:258 BW).
Voorbeeld over de moeilijk leesbare algemene voorwaarden van de Pathé over hun aansprakelijkheid. Is het aanvaardbaar naar redelijkheid en billijkheid? Door algemene voorwaarden worden vaak rechten van de wederpartij ingekort en afgeweken van regelend recht (bv. Bij een cadeaubon die 6 maanden inwisselbaar is i.p.v. 5 jaren).
Er zijn verschillende problemen bij algemene voorwaarden. Bijvoorbeeld bij bedrijven en bedrijven:
Bedrijven hebben niet altijd een gerichtheid op de juridische dimensie van contracteren, maar op het uitgeoefende beroep. Ook is soms de wederpartij zo sterk dat de algemene voorwaarden wel geaccepteerd moeten worden. De algemene voorwaarden worden gebruikt om: risico’s bij uitvoering zoveel als mogelijk bij de wederpartij te leggen en om (ongeclausuleerde) bevoegdheden aan de gebruiker te geven.
Bij bedrijven en consumenten komen nog de volgende problemen: veel gebeurtenissen zullen niet snel gebeuren, dus zijn mensen onoplettend. De geletterdheid van consumenten is niet hetzelfde niveau als juristen. Ook worden implicaties van algemene voorwaarden onderschat bij onzekere gebeurtenissen. De voorwaarden kunnen ineens een probleem veroorzaken. Tot slot staat een consument kansloos tegenover grote bedrijven.
Het NL privaatrecht kent geen ‘iustum pretium’-leer, die naderhand zegt dat je teveel hebt betaald of voor te weinig een dienst hebt verleend en dan alsnog een vergoeding verkrijgt. In NL eigen schuld, want je hebt het gedaan in je eigen vrije wil. In NL zijn we dus niet (of nauwelijks) van plan om contracten te toetsen aan de ‘goede zeden’. Straks volgt een voorbeeld. Er bestaan landen waar dit wel heel erg uitgebreid gebeurt (Duitsland). NL laat veel aan marktmechanismen en het poldermodel over. NL is terughoudend in de toetsing van algemene voorwaarden. Dit is wel verbeterd vanaf omstreeks 1967.
HR Röntgenstraling in 1950. Mevrouw heeft last van gezichtsbeharing, waar een dokter een röntgenbehandeling voor aanbiedt. Heeft brandwonden tot gevolg, ze wordt ernstig verminkt. Arts heeft een duidelijke fout gemaakt, maar de arts wijst op de kleine lettertjes: “De verzekerden hebben geen geldelijk verhaal op de huisarts of specialist uit hoofde van de ziekenfondsverzekering of de daarmede verband houdende behandeling”. Er werd geprobeerd deze voorwaarde te ontkrachten. Het beding is in strijd met de goede zeden en dus krachteloos zei de HR. Je kunt het beding niet inroepen. De arts wist of had behoren te weten dat de behandeling zodanige gevolgen zou hebben, welke medisch onverantwoord zijn. De arts is aansprakelijk.
Eén van de eerste arresten waarin wordt bepaald dat het contract blijft bestaan maar toch wordt geïsoleerd vanwege strijd met de goede zeden.
HR Saladin / HBU in 1967. Resultaten van aandelen. Voorwaarde: “Hoewel de ons ten dienste staande informaties over Savard en Hart gunstig luiden kunnen wij echter generlei aansprakelijkheid voor deze transactie op ons nemen”. Er wordt geen beroep gedaan op de goede zeden, maar op de goede trouw (latere uitwerking art. 6:248 lid 2 BW). Kan er strijd zijn met de goede trouw, zodat er beroep mogelijk is? De HR beantwoordt dit bevestigend = revolutionair in die tijd. Deze beslissing is afhankelijk van een tal aan omstandigheden. Samenwerking tussen rechter en de codificatie van de rechter.
Niet-limitatieve opsomming van de HR in het tweede punt van de bovenstaande uitspraak.
HR Van Kleef / Monster in 1982. Verkoper van een ketelthermostaat exonereert zich voor schade door gebrek in het geleverde product. HR: of een beroep een exoneratie in strijd komt met de goede trouw hangt onder meer af van: de aard van de overeenkomst, de inhoud van de daaruit voortvloeiende verplichtingen, de risico’s verbonden aan de onregelmatigheden bij de uitvoering, de verhouding tussen gerekende prijs van de zaak en de kans op grote schade bij defect van de zaak, of het beding de aansprakelijkheid beperkt tot een fractie van de schade.
De Duitsers hebben een lijst met verwerpelijke en mogelijk verwerpelijke zaken gemaakt. Dit is in Nederland en Europa overgenomen. Leidt het tot een disproportionele benadeling? Er wordt een onderscheid gemaakt tussen ondernemer en verbruiker. Er werd een soort grijze en zwarte lijst gemaakt. Sinds 2002 staat het in het BW.
Het inroepen van een beding kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW) onaanvaardbaar zijn. Een beding kan onredelijk bezwarend zijn (art. 6:233 sub a BW) en om die reden worden vernietigd.
Deze beide bedingen zijn toepasbaar op de oude rechtspraak. De genoemde arresten hebben hun relevantie dus niet verloren.
1) Is er sprake van algemene voorwaarden in de zin van de afdeling?
2) Werkingsbereik qua overeenkomst
3) Werkingsbereik qua partijen
4) Is de set algemene voorwaarden overeengekomen? Wanneer je ze niet bent overeengekomen zitten ze niet in het contract
5) Kan aan de toepasselijkheid van de set als geheel worden ontkomen door vernietiging wegens schending van de terhandstellingsplicht?
6) Hoe moeten de voorwaarden worden uitgelegd
7) Kun je aan de toepasselijkheid van een beding ontkomen door vernietiging wegens onredelijk bezwarend karakter van het beding?
1) Is sprake van algemene voorwaarden? Eisen: een of meer bedingen en bestemt voor meermalig gebruik. Ze mogen geen kernbedingen (beding dat de kern van de prestaties aangeeft) zijn. Art. 6:231 BW. Het gaat niet om de vraag of je ze feitelijk al meerdere malen hebt gebruikt, maar de bedoeling tijdens het opstellen, dus bestemd om in meerdere contracten te worden gebruikt. De algemene voorwaarden hoeven niet per definitie op papier te staan (elektronisering).
Wat een kernbeding is, is bepaald in HR Assoud / Nationale Sporttotalisator. Het zijn bedingen die de kern van de prestaties aangeven, voor zover deze laatstgenoemde bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.
Hoge Raad: restrictief uitleggen; niet naar de essenties van partijen kijken; wezen overeenkomst; essentiële onderdelen zonder welke je het contract niet kunt voorstellen.
“Het begrip “bedingen die de kern van de prestaties aangeven” moet zo beperkt mogelijk worden opgevat, waarbij als vuistregel kan worden gesteld dat “kernbedingen” veelal zullen samenvallen met de essentialia zonder welke een overeenkomst, bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid van de verbintenissen, niet tot stand komt”. “Niet bepalend of het beding een voor de gebruiker of voor beide partijen belangrijk punt regelt, maar of het van zo wezenlijke betekenis is dat de overeenkomst zonder dit beding niet tot stand zou zijn gekomen of zonder dit beding niet van wilsovereenstemming omtrent het wezen van de overeenkomst sprake zou zijn”.
2) Werkingsbereik qua overeenkomt. Bekijk art. 6:216 BW (schakelbepaling). Erfpacht bijvoorbeeld is geen overeenkomst, maar een van de andere meerzijdige rechtshandeling. Dankzij het artikel wel mogelijk om aan de afdeling te toetsen. Andere artikelen: 6:245 en 6:247 BW, arbeidsovereenkomst en collectieve arbeidsovereenkomst die zijn uitgesloten van de regeling. Het betreft een overeenkomst tussen professionele partijen die geen van beiden in NL is gevestigd.
3) Werkingsbereik qua partijen. De gebruiker en wederpartij. De wederpartij kan een professionele wederpartij (wederpartij die handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf) zijn of een consument (de wederpartij, natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf). De professionele wederpartij wordt verder onderverdeeld in:
= art. 6:235 BW
4) Zijn de algemene voorwaarden overeengekomen?
Toepassen van art. 3:33 en 3:35 BW (de wilsvertrouwensleer):
Heeft de wederpartij uitdrukkelijk ingestemd met toepasselijkheid van de set voorwaarden? Hiervoor is niet van belang dat de wederpartij de inhoud kende of had ontvangen. Ondertekening of het aanvinken van een hokje is in beginsel voldoende. Het aanvaarden kan ook stilzwijgend. Of de wederpartij kan gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat zij akkoord was.
Toepassen van art. 6:232 BW:
Een wederpartij is ook dan aan de algemene voorwaarden gebonden als de gebruiker bij het sluiten van de overeenkomst begreep of moest begrijpen dat de wederpartij de inhoud daarvan niet kende.
Wilsvertrouwensleer voorbeelden
HR NJ 1991/416; 1992/565; 1993/688. Er bestaat geen rechtsregel die inhoudt of meebrengt dat verwijzing naar algemene voorwaarden op facturen ter zake van één of meer eerdere transacties zonder meer ertoe dwingt de toepasselijkheid van die voorwaarden op latere transacties te aanvaarden. Onder omstandigheden kan zo’n verwijzing die slotsom wel dragen en bij de beantwoording van de vraag of dit het geval is, mogen geen andere maatstaven worden aangelegd dan die welke in het algemeen gelden voor het tot stand komen van een overeenkomst en neergelegd zijn in de artt. 3:33 en 3:35 BW.
HR NJ 2011/574
Hoe raak je gebonden?
Art. 3:33 en 3:35 BW. Onder andere een uitdrukkelijke verklaring dat men instemt. Kan ook gelegen zijn in een stilzwijgende aanvaarding. De wederpartij mag deze aanvaarding soms afleiden uit het stilzitten.
Verrassende bepalingen in algemene voorwaarden, die gezien de omstandigheden, waaronder in het bijzonder de uiterlijke verschijningsvorm van de overeenkomst, zo ongewoon zijn dat de wederpartij van de gebruiker daarmee geen rekening had hoeven houden, maken geen deel uit van de overeenkomst.
Hoge Raad: met verrassende bedingen ben je niet overeengekomen, de toestemming heeft daar geen betrekking op heeft. (HR Holleman / De Klerk; Bouma / Cavo).
5) Kan aan de toepasselijkheid van de set als geheel worden ontkomen door vernietiging wegens schending terhandstellingsplicht? Art. 6:246 BW: dwingend recht. Art. 6:233 aanhef en sub b BW = terhandstellingsplicht: redelijke mogelijkheid, om, kennis te nemen. Uitwerking van art. 6:233 sub b in art. 6:234 BW.
a) Lid 1: ter hand stellen.
b) Lid 1: Verstrekking overeenkomst art. 6:230c BW.
c) Lid 1: Indien terhandstelling redelijkerwijs niet mogelijk is, (1) voor de totstandkoming bekendmaken aan de wederpartij dat de voorwaarden bij hem, bij de KvK of bij een rechtbankgriffie ter inzage liggen / zijn gedeponeerd en (2) dat aangeven dat zij op verzoek zullen worden toegezonden.
d) Lid 2: Langs elektronische weg ter beschikking stellen op een zodanige wijze dat ze kunnen worden opgeslagen en toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming
e) Leden 1 en 2: onverwijld toezenden op eerste verzoek (als niet eerder ter hand zijn gesteld) tenzij dit redelijkerwijze niet van de gebruiker kan worden gevergd.
f) HR Geurtzen / Kampstaal (B2B zaak):
Een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van art. 6:234 lid 1 BW brengt mee dat aan de strekking van de in art. 6:234 BW vervatte regeling eveneens recht wordt gedaan wanneer de wederpartij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was geacht kon worden daarmee bekend te zijn. Daarbij valt onder andere te denken aan het geval dat regelmatig gelijksoortige overeenkomsten tussen partijen worden gesloten, terwijl de algemene voorwaarden bij het sluiten van de eerste overeenkomt aan de wederpartij ter hand zijn gesteld. En ook aan het geval van een van algemene voorwaarden deel uitmakende eenvoudige exoneratieclausule, die in een winkel of bedrijfsruimte op duidelijke wijze aan klanten wordt gepresenteerd. Ook kunnen zich omstandigheden voordoen waarin een beroep op art. 6:233 sub b en art. 6:234 lid 1 naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De terhandstellingsplicht geldt enkel voor de kleine professionele wederpartij en de consument. De grote professionele wederpartij is eruit geknikkerd. Wel gebonden via art. 3:33, 3:35 en 6:232 BW, maar geen vernietiging via art. 6:233 BW. Ze zijn niet rechteloos, maar kunnen art. 6:248 lid 2 BW inroepen.
6) De voorwaarden moeten worden uitgelegd in het licht van Haviltex. Er moet gekeken worden naar de interpretatie (etc.) van partijen en het daaraan gehechte vertrouwen. Het gaat niet alleen om de taalkundige betekenis, maar vooral om de bedoeling van partijen.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kring partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
De taalkundige betekenis is belangrijk maar de bedoeling en verwachtingen zijn beslissend. Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere dan de taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijf immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Op grond van het ‘contra proferentem’ gezichtspunt (art. 6:238 lid 2) geldt dat bij twijfel over de uitleg van een voorwaarde wegens onduidelijkheid, de voorwaarde in het voordeel van de wederpartij moet worden uitgelegd. Er is dan slechts een algemeen gezichtspunt dat bij de beoordeling door de feitenrechter van de uit te leggen overeenkomst naar gelang van de omstandigheden mag meewegen (NJ 1990/583, 1993/760, 1996/683).
7) Kan aan de toepasselijkheid van een beding worden ontkomen door vernietiging wegens onredelijk bezwarend karakter van het beding? Toetsing aan een ‘open norm’ is onredelijk bezwarend (art. 6:233 sub a BW). Consument en kleine professionele partijen kunnen deze bepaling inroepen. Een beding kan onredelijk bezwarend zijn (art. 6:233 onder a BW) en om die reden worden vernietigd indien het: gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.
Uit de rechtspraak volgt:
de aard van de overeenkomst, de inhoud van de daaruit voortvloeiende verplichtingen, de risico’s verbonden aan onregelmatigheden bij de uitvoering, de verhouding tussen gerekende prijs van de zaak en de kans op grote schade bij defect van de zaak, of het beding de aansprakelijkheid beperkt tot een fractie van de te verwachten schade (HR NJ 1982/71), de mate van onzorgvuldigheid (NJ 1999/242) en in hoeverre de schade door verzekering is gedekt (NJ 2004/585).
HR Matatag / De Schelde: als twee tot dezelfde behorende bedrijven regelmatig met elkaar zaken doen en waarin standaardisering door algemene voorwaarden een alledaags verschijnsel is, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar om in de algemene voorwaarden aansprakelijkheid ook voor ernstige fouten van te werk gestelde personen die niet tot de bedrijfsleiding behoren, geheel of ten dele uit te sluiten en in geval van schade op deze uitsluiting dan ook een beroep te doen.
7) Kan aan de toepasselijkheid van een beding worden ontkomen door vernietiging wegens onredelijk bezwarend karakter van het beding?
De uitleg contra proferentem als regel bij overeenkomsten met een consument als wederpartij. Art. 6:238 lid 2 BW. ‘Duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld’ = transparantiegebod. ‘Prevaleert de voor de wederpartij gunstige uitleg’ = uitleg contra preferentem.
Vragen bij algemene voorwaarden
Superbint stuurt per fax een offerte aan Eigenheimer met daarin: ‘Op onze leveringen zijn van toepassing de verkoopvoorwaarden die zijn opgesteld door de Vereniging voor de Aardappelhandel Nederland (VAN-verkoopvoorwaarden) van 12 januari 2014, waarvan wij u op verzoek graag een exemplaar toezenden.’
Eigenheimer aanvaardt dit aanbod, maar in de brief waarin hij aanvaardt staan in kleine letters zijn eigen algemene voorwaarden. Er wordt verder in de brief niet over de voorwaarden gesproken.
Zijn er op de overeenkomst algemene voorwaarden van toepassing en zo ja welke?
Superbint stuurt een offerte met verwijzing naar VAN-verkoopvoorwaarden, er is geen terhandstelling. Eigenheimer aanvaardt de offerte, maar met verwijzing naar zijn eigen voorwaarden. Van belang zijn art. 6:232 jo. 6:231 en 6:217 jo. 3:33 jo. 3:35.
Art. 6:225 lid 3 stelt de battle of forms. Als niet de eerste verwijzing uitdrukkelijk van de hand wordt gewezen, dan komt aan de tweede geen werking toe.
Het gerechtvaardigd vertrouwen van Superbint moet worden beoordeeld. Het zijn beide professionals uit dezelfde branche, en Eigenheimer verwijst naar zijn eigen voorwaarden (en heeft de voorwaarden dus wel gezien). Dit werkt meteen ook tegen hem, want Eigenheimer heeft dus wel verwezen.
Beide kanten zijn verdedigbaar, maar het gerechtvaardigd vertrouwen van Superbint wordt aangenomen. De voorwaarden zijn dus van toepassing.
Stel dat de algemene voorwaarden van Superbint van toepassing zijn. Overeengekomen is dat betaling zal plaatsvinden binnen twee na levering. Een kwart blijkt bij levering rot te zijn, Eigenheimer weigert hierop de factuur te betalen. Superbint beroept zich op de algemene voorwaarden waarin staat dat Eigenheimer de factuur moet betalen. Eigenheimer maakt zelf geen gebruik van de VAN-verkoopvoorwaarden en verklaart ze nooit van toepassing op de koopovereenkomsten die hij sluit.
Eigenheimer beroept zich op de vernietigbaarheid van het beding in art. 6 van de algemene voorwaarden, nu deze voorwaarden hem niet ter hand zijn gesteld. Slaagt dit beroep?
Art. 6:233 sub b jo. art. 6:234 lid 1 betreffen de terhandstelling. Uitzonderingen hierop zijn te vinden in Geurtsten/Kampstaal en als terhandstelling redelijkerwijze niet mogelijk is (als bijvoorbeeld over de telefoon een overeenkomst wordt gesloten). Er is dus niet voldaan aan art. 6:234 en de overeenkomst is vernietigbaar.
Verandert uw antwoord op vraag b indien zou blijken dat Eigenheimer eerder zaken heeft gedaan met Superbint en bij sluiting van deze overeenkomsten de VAN-verkoopvoorwaarden wel ter hand zijn gesteld?
Als er eerder zaken is gedaan tussen Eigenheimer en Superbint is het arrest Geurtsen/Kampstaal van belang. Er kan geen beroep worden gedaan op de niet terhandstelling als er:
Art. 6:234 lid 2 ziet op de elektronische weg, hierbij is het arrest KPN Hotspots van belang.
Tuinhof vraagt een werknemer van PNO om torren te verdelgen. In de dienstovereenkomst wordt verwezen naar de algemene voorwaarden, die in overeenstemming met art. 6:230c aan Tuinhof ter beschikking zijn gesteld. Het apparaat blijkt verkeerd afgesteld, waardoor ook de planten dood zijn gegaan. Tuinhof spreekt PNO aan tot vergoeding van de schade, maar PNO beroept zich op de algemene voorwaarden. Hierin wordt de aansprakelijkheid voor dit soort schade beperkt tot het bedrag dat voor de dienst is betaald (gebruikelijk in de branche).
Hoe beoordeelt u het verweer van PNO, er van uitgaande dat Tuinhof een particulier is die de geraniums als hobby kweekt?
Tuinhof en PNO hebben een overeenkomst waarbij er algemene voorwaarden van toepassing zijn. Tuinhof is particulier en op grond van art. 6:233 sub a is deze exoneratie onredelijk bezwarend.
