Werkgroepcasus I: Paardenbak Overbetuwe
ABRvS 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1946
Vragen
Vraag 1
Startvraag.
Vraag 2
Appellant doet een beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Zijn deze begin- selen gecodificeerd?
Vraag 3
Waarom meent appellant dat het vertrouwensbeginsel is geschonden? 4
Vraag 4a
Stelling: “Een van de voorwaarden voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is dat de toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, dat wil zeggen door het bestuursorgaan zelf of door een persoon die door het bestuursorgaan is gemandateerd of gemachtigd om die toezeg- ging namens hem te doen.” Is deze stelling volgens de uitspraak juist?
Vraag 4b
De uitspraak doet denken aan de (oorspronkelijk civielrechtelijke) leer van toerekenbare schijn van bevoegdheid. Welke factoren zijn volgens de uitspraak in dit geval bepalend voor de vraag of een dergelijke schijn kan worden aangenomen?
Vraag 5
Kunnen het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel contra legem werken?
Vraag 6
Welke criteria moeten volgens het boek Bestuursrecht 1 in het oog worden gehouden bij de beslis- sing al dan niet contra legem te gaan?
Vraag 7
In hoeverre zijn deze criteria in dit geval relevant?
Vraag 8
Bij welke soorten besluiten komt contra legem-werking vooral voor?
Werkgroepcasus II: Toezegging aan medewerkers penitentiaire inrichting
CRvB 16 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1072
Vragen
Vraag 1
Startvraag.
Vraag 2
Waarvan hangt in het algemeen af of sprake is van een gerechtvaardigde verwachting?
Vraag 3
In hoeverre speelt in deze zaak de vraag een rol of sprake is van een gerechtvaardigde verwachting?
Vraag 4
Niet elke gerechtvaardigde verwachting wordt gehonoreerd: honorering van een beroep op het ver- trouwensbeginsel hangt voorts af van een belangenafweging. Om welke belangen gaat het in casu?
Vraag 5
Is voor honorering van een beroep op het vertrouwensbeginsel noodzakelijk dat is voldaan aan het dispositievereiste?
Vraag 6
In dit geval berustte de toezegging op een fout van het bestuursorgaan. Wat leert de uitspraak over hoe een bestuursorgaan na een geconstateerde fout moet handelen?
Vraag 7
In zijn noot bij deze uitspraak (in AB 2017/167) schrijft prof. mr. L.J.A. Damen dat het soms lijkt alsof het vertrouwensbeginsel is afgeschaft. Maar hij schrijft ook: “Het lijkt er op dat in personeels- zaken het vertrouwensbeginsel wat strakker wordt gehandhaafd.” Beargumenteer waarom dit laatste inderdaad het geval zou kunnen zijn.
Werkgroepcasus III: Speelautomatenhal Vlaardingen
ABRvS 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927
Vragen
Vraag 1
Waarover gaat de Dienstenrichtlijn?
Vraag 2