De zwarte en grijze lijst uit art. 6:236 en 6:237 zijn alleen voor natuurlijke personen niet in beroep of bedrijf. Bij de zwarte lijst is het onmiddellijk onredelijk bezwarend, bij de grijze lijst is nog tegenbewijs mogelijk.
Het exoneratiebeding staat in art. 6:237 sub f beschreven en dus zal de exoneratie waarschijnlijk worden vernietigd, omdat de fout i.c. bij PNO ligt.
Hoe beoordeelt u het verweer van PNO, er van uitgaande dat Tuinhof samen met zijn zoon het kwekersbedrijf uitoefent.
Nu is Tuinhof een kleine ondernemer en daarom iets minder beschermd. Hij kan nu geen beroep meer doen op de grijze en zwarte lijst. Het is nog steeds mogelijk om een beroep te doen op art. 6:233a (dit is een open norm Saladin/HBU). Het is een verwijtbare fout van PNO, dus dat maakt de positie van Tuinhof sterker. Ook wordt Tuinhof zwaar getroffen. Het is dus waarschijnlijk dat vernietiging zal slagen.
Hoe beoordeelt u het verweer van PNO, er van uitgaande dat Tuinhof zestig werknemers in dienst heeft?
Tuinhof is nu een groot bedrijf met zestig werknemers. Er is geen beroep meer mogelijk op 6:233 o.g.v. art. 6:235 lid 1. Wel is beroep mogelijk op art. 6:248. Is het beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
Uit Matatag/Schelde volgt van niet: bedrijven die behoren tot bedrijfstakken die regelmatig met elkaar te doen hebben en waarin standaardisering van overeenkomst door algemene voorwaarden met exoneraties een alledaags verschijnsel is “… kan niet gezegd worden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de toepasselijke algemene voorwaarden aansprakelijkheid voor ernstige fouten van te werk gestelde personen die niet tot de bedrijfsleiding behoren, geheel of gedeeltelijk uit te sluiten”.
Het beroep op art. 6:248 zal dus niet slagen.
Nolens en Scholtens hebben een overeenkomst gesloten, maar verschillen van mening over de betekenis van deze overeenkomst. Nolens vindt dat onder kosten alleen de kosten van materialen, terwijl Scholtens vindt dat ook loonkosten hieronder vallen. Nolens stelt dat onduidelijke bewoordingen altijd in het nadeel van de opsteller ervan moeten worden uitgelegd.
Hoe dienen de bewoordingen uit de offerte te worden uitgelegd? Betrek de stelling van Nolens in uw antwoord.
Art. 6:248 lid 1, niet alleen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook uit die naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Als partijen iets niet zijn overeengekomen is het een leemte en wordt dat aangevuld m.b.v. wet, gewoonte en redelijkheid en billijkheid. Als er wel iets is overeengekomen dan kan het op grond van lid 2 onaanvaardbaar zijn.
HR Haviltex:
Nolens | Scholtens |
2500,- euro | 7500,- euro |
6:238: onduidelijkheid in het voordeel van de wederpartij uitleggen. I.c. niet van toepassing, want Nolens = beroep/bedrijf | Doel van de bepaling is het bescherming tegen wanbetaling. |
Enige kosten vooraf zijn materiaalkosten | Hoedanigheid van partijen: allebei professioneel, dus ook arbeidsloon tot kosten |
Woord kosten komt alleen terug in materiaalkosten | Structuur van de bepaling: slotzin aan het eind van de opsomming |
b. Geef aan wat de Haviltex-norm en de cao-norm inhouden en geef tevens aan wat de Hoge Raad in eht Pensioenfonds DSM/Fox heeft bepaald over de verhouding tussen de Haviltex-norm en cao-norm.
cao-norm: overeenkomst waarbij derden zijn betrokken. Meer gewicht komt toe aan objectieve factoren. Meer focus op taalkundige uitlegHet is i.c. niet van toepassing, want er zijn geen betrokken derden.
Haviltex: uitleg overeenkomst komt aan op “de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen; en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.”
Uit het DSM/Fox-arrest blijkt dat er geen scherpe tegenstelling is tussen de CAO-norm en de Haviltex-norm. Er bestaat een vloeiende overgang bestaat.
Inhoud van de overeenkomst vaststellen (dat waartoe het contract verbindt):
1) Vaststellen van de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen = uitleg
2) Komt de overeenkomst (deels) in strijd met dwingend recht? = correctie
3) Zijn er leemten? Zo ja, dan aanvulling (art. 6:248 lid 1 BW) = aanvulling
4) Eventueel: art. 6:248 lid 2; 6:233; 6:258 BW = correctie
Dit stappenplan om heb je nodig om vast te stellen of is nagekomen.
Onderscheiden verschillende vormen van verbintenissen (zijn geen wettelijke definities):
Wanprestatie werkt verschillend bij verbintenissen (bewijslast).
5) Zijn de verbintenissen uit de overeenkomst correct nagekomen? Er zijn een aantal algemene regels voor nakoming in art. 6:27 – 6:51 BW. Is de verbintenis opeisbaar? Als het nog niet opeisbaar is, kan je nog niks met een vordering. Opeisbaarheid kan opgeschort worden door een opschortende voorwaarde of door een tijdsbepaling. Als dit niet wordt afgesproken is de verbintenis terstond opeisbaar (art. 6:38 en 6:39 BW).
Tekortkoming wordt ruim uitgelegd. Opeisbare vordering + niet-nakoming = een tekortkoming. Opeisbare tekortkoming geeft toegang tot verschillende rechtsgevolgen.
6) Wat zijn de wettelijke remedies bij de tekortkoming?
Inhoud van de overeenkomst moet worden bepaald aan de hand van stappen 1 tot 4 (bovenstaand). Dit leidt tot een verbintenis uit overeenkomst. Dit is een verbintenis tot het doen, geven of nalaten. Meestal: vrijwillige en correcte nakoming. Soms: tekortkoming. Dit kan een (a) gedwongen nakoming (of andere remedies) betreffen. Onder een gedwongen nakoming vallen: veroordelend vonnis, executie door middel van een dwangsom, de reële executie (bijvoorbeeld afgifte of rechtshandeling), of executoriaal beslag.
Het begrip tekortkoming omvat alle gevallen waarin hetgeen de schuldenaar verricht, in enig opzicht ten achter blijft bij hetgeen de verbintenis vergt. Dit is de ruime opvatting van het begrip. In enig opzicht betekent dat hier tijds- of kwaliteitsaspecten aan verbonden zitten.
Tijdsaspecten voorbeelden: op de afgesproken dag wordt niet geleverd, of niet alles geleverd, of het verkeerde geleverd.
Kwaliteitsaspecten voorbeelden: op de afgesproken dag wordt iets geleverd dat niet naar behoren werkt, of dat van de verkeerde kwaliteit is, en / of bij de uitvoering wordt schade aan het overige vermogen van de crediteur veroorzaakt.
Wettelijke remedies bij tekortkoming:
a) Vordering tot nakoming primaire verbintenis (art. 3:296 BW)
b) Vordering tot betaling van de geldsom ter vervanging van primaire verbintenis (vervangende schadevergoeding)
c) Opschorting van de eigen prestatie
d) Ontbinding (geheel of gedeeltelijk) van de overeenkomst
e) Vordering tot vergoeding van bijkomende schade (aanvullende schadevergoeding)
Er zijn combinaties mogelijk. Er bestaat een onderscheid tussen vervangende en aanvullende schadevergoeding. Dit verschil blijkt niet duidelijk uit de wet. c) is vaak een voorportaal van d). Een combinatie van a) en d) is niet mogelijk. Hetzelfde geldt voor een combinatie tussen a) en b).
a) Vordering tot nakoming van de primaire verbintenis (art. 3:296 BW). Dus alsnog de primaire prestatie verrichten waartoe de verbintenis verplicht. Ontbrekende delen leveren of handeling verrichten. Gebreken herstellen. De contractvrijheid betekent ook dat het gegeven woord om te geven, te doen of niet te doen, bindt; Crediteur van opeisbare verbintenis heeft in beginsel afdwingbaar recht op nakoming. Rechter veroordeelt in beginsel tot nakoming op vordering van de crediteur. Executie van dat veroordelend vonnis door middel van procesrechtelijke instrumenten.
Verbintenis + opeisbaarheid = nakoming afdwingbaar.
Art. 3:296 BW geeft de rechter geen discretionaire bevoegdheid. De rechter veroordeelt in beginsel tot nakoming. De rechter zal dit niet doen wanneer de nakoming blijvend onmogelijk is geworden. Wat is onmogelijkheid als het gaat om nakoming van contracten? Er moet hierbij een onderscheid gemaakt worden tussen een soortzaak en speciale zaak:
Wanneer is iets onmogelijk? Dat wordt bepaald door wat er in de overeenkomst staat. In de literatuur wordt het onderscheid gemaakt tussen absolute onmogelijkheid (impossibilitas) en relatieve onmogelijkheid (difficultas). Er bestaan nog meer meer onderscheidingen: absoluut feitelijke onmogelijkheid en juridische onmogelijkheid en persoonlijke (wordt niet geaccepteerd door rechter) en ten vierde nog de economische mogelijkheid.
- HR Oosterhuis / Unigro: O verhuurt een winkelpand aan U, maar ook aan W. Als U O tot oplevering aanspreekt, is W er al ingetrokken. Kan O worden veroordeeld tot nakoming? In het algemeen moet een veroordeling tot nakoming van een verbintenis door de schuldenaar afsluiten op de onmogelijkheid om die verbintenis na te komen, onverminderd het recht op schadevergoeding dat de schuldeiser kan toekomen. Dit is niet anders indien de schuldenaar zich zelf in de toestand heeft gebracht dat nakoming voor hem onmogelijk is geworden, zoals wanneer de schuldenaar door eigen toedoen niet meer de beschikkingsmacht heeft over de zaken die het voorwerp zijn van zijn verbintenis; met het laatste geval moet op een lijn worden gesteld het geval dat de schuldenaar deze macht wel kan herwinnen, maar slechts door het brengen van offers die, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in redelijkheid niet van hem gevraagd kunnen worden.
- HR Multi Vastgoed / Nethou: de aannemer garandeert deugdelijkheid van gevelplaten. Er ontstaan cosmetische gebreken. De opdrachtgever vordert vervanging. Aannemer biedt goedkoper alternatief van het onderhoud aan. Art. 7:759 lid 2 BW: recht op nakoming tenzij de kosten van herstel in geen verhouding staan tot het belang bij herstel in plaats van schadevergoeding. HR: In beginsel heeft de crediteur de keuze tussen nakoming, voor zover deze nog mogelijk is en schadevergoeding in enigerlei vorm. De crediteur is niet geheel vrij in deze keuze, maar daarbij gebonden aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, waarbij mede de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij een rol spelen. Dat komt tot uiting in art. 7:21 BW voor het geval een afgeleverde zaak niet aan de koopovereenkomst beantwoordt, en in art. 7:759 lid 2 BW voor het geval van aanneming van werk. Een dergelijke regel kan men ook toepassen bij andere gevallen van aflevering van een ondeugdelijke zaak. Het gaat dus om offers die in redelijkheid niet kunnen worden gevraagd.
- Ruxley Electronics and Construction Ltd v Forsyth: de aannemer bouwt een zwembad. Volgens bestek zou het zwembad 2,28 meter diep moeten zijn. Aanneemsom is 17.797 pond. Na oplevering blijkt het zwembad 2,05 meter diep te zijn. Dat is een tekortkoming van de aannemer. Maar het zwembad is bruikbaar in alle opzichten, het is niet onveiliger. Nakoming zou 21.560 pond kosten. Het gebouwde zwembad is nauwelijks minder waard dan het beloofde zwembad. Er bestaat een wanverhouding tussen de herstelkosten en het waardeverschil. Een nakomingsvordering brengt de opdrachtgever feitelijk in de positie waarin hij zou hebben verkeerd als er wel correct zou zijn nagekomen. Positief belang bij schadevergoeding = de opdrachtgever moet in financieel opzicht in de positie worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als wel correct zou zijn nagekomen (art. 6:277 jo 6:96 BW). Maar er is geen / nauwelijks waardeverschil … Zal de rechter tot nakoming veroordelen of tot schadevergoeding? Of zijn er nog alternatieven …?
Als na tijdelijke onmogelijkheid (bijvoorbeeld oorlog) de prijsverhoudingen onvoorzien enorm zijn veranderd kan nakoming voor de verkoper economisch zeer bezwarend zijn. Nakoming is weer gewoon mogelijk, maar erg duur. Als omstandigheden zich zozeer hebben gewijzigd op een niet door partijen voorziene wijze, dan kan de rechter om ontbinding of aanpassing worden gevraagd op grond van art. 6:258 BW. Dit kan dus bij bijzondere omstandigheden.
Sommige verbintenissen zijn zo persoonlijk, dat een rechter daar niet toe kan dwingen. Bv. art. 7:659 lid 2 BW, een werknemer kan niet gedwongen worden te werken. Debiteuren van en puur persoonlijke arbeidsprestatie kunnen niet zomaar gedwongen worden tot het verrichten van die prestatie. Je kan iemand niet dwingen tot een puur persoonlijke nakoming.
Dus in beginsel kan een debiteur gedwongen worden om de primaire prestatie te verrichten (art. 3:296 BW). Maar de rechter zal niet veroordelen tot een prestatie die onmogelijk is. Als omstandigheden zich zozeer hebben gewijzigd op een niet door partijen voorziene wijze, dan kan de rechter om ontbinding of aanpassing worden gevraagd op grond van art. 6:268 BW;
Verder zal de rechter niet veroordelen tot een arbeidsprestatie.
d) Ontbinding (geheel of gedeeltelijk) staat in art. 6:265 BW. Eerst moet je bepalen wat de verbintenis is (wederom stappen 1 tot 4). Dan uitleg en evt. aanvulling en correctie van de overeenkomst (art. 6:248 BW). Is er correct nagekomen? Indien nee, dan tekortkoming.
In lid 1 van het artikel staat een tenzij. Dat is de uitzondering op de regel:
HR Mol / Meijer: Ontbinding is niet een ultimum remedium, maar een recht dat je hebt als crediteur. De hoofdregel is: iedere tekortkoming rechtvaardigt ontbinding, tenzij … dat uit de bewoordingen en de ontstaansgeschiedenis van art. 6:265 BW blijkt dat in geval van tekortkoming een vordering tot ontbinding van de overeenkomst toewijsbaar is, tenzij de bijzondere aard of de geringe betekenis van de tekortkoming daaraan in de weg staat, zodat voor de werking van de redelijkheid en billijkheid te dezer zake slechts een beperkte ruimte is opengelaten.
Art. 6:265 lid 2 BW, als nakoming gewoon mogelijk is verzuim nodig. Verzuim is een rechtstoestand waar de debiteur soms in verkeren moet voordat bepaalde rechtsgevolgen intreden. Verzuim is nodig wanneer de nakoming nog mogelijk is. Art. 6:81 BW niet lezen! De art. 6:82 en 6:83 BW beschrijven op welke manier je in verzuim raakt.
Als voorbeeld: er wordt een machine geleverd, maar deze werkt niet naar behoren. De crediteur vraagt zich af of hij de overeenkomst kan ontbinden? Hij moet zich dan afvragen of de nakoming mogelijk, tijdelijk onmogelijk of blijvend onmogelijk is. Nakoming is in casu gewoon nog mogelijk. Er is dan verzuim nodig. Doorgaan naar art. 6:82 en 6:83 BW.
Hoe? Debiteur moet in verzuim zijn alvorens het recht op ontbinding ontstaat. Twee wegen waarlangs verzuim kan intreden:
1) Art. 6:82 BW ingebrekestelling: Schriftelijke aanmaning + redelijke termijn voor nakoming + uitblijven van de nakoming binnen de termijn = verzuim. Als de aanmaning nutteloos is vanwege houding van de debiteur, volstaat schriftelijke aansprakelijkheid (= verzuim).
De schriftelijke aanmaning is het veiligst (bewijsmiddel).
2) Art. 6:83 BW van rechtswege: sub a) fatale termijn overschrijden of sub c) verontrustende mededeling debiteur = verzuim.
In het voorbeeld is de nakoming nog mogelijk. Art. 6:82 lid 1 BW is de veiligste manier. Brief sturen ter ingebrekestelling. Datum in de toekomst noemen als redelijke termijn voor nakoming. Als niet wordt nagekomen, dan volgt ontbinding. De termijn hoeft niet lang te zijn.
Maar er was een datum voor aflevering. O.g.v. art. 6:83 aanhef en sub a BW kan directe ontbinding intreden. Er hoeft dan geen ingebrekestelling meer ingesteld te worden. De afgesproken afleverdatum is dan de fatale datum.
Bij ontbinding is verzuim nodig als nakoming van de primaire prestatie ‘gewoon mogelijk’ is. De bevoegdheid ontstaat pas als verzuim is ingetreden. Wettelijke gronden voor verzuim:
1) Ingebrekestelling: schriftelijke aanmaning + redelijke termijn (art. 6:82 lid 1 BW)
2) Ingebrekestelling door aansprakelijkstelling bij de tijdelijke onmogelijkheid of weigerachtige houden (art. 6:82 lid 2 BW)
3) Overschrijding van de fatale termijn (art. 6:83 aanhef en sub a BW)
4) Mededeling waaruit volgt dat tekortgeschoten zal worden (art. 6:83 aanhef en sub c BW)
De Hoge Raad staat soms toe dat verzuim buitenwettelijk kan intreden door te doen alsof het een onmogelijkheid is. Ter voorbeeld: de opdrachtgever van een bouwwerk komt na oplevering tot de conclusie dat het bouwwerk zo gebrekkig is dat afbraak en opnieuw bouwen de enige oplossing is. Mag hij direct ontbinden of is verzuim nodig? HR: met de oplevering van het bouwwerk is de verschuldigde prestatie definitief verricht. Alsnog nakomen is daardoor onmogelijk geworden en dus is geen verzuim nodig voor ontbinding (HR Van de Gun / Farmex).
‘We doen alsof het blijvend onmogelijk is, want het is niet zinvol’.
De bevoegdheid om tot ontbinding over te kunnen gaan komt toe aan een crediteur bij een wederkerige overeenkomst wanneer de debiteur tekortschiet. Na de ontbinding blijft de overeenkomst voor het verleden in stand maar deze eindigt ex nunc.
Vervolg voorbeeld: de machine wordt wel geleverd maar werkt niet naar behoren. Dit betekent een tekortkoming van verkoper in de nakoming van zijn verbintenis.
Er zijn binnen deze overeenkomst verschillende verbintenissen te ontdekken:
Verbintenis I: De debiteur moet een geldsom betalen aan de crediteur voor de machine.
Verbintenis II: De debiteur levert een machine aan de crediteur.
Let op! Hier vindt dus een wisseling van debiteur c.q. crediteur plaats!
Verbintenis III: De debiteur moet de geldsom aan de crediteur terugbetalen wegens de ontbinding
Verbintenis IV: De debiteur moet de machine terugleveren wegens de ontbinding
Let op! Wederom vindt er een wisseling van debiteur c.q. crediteur plaats!
De koper lijdt hier schade! Bijvoorbeeld de derving van winst vanwege het niet goed werken van de machine.
Verbintenis V: Schadevergoeding? De koper lijdt schade. Art. 6:277 BW is vergoeding van het positief belang. Toerekenbaar tekortschieten van de debiteur = wanprestatie en dus geen overmacht. Zie je staan in lid 2 van het artikel. Het staat negatief geformuleerd.
Terug naar de zwembadcasus: zijn er alternatieven? Art. 6:270 BW: gedeeltelijke ontbinding. Leidt tot een evenredige vermindering van de prestaties. Als je een minder diep zwembad krijgt, dan betaal je dus ook een lagere koopprijs. Evenredigheid!
Overzicht ontbinding
1) Voor de ontbinding is tekortkoming voldoende; toerekenbaarheid is niet nodig.
2) Voor het ontstaan van een ontbindingsbevoegdheid is verzuim nodig tenzij nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is.
3) Verzuim treedt in via art. 6:82 of 6:83 BW. Kijk niet naar art. 3:81 BW!
4) De buitengerechtelijke ontbindingsverklaring (art. 6:267 BW) is een eenzijdig gerichte rechtshandeling.
5) De ontbinding heeft geen terugwerkende kracht (art. 6:269 BW).
6) De gedeeltelijke ontbinding leidt tot proportionele reductie van de verbintenissen (art. 6:270 BW).
7) De verbintenissen houden op te bestaan; de rechtsgrond voor reeds verrichte prestaties blijft bestaan. Eventueel ongedaanmakingsverbintenissen (art. 6:271 en 272 BW).
8) Als de ontbinding is gegrond op een toerekenbare tekortkoming van de debiteur, dan is de debiteur tot schadevergoeding (positief contractsbelang) verplicht (art. 6:277 BW).
9) Deze schadevergoeding moet de crediteur in financiële zin in de situatie brengen waarin de crediteur zou zijn geweest als in alle opzichten correct was nagekomen (art. 6:277 BW en het positieve belang).
Casus I: crediteur betaalt niet op de bepaalde datum. Aanmaning met redelijke termijn. Er wordt nagekomen. Er is geen verzuim. Maar wel in de tussentijd rente moeten derven. Kan je die vergoed krijgen?
Casus II: je bestelt een machine en die wordt geplaats. Hij ontploft. Fabriek beschadigd. Er vindt een beschadiging plaats van andere vermogensbestanddelen van de crediteur. Goede machine leveren. Geen verzuim. Maar de fabriek blijft beschadigd? Kan ik schadevergoeding vorderen?
Dit staat allemaal niet goed in de wet geregeld. Beide vormen van aanvullende schadevergoeding, komen niet in de plaats maar voor herstel van vermogen doordat de prestatie er niet op tijd was of er niet op een juiste manier was.
Schadevergoeding (art. 6:74) is te verdelen in vervangende en aanvullende schadevergoeding. Vervangende schadevergoeding betreft een bedrag dat in de plaats komt van de primaire prestatie en deze dus vervangt. Art. 6:74 jo art. 6:87 BW. Is eigenlijk een vervanging van de nakomingsvordering. Aanvullende schadevergoeding betreft vergoeding voor schade die de crediteur in zijn overige vermogen lijdt door de tekortkoming, zoals gevolg- of vertragingsschade. Nodig is een opeisbare verbintenis + niet-nakoming (zonder dat die niet-nakoming gerechtvaardigd wordt door opschortingsbevoegdheid ex art. 6:52 / 6:262 BW) = tekortkoming + evt. verzuim vereist + tekortkoming is toerekenbaar aan de debiteur = debiteur is schadevergoeding verschuldigd.
De berekening van de schadevergoeding gaat volgens art. 6:95 – 6:110 BW. Het is gericht op een positief contractsbelang.
Toerekeningsgronden: art. 6:74 lid 1 BW à ‘tenzij de tekortkoming niet kan worden toegerekend’. Art. 6:75 BW: er kan een tekortkoming zijn wegens verwijtbaarheid (schuld) van de debiteur, krachtens de wet (art. 6:76 en 6:77 BW), krachtens een bepaalde rechtshandeling of krachtens de verkeersopvattingen (HR Oerlemans Agro / Driessen).
Wettekst is niet gelijk aan hetgeen de HR zegt:
Art. 6:74 BW
1) Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
2) Voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, vindt lid 1 slechts toepassing met inachtneming van hetgeen is bepaald in de tweede paragraaf betreffende het verzuim van de schuldenaar. Zie art. 6:82 e.v. BW
Opeisbare verbintenis + niet-nakoming = tekortkoming. Een tekortkoming “omvat alle gevallen waarin hetgeen de schuldenaar verricht, in enig opzicht ten achter blijft bij hetgeen de verbintenis vergt” (PG Boek 6 p.258).
HR heeft de parlementaire geschiedenis verkeerd gelezen.
HR NJ 1996, 478 en NJ 2006, 597: “Aldus nader te bepalen tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk is zonder sprake is van verzuim”. Er staat dat er pas een tekortkoming is, als iemand in verzuim is. Dat klopt niet met de ruime opvatting. Wel goed is: tekortkoming + evt. verzuim vereist + tekortkoming is toerekenbaar aan de debiteur = debiteur is schadevergoeding verschuldigd.
Wanneer heb je verzuim nodig om schadevergoeding te kunnen vorderen?
Terug naar beide casussen:
I) Renteschade = vertragingsschade. Schade cumuleert, wordt elke dag groter. Kan gestopt worden door te presteren. Renteschade is gewoon in de wet in art. 6:85 BW geregeld.
II) Er kan wel een andere machine komen, maar het gebouw blijft beschadigd. De schade kan dus niet meer verholpen worden door alsnog deugdelijk te presteren. Hoe lossen we dit op? Het is niet goed geregeld in de wet. We moeten ons afspraken of het een koe-casus is? Zo zal degene die een aantal koeien schuldig is, doch dieren levert waarvan hij weet dat zij ziek zijn, wel alsnog gezonde dieren kunnen leveren; voor de schade die de schuldeiser lijdt door de besmetting van zijn overige vee kan hij echter zonder voorafgaande (ingebrekestelling) vergoeding eisen, daar de schuldenaar zijn verplichting om dat vee niet aan besmetting bloot te stellen, onherstelbaar heeft overtreden. Je moet de woorden uit art. 6:74 BW soms zo construeren dat ze leiden tot een blijvende onmogelijkheid. Het is een koe-casus. Door alsnog te leveren kun je de aangebrachte schade niet herstellen. Vergoeding van deze schade is zonder verzuim opeisbaar.
Art. 6:85 BW: tot vergoeding van schade wegens vertraging in de nakoming is de schuldenaar slechts verplicht over de tijd waarin hij in verzuim is geweest.
Is het een koe-casus?
HR Kinheim / Pelders: Indien een schuldenaar aanvankelijk een ondeugdelijke prestatie heeft geleverd doch deze vatbaar is voor herstel door alsnog een deugdelijke prestatie te leveren of het gebrek in de geleverde prestatie te herstellen, en van de schuldeiser gevergd kan worden dat hij de schuldenaar daartoe in de gelegenheid stelt, zal verzuim te dien aanzien in beginsel pas intreden nadat de schuldeiser de schuldenaar op de voet van art. 6:82 lid 1 BW de gelegenheid tot herstel heeft gegeven. Wanneer evenwel de schuldenaar die ondeugdelijk heeft gepresteerd, nog de gelegenheid heeft alsnog deugdelijk na te komen, bestaat de mogelijkheid dat de schuldeiser ten gevolge van het gebrek in de aanvankelijke geleverde prestatie schade heeft geleden die hij niet zou hebben geleden indien aanstonds deugdelijk was gepresteerd, en die niet door de vervangende prestatie wordt weggenomen. In zoverre is de tekortkoming dan niet voor herstel vatbaar en is de nakoming blijvend onmogelijk in de zin van art. 6:74 en art. 6:81 BW.
Vertragingsschade is schade die cumuleert en die gestopt kan worden door alsnog na te komen, bijvoorbeeld doordat een machine niet naar behoren werkt. Hier zit dus wel een tijdselement in. Er dient dan wel een ingebrekestelling ingesteld te worden met een redelijke termijn. Na verloop van deze termijn en nog steeds niet-nakoming gaat verzuim in. Verzuim valt samen met de opeisbaarheid. Art. 6:85 jo art. 6:74 BW
De wet van Boom (een soort andere (betere!) formulering van art. 6:74 BW)
Art. 6:74 BW:
Lid 1: Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
Lid 2: Voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, vindt lid 1 wat betreft vervangende schadevergoeding slechts toepassing met inachtneming van hetgeen is bepaald in de tweede paragraaf betreffende het verzuim van de schuldenaar.
Lid 3: Vergoeding van andere schade dan bedoeld in lid 2 is de schuldenaar alleen verschuldigd over de tijd waarin hij in verzuim is geweest voor zover het schade betreft die kan worden beëindigd of waarvan de groei kan worden gestopt door alsnog deugdelijk na te komen (art. 6:85 BW). Vergoeding van overige schade is zonder verzuim opeisbaar
Uit niet (tijdige/deugdelijke) nakoming verbintenissen volgen verschillende mogelijke vorderingen:
Nakoming, art. 3:296
Schadevergoeding, art. 6:74
Ontbinding, art. 6:265
Opschorting, art. 6:52 en lex specialis art. 6:262-263
Retentierecht, art. 3:290
De Jong laat verwarming aanleggen door Van Loenen. Het systeem wordt door Mol (werknemer van Van Loenen) geïnstalleerd. Hierbij maakt Mol een fout, waardoor de leidingen van de verwarming niet op de juiste wijze op der ketel aansluiten. Er ontstaat een lekkage, de ruimte waarin de ketel staat wordt zwaar beschadigd. De herstelkosten bedragen 10.000,- en het opnieuw aansluiten van de installatie 1.000,-.
De Jong spreekt Van Loenen aan op grond van wanprestatie voor de gehele schade. Van Loenen verweert zich met de stelling dat hij eerst in gebreke gesteld moet worden en dat hem een termijn gegund moet worden waarin hij alsnog kan nakomen.
Kan Van Loenen met succes tot vergoeding van de schade worden aangesproken? Is daartoe eerst een ingebrekestelling vereist?
Henk vordert een schadevergoeding. In art. 6:74 lid 1 BW staat: ‘Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.’
Lid 2 zegt: ‘Voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, vindt lid 1 slechts toepassing met inachtneming van hetgeen is bepaald in de tweede paragraaf betreffende het verzuim van de schuldenaar.’
Uit het artikel volgen de volgende voorwaarden:
De vordering tot schadevergoeding kan dus worden ingeroepen, er is aan alle bovenstaande vereisten uit art. 6:74 voldaan. De schade van 10.000,- euro kan meteen worden gevorderd zonder dat verzuim is ingesteld en zonder ingebrekestelling. Voor de 1.000,- euro moet Van Loenen eerst in gebreke te worden gesteld o.g.v. art. 6:81 en 6:82 is een ingebrekestelling vereist.
De Stichting heeft speciale bedden gekocht bij Uit Voorraad Leverbaar. Enige weken na de levering blijkt een derde van de geleverde bedden ernstige gebreken te vertonen en er wordt vastgesteld dat het een lasfout betreft. De Stichting wenst de overeenkomst met betrekking tot de koop van de ondeugdelijke gebleken bedden ontbinden.
Is de vordering tot ontbinding toewijsbaar en dient de Stichting Uit Voorraad Leverbaar BV hiertoe eerst in gebreke te stellen?
In 6:261 staat de wederkerige overeenkomst, hier is aan voldaan (bedden en geld). Ontbinding is geregeld in art. 6:265 BW. Er moet sprake zijn van een tekortkoming, o.g.v. art. 6:74 kan dat weer leiden tot een schadevergoeding. En wederom opeisbaar, niet of niet-deugdelijke nakoming en niet rusten op opschortingsbevoegdheid.
Als de nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, is ontbinding pas mogelijk als de schuldenaar in verzuim is. I.c. is nakoming nog mogelijk, als UVL aanbiedt tot reparatie van de bedden etc. en het zijn genuszaken, dus sowieso leverbaar en dus verzuim benodigd. Een ingebrekestelling is ook vereist. Tot slot moet de tekortkoming de ontbinding rechtvaardigen. In casu is ontbinding te rechtvaardigen.
Er is sprake van ondeugdelijke nakoming, want 1/3 van de bedden heeft ernstige gebreken. Het uitgangspunt is dat ontbinding gerechtvaardigd is. Nakoming is nog mogelijk, want er volgt niets anders uit de casus. Er moet eerst in gebreke worden gesteld, als het nogmaals ondeugdelijk blijft heeft de Stichting recht op ontbinding.
Stel dat de ondeugdelijke bedden door het ziekenhuis in het magazijn worden gezet. Voor de ontbinding breekt in dit magazijn, ondanks goede brandpreventie, brand uit. De bedden raken onherstelbaar beschadigd. Nadat de overeenkomst is ontbonden, wenst Uit Voorraad leverbaar schadevergoeding voor de vergane bedden. Kan Uit Voorraad Leverbaar BV schadevergoeding krijgen voor de vergane bedden?
Ontbinden heeft geen terugwerkende kracht, zoals vernietigen dat wel heeft (art. 6:269). Art. 6:271, partijen zijn bevrijd, als er al gepresteerd is, ontstaat er een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties.
Er ontstaan dus ongedaanmakingsverbintenissen voor de reeds ontvangen prestaties. De eerste verbintenis is de primaire verbintenis, daarna ontstaat een ongedaanmakingsverbintenis. De teruglevering van de bedden is blijvend onmogelijk, want de bedden zijn in de brand verwoest.
De prestatie kan dus niet worden voldaan door de Stichting, en dus is art. 6:74 hier weer van toepassing. Art. 6:273, er rust een zorgplicht op de Stichting om te voldoen aan de ongedaanmakingsverbintenis. Het is de vraag of hier is voldaan aan de zorgplicht. Als dit zo is, dan is het niet toe te rekenen aan de Stichting. Er is in casu goede brandpreventie en dus mogen we ervan uitgaan dat er is voldaan aan de zorgplicht.
Er kan dus geen schadevergoeding worden geëist.
Het Kröller-Müller en Boijmans van Beuningen spreken af om een Van Gogh met een Monet te ruilen. De ruil zal gelijktijdig plaatsvinden op 3 januari. Op 2 januari wordt de Monet verwoest, de brand is te wijten aan Boijmans van Beuningen.
Kan het Kröller-Müller afgifte van de Van Gogh weigeren en zo ja, op grond waarvan, als het op 3 januari afgesproken tijdstip door het Boijmans van Beuningen tot afgifte wordt aangesproken?
Art. 6:262 lid 1, het moet gaan om wederkerige overeenkomsten, daarvan is in casu sprake o.g.v art. 6:261. Op 3 januari is de vordering opeisbaar en kan Boijmans van Beuningen niet afgeven, er is dus sprake van niet nakoming van een opeisbare verbintenis door een partij. De wederpartij is dan bevoegd om de daartegenover staande verbintenis op te schorten. Afgifte kan dus geweigerd worden, dit hoeft niet schriftelijk medegedeeld te worden.
Stel dat de musea op 1 januari hebben afgesproken dat het K-M zijn schilderij op 4 januari aan het BvB ter beschikking zal stellen, terwijl het BvB zijn schilderij op 6 januari aan het K-M ter beschikking zal stellen. Het K-M is op 2 januari op de hoogte van de verwoesting van de Monet. Kan het Kröller-Müller afgifte van de Van Gogh weigeren en zo ja, op grond waarvan, als het door het Boijmans van Beuningen tot afgifte wordt aangesproken: op 3, of op 4 januari?
Op 3 januari is de vordering nog niet opeisbaar, dus kan de afgifte geweigerd worden. Er is geen juridische grondslag nodig tot weigering. Op 4 januari is de vordering wel opeisbaar, maar Kröller-Müller kan een beroep doen op art. 6:263 BW (onzekerheidsexceptie): 'de partij die verplicht is het eerste te presteren is niettemin bevoegd de nakoming van haar verbintenis op te schorten, indien na het sluiten van de overeenkomst te harer kennis gekomen omstandigheden een goede grond geven te vrezen dat de wederpartij haar daartegenover staande verplichtingen niet zal nakomen.' Schuldenaar moet goede grond hebben om te vrezen dat de wederpartij niet zal nakomen o.g.v. ter hare kennis gekomen omstandigheden (ja, op 2 januari), na het sluiten van de overeenkomst (ja, maand na sluiten).
Kroller-Muller kan afgifte dus opschorten o.g.v. art. 6:263 lid 1.
Geef uw oordeel over de stellingen van het Boijmans van Beuningen.
Stelling 1: ik hoef geen schadevergoeding te betalen, omdat er nog geen sprake is van een tekortkoming.
Stelling 1 klopt niet op grond van art. 6:80. Je hoeft niet te wachten tot de vordering opeisbaar is.
Stelling 2: ik hoef geen schadevergoeding te betalen, omdat ik, in strijd met artikel 6:87 BW, van het K-M geen schriftelijke verklaring heb ontvangen waarin het museum schadevergoeding in plaats van nakoming vordert.
Stelling 2 is onjuist. Er is geen omzettingsverklaring nodig, omdat de prestatie blijvend onmogelijk is, schadevergoeding kan op grond van art. 6:74 met succes worden gevorderd.
A en B binden zich aan elkaar door gebruik te maken van de autonomie en leggen zich op een bepaalde manier vast. Wat heeft C daarmee te maken? Overeenkomsten werken immers tussen partijen. Derden zijn niet bij een contract gebonden en hebben in principe geen rechten en plichten.
Zie HR Blaauboer / Berlips: goederenrecht heeft een algemene werking en verbintenissenrecht niet.
Het principe dat derden geen rechten en plichten hebben in een overeenkomst tussen twee partijen is niet te vinden in de wet, omdat:
De uitzonderingen die uit jurisprudentie volgen komen voort uit vijf arresten:
Omzeilen van de exoneratie (vrijtekening): HR Gegaste Uien, HR Securicor, HR Citronas
Het profiteren van een wanprestatie (onrechtmatige daad): HR Pos / Van den Bosch, HR Curaçao / Boyé
HR Gegaste Uien: De Klerk heeft een boerderij en teelt onder andere uien. Hij verkoopt een deel van de uien aan Noordermeer. Noordermeer wordt eigenaar. De Klerk houdt de uien in bewaring. Uien worden aangevreten door larven. Noordermeer wil dat De Klerk er iets aan doet. De Klerk belt Roteb. De Klerk sluit een ontgassingscontract met Roteb. Roteb komt langs. Volgens het protocol moet Roteb 2 uur vergassen, maar het wordt 20 uur aangelaten. De uien zijn veranderd in een drab. In het contract tussen De Klerk en Roteb zit een exoneratiebeding. Wie kan wie aanspreken? Als De Klerk Roteb aanspreekt, dan beroept Roteb zich op het beding. Noordermeer spreekt Roteb aan wegens onrechtmatige daad. Exoneratiebeding geldt niet tussen Roteb en Noordermeer, want het beding geldt enkel tussen contractuele partijen (Roteb en De Klerk). Vanuit Roteb gezien is dat heel vreemd. Hoge Raad: Noordermeer heeft De Klerk de vrije hand gelaten, waardoor Roteb het gerechtvaardigde vertrouwen had dat het beding gold. Noordermeer moet het beding in redelijkheid tegen zich laten gelden, hoewel hij geen partij is bij de exoneratie. De exoneratie is dus wel tegen Noordermeer inroepbaar.
HR Securicor: Makro wil aan het einde van elke dag van het geld af. Iemand moet langskomen daarvoor. Makro wil dat niet zelf regelen. Ze laten dat doen door hun bank. De bank sluit dat contract met Securicor. Er is een contract tussen de bank en Securicor met een exoneratiebeding. De Makro geeft elke dag het geld mee. Op zekere dag worden de mannen van Securicor afgeleid, waarna ze beroofd worden. Makro is dus haar geld kwijt. Makro beroept zich op een onrechtmatige daad jegens Securicor. Maar exoneratiebeding zegt Securicor. Makro zegt dat deze niet tegen haar geldt. Hoge Raad: Er is sprake van bedrijfsmatig geldvervoer (dagelijks contact tussen Makro en Securicor). Doordat je dagelijks dat contact hebt moet Makro in redelijkheid het beding tegen zich laten gelden. Twee uitzonderingen: als Makro geen rekening behoefte te houden met het beding of mocht vertrouwen dat het niet tegen haar zou gelden. Daarvan is geen sprake.
HR Citronas: Een groot schip komt de Rotterdamse haven binnen met sinaasappels. In een haven heb je een regelpersoon die regelt waar de lading kan worden opgeslagen. De lading is van Citronas. De regelaar sluit een overeenkomst met Deka-Hanno. Wilde staking bij Deka-Hanno. Net het moment dat Citronas de sinaasappels wil hebben. Dat kan niet, want er is een staking. De sinaasappels liggen er te lang en beschimmelen. Citronas spreekt D-H aan wegens onrechtmatige daad. Maar exoneratiebeding. Citronas: niet tegen mij. Hoge Raad: Het uitgangspunt is dat een exoneratiebeding enkel geldt tussen partijen. Uitzonderingen: de rechtvaardiging zit in de aard van het geval (HR Gegaste Uien) of de rechtvaardiging moet betrekking hebben op het gedrag van derden met het vertrouwen (HR Securicor). Deze zaak is niet een derde uitzondering. Dit blijft onder de hoofdregel vallen. De exoneratie geldt niet tussen Citronas en D-H.
HR Pos / Van den Bosch: Tante Neeltje heeft een boerderij met land. Het land is in bezit van een pachter (Van den Bosch). Tante Neeltje heeft een neef (Pos) die alles doet voor haar. Tante Neeltje is volstrekt van hem afhankelijk. Tante Neeltje gaat dood en de neef krijgt de boerderij. Dan blijkt dat de pachter een optie had op de boerderij. De pachter zegt dat het een onrechtmatige daad is van Pos om het te kopen. Beïnvloeden van de tante door de vertrouwensrelatie. Hoge Raad: Inderdaad, vanwege het feit dat Pos precies wist hoe de vork in de steel zat. Er is een onrechtmatige daad. Schadevergoeding anders dan in geld: namelijk de boerderij leveren aan Van den Bosch. Zie art. 6:103 BW. Maar Pos heeft toch niets te maken met het optiecontract tussen tante Neeltje en Van den Bosch? Op deze manier mag je niet iets van een ander aftroggelen.
HR Curaçao / Boyé: Een stuk grond op Curaçao (plantage). De plantage wordt een aantal keren verkocht. Er is een gerucht dat er iets in de grond zit (delfstoffen). Als dat wordt aangetroffen is dat aantrekkelijk. Verkopers proberen een veiligheidsnet te spannen door een kettingbeding bedacht door Boyé: als jij ooit iets aantreft van delfstoffen, dan moet je mij 1.50 per kilo betalen van die delfstoffen. Als de opvolger niet de 1.50 betaalt, dan is er een boete. Wordt een volledige ketting. Dat gaat een hele tijd goed. Bij de laatste schakel breekt de ketting. Curaçao krijgt de grond en er blijkt van alles in de grond te zitten. De ketting wordt wakker en ze willen geld zien. Curaçao zegt dat de ketting voor hem is geknapt, maar Curaçao heeft de ketting laten knappen. Onrechtmatige daad en als schadevergoeding 1.50 per kilo. Hoge Raad: Is er een onrechtmatige daad? De enkele kenbaarheid van de wanprestatie of schade is onvoldoende voor een onrechtmatige daad. Er moet naar verdere omstandigheden worden gekeken, zoals: kennis bij koop, ernst en voorzienbaarheid van het nadeel, mate van beïnvloeding van de wanprestatie en meer.
Als een overeenkomst in de wet is geregeld is deze bijzonder. Het wordt ook wel een benoemde overeenkomst genoemd. Zie boek 7 e.v. BW.
Waarom worden er dan bijzondere overeenkomsten in de wet vermeld?
Koop is de meest gesloten overeenkomst van extreem groot naar extreem klein in grootte van bedragen. Het is een overeenkomst waarbij de een zich verplicht iets te geven en een ander zich verplicht daarvoor te betalen. Door de gelaagde structuur in de wet zijn ook bepalingen uit Boek 3 en 6 van toepassing. Het gaat om een rechtshandeling, een (wederkerige) overeenkomst en een verbintenis. De koop is dus veelomvattend. Het is te vinden in titel 7.1 BW, het kooprecht. Koop ziet op zaken (stoffelijk) en vermogensrechten.
HR Beeldbrigade / Hulskamp: Beeldbrigade bestelt een pakket niet-werkende software bij Hulskamp. Is dit koop? Koop ziet op zaken en vermogensrechten. Valt software daaronder? Hoge Raad: het gaat hier om standaardsoftware. Software valt onder het toepassingsbereik van titel 7.1 BW. De zaak laat in het midden of het een zaak of een vermogensrecht is. De Hoge Raad noemt de software ‘iets’. Het gaat over puur verbintenissenrecht. Waarom schuiven ze het onder de kooptitel? Argumentatie van de HR:
Consumentenkoop staat in art. 7:5 BW en bestaat uit drie factoren: het betreft een roerende zaak, waarbij de verkoper professioneel handelt en de koper niet professioneel handelt en een natuurlijk persoon is. Dit zijn B2C contracten. Veel van de bepalingen zijn dwingendrechtelijk (art. 7:6 BW). Vernietigbare overeenkomsten wanneer de regels niet worden gevolgd (art. 3:40 lid 2 BW). Ambtshalve toepassing van toetsing. Zie HR Heesakkers / Voets.
De verkoper heeft drie plichten:
De koper heeft één plicht:
De koper heeft het recht de zaak te ontvangen, maar niet de plicht. Je kunt dit wel in het contract bedingen. In art. 6:58 staat wel het crediteursverzuim, als de crediteur zijn recht niet uitoefent kan dit verzuim opleveren.
Wat is conformiteit?
HR Oldtimer: Twee mensen handelen over een Oldtimer van 22 jaar oud. Liefhebbersauto. De koper begrijpt dat er mankementen kunnen zijn. De koper stuurt er mensen op af om te controleren of de koper de auto moet kopen. De koper koopt de auto. Na een jaar komt de auto niet door de APK. De auto heeft verrotte kokerbalken en dus verkeersgevaarlijk. Is met zwart weggemoffeld. De koper gaat ageren. Maar wat wil je nou met een 22-jarige auto? Hoge Raad: als je een auto komt om daarmee aan het verkeer deel te nemen, terwijl de ander dat wilt en de auto gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid en het defect niet makkelijk te ontdekken en herstellen is, dan non-conformiteit ex art. 7:17 BW. Uitzonderingen: de koper aanvaardt grotere risico’s dan normaal. Groter risico dan normaal. Is dat hier het geval met de 22-jarige auto? De verkoper had gezegd dat de Oldtimer in showroomconditie, de mooiste die hij ooit heeft gezien en zonder gebrek. De auto is in 100% technische conditie volgens de verkoper. Als dat zo is, zegt de Hoge Raad, dan heeft de koper geen groter risico aanvaard dan normaal en is er gewoon sprake van non-conformiteit.
Remedies bij non-conformiteit
Bijzonderheden consumentenkoop
In januari 2014 koopt Roelands (die geen verstand heeft van polyester schepen) een polyester schip bij Joustra. Joustra zegt onder andere dat als Roeland het schip goed onderhoud, hij nog zeker 15 jaar plezier heeft van het schip. Echter blijkt in de herfst van 2014 dat het schip een ernstige vorm van delaminering vertoont. Het gebrek viel niet eenvoudig te ontdekken. Roelands wil het schip graag houden.
Welke juridische mogelijkheden staan Roelands ten dienste? Besteed ook aandacht aan het verweer van de werf.
Koop: art. 7:1
Consumentenkoop: art. 7:5
Conformiteit: art. 7:17, de conformiteit mag je afleiden uit mededelingen van de verkoper (“hij gaat nog 15 jaar mee” etc.).
Is het vaartuig geschikt voor normaal gebruik? Nee.
Wat mocht je verwachten? Van belang zijn mededelingen, de aard van de zaak (tweedehands boot), het is niet limitatief opgesomd, dus meer omstandigheden kunnen een rol spelen.
Roeland heeft geen ervaring met het kopen van dit soort boten.
Oldtimer-arrest: aard van het gebrek is verkeersveiligheid en het is niet eenvoudig te ontdekken non-conformiteit.
Dus naar analogie: vaarveiligheid is in het geding en het is niet makkelijk te ontdekken en dus non-conformiteit.
Had Roeland zelf moeten onderzoeken? Hij is ondeskundig en Geest/Nederlof en Offringa/Vinck.
Het volgende kan Roeland eisen: 7:21 (correcte nakoming), 7:22 (ontbinding & prijsvermindering), 7:24 jo. 6:74 jo. 6:75 (schadevergoeding). Het is een species-zaak, dus zal Joustra moeten herstellen (hij kan geen andere boot geven, want geen genus zaak). Voor de schadevergoeding geldt dat er geen sprake is van overmacht, art. 6:75 kan dus niet worden ingeroepen door Joustra. Verder is verzuim vereist, want nakoming is nog mogelijk door herstel. Er is een ingebrekestelling vereist op grond van art. 6:83 jo. 6:82.
De mogelijkheden voor Roeland zijn dus herstel of schadevergoeding (na een redelijke termijn), want hij wil geen ontbinding. Dwaling zou i.c. leiden tot vernietiging, en dat wil hij niet. Art. 6:230 lid 2 zou eventueel ook een optie zijn. Hier wordt de overeenkomst gewijzigd, zonder dat daar verzuim voor is vereist.
Roelands koopt ook een bijbootje in maart 2014. Afgesproken wordt dat het bootje pas op 1 april 2015 geleverd zal worden. Op 1 februari 2015 gaat het bijbootje in vlammen op door een fout van Joustra. Roelands vraagt zich op 2 februari af of hij van de koopovereenkomst af kan. Kan Roelands de koopovereenkomst ontbinden, en zo ja vanaf welk moment?
Art. 6:265 àontbinding. Art. 6:80, ontbinding is mogelijk voor opeisbaarheid. De ontbinding is mogelijk vanaf 1 februari.
H&S geeft opdracht aan Vrancken om een partij siertegels te vervoeren. H&S is met Swarttouw overeengekomen dat zij het schip lossen na aankomst. Swarttouw heeft in de overeenkomst iedere aansprakelijkheid voor door haar personeel veroorzaakte schade uitgesloten. Als gevolg van een fout van een werknemer van Swarttouw breekt een aantal tegels. H&S spreekt Swarttouw aan tot vergoedingt van deze schade. Swarttouw doet een geslaagd beroep op het exoneratiebeding uit de overeenkomst met H&S. H&S spreekt vervolgens werknemer De Vries aan tot vergoeding van de schade.
Kan De Vries het exoneratiebeding met succes inroepen tegen H&S?
Het is een exoneratiebeding van de werkgever. Op grond van art. 6:257 geldt de exoneratie ook voor ondergeschikten.
Ook het schip wordt beschadigd bij het lossen. Schipper Vranken spreekt Swarttouw aan tot vergoeding van de schade. Swarttouw verweert zich door te stellen dat Vranken het exoneratiebeding in de overeenkomst van Swarttouw met H&S tegen zich moet laten gelden. Hoe beoordeelt u de stelling van Swarttouw?
Citronassituatie, er is in beginsel geen derdenwerking. Het gegaste uien-arrest gaat over een partij de vrije hand laten en gerechtvaardigd vertrouwen dat het exoneratiebeding gold. Securicor gaat over het bedrijfsmatig geld vervoeren en dagelijks contact tussen partijen. De Hoge Raad zei in het Citronas-arrest dat bedingen alleen tussen partijen gelden met uitzondering van een paar bijzondere situaties. Niet voldoende is het dat beide partijen bedrijfsmatig handelen in dezelfde branche.
Swarttouw kan dus geen exoneratiebeding inroepen tegen Vrancken.
Hoe kwalificeert u de afspraak tussen Vranken en Swarttouw?
Een vaststellingsovereenkomst, art. 7:900. Dit is een bindend advies zoals bijvoorbeeld in de Rijdende Rechter wordt gegeven.
Adelborst draagt een landgoed over aan Van Dinteren. Hij spreekt af met Van Dinteren dat hij en zijn rechtsopvolgers het landhuis jaarlijks aan een onderhoudsbeurt zullen onderwerpen en de tien hectare bos niet zullen kappen, op straffe van een boete te betalen aan Adelborst.
In welke vormen kunnen de afspraken tusen Adelborst en Van Dinteren worden neergelegd?
Van Dinteren draagt het landgoed over aan Betty. Betty heeft aangedrongen dat bovengenoemde afspraken niet worden opgenomen in de koop- en leveringsakten. In ruil hiervoor heeft Betty aangeboden de eventuele boete te betalen. Het kapverbod en de verplichting tot onderhoud zijn opgenomen in een kettingbeding. Kan Adelborst Betty dwingen de genoemde afspraken na te komen?
Curaçao/Boyé en Pos/van den Bosch, o.g.v. de onrechtmatige daad aanspreken. Voor aansprakelijkheid is daarbij de kenbaarheid van de wanprestatie onvoldoende, er moet ook gekeken worden naar de omstandigheden van het geval:
Conclusie: o.g.v. art. 6:162 is het handelen van Betty BV onrechtmatig en er kan nakoming worde geëist. Betty BV kan dus worden gedwongen om de afspraken na te komen (art. 6:103), of een schadevergoeding (art. 6:74) te betalen.
Voor bijzondere (benoemde) overeenkomsten gelden de algemene regels die voor alle overeenkomsten gelden. Titel 6.1 en 6.5 zijn hierbij van belang.
Bijzondere overeenkomsten zijn bijzonder, omdat er nadere regelgeving wordt gegeven. Met name in Boek 7 en 7a. Speciale regels gaan voor algemene regels: ‘lex specialis derogat lex generalis’. Dit toont de gelaagde structuur van het Burgerlijk Wetboek. Bijzondere overeenkomsten zijn speciaal in de wet geregeld, onbenoemde overeenkomsten zijn dat niet. Onbenoemde contracten komt wel evenveel kracht toe als benoemde. Het principe van contractsvrijheid maakt onbenoemde contracten mogelijk (je mag immers alles afspreken, ook al staat het niet in de wet).
Contractsvrijheid in materiële zin wil zeggen dat er een open systeem van overeenkomsten bestaat. Elke inhoud is mogelijk voor overeenkomsten, er is gehele vrijheid. Er zin in art. 3:40 BW beperkingen opgenomen en ook door dwingend recht worden beperkingen in het leven geroepen.
Contractsvrijheid in formele zin is consensualisme. Een contract kan op elke gewenste manier tot stand komen en het tot stand komen is in beginsel niet gebonden aan vormvereisten. Het kan bijvoorbeeld zonder woorden, maar uit het afleiden van gedragingen (bij een kassa in de supermarkt). Voor sommige overeenkomsten gelden wel vormvereisten. Voor sommige contracten geldt het schriftelijkheidsvereiste (bijvoorbeeld art. 7:2). Reële overeenkomsten komen pas tot stand als het goed aan iemand gegeven is.
Het ontstaan van bijzondere overeenkomsten ligt in het Romeinse recht. Het geeft de wetgever een mogelijkheid om bepaalde contracten te verbieden en om vormvoorschriften te eisen. Dit is alleen mogelijk door benoeming. Door het dwingend recht kunnen zwakkere partijen worden beschermd door aanvullende voorwaarden te stellen en de contractsvrijheid te beperken. Door het regelend of aanvullend recht kan door de wetgever worden uitgewerkt wat bij een bepaald type overeenkomst rechtens is tussen partijen.
De bijzondere overeenkomsten zijn te vinden in Boek 7, 7A en 8 (de vervoersovereenkomst). Ook in het Wetboek van Koophandel zijn bepalingen opgenomen. Boek 7a moet op den duur vervallen.
Voor de toepasselijkheid van de titels geldt dat niet de naam die partijen aan de overeenkomst geven doorslaggevend is, maar de inhoud.
Er bestaan gemengde overeenkomsten. Deze overeenkomsten voldoen aan meerdere wettelijke omschrijvingen. In beginsel zijn beide regelingen naast elkaar van toepassing (art. 6:215), dit is het cumulatiestelsel. Als de bepalingen niet verenigbaar zijn of de strekking van de bepalingen verzet zich tegen toepassing, kiest de rechter welk stelsel toepasbaar is. De bedoeling van partijen is hierbij van belang.
Op bijzondere overeenkomsten zijn de algemene regels uit Boek 3 en 6 van toepassing. Afhankelijk van het type contract zijn ook Boek 7 en 7a van toepassing. In beginsel zijn het wederkerige overeenkomsten (art. 6:162), maar hierop bestaan uitzonderingen. Schenking, bruikleen, verbruikleen en borgtocht zijn in beginsel niet wederkerig.
Om de overeenkomst te beëindigen geldt dat de overeenkomst moet worden opgezegd. Opzegging is geen ontbinding. Of er mag worden ontbonden wordt bepaald in de wet.
Er zijn drie groepen bijzondere overeenkomsten:
Er zijn veel verschillende onderscheidingen, maar contracten kunnen erg op elkaar lijken.
Als algemene regel kan men zeggen dat in bijzondere overeenkomsten vaak zaken geregeld zijn zoals de vormvoorschriften, de bedenktijd en de maatman.
Huur is een duurovereenkomst en geregeld in titel 4, art. 7:201-7:310. Er zijn drie mogelijkheden: huur algemeen (art. 7:201 e.v.), huur van woonruimte (art. 7:232–7:282) en de huur van een bedrijfsruimte (art. 7:290–7:310).
1. De eerste vraag gaat over de verhuurde tractor van Janssen aan Landman. De overeenkomst geldt drie jaar, en na drie jaar eist Janssen de tractor terug o.g.v. het verstrijken van de drie jaren.
Art. 7:228 lid 1: huur, aangegaan voor bepaalde tijd, eindigt van rechtswege zonder dat opzegging is vereist wanneer de bepaalde termijn is verstreken.
Janssen kan dus na afloop van de afgesproken looptijd de tractor revindiceren. Landman moet de tractor dus teruggeven.
2. Janssen heeft met Marinus een huurovereenkomst voor een woonhuis gesloten. Ook deze geldt drie jaar.
Art. 7:271 lid 1: een huurovereenkomst voor bepaalde tijd moet worden opgezegd.
Art. 7:271 lid 3: opzegging bij exploit of aangetekende brief met inachtneming wettelijke opzegtermijn (art. 7:271 lid 5)
Art. 7:271 lid 4: verhuurder kan slechts geldig opzeggen op beperkt aantal gronden, genoemd in 7:274; deze grond moet in de opzegging worden vermeld.
De door de verhuurder opgezegde huurovereenkomst blijft in beginsel van kracht totdat rechter – op vordering verhuurder – een onherroepelijk tijdstip van beëindiging heeft vastgesteld (art. 7:272-273).
I.c. is er geen grond tot opzegging. Dit betekent dat de huurder niet meteen het huis uit hoeft. De wettelijke termijn staat in art. 7:271 lid 5. In casu betreft het drie maanden + drie maanden, dus totaal zes maanden.
3. De laatste vraag gaat over de verhuur van een winkelpand aan Noordam met wederom een looptijd van drie jaar.
De eerste vraag is, voldoet een winkelpand aan de omschrijving bedrijfsruimte? In art. 7:290 staat de omschrijving van ‘bedrijfsruimte’. Een winkel valt hier als ‘kleinhandelsbedrijf’ onder.
In casu is art. 7:292 lid 1 van toepassing: de huur voor de periode tussen 2 en 5 jaar geldt van rechtswege voor 5 jaar.
Art. 7:296: verhuurder kan slechts geldig opzeggen op beperkt aantal gronden; grond moet bij opzegging worden vermeld (art. 7:294).
Art. 7:295: de door de verhuurder opgezegde huurovereenkomst blijft in beginsel van kracht totdat de rechter – op vordering van de verhuurder – een onherroepelijk tijdstip van beëindiging heeft vastgesteld.
Dus ook het winkelpand hoeft niet (terstond) te worden ontruimd.
Men gaat altijd op zoek naar iemand om aansprakelijk te stellen als er een onrechtmatige daad wordt gepleegd door iets of iemand en je schade hebt geleden.
Maar in beginsel draagt iedereen zijn eigen schade, tenzij er sprake is van een onrechtmatige daad. De eisen hiervoor zijn onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, causaliteit, schade en relativiteit. Dit wordt besproken in art. 6:162 – 6:163 BW. De eisen worden steeds belangrijker. Je kan niet zomaar naar iemand toe met je schade. Daar moet een hele goede reden voor zijn.
Dit zegt iets over de handeling. In art. 6:162 lid 2 BW staat beschreven wat onrechtmatig is.
1. Inbreuk op een recht;
2. Doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht;
3. Strijd met het ongeschreven recht dat in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dit is een vaag en moeilijk in te vullen gebied.
Een arrest als Kelderluik geeft houvast bij de laatste categorie. Het gaat over gevaarzetting. Er zijn vier criteria: mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet in acht neming …; hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan; ernst van de gevolgen; mate van bezwaarlijkheid van veiligheidsmaatregelen.
Het boek Onrechtmatige Daden van Nieuwenhuis heeft drie doelen: ten eerste internationalisering, ook naar het Franse, Duitse en Engelse recht kijken. Verder is verdieping in de onrechtmatige daden beoogd. En tot slot relativering, zodat je er van doordrongen raakt dat het verschijnsel dat recht nooit een antwoord kent. Het is geen exacte wetenschap, zoeken naar een oplossing. Soms wordt in het ene land een andere oplossing gekozen dan in het andere land.
Daad versus belang (Frankrijk versus Duitsland). Daad kijkt naar wat je niet mag doen of niet mag laten (handelen). Belang kijkt naar welke belangen niet mogen worden geschaad (resultaat). Nederland eet eigenlijk van alle walletjes mee (dit noemt men polderen).
Monisme versus pluralisme (Frankrijk versus Engeland). Monisme: één soort onrechtmatigedaadsrecht. Pluralisme: meerdere soorten onrechtmatige daad en acties met andere acties. Nederland valt onder het monistische stelsel.
Uiteindelijk gaat het om het recht van het slachtoffer.
Dit gaat over de dader en staat in art. 6:162 lid 3 BW
1) Schuld (persoonlijk verwijt)
2) Of voor zijn rekening, volgend uit de:
Wet (bijvoorbeeld art. 6:165 BW over het gebrek)
Verkeersopvattingen
Dus: “schuld + “
Het gaat hier niet om de risico’s van afdeling 2 Boek 6 BW. Dan ben je bezig met de toerekenbaarheid van andermans gedrag of gedrag van iets anders.
1) Condicio sine qua non = zonder welke niet. Je denkt het één weg en je vraagt je af of de schade dan zou blijven staan. Als de schade blijft staan was het kennelijk niet causaal. Als het blijft staan wel. Dit was niet voldoende, want daardoor was er te makkelijk causaliteit, dus 2) Oud – redelijkerwijs te verwachten (ad equati leer).
Nieuw – art. 6:98 BW toerekening als gevolg van ‘multi-factor-benadering’. Je hebt niet zozeer een criterium, maar een aantal argumenten. Weegschaalrecht:
Aard van de aansprakelijkheid;
Aard van de schade;
Redelijkerwijs te verwachten = waarschijnlijkheid (oude criterium);
Etc.
Dit is niet-limitatief.
Aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade.
HR Amercentrale: art. 6:174 BW risico. Amercentrale was een grote tank aan een oever van de Amer. Tank scheurde en open en er stroomde van alles de rivier in. Niet alle gevolgen toerekenen maar alleen de typische gevolgen = beperkte toerekening. Combinatie van risico en zaakschade.
HR Rente-neurose: art. 6:162 BW (schuld &) letsel. Als het gaat om schuldaansprakelijkheid met letsel dan een ruime toerekening en niet alleen de typische gevolgen. Ondanks alle zwakheden van het slachtoffer. Aan de ene kant risico dus beperkt en (schuld &) letsel ruim.
Het gaat eigenlijk om: ‘verdelende rechtvaardigheid’. Art. 6:98 BW:
‘als gevolg’ schrappen volgens Nieuwenhuis. Dat zou te vaag worden.
Duidelijker maken door redelijkheid en billijkheid (art. 3:12 BW).
- 2) Er is een druk komen te staan op de condicio sine qua non.
Casus: tijdens jagen wordt een boswachter per ongeluk geraakt. Maar wie van de twee jagers moet schadevergoeding betalen? Door conditio sine qua non kom je niet tot een vergoeding. Maar de wetgever heeft art. 6:199 BW hiervoor in het leven geroepen, omkeren van het causaliteitsbewijs. Bewijsrisico bij dader.
HR Des: middel dat wordt ingezet bij zwangerschap, heeft allerlei goede invloeden op de zwangerschapscomplicaties. 20 jaar later blijkt dat het middel tot gevolg heeft dat er een behoorlijke kans bestaat dat de meisjes die worden geboren kanker ontwikkelen aan het urogenitale stelsel. Er was in casu een grond voor aansprakelijkheid. Er had beter getest moeten worden. Causaliteit? Welke fabrikant had de betreffende pil gemaakt? Je moet bij de juiste fabrikant zijn voor het causaliteitsbewijs. Eindeloos veel dochters en eindeloos veel fabrikanten. Niet alle fabrikanten zijn te overzien. Open kring. HR: art. 6:99 BW. Je kijkt naar de tekst (voldaan) en de strekking (voldaan) en de parlementaire geschiedenis (blijft in het midden). Afwijzing van deze vorderingen is onaanvaardbaar. Iedere fabrikant is voor het geheel aansprakelijk. Er is geen marktaandeel-aansprakelijkheid (wel regres). Het gaat hier om slachtofferbescherming vanwege het letsel.
HR Nefalit / Karamus: fabrieksarbeider Karamus heeft in fabriek Nefalit jarenlang met asbest gewerkt. Fabrieksarbeider krijgt longkanker. Naar Nefalit vanwege onrechtmatige daad. Causaliteitsprobleem, longkanker door de asbest, of roken? Karamus kan niet bewijzen waar de longkanker door veroorzaakt is. HR wijst een deskundige aan om te onderzoeken, maar het is niet te zien waardoor de longkanker is veroorzaakt. De kans dat het door de asbest is veroorzaakt is 55% en de kans dat het door andere factoren komt (zoals roken en andere genetische factoren) is 45%. Art. 7:658 BW. Aan art. 6:99 en 6:101 BW ten grondslag liggende uitgangspunt. Bij zeer kleine kans geen vergoeding. Bij zeer grote kans alle vergoeding. Daar tussenin zal het in het algemeen onaanvaardbaar zijn, waardoor proportionele aansprakelijkheid. Rechter maakt een rekensommetje: 100% - % werknemer, dus 100% - 45% = 55% vergoeding.
= Uitzonderingsgeval. Dus geen algemene strekking!
HR Deloitte / H&H: fout fiscaal juridisch advies. Hoe uitkoopsom fiscaalvriendelijk inzetten voor een nieuwe werkkring? Hij begint voor zichzelf. Niet gezegd wanneer hij zich weer zou vestigen met anderen, dat een fiscaal voordeel zou opleveren (dan had hij meer overgehouden). Wat is precies het gevolg van de fout? Misschien had de man wel niet naar het advies geluisterd of was het hem niet gelukt om een groepje te vormen. Hoe groot is de kans dat het dan anders zou zijn gelopen? Hof zegt zo’n 60% kans. Is dit ook een geval van proportionele aansprakelijkheid? Nee, aan de ene kant de proportionele aansprakelijkheid (r.o. 3.5.2) = onzekere oorzaak. Dan terughoudend zijn in de aansprakelijkheid. Aan de andere kant de verlies van een kans (r.o. 3.5.3). De oorzaak is dan niet onzeker, maar staat vast. De realisering ervan is onzeker. Er moet dan een schatting gemaakt worden.
Dus:
Oorzaak | Schade |
Proportionele aansprakelijkheid | Verlies van een kans |
Eerst oorzaak van A, daarna oorzaak van B. Oorzaken die achter elkaar aan komen. Bij ‘momentschade’ blijft A aansprakelijk en B is niet aansprakelijk.
HR Vermaat / Staat: Vermaat rijdt Van Reuven aan en deze raakt daardoor volledig arbeidsongeschikt. Vermaat moet gaan betalen voor de gederfde inkomsten. Een aantal jaren later krijgt Van Reuven een hartinfarct (spontaan) waardoor hij arbeidsongeschikt zou worden. Dat ontstaat door het slachtoffer en niet meer door de daad, dus Vermaat zou niet meer hoeven te betalen, maar de Staat. Volgens de HR klopt dit (r.o. 3.3). Eigen risico van het slachtoffer, de ketting wordt doorbroken. Aansprakelijkheid gaat niet zo ver dat je ook moet doorbetalen bij lichamelijke falen.
HR Leeuwarden / Los: Leeuwarden heeft de horeca ter plaats uitbesteed aan Los in de Frieslandhallen. De gemeente beëindigt de overeenkomst onrechtmatig. Los heeft een wanprestatieclaim ter zake van de beëindiging. Daar zit ook weer inkomstenderving in (7 jaar in casu). In de tussentijd (na 3 jaar) wordt er brandgesticht in de Frieslandhallen. Daarna wil Leeuwarden niet meer betalen voor de gederfde inkomsten. Principe in r.o. 3.4. Een latere gebeurtenis, dus de brandstichting, doet niet af aan een reeds gevestigde aansprakelijkheid, dus de wanprestatie van de gemeente Leeuwarden jegens Los. Dit geldt ook bij voortdurende schade, behalve bij eigen risico. Er bestaat een voorkeur voor het feit dat het slachtoffer gewoon de wanpresteerder kan blijven aanspreken (art. 6:102 BW). De brand geldt niet als een eigen risico van Los. Leeuwarden blijft aansprakelijk.
In aparte afdeling ondergebracht (art. 6:95 e.v. BW). Er zijn bijzondere soorten schadevergoedingen (ze geven alleen in limitatieve gevallen recht op schadevergoeding):
Immaterieel (smartengeld) art. 6:106 BW
Verwonding art. 6:107 – 107a BW
Overlijden art. 6:108 BW
HR Van der Heijden / Holland: ‘hard’ limitatief. Laat zien hoe hard het recht eigenlijk is.
HR Taxibus: opening voor affectieschade. Dochter aangereden en moeder heeft dit gezien. Moeder krijgt niets, valt niet onder het limitatieve rijtje van bijzondere soorten schade. Maar er wordt een opening gedaan. Moeder is zelf een slachtoffer. Balanceren op de rand van de wet.
Er wordt een wetsvoorstel voorbereid om personen met affectieschade in de wet een recht te geven.
HR Wrongful birth: echtpaar met twee kinderen gebruikt geboortebeperking in de vorm van een spiraaltje. Gynaecoloog zet het spiraaltje niet terug bij een ingreep en meldt dit niet. De vrouw raakt zwanger. De arts had dat moeten zeggen. Wat is de schade? Het echtpaar vraagt een vergoeding van de kosten voor de opvoeding van het kind tot 18e jaar. Ethiekprobleem, een kind als schadepost? Mag je dat een kind aandoen? Nee, dat moet je niet willen. HR: er wordt gevraagd naar vermogensschade en dat kun je vorderen. Het kind wordt niet weggezet als schade. De kosten voor het kind is de schade. Kan gewoon vergoed worden.
HR Baby Kelly (wrongful life): vrouw raakt zwanger en in de familie van de man zitten chromosomale afwijkingen. Zij willen vruchtwaterpunctie tijdens de zwangerschap en bij handicap aborteren. Dit is niet nodig volgens de arts. Bij geboorte wel ernstig gehandicapt. De vrouw, de man en het kind spreken het ziekenhuis aan voor zowel materiële schade als smartengeld. Fout met de ethiek? Werpt het kind immers weer in de hoek van de schade. HR: zowel materiële schade als smartengeld toekennen aan de man, de vrouw en het kind. De HR erkent het allemaal. Slachtofferbescherming.
Art. 6:163 BW (onrechtmatig tegen deze benadeelde en tegen dit soort schade). Correctie Langemeijer. Er kunnen verschillende normen spelen. Kijk naar HR Tandartsen.
Van Dale kapt een boom op zijn erf. De boom valt bijna om, en Van Dale loopt naar zijn schuur om touw te halen. Jan, zijn geestelijk gehandicapte zoon, blijft bij de boom wachten. Bejaarde buurvrouw Koenen en haar dochter Kim lopen langs. De boom valt om op Kim, en een maand later overlijdt Kim aan de gevolgen. Mevrouw Koenen is niet geraakt, maar schrikt ontzettend. Kim vulde haar pensioen aan met 100 euro per maand.
Handelt Van Dale onrechtmatig jegens Kim?
1. Onrechtmatigheid (art. 6:162 lid 2)
Inbreuk op recht? Alleen indien het opzettelijk of rechtstreeks is. Daar is hier geen sprake van.
Strijd met wettelijke plicht? Dood door schuld is mogelijk, maar lastiger te bewijzen.
Strijd met ongeschreven recht (zorgvuldigheidsnorm)? In casu is er sprake van gevaarzetting, kelderluikarrest:
In casu is er een grote kans op onoplettendheid. Kim en mevrouw van Koenen hoeven niet op te letten. De kans op ongevallen is groot en de ernst van de gevolgen is groot. Het nemen van veiligheidsmaatregelen was mogelijk.
Er is dus sprake van schending van een zorgvuldigheidsnorm en dus van onrechtmatigheid.
2. Toerekenbaarheid, lid 3. Van Dale heeft schuld.
3. Schade (6:98), er is sprake van schade.
4. Causaal verband, er is een oorzakelijk verband tussen het ongeval en het gedrag. Als van Dale de norm niet had geschonden, was de schade niet ontstaan.
Tweede zeef: art. 6:98, redelijk te verwachten.
5. Relativiteit, met schending van ongeschreven zorgvuldigheidsnorm is relativiteit vastgesteld.
b. Gesteld dat de schok van het overlijden van haar dochter zo hevig is geweest, dat mevrouw Koenen onder psychiatrische behandeling moet worden gesteld. Kan zij Van Dale vergoeding van de kosten van een psychiatrische behandeling en smartengeld vorderen?
Koenen is een derde, is schadevergoeding voor een derde mogelijk? Art. 6:107 en 107a. In beginsel is er geen schadevergoeding mogelijk voor derden, maar art. 6:108 vormt een uitzondering (limitatief). Kim is de gelaedeerde, Van Dale is de laedens en Koenen is een derde. Er is dus geen wettelijk recht op schadevergoeding. Maar in het taxibus arrest is bepaald dat onder omstandigheden dat een derde ook als gelaedeerde kan worden aangemerkt.
Is er een overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm? Ja, zie vraag a.
Met dood of ernstig letsel als gevolg? Ja, Kim is overleden.
Waarnemen van het ongeval of directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan? Mevrouw Koenen stond ernaast toen de boom op Kim viel.
Is er een hevige emotionele schok waaruit geestelijk letsel voortvloeit? Ja, mevrouw Koenen is in behandeling.
Nauwe affectieve relatie? Ja, moeder-dochter.
Een in de psychiatrie erkend ziektebeeld? Aannemelijk.
Hieruit volgt dat mevrouw Koenen kan worden aangemerkt als gelaedeerde in plaats van als derde. De behandeling wordt vergoed als vermogensschade (art. 6:96) en het smartengeld als immateriële schade (art. 6:106 en 6:95).
c. Gesteld dat Van Dale jegens Kim aansprakelijk is, dient hij dan aan mevrouw Koenen de gederde aanvulling op haar AOW-uitkering te vergoeden? En ook de begrafeniskosten?
Ja, op grond van art. 6:108 lid 1 moet hij de AOW-aanvulling betalen. Op grond van lid 2 de begrafeniskosten.
d. Gesteld dat de werkgever van Kim schade lijdt door haar ziektebed (loon en omzetschade) en overlijden (vervangingskosten), kan hij dan van Van Dale vergoeding van deze schade vorderen?
Dit kan op grond van art. 6:107a.
Een groep voetbalsupporters zorgen voor onrust in de trein. Een bank wordt naar buiten gegooid. Een vrouw wordt geraakt. Het is niet duidelijk wie de bank gegooid heeft, maar Bram wordt als enige geïdentificeerd als deelnemer van de groep. De vrouw spreekt Bram voor haar gehele schade in recht aan.
Is Bram jegens de vrouw aansprakelijk, en zo ja op welke grond?
Er is hier geen sprake van art. 6:99 en Des-dochters, omdat hier geen sprake is van meerdere gebeurtenissen. Op grond van art. 6:166 is Bram hoofdelijk aansprakelijk, omdat hij zich had moeten weerhouden. Ten minste een groepslid breng onrechtmatig schade toe, en de kans op het toebrengen van schade had het aangesproken groepslid moeten weerhouden. Ieder lid van de groep is hoofdelijk aansprakelijk. De onrechtmatige daad is het zich niet onttrekken aan de groep.
De advocaat van Bram stelt dat later uit persfoto’s is gebleken dat het niet Bram was die de bank naar buiten heeft geworpen, maar Filiep. De vrouw dient derhalve Filiep aan te spreken tot schadevergoeding. Heeft dit verweer kans van slagen?
Nee, dit verweer heeft geen kans van slagen. Bram is nog steeds deelnemer van de groep en dus nog steeds hoofdelijk aansprakelijk.
Kan Bram zich verweren met de stelling dat hij niet voor de gehele schade kan worden aangesproken?
Nee, want hij is hoofdelijk aansprakelijk, 6:166 lid 1 jo. art. 6:7 BW.
Kan Bram, indien hij het verschuldigde bedrag aan schadevergoeding aan de vrouw heeft betaald, een deel hiervan van één van de andere voetbalsupporters terugvorderen?
Dit kan op grond van art. 6:166 lid 2. Ieder is aansprakelijk voor gelijke delen, tenzij de billijkheid anders vordert. I.c. is het redelijk dat Filiep een groter deel betaalt, omdat hij de bank heeft gegooid.
Van Leuff is in dienst van Pie-Art waar hij een aanstormend talent is op gebied van reclame. Hij wordt geramd door een speedboot van Gonsales, die in dienst is bij Haatwee-O en op dat moment les geeft. De boot van Van Leuff is beschadigd en hijzelf loopt ernstige verwondingen op. Na het ongeval is hij niet meer hetzelfde en kan niet meer hetzelfde werk doen als daarvoor. He tongeval is te wijten aan Gonsales.
Kan Van Leuff de kosten van herstel van de schade aan zijn boot verhalen op Gonsales en/of de skischool Haatwee-O.
Allereerst Gonsales:
Onrechtmatige daad? Art. 6:162.
1. Onrechtmatigheid: strijd met wettelijke plicht, i.c. overtreding verkeersveiligheidsvoorschrift, en daarmee dus onrechtmatig.
2. Toerekenbaarheid: Gonsales heeft schuld.
3. Schade: Van Leuff heeft vermogensschade
4. Causaal verband: er is een conditio sine qua non verband.
5. Relativeitsvereiste: er is een veiligheidsnorm overtreden, dus voldaan aan relativiteit.
Gonsales is dus aansprakelijk voor de schade.
Dan Haatwee-O:
Art. 6:170 BW.
1. Gonsales was ten tijde van de fout
2. in dienst van Haatwee-O en handelde bij het varen ter uitoefening van de haar opgedragen taak
3. door die taak is de kans op het aldus ontstaan van schade vergroot
4. terwijl Haatwee-O zeggenschap had over het varen.
Er is voldaan aan artikel 6:170, en dus is ook Haatwee-O aansprakelijk. Gonsales en Haatwee-O zijn beide aansprakelijk voor het volle bedrag en zij zijn hoofdelijk aansprakelijk (art. 6:102 jo. 6:7 BW).
Stel, dat de reparatiekosten bij een professionele zaak 4.500 euro bedragen en Van Leuff er voor kiest om de boot door een vriend te laten herstellen voor 2.500 euro. Welk bedrag dient dan vergoed te worden?
Art. 6:97. Je hebt de concrete berekening van schade, waarbij je kijkt wat er daadwerkelijk betaald is aan herstel. Bij de abstracte berekening kijk je naar hoeveel schade je in een normaal geval hebt. Het gaat hier om zaaksbeschadiging, waarbij wordt gekozen voor de abstracte methode. Dit is de ondergrens, meer is dus mogelijk.
Heeft Van Leuff recht op vergoeding van de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden doordat hij zijn oude werk niet meer kan doen? Wat is in dat verband de relevantie van de verhoogde kwetsbaarheid van zijn schedel?
Er is sprake van een onrechtmatige daad en causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade. Art. 6:98 gaat uit van de multifactorbenadering. Dus je moet kijken naar:
Aard aansprakelijkheid: onrechtmatige daad en schuld.
Aard geschonden norm: verkeersveiligheidsnorm
De aard van de schade: letsel en zaakschade
Mate waarin de schade redelijkerwijs te verwachten was (adequatieleer): niet echt te verwachten Renteneurosearrest: kijken naar of het redelijkerwijs te verwachten was dat het slachtoffer schade zou lijden (een eierschedel is niet te verwachten). Ook de niet voorzienbare gevolgen die samenhangen met de predispositie van de gelaedeerde worden aan de laedens toegekend.
Risicoaansprakelijkheid moet in de wet geregeld zijn. Buiten de wet is geen risicoaansprakelijkheid. De wet vindt dan dat jij het risico hoort te dragen. In principe draagt iedereen zijn eigen schade, maar er zijn gevallen dat de wetgever vindt dat je aansprakelijk bent niet door jouw fout, maar door jouw kwalitatief (bijvoorbeeld een bezitter, art. 3:107, of bedrijfsmatige gebruiker, art. 6:181). Als eigenaar ben je aansprakelijk voor een onrechtmatige daad met de volgende zaken: gebrekkige roerende zaken, opstallen, gevaarlijke stoffen, dieren, producten en motorrijtuigen. Er staat vaak een tenzij-formule in de tekst, om het risico in redelijkheid te begrenzen. Bij risicoaansprakelijkheid is verwijtbaarheid niet nodig.
Dit is in de wet geregeld in art. 6:185 – 193 BW. Dit is een omgezette Europese richtlijn ten behoeven van consumentenbescherming. Bij rechtsvragen kun je je richten tot HvJ Eu. Begrippen als product, producent en gebrek worden allemaal uitgelegd door Europees recht. Product: het moet gaan om een roerende zaak
Producent: (zeer) ruim, de importeur wordt ook als producent beschouwd. Iedere leverancier als producent als de oorspronkelijke producent niet gevonden kan worden.
Gebrek: veiligheid
De schade is gevolgschade (art. 6:190 BW), dit is geen transactieschade en bestaat uit dood, letsel of privé-zaakschade met een franchise ten belope van €500. De franchise is een soort drempelbedrag waarbij als je erboven zit je alles krijgt. Je kan het ook zien als een soort eigen risico en als aftrek (dus 700 schade minus 500 franchise). €500 altijd worden afgetrokken dan. Nederland neigt naar dit laatste systeem.
I) €300 schade. Niet over de drempel heen dus geen schadevergoeding. Aftrek -€200 dus ook geen schadevergoeding.
II) €600 schade. Wel over de drempel, €600 schadevergoeding. Aftrek €100 dus €100 schadevergoeding.
Voorkomen van eindeloze stromen aan consumenten met kleine schade, waardoor gekozen wordt voor een franchise, drempel, van €500.
Soms kun je producentenaansprakelijkheid of wanprestatie kiezen. De wetgever heeft de wanprestatieroute willen afsnijden, omdat producentenaansprakelijkheid eenvoudiger is. Stel je hebt net een nieuwe mountainbike die tijdens het fietsen kapot gaat. Er ontstaat voor duizenden euro’s aan letselschade. Hoe kun je de producent aanspreken?
Je kunt ten eerste naar Batavus om hen aansprakelijk te stellen voor je schade. Je kunt in plaats van naar Batavus ook naar de winkel gaan. De winkel gaat dan weer de schade verhalen bij de groothandelaar en de groothandelaar bij Batavus. Wetgever wilde dit niet. Zo ontstaan onnodige processen. Rechtseconomisch argument. Als klant word je verplicht om verhaal te halen bij de producent. De klant moet dus naar Batavus. Dit proces wordt kanalisatie genoemd, art 7:24 lid 2 BW. Er bestaan uitzonderingen in art. 6:185 sub a, b en c:
Niet in het verkeer gebracht (bijvoorbeeld diefstal)
Niet economisch/professioneel gehandeld
‘State of art’-verweer, er was geen andere keuze gezien de stand van de techniek (het was onmogelijk om het gebrek te ontdekken)
Qua effect rechtstreeks voor het Nederlandse recht van belang. Voor de productaansprakelijkheid een soort vreemde eend. Veedfald heeft een niertransplantatie nodig. Zijn broer is bereid een nier aan hem af te staan. De nier moet even in stand worden gehouden voordat de nier in Veedfald kan worden gebracht. Nier moet ook constant gespoeld worden. De vloeistof die daarvoor wordt gebruikt is niet goed, waardoor de nier onbruik wordt. Veedfald kan niet meer (gemakkelijk) geholpen worden. Hij gaat dan de producent aanspreken van de spoelvloeistof, gemaakt door een ziekenhuis genaamd Arhus Ak. Verweer I: uitzondering van toepassing, want de vloeistof is niet in het verkeer gebracht, want die is in het ziekenhuis blijven hangen. Verweer II: niet gehandeld met een economisch doel, niet commercieel gehandeld. Het wordt ook niet door de klant betaald. Beide verweren falen. HvJ: Uitzonderingen moeten eng uitgelegd worden. Niet te snel de producent laten gaan. Wellicht niet in het verkeer gebracht, maar wel als eindproduct in de medische sfeer gebracht. Het product is vrijgegeven om nieren te spoelen. Wel gewoon in het verkeer gebracht voor de op deze vloeistof van toepassing zijnde gang van zaken. Het wordt uit de overheidskas betaald, maar betekent niet dat de vloeistof gratis is. Valt ook onder economisch handelen.
Franchise dient nationaal beoordeeld te worden, zonder afbreuk te doen aan de richtlijn. Er moet hoe dan ook vergoeding zijn. Smartengeld is volledig nationaal.
Door het gebruiken van motorrijtuigen ontstaat gevaar, die de gebruiker draagt. De achtergrond is gevaarzetting tegenover zwakkere partijen. Aan de ene kant zit het sterke motorrijtuig en aan de andere kant zit de zwakke voetganger en fietser. Een eigenaar van een motorrijtuig moet ook standaard verzekerd zijn. Een verzekering zal dus de schade uitbetalen. Uitsmeren over het collectief der verzekerden.
Er is een aparte regeling getroffen door de wetgever in de Wegenverkeerswet, art. 185 jo 1 WVW. In art. 1 WVW staan allerlei begrippen uitgelegd. De eigenaar of de houder van het motorrijtuig is aansprakelijk, tenzij er overmacht is. Dit artikel geldt niet voor twee motorrijtuigen, zie lid 3, je hebt dan gewoon art. 6:162 BW. Het is kwalitatieve aansprakelijkheid die rust op de eigenaar of de houder (niet goederenrechtelijk). De betekenis van een houder staat in art. 1 WVW. De zwaarte van de aansprakelijkheid gaat in de richting van de risicoaansprakelijkheid. Dat is toch niet helemaal.
Er geldt een uitzondering voor overmacht. Deze wordt niet snel aanvaard. Er moet gelden dat je geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Je moet ook rekening houden met de mogelijkheid dat de ander een fout kan maken. Risico-elementen die altijd in de schoenen van de eigenaar / houder van de motorrijtuig worden geschoven: personen aan wie je het voertuig meegeeft (lid 2), gebreken van ofwel het voertuig ofwel de mens, bij een kind < 14 jaar (100%-regel). Bij ongevallen met kinderen onder de 14 jaar is een motorrijtuig altijd aansprakelijk.
Eigen schuld wordt vaak aangevoerd in procedures, omdat de aansprakelijk gedeeld wordt. In art. 6:101 wordt de verdeling bepaald, namelijk evenredigheid. De hoeveelheid bijdragen wordt gewogen. Hoe erg heb jij het veroorzaakt en hoe erg heb ik het veroorzaakt? Verhoudingspercentage zoeken. Eventueel een billijkheidscorrectie bij de verhoudingspercentage: ernst van de fouten en andere omstandigheden.
HR twee billijkheidsregels:
• 100% aansprakelijkheid voor een kind < 14 jaar, kinderen zijn impulsief en kwetsbaar en moeten beschermd worden. Betriebsgefahr, verzekerd.
• tenminste 50% voor volwassene
Gaat 100/50% te ver? Zijn deze regels van de Hoge Raad in strijd met de trias politica?
Leidraden meegeven aan de praktijk, zodat men weet waar hij/zij aan toe is = rechtszekerheid. En bovendien gelden deze regels niet bij: opzet of daaraan grenzende roekeloosheid & regres.
Voorbeeld: auto rijdt een fietser aan. Fietser gaat procederen tegen de automobilist. De fietser is verzekerd voor letselschade. Dan heeft de verzekeraar betaald aan de fietser, dan heb je geen claim meer. De verzekeraar heeft dan een regresvordering op de automobilist, dus eigenlijk op de verzekeraar van de automobilist.
HR: geen 100/50% regel, dus gewoon art. 6:101 BW.
Schade aan motorrijtuigen door een fietser of een voetganger. Via art. 185 WVW snel en veel aansprakelijk, via art. 6:101 snel en veel zelf dragen.
De voetganger kan soms dader worden via de reflexwerking (omgekeerde rolverhouding). De voetganger kan worden aangesproken op grond van art. 6:162 BW. Snel en veel moeten zelf dragen.
Maalsté is een brommer. Rijdt op een toegestane snelheid op een fietspad waar dat mag. Hij rijdt iets uit de kant. Hij heeft licht aan. Doet heel braaf zijn best. Komt er van de andere kant, tegen het verkeer in, onverlicht en met een grote snelheid een fietser (Chan). Fietser knalt op de bromfiets. Maalsté valt en beschadigt zijn knie. 15% arbeidsongeschikt. Schade zit bij de brommer. Het motorrijtuig spreekt de fietser aan = reflexwerking. Chan heeft voor 90% aan de schade bijgedragen. Chan is de zwakkere. Maalsté is de sterkere. Als Chan slachtoffer was, zou hij in ieder geval 50% krijgen. Nu wil hij niet meer dan 50% betalen. HR: art. 185 WVW heeft reflexwerking, ook bij letsel. Maar het kent geen 100/50% regel. Er moet gekeken worden naar het maatschappelijk draagvlak. Gewoon art. 6:101 BW toepassen. Verzekering kan een rol spelen bij de billijkheid.
Kan Van Leuff met succes smartengeld vorderen voor de blijvende littekens?
Ja, op grond van art. 6:170 en 6:162. Hiervoor gebruik je ook art. 6:106 lid 1 sub b jo. 6:95.
Van Grieken kwam door zijn werk in dienst bij Dekker in aanraking met asbest. Ook heeft hij jarenlang gerookt. Nu heeft hij longkanker. De kans dat dit door de asbest komt is 55% geschat. Dekker stelt dat hij om die reden niet aansprakelijk kan worden gehouden. Welke oplossing heeft de Hoge Raad voor dit probleem geboden, inclusief de naam van het door de Hoge Raad ontwikkelde leerstuk.
Nefalit-Karamus en proportionele aansprakelijkheid. Er speelt een probleem rondom de causaliteit. Is de kanker ontstaan door roken, of asbest? Art. 6:99 en art. 6:101 liggen hier ten grondslag aan. ‘Hebben bijgedragen’ impliceert causaliteit. De Hoge Raad had dit moeten formuleren als ‘kunnen bijdragen’. In Deloitte/H&H geeft de Hoge Raad een strakkere formulering.
Fred rijdt in de auto van Wilma, waarvan het kenteken ook op haar naam staat. Hij rijdt slechts 45 km per uur, maar houdt te weinig afstand. Voor hem rijdt Donald, die plotseling remt voor een overstekende kat. Fred schrikt hiervan en wijkt uit naar links, waar Barney loopt. Barney mocht niet op dat gedeelte van de weg lopen (er was een voetpad). De ziekenhuisopname en medische behandeling bedragen 6000 euro.
Barney spreekt Fred, Wilma en Donald voor de door hem geleden schade aan. Op welke gronden kan hij deze vorderingen baseren en waarom?
Op grond van art. 185 WVW?
Toetsen aan deze vereisten:
motorrijtuig in de zin van art. 1 lid 1 sub c WVW?
Er is sprake van een auto, en dus van een motorrijtuig.
motorrijtuig moet rijden op een weg in de zin van art. 1 lid 1 sub b WVW
Het is een openbare weg, dus ook aan deze voorwaarde is voldaan.
Bestuurd zijn door de eigenaar/houder (art. 185 lid 1 WVW) of door iemand door wie de eigenaar/houder het voertuig doet of laat rijden (art. 185 lid 1 jo. 2 WVW), dus er moet instemming zijn geweest
Is Fred aan te merken als een houder van de auto? Het houderschap wordt gedefinieerd in art. 1 lid 1 sub o WVW, dit is een andere soort houderschap dan in het goederenrecht. Er is geen sprake van huurkoop, vruchtgebruik, duurzaam gebruik (denk aan lease). Dus hier kan men stoppen met toetsen aan de voorwaarden. Op grond van art. 185 WVW kan Barney Fred niet aansprakelijk stellen.
Betrokkenheid motorrijtuig bij verkeersongeval
Schade aan een ander soort weggebruiker (of niet door het motorrijtuig vervoerde zaken). Dus bijvoorbeeld auto - auto kan niet.
Causaal verband tussen ongeval en schade (conditio sine qua non)
Maar art. 185 lid 4 WVW, het artikel laat onverkocht de uit andere wettelijke bepalingen voortvloeiende aansprakelijkheid. Dus art. 6:162 BW is mogelijk!
Strijd met wettelijke plicht (art. 19 RVV), of strijd met ongeschreven zorgvuldigheidsnorm
Toerekenbaarheid, ja Fred is schuldig aan het niet voldoende afstand houden
Schade
Causaal verband
Relativiteit
Conclusie: Fred is aansprakelijk op grond van art. 6:162
Vereisten toetsen 185 WVW:
Motorrijtuig in de zin van art. 1 lid 1 sub c WVW?
Ja, want auto.
Weg in de zin van art. 1 lid 1 sub b WVW?
Ja, openbare weg.
Bestuurd door eigenaar/houder of door iemand wie de eigenaar/houder het voertuig doet of laat rijden?
Wilma is de eigenaar en heeft Fred laten rijden.
Betrokkenheid
Schade aan een ander soort weggebruiker
Causaal verband
Overmacht? Art. 185 lid 2 lid 1 slot WVW. Is er rechtens geen enkel verwijt/onwaarschijnlijke situatie? Er is dus geen sprake van overmacht, het was voor Fred wel te verwachten dat er iets kon gebeuren en omdat hij te weinig afstand hield. Het beroep op overmacht is erg moeilijk. Ook is er een risico-component (bijvoorbeeld bij een hartaanval van de bestuurder en het verkeersgedrag van kinderen onder de 14).
Conclusie: Wilma is aansprakelijk o.g.v. art. 185 WVW.
Aansprakelijkheid van Wilma kan niet op art. 6:162 aansprakelijk worden gesteld. Het uitlenen van een auto is in beginsel geen onrechtmatige daad (tenzij Fred bijvoorbeeld dronken was etc.).
Toetsen aan vereisten art. 185 WVW:
Motorrijtuig
Weg
Bestuurd door eigenaar
Betrokkenheid motorrijtuig bij verkeersongeval, het gaat om betrokkenheid in ruime zin. Als hij niet had geremd, was Barney niet aangereden door Fred (conditio sine ua non)
Schade aan een ander soort weggebruiker
Causaal verband tussen ongeval en schade (c.s.q.n.).
Donald kan geen beroep doen op overmacht. En Donald kan dus worden aangesproken op grond van art. 185 WVW.
Is er ook sprake van een onrechtmatige daad?
Er is gehandeld in strijd met een zorgvuldigheidsnorm. En in strijd gehandeld met een wettelijke plicht (art. 5 en 6 WVW).
Het is hem ook toe te rekenen. Schuld op grond van verkeersopvattingen.
Schade
Causaal verband
Relativiteit
b. Stel: alleen Wilma is met succes aansprakelijk te stellen en Barney heeft voor 60% aan het ontstaan van de schade bijgedragen. Welk bedrag dient Wilma als schadevergoeding te betalen indien:
Barney 5 jaar oud is?
Barney 53 jaar oud is?
Niet de 5 jaar oude Barney zelf, maar zijn ziektekostenverzekeraar de vordering tegen Wilma heeft ingesteld?
Toepassing van de eigenschuldbepaling art. 6:101 BW. Er is wederzijdse causaliteit. In de eerste situatie is er een billijkheidscorrectie, omdat Barney 5 jaar oud is. Dit is nader ingevuld door jurisprudentie, en de billijkheidscorrectie is 100% bij slachtoffers onder de 14 jaar. Dit is tenzij er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, maar dit wordt zelden aangenomen (denk aan zelfmoord, of gevaarlijke spellen met bewustzijn hiervan).
In de tweede situatie is er een billijkheidscorrectie van 50% en weer tenzij er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid. De rechter zal hier waarschijnlijk 3000 euro toekennen gelet op de wederzijdse causaliteit en afwezigheid van bijzondere omstandigheden.
De derde situatie betreft de verzekeraar. Er bestaat geen 'subrogatie in zieligheid' voor de verzekeraar. Als er geen overmacht is, wordt gekeken naar art. 6:101 met causale verdeling en billijkheidscorrectie. Kijken naar de subjectieve en objectieve omstandigheden: leeftijd van Barney, aangereden op eigen weghelft, ernstig gedrag van Fred (geen afstand houden). Waarschijnlijk zal 50% worden toegekend, maar meer is mogelijk.
c. Nieuwenhuis schetst twee manieren waarop een wetgever het standpunt 'de aangereden persoon moet zijn letselschade kunnen verhalen ongeacht het rijgedrag van de gemotoriseerde'. Noem die twee manieren, en leg uit wat het verschil ertussen is.
Verplicht verzekerde risicoaansprakelijkheid tegenover de verkeersverzekering. Het gaat over rechter versus verzekeraar en conflict vs. harmoniemodel. Nieuwenhuis is voor verkeersverzekering, omdat het minder op de schuld ziet van gemotoriseerden. Voor de positie van ongemotoriseerden maakt het niet veel verschil, beide stelsels hebben een grote mate van slachtofferbescherming.
Op het erf van Van Duren staat een boom die omvalt in de richting van de Steenweg door harde wind. De boom valt op de auto van Giessen. Giessen heeft geen letselschade. Deskundigen stellen vast dat de wortels van de boom als gevolg van verzuring van het grondwater waren aangetast.
Is Van Duren aansprakelijk voor de door Giessen geleden blikschade?
Art. 6:174 --> Nee, want een boom is geen opstal (lid 4).
Art. 6:173 --> Boom is geen roerende zaak
Art. 6:162 --> Geen rechtstreeks inbreuk op een recht, geen strijd met wettelijke plicht, geen gevaarzetting/schending van zorgvuldigheidsnorm (had Van Duren zich bewust moeten zijn van het gevaar). De verzuring is niet zichtbaar, dus hij had het niet kunnen weten.
Conclusie: Van Duren is niet aansprakelijk voor de door Giessen geleden schade.
De schoorsteen van Van Duren raakt los en valt op de voorbij fietsende Klaassen. Is Van Duren aansprakelijk voor de door Klaassen geleden letselschade?
Bekijk de voorwaarden uit art. 6:174.
Er is sprake van opstal (lid 4)
Opstal voldoet niet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen (na de orkaanstoot).
Dit levert een gevaar op
Het gevaar heeft zich verwezenlijkt, de opstal brengt schade toe aan personen of zaken.
De bezitter is aansprakelijk, tenzij hij niet op grond van afdeling 6.3.1. BW aansprakelijk zou zijn geweest indien hij het gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend. Hij heeft dus drie minuten de tijd om maatregelen te treffen. Had hij binnen drie minuten iets kunnen doen? Zo ja, is hij aansprakelijk. Zo niet, geldt de kwalitatieve aansprakelijkheid ook niet. De tijd is te kort om maatregelen te nemen, dus Van Duren is niet aansprakelijk.
Drie uur nadat de schoorsteen is gevallen, arriveert een SRV-man. Hij is op weg naar plaatsen die te bereiken zijn via Steenweg. Hij moet vanwege de wegversperring onverrichter zake terugkeren en lijdt hierdoor schade van 250 euro aan gederfde winst. Is Van Duren aansprakelijk op grond van art. 6:174 voor de door de SRV-man geleden schade?
Art. 6:174 betreft schade voor personen of zaken, ontstaan door een gebrekkige opstal die daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert. De omzetschade vloeit niet voort uit persoon- of zaakschade, dus Van Duren is niet aansprakelijk.
Mevrouw Smit heeft een pc, printer en fax gekocht bij een grote elektronicazaak. De pc is geplaatst op een speciaal voor pc's ontworpen tafel, die mevrouw Smit bij firma Van Houten heeft gekocht. De tafel stort in, waardoor de pc op de grond valt. De schade aan de pc bedraagt 950 euro. Na onderzoek blijkt dat een lasfout in de een van de poten de oorzaak van het instorten is. Van Houten meldt Smit dat de tafel is gemaakt door Schlaefli AG, en is geïmporteerd door Van Dijk.
Kan mevrouw Smit Van Dijk aanspreken voor de schade aan de pc, indien de schade aan de pc 950 euro bedraagt en hoe luidt uw antwoord indien de schade slechts 450 euro bedraagt?
Art. 6:185, productaansprakelijkheid.
Is Van Dijk een producent? Art. 6:187 lid 2 jo. lid 3 bepaalt dat de importeur een producent is.
Is de tafel een product? Art. 6:187 lid 1, de tafel is een roerende zaak
Is er sprake van een gebrek? Art. 6:186 lid 1 sub a, er is sprake van een gebrek, want je mag redelijkerwijs te verwachten gebruik is niet dat de tafel in elkaar stort. Het is ook gepresenteerd als pctafel.
Schade, art. 6:190 lid 1 sub b, de schade overtreft de franchise.
Dus Smit kan Van Dijk aanspreken voor de schade van 950 euro.
Kan mevrouw Smit Van Houten aanspreken voor de schade aan de pc, indien de schade aan de pc 950 euro bedraagt en hoe luidt uw antwoord indien de schade slechts 450 euro bedraagt?
De franchise wordt niet gehaald als het bedrag 450 bedraagt. Dus aansprakelijkheid o.g.v. art. 6:185 wordt niet gehaald.
Er is sprake van een overeenkomst, gevolgschade en consumentenkoop. O.g.v. art. 7:17 lid 1 en 2 is er sprake van non-conformiteit. Art. 7:24 lid 1 BW biedt ook een schadevergoeding aan als wordt voldaan aan art. 6:74. Maar art. 7:24 lid 2: als het bedrag boven het franchisebedrag ligt en er geen sprake is van sub a en sub b, kom je niet bij de verkoper terecht. Je kan dus niet bij allebei terecht.
Aansprakelijkheid van de werkgever en rechtspersoon, verjaring en verbintenissen uit andere bron dan overeenkomst of onrechtmatige daad.
Uitdijende reikwijdte van het leerstuk van aansprakelijkheid. Denk bijvoorbeeld aan HR Renteneurose en HR Wrongful birth. Van iets kleins tot iets heel groots geworden. En het wordt nog steeds groter.
Er loopt iemand op een housewarming met een glas rode wijn, die op het tapijt beland doordat iemand de persoon aanstoot. Heel groot stuk tapijt zou vervangen moeten worden voor een groot bedrag. Kan die persoon aansprakelijk worden gesteld?
Art. 7:658 BW = bijzondere overeenkomstenrecht. Actie uit contract. Arbeidsongeval of beroepsziekte (asbest, stofrijke situaties).
Lid 1: zorgplicht aan de kant van de werkgever, zorgen dat de werknemer niks overkomt. Belangrijke termen: inrichting, onderhoud, maatregel en aanwijzing.
Lid 2: aansprakelijk voor schade in de uitoefening van het werk, tenzij…
Niet verwarren met de werkgeversaansprakelijkheid voor de fouten van de werknemers jegens derden in art. 6:170 BW! Dit is als een werknemer iets fout doet. Dit gaat om aansprakelijkheid jegens werknemers. Art. 7:658 is geen risicoaansprakelijkheid, maar schending van een zorgplicht. De werkgever moet te weinig hebben gedaan om aan zijn zorgplicht te voldoen. Het betreft een pittige zorgplicht, je ontsnapt niet zomaar. Daarom lijkt het soms op risicoaansprakelijkheid.
Bewijslast ligt op de werkgever.
1) Werknemer: de geleden schade in de uitoefening van de werkzaamheden
2) Werkgever: uitzonderingen a) zorgplicht nagekomen of b) in belangrijke mate het gevolg van opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van de werknemer (Pollemans).
Pollemans is aan het werk en loopt op een golfplaat waar niks onder zit en valt er dwars doorheen. Hij wordt arbeidsongeschikt en spreekt zijn werkgever aan. Is er aan de zorgplicht gedaan? Heeft de werkgever inderdaad te weinig gedaan? Dat is inderdaad zo. Uitzondering bekijken: in belangrijke mate het gevolg van opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van de werknemer. Een timmerman weet immers wat hij doet. Hij loopt midden op de golfplaat, terwijl hij moet weten dat dit niet kan. Daar is het ongeval aan te wijten = bewuste roekeloosheid. Hoe lang je dit werk doet, hoe meer onvoorzichtig je wordt. Een soort ervaring verkrijg je, dat je op veel punten best kunt lopen zonder ongelukken. Is dat dan bewust roekeloos? HR: neemt werknemer in bescherming. Bewuste roekeloosheid is als je onmiddellijk voorafgaan aan het schade toebrengend gedrag daadwerkelijk van de roekeloosheid bewust was. In belangrijke mate betekent dat hetgeen de werknemer doet zoveel moet bijdragen dat hetgeen de werkgever wel of juist niet heeft gedaan in het niet zinkt.
Art. 6:170. De werkgever is vaak een rechtspersoon. Kan een rechtspersoon een onrechtmatige daad plegen? Lange tijd is gezegd van niet, maar daar is op teruggekomen. Dit kan bij vereenzelviging van de persoon en rechtspersoon. Dit is met name bij de organen van de rechtspersoon. En bovendien moet het orgaan hebben gehandeld in zijn functie vervulling (binnen de formele kring van de bevoegdheid). Nu (wat) ruimer: het moet in het maatschappelijke verkeer als gedraging van de rechtspersoon gelden.
Ook de overheid kan onrechtmatig handelen. De overheid komt in verschillende vormen voor: onrechtmatige wetgeving, rechtspraak en bestuur (trias politica). Met name onrechtmatig bestuur komt veel voor. Gewoon aan alle vereisten toetsen van art. 6:162 BW (onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, causaal verband, schade en relativiteit). Deze vereisten krijgen een bijzondere invulling. Onrechtmatigheid is bijvoorbeeld handelen in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit sluipt dus in het privaatrecht, dit wordt toegestaan door art. 3:14.
Bevrijdende verjaring
Voor de rechtszekerheid, na zoveel jaar denkt de dader dat het niet meer komt. De dader moet veilig zijn na een tijd. Het recht zoekt aansluiting bij de status quo, de huidige situatie. Het algemeen leerstuk te vinden in boek 3 BW (titel rechtsvorderingen). In art. 3:306 BW: in principe bevrijdende verjaring na 20 jaar, maar er zijn veel uitzonderingen.
Verjaring bij schadevergoeding
Art. 3:310 BW.
Ze hebben een verschillend startmoment. Stel dat je pas na 18 jaar bekend wordt met de schade en de persoon, die begint dan pas te lopen. Na 23 jaar zou dan de korte termijn pas verlopen zijn. De lange termijn kapt de korte termijn af. Dus de korte termijn loopt maar 2 jaar.
Voorbeeld: vaas omver gelopen. Meteen bij de klap was er bekendheid van de persoon. Na 5 jaar treedt dan de bevrijdende verjaring in.
Het gaat om de rechtszekerheid, maar zelfs daarbinnen is ruimte voor de billijkheid.
Lang: aan de ene kant in HR Van Hese / Schelde en aan de andere kant doordat de wetgever een wetswijziging heeft gemaakt na het genoemde arrest (art. 3:310 lid 5 BW).
Schilder had gewerkt bij Schelde en heeft hier met asbest gewerkt voor 4 jaar. 33 jaar later ontwikkelt zich mesothelioom (vorm van kanker). Binnen een jaar is hij overleden. In principe verjaring na 30 jaar (gevaarlijke stoffen). Na de 30 jaar is het sowieso afgelopen. Maar nooit de kans gehad om naar de rechter te gaan. Eerste 33 jaar wist hij van niks, daarna weet hij het en is hij te laat. Hij kon er helemaal niets aandoen. HR: de termijn van 30 jaar is objectief en in beginsel absoluut. Je moet de termijn strikt opvatten. In uitzonderlijke gevallen is er ruimte voor invloed van de redelijkheid en billijkheid. Daaronder vallen dit soort gevallen, als je kansloos bent en nooit hebt kunnen claimen. Uitzonderlijke gevallen: de dader kan zich dan niet op verjaring beroepen. De Hoge Raad heeft een rijtje met uitzonderlijke gevallen gemaakt. De rechter moet die toetsen.
In 2004 is art. 3:310 lid 5 BW tot stand gekomen: bij dood en letsel heb je alleen de korte termijn. De lange is geschrapt. Het kan dan nooit gebeuren dat de termijn al geëindigd is voordat je kennis hebt van de schade. Achtergrond: slachtofferbescherming. Geen terugwerkende kracht, dus bij zaken voor 2004 moet je je nog steeds beroepen op Van Hese/Schelde.
Afdeling 6.4 BW (tussen de overeenkomst en de onrechtmatige daad). Drie andere bronnen van verbintenissen: zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking. Wat is de relatie tussen de wet en de bronnen van de verbintenissen? Kunnen verbintenissen ook gewoon buiten de wet om ontstaan? Art. 6:1 BW: “uit de wet voortvloeit”. Ze hoeven niet in de wet zijn omschreven. Verbintenissen kunnen dus (1) voortvloeien uit de wet zelf (onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling, zaakwaarneming, ongerechtvaardigde verrijking) of (2) ontstaan via een verwijzing in de wet (rechtshandeling, gewoonte, redelijkheid & billijkheid) of (3) ontstaan door het stelsel van de wet (HR Quint / Te Poel).
HR Quint / Te Poel
Gebaseerd op oud BW, nu bestaat art. 6:212 BW, toentertijd niet. Hein heeft een huis waar Hub in woont (broers). Verbouwingen in opdracht van Hub. Contract met Quint. Aannemer gaat aan het werk. Hub moet betalen, maar heeft geen geld. Huis en grond van Hein, dat weet Quint niet. Hein heeft door de activiteiten een veel mooier huis gekregen. Hein aanspreken door Quint maar op welke grond? Er mag in zo’n geval een verbintenis worden aangenomen. Deze moet (a) passen in het stelsel van de wet en (b) aansluiten bij de gevallen die wel geregeld zijn (lijken). In dit geval waren er te weinig aanknopingspunten.
HR Adriani / Batelaan
Gebaseerd op oud BW. Cliëntenovergang van een huisarts naar een apotheek. Vergunning om medicijnen te verstrekken van een arts wordt dan ingetrokken. Bepaald tarief betalen door de nieuwe apotheker aan de huisarts die zijn apotheekje moet betalen (werd redelijk geacht). Gebaseerd op omstandigheden. = BACO- tarief. Is hier sprake van ongerechtvaardigde verrijking doordat de apotheker er gaat zitten en gratis de klanten van de huisarts krijgt? Hof: er moet aan de eisen van Quint / Te Poel worden voldaan. Aan beide is voldaan dus er is sprake van een ongerechtvaardigde verrijking. De Hoge Raad is het eens met het Hof.
De verrijking ontstaat door de wet. De wet zegt dat de apotheeksectie van de huisarts gesloten moest worden. De wet kan verrijkingen toebrengen en die niet meteen rechtvaardigen. Het financiële aspect is niet gedekt. Dunne aanknopingspunten. Beroepsorganisaties vinden het redelijk om te betalen, dus je kunt niet als enige zeggen niet te willen betalen. Nu hebben we art. 6:212 BW als basis. Nog niet volledig geïntegreerd. Kneden in het licht van het wettelijke systeem.
In art. 6:203 BW. Het is zonder rechtsgrond een prestatie leveren. Er is geen rechtvaardiging voor de prestatie. Dit kan bewust of onbewust, dat maakt niet uit. Er wordt niet een soort dwaling vereist. De grond ontbreekt bij nietigheid, als later vernietiging volgt (art. 3:54 BW terugwerkende kracht). NIET als later ontbinding volgt (art. 6:271 BW). Vandaar allerlei ongedaanmakingsregels in de wet.
Ongedaanmakingsverbintenis. Art. 6:203 BW: goed, geld en overige prestaties.
Aartsen werkt bij Carels en heeft oogletsel opgelopen omdat hij zijn lasbril niet op had. Hij had meerdere keren bij Carels aangegeven dat de bril knelt. Carels verweert zich met de stelling dat hij niet voor de schade aansprakelijk is, omdat hij Aartsen herhaalde malen heeft gewaarschuwd dat hij niet mocht lassen zonder lasbril en deze derhalve de schade aan zichzelf heeft te wijten.
Is Carels aansprakelijk voor de schade van Aartsen? Betrek in uw antwoord Carels' verweer.
Art. 7:658 is hier van belang, omdat de arbeidsovereenkomst een benoemde overeenkomst is. Lid 1: zorgplicht van de werkgever voor zover redelijkerwijze nodig is. In lid 2 staat de aansprakelijkheid van de werkgever. De werkgever is aansprakelijk voor de schade van de werknemer geleden in de uitoefening van de werkzaamheden (dus niet op weg naar het werk bijvoorbeeld). De werknemer heeft de beperkte stelplicht, hij hoef niks te stellen omtrent causaliteit. De werkgever kan verweer voeren en aantonen dat de zorgplicht is nagekomen. Het is dus geen risicoaansprakelijkheid.
Verweer van de werkgever:
Pollemans/Hoondert: indien de werkgever in zijn zorgplicht tekort is geschoten, wordt causaal verband tussen het tekortschieten en het ongeval aanwezig geacht.
'In belangrijke mate' opzet of bewuste roekeloosheid werknemer, 'gedraging werkgever valt in het niet' en 'tijdens onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging bewust'. De werknemer moet bewust zijn van de gedraging, dus er moet geen sprake zijn van sleur.
Is Carels aansprakelijk?
Er is schade bij Aartsen in de vorm van oogletsel
Opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden
Het verweer is dat hij voldaan heeft aan de zorgplicht. Maar het betreft een niet-passende bril en hij heeft dus niet gedaan wat redelijkerwijs nodig was. Er is dus schade ontstaan door niet-nakoming van zorgplicht en causaal verband wordt aangenomen.
Heeft Aartsen bewust roekeloos gehandeld? Aartsen is niet bewust onmiddellijk voorafgaand aan ongeval van roekeloze karakter van de gedraging. Er is meer sprake van sleur of gewoonte. Het gedrag van Carels valt niet in het niet. Dus de werkgever valt meer te verwijten dan de werknemer.
Conclusie: Aartsen zal alles schade vergoed krijgen o.g.v. art. 7:658. Carels is aansprakelijk.
Jan werkt 16 jaar voor een bedrijf dat renovaties van gebouwen verzorgt. Jan werkt 17 maanden met een cirkelzaag uit China in de periode april 2002-september 2003. Met kerst 2013 blijkt hij een longaandoening te hebben doordat hij met het zagen fijne metaaldeeltjes heeft ingeademd. Jan raakt arbeidsongeschikt.
Jan spreekt White Europe BV aansprakelijk die de zagen heeft gedistribueerd medio 2014 o.g.v. art. 6:185. White Europe BV verweert zich met drie stellingen: 1. het product is niet gebrekkig 2. wij zijn niet de producent 3. u bent te laat met het indienen van uw vordering.
Hoe oordeelt u over deze verweren?
1. Gebrekkigheid: art. 6:186, biedt het de veiligheid die men mag verwachten? Te verwachten is de objectieve veiligheidsverwachting van het publiek. Enige subjectivering mag als het gaat om een specifieke doelgroep, dus bijvoorbeeld een professionele doelgroep. Drie gezichtspunten:
presentatie van het product
redelijkerwijs te verwachten gebruik van het product
het tijdstip waarop het product in het verkeer werd gebracht (peilmoment).
I.c. mag Jan verwachten dat hij geen ernstige schade oploopt door gebruik van de cirkelzaag bij normale werkzaamheden? De verwachtingen worden bepaald door de normale gang van zaken bij werkzaamheden. Het lijkt erop dat de gangbare bescherming niet in acht is genomen. Ook is van belang wat je gewend bent. Normaal gesproken zijn cirkelzagen veilig in het gebruik.
Verder is belangrijk wat de presentatie is van het product. De presentatie van het product kan meebrengen dat schadelijke effecten niet tot aansprakelijkheid leiden. Door waarschuwingen kan aansprakelijkheid worden voorkomen. I.c. werd er een gezichtsbeschermingsmasker bij de exemplaar geleverd. Maar Jan heeft nooit deze presentatie gezien, hij trof geen instructie of masker aan bij gebruik van de zaag. De producent had beter een sticker op het product plakken en de masker bevestigen aan de zaag. Ook het feit dat de instructie en masker zo makkelijk kunnen wegraken van het product levert een gebrek op.
Het product is dus waarschijnlijk gebrekkig.
2. Producent
Art. 6:187 lid 3, ook de invoerder binnen de EEG kan als producent kwalificeren en aansprakelijk worden gesteld. White Europe heeft de cirkelzaag ingevoerd en Nederland maakt deel uit van de EEG. De producent is dus wel aansprakelijk.
3. Te laat met indienen vordering
Europese richtlijn, dus aparte verjaringsregeling, art. 6:191. Lid 1: drie jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde met de schade, het gebrek en de identiteit van de producent bekend is geworden of had moeten worden (relatieve termijn).
Op het vroegst is er bekendheid met kerst 2013, dan is er nog geen drie jaar voorbij.
Als na verjaring betaald wordt, is het een natuurlijke verbintenis (dus geen ongerechtvaardigde verrijking).
Lid 2: absolute termijn. Vervaltermijn van 10 jaren, dit is het verlies van vorderingsrecht. Tien jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de producent de zaak die de schade heeft veroorzaakt, in het verkeer heeft gebracht.
Januari 2002/september 2013: de tien jaren zijn voorbij.
Conclusie: verweer slaagt, zie echter art. 6:193.
b. Het komt vast te staan dat in de 17 maanden tussen april 2002 en september 2003 dat Jan heeft gewerkt met de White XD4, Vandersteen verschillende exemplaren in zijn bedrijf heeft gebruikt: exemplaren van verhuurbedrijf Lend-a-Tool BV, Van Flinken Verhuur BV en ook van Quicktool BV. Alle drie bedrijven verhuurden de exemplaren aan Vandersteen Bv zonder kunststof gezichtsbeschermingsmasker en zij instrueerden Vandersteen evenmin over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Jan stelt Vandersteen, Lend-a-Tool, Flinken Verhuur en Quicktool aansprakelijk op grond van art. 7:658 respectievelijk 6:162. Zou het zinvol zijn om Lend-a-Tool, Flinken Verhuur BV en Quicktool (ook) aansprakelijk te stellen op grond van art. 6:173 jo. art. 6:181?
Art. 6:181: niet de bezitter maar de bedrijfsmatige gebruiker is aansprakelijk. Als er meerdere gebruiksmatige gebruikers zijn moet je de persoon aansprakelijk stellen aan wie zaken ter beschikking zijn gesteld (Vandersteen). Een beroep op art. 6:185 komt te vervallen door de kanalisatie in art. 6:181 lid 1.
c. Vandersteen verweert zich tegen aansprakelijkheid op grond van art. 7:658 met een beroep op het feit dat de gezichtsbescherming diende om oogletsel door opspattende metaaldelen te voorkomen. De schade die zich hier feitelijk heeft voorgedaan, lag buiten de lijn der verwachtingen. Welk juridisch verweer voert Vandersteen hier en hoe kansrijk acht u dit verweer?
Art. 6:98? Is dit een causaliteitsverweer? Als men een zorgplicht schendt t.a.v. risico 1 en daarmee veroorzaakt men risico 2 (i.c. oogletsel en longschade), dan is risico 2 via art. 6:98 toe te rekenen. Dus het niet nemen van de veiligheidsmaatregelen met het oog op de wel bekende gevaren heeft de kans op het verwezenlijken van het onbekende gevaar aanmerkelijk verhoogd.
Voorzienbaarheid? Toerekening naar redelijkheid gelet op schuld, aard schade en aard geschonden norm. Ook dit verweer faalt.
d. Jan vordert hoofdelijke veroordeling tot schadevergoeding van Vandersteen, Lend-A-Tool, Flinken Verhuur en Quicktool. Het komst vast te staan dat Jan gedurende 17 maanden dagelijks is blootgesteld. Deskundigen verklaren dat het letsel van Jan na een blootstelling van 13 maanden is ontstaan. Het is echter niet te achterhalen wiens zaag wanneer precies is gebruikt door Jan. Wel komt vast te staan dat de zaag van Lend-a-Tool in totaal zes maanden is gebruikt, die van Flinken Verhuur vijf maanden en die van Quicktool zes maanden. Aangenomen dat er een aansprakelijkheidsgrondslag is aan te wijzen wat betreft zowel Vandersteen, Lend-a-Tool, Flinken Verhuur als Quicktool, zal het dan inderdaad komen tot schadevergoedingsplicht?
Kunnen verschillende mensen naast elkaar aansprakelijk stellen naast elkaar? Dan moet er sprake zijn van hoofdelijkheid. Dertien maanden werken met de cirkelzaag heeft schade betekend. Het is ondeelbare schade, dus niet lineair. Zeventien maanden heeft Jan met de zagen gewerkt, dus zeventien maanden blootstelling.
Art. 6:102: hoofdelijkheid. Twee personen met verplichting tot vergoeden dezelfde schade = hoofdelijkheid.
Samenloop van vergoedingsplicht?
Dit wordt vastgesteld door te kijken naar de causaliteit. Causaal verband tussen gebeurtenis en dezelfde schade.
Schade is letsel, ondeelbare schade, longschade
De gebeurtenissen is schenden van zorgplicht en blootstelling aan gevaarlijke zagen
Causaal verband
Vandersteen: conditio sine qua non en art. 6:98
Lend-a-Tool, Flinken Verhuur en Quicktool: geen van de afzonderlijke oorzaken is voldoende oorzaak. Elk van de oorzaken vormt een noodzakelijke voorwaarde (de gebeurtenissen samen hebben de schade veroorzaakt) samenwerkende oorzaken
e. Zou uw antwoord op vraag d anders luiden als zou vaststaan dat het letsel van Jan is ontstaan door een blootstelling - al dan niet in een aaneengesloten periode - van minimaal vijf maanden?
Elke oorzaak op zichzelf is voldoende. Het is niet duidelijk welke periode welke oorzaak tot de oorzaak heeft geleid. Alternatieve causaliteit: art. 6:99.
Conclusie: allen zijn hoofdelijk aansprakelijk.
f. Vandersteen erkent aansprakelijkheid tegenover Jan en hij toont zich bereid om het verlies van arbeidsvermogen van Jan tot diens pensionering te vergoeden, en wel bij wijze van maandelijkse suppletie van Jans arbeidsongeschiktheidsuitkering. Echter, in januari 2015 wordt Jan bij een woningoverval door de overvallers mishandeld en van de trap geduwd. Een totale dwarslaesie is het gevolg. Als Jan niet al volledig arbeidsongeschikt was geweest, dan was hij het nu wel geworden. Vandersteen meent dat hij niet langer tot suppletie verplicht is. Heeft hij gelijk?
Hypothetische causaliteit bij duurschade. Door de tweede gebeurtenis was het gevolg alsnog ingetreden als de eerste gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Hoofdregel is dat de conditio sine qua non-verband door de eerste gebeurtenis niet kan worden verbroken (Leeuwarden/Los). Als je aansprakelijk bent voor de eerste gebeurtenis bent, blijf je aansprakelijk bij een tweede gebeurtenis. Door de tweede gebeurtenis kan een tweede aansprakelijkheid ontstaan (hoofdelijkheid).
In Staat/Vermaat wordt de causaliteit juist wel doorbroken. Wie aansprakelijk is voor de eerste gebeurtenis is niet langer aansprakelijk omdat de tweede gebeurtenis voor risico komt van benadeelde.
Komt de tweede gebeurtenis voor risico voor Jan? Hier kun je verschillende kanten op. Er is sprake van een gezondheidsaspect, wat voor rekening hoort te komen voor Jan. Maar er is ook sprake van een gebeurtenis is die onrechtmatig is (woningoverval). Een onrechtmatige daad hoort niet voor risico te komen van de benadeelde zou je kunnen afleiden uit Leeuwarden/Los. Maar als de eerste gebeurtenis niet had plaatsgevonden, had hij nu niet arbeidsongeschikt geweest en was hij misschien niet thuis geweest en niet van de trap gevallen.
Angela rijdt zonder te betalen mee in een bus van Sonnig BV naar Spanje. In Spanje valt Angela door de mand. Sonnig BV vraagt zich af of zij de prijs van een buskaartje (100 euro) op Angela kan verhalen.
Hoe liggen de kansen voor Sonnig BV bij een vordering gebaseerd op respectievelijk:
zaakwaarneming
onverschuldigde betaling
ongerechtvaardigde verrijking
onrechtmatige daad
Maakt het hierbij nog verschil of de bus halfvol of vol was, waarbij in het laatste geval Angela de plaats innam van iemand die daardoor niet meegenomen werd in de bus en met een campingvlucht moest worden overgevlogen naar Spanje (kosten 250 euro)?
Zaakwaarneming: art. 6:198 mislukt al omdat niet is voldaan aan 'willens wetens'.
Onverschuldigde betaling, art. 6:203, betaling is de busvervoer naar Spanje
Door de een aan de ander verricht, door Sonnig aan Angela.
Zonder rechtsgrond: geen contract (kaartje)
Art. 6:203 lid 3 jo. 6:210 lid 2
Lid op ongedaanmaking/waardevergoeding
Angela is verrijkt, het is haar toe te rekenen en het is niet onredelijk om een vergoeding te vragen. Er kan dus 100 euro worden gevorderd. De 250 euro kan niet worden gevorderd.
Ongerechtvaardigde verrijking, art. 6:212:
Verrijking van de een (Angela), ten koste van een ander (Sonnig BV)
Schade van de ander, het niet betalen van een kaartje is geen verarming, betalen van extra brandstof wel. Bij een volle bus is 250 euro ook schade.
Ongerechtvaardigd
De vordering slaagt bij een halfvolle bus voor de extra brandstof
Bij een volle bus is 100 euro (verarming mag niet meer zijn dan de verrijking). Verrijking is 100 euro, kosten 250, maximaal 100 krijg je vergoed.
Art. 6:162: 250 euro wordt ook vergoed.
b. Maakt het bij beantwoording van vraag a, voor wat betreft de vordering gebaseerd op onverschuldigde betaling, enig verschil of Angela onder curatele was gesteld?
Er moet een werkelijk voordeel zijn (art. 6:209). Daarvan is geen sprake. Het is geen levensonderhoud.
Rechtsvergelijkend college, Torts, Unerlaubte Handlungen, Délits
Casus
Iemand geeft een verhuisopdracht aan een verhuisbedrijf. Een werknemer is onzorgvuldig met een antieke vaas. Kan de werkgever aansprakelijk stellen voor de fouten van zijn werknemer? Binnen Nederlands recht geldt art. 6:170 (risicoaansprakelijkheid). In het Duitse recht kennen ze een schuldaanprakelijkheid in paragraaf 831, met omkering van bewijslast. Als de werkgever het vermoeden van zijn fout kan weerleggen, is hij niet aansprakelijk. Er bestaat dus geen risicoaansprakelijkheid.
Er bestaat ook een contract tussen de persoon en verhuisbedrijf met de verplichting om de verhuizing zorgvuldig uit te voeren. Fouten van hulppersonen met het uitvoeren, vallen onder jouw aansprakelijkheid. De contractuele route is hier dus eenvoudiger dan die van de onrechtmatige daad. De vraag of je mag kiezen wordt beantwoord van het rechtsstelsel. Alternatief systeem van samenloop, of cumulatief samenloopsysteem. Duitsland en Engeland kennen zo’n systeem. De Nederlandse hoofdregel is volledige samenloop van contract en delict. De eisende partij mag kiezen. Hierop bestaan uitzonderingen: bruikleen heeft voorrang boven risicoaansprakelijkheid. Ook de ‘blokkering parallelsprong’ is verboden, je wordt beperkt door wettelijke beperkingen. In Frankrijk prevaleert de contractuele weg.
Cour de Cassation: 1954. Besmet bloed geleverd door verkoper aan ziekenhuis. Heeft de verkoper een onrechtmatige daad gepleegd? Of is hij zijn contract niet nagekomen?
In Nederland: een derdenbeding. Art. 6:253 is breed.
Frankrijk: patiënt moet worden gezien als een derde aan de overeenkomst op de grond van een derdenbeding. Het is voorzienbaar dat het bloed bij een derde terechtkomt. Dezelfde oplossing als in Nederland. De schuld van de verkoper hoeft niet langer bewezen te worden.
Casus: een aannemer is bezig met grondwerkzaamheden. In de grond zitten elektriciteitsdraden die toebehoren aan een ander bedrijf. Een draad wordt geraakt. Maar toevoer naar afnemers stopt dus. Kan het bedrijf een onrechtmatige daad actie uitvoeren tegen de aannemer omdat afnemers zonder elektriciteit zitten en daarvan afhankelijk zijn? Er wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen fysieke (schade aan machines) en schade doordat niet doorgewerkt wordt (winsten kunnen niet gerealiseerd worden) pure economic loss.
Code Civil (1804): als iemand een ‘faute’= toerekenbare onrechtmatige daad pleegt moet iemand de schade vergoeden aan degene die de schade lijdt. Er bestaan dus geen categorieën onrechtmatige daden. Het soort schade is dus niet interessant in het Franse rechtssysteem. Ook bij nalatigheid geldt dit principe, dus niet alleen bij actieve fouten. De cable case kan dus tot aansprakelijkheid leiden. Er is een faute nodig, zekere schade, voldoende zeker en een causaal verband. Als hieraan voldaan is, is er een schadevergoedingsverplichting. Wat een faute is, volgt uit rechtsspraak.
Lindenbaum/Cohen: onrechtmatige daad kan ook maatschappelijk onbetamelijk handelen inhouden. Dit is een open categorie.
Cable case in Nederland: Van Hees/Esbeek. Geen fysieke schade, maar economic loss. De nodige zorgvuldigheid moet in acht worden genomen. Ook in Nederland is het mogelijk om voor pure economic loss aansprakelijk gesteld te worden.
In Duitsland paragraaf 826: in strijd met goede zeden opzettelijk schade toedoet, moet worden vergoed. Opzet moet worden bewezen.
Paragraaf 823: lid 1 gaat uit van beschermde belangen. Dus niet het gedrag, maar opsomming van belangen die je wilt beschermen met het recht. Wederrechtelijk inbreuk maken op een ander recht, met opzet of gewone schuld, is schadevergoedingsrecht van toepassing. Er is dus geen maatschappelijke betamelijkheid. Ongeschreven rechtsnormen komen dus hooguit terug in paragraaf 826 (en dus opzet). Ook een schadevergoedingsplicht rust op de persoon die een wet niet naleeft.
Cable case Duitsland: inbreuk op een ander recht? Het recht om bedrijf uit te oefenen (om onrechtmatige stakingen tegen te gaan). Volgens Duitse rechtspraak is dit alleen als de actie gericht was tegen een bedrijf.
In Engeland is het recht gebaseerd op rechtersrecht. Tort of negligence is de belangrijkste schuldaansprakelijkheid. Er bestaan meerdere torts, aansprakelijkheidsvormen (statutory torts, nuisance, defamation, intentional torts, economic torts). De tort of negligence is zeer ruim en wordt dus vaak gebruikt. Het lijkt het meest op maatschappelijke onbetamelijkheid. In Donoghue v Stevenson is de tort of negligence ontstaan. Mevrouw claimt schade op grond van onbetamelijk handelen van de producent. Voorwaarden:
Harm reasonably foreseeable, nabijheid om zorgvuldig te produceren met het oog op de belangen van slachtoffer.
Proximity between claimant/defendant
Imposition of duty if fair, jus tand reasonable
Cable case met tort of negligence. De praktijk wijst uit dat pure economic loss niet te verhalen is. Als graver moet je rekening houden met fysieke belangen, maar duty of care gaat niet zo ver dat je ook met economische belangen rekening moet houden.
In de Muirhead v Industrial Tank Specialities. Aannemer gaat een contract aan met onderaannemer (A-B-C-contract). C maakt een fout, kan C worden aangesproken door A ondanks gebrek aan rechtstreeks contract. A lijdt zowel zaakschade als puur economische schade. De rechter zegt dat de niet-nakoming van C een tort of negligence is tegenover A, maar dit heeft alleen betrekking op de zaakschade. De gederfde inkomsten kunnen niet worden geclaimd, want er is niet genoeg nabijheid.
Bank krijgt lening niet terug, omdat de accountant niet goed heeft opgelet. Bedrijf gaat failliet, en de bank krijgt geen geld meer. Op basis van onrechtmatige daad claim indienen tegen accountant door reliance of statements. In Caparo zaak wordt doorslaggevend gevonden wat de verhouding is tussen bank en accountant en of aan de nabijheid is voldaan. Als de auditor weet dat de statement gebruikt wordt om een lening af te geven, is er een nabijheid.
Drie schadevormen: dood en letsel, zaakschade en pure economic loss. In het Franse en Nederlandse recht kan alle schade vergoed worden. In Engels recht is pure economic loss alleen mogelijk bij voldoende proximity. In het Duitse recht is pure economic loss geheel niet mogelijk.
Het Duitse recht kan het contract oprekken: Vertrag mit Schutzwirkung zugunsten Dritter. Derde partijen kunnen worden beschermd door een contract (gaat verder dan derdenbeding). Derden worden het contract ingezogen. Dit biedt bescherming voor derden als je er op mocht vertrouwen. Dan is er dus een contractuele verplichting en zo kun je dus via het contract schuldaansprakelijkheid vormgeven.
Linoleum case: zware linoleumrol valt op een mevrouw door werknemer. Is de werkgever aansprakelijk? Er is geen risicoaansprakelijkheid, dus aansprakelijkheid is lastig. Onrechtmatige daad is dus lastig. Maar via het contractenrecht? Er was nog geen sprake van contract, maar van de precontractuele fase. Per analogie kan het contractenrecht kan echter doorwerken naar de precontractuele fase. Mevrouw heeft recht op veiligheid, dus de werkgever is tekort geschoten. Oprekken van contractrecht tot de precontractuele fase als oplossing voor de beperkingen van het onrechtmatige daadsrecht.
Salatblattfall, uitglijden over een slablaadje in een supermarkt. Aanspreken vanuit onrechtmatige daad, of contract? Zodra je de winkel ingaat, ontstaat de precontractuele verplichting om voor jouw veiligheid te zorgen. De bewijslast ligt dan te liggen bij de supermarkt. Maar wat als niet de mevrouw, maar dochter uitglijdt. Haar moeder heeft een precontractuele verbintenis, maar de dochter niet. Valt zij onder het beschermingsbereik? De Duitse rechter vindt dat ook de dochter wordt beschermd.
Test: ‘the expected inheritance’, verwachte nalatenschap. Notaris moet testament opmaken, maar maakt fouten etc. en het testament komt niet tot stand. De erfenis gaat dus naar de wettelijke erfgenamen, in plaats van de beoogde erfgenamen. Dit is economische schade. Dit kan verhaald worden in Nederland op de notaris. In Engeland zou dit ook kunnen. In Duitsland kan het beschermingsbereik worden uitgebreid.
Engels en Duits recht behandelen pure economic loss dus anders dan Nederland en Frankrijk. In Duitsland bestaan constructies om toch schuldaansprakelijkheid te vormen.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
In deze bundel tref je verschillende overgezette aantekeningen van hoor- en werkcolleges voor de vakken die horen tot het tweede jaar van de opleiding Rechtsgeleerheid aan de Universiteit Leiden (UL).
Mocht je nog aanvullingen (commentaar) hebben op deze aantekeningen, of updates voor dit...
Deze bundel bevat oefenmaterialen & aantekeningen bij colleges en werkgroepen bij het vak Verbintenissenrecht aan de Universiteit Leiden
.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2776 |
Add new contribution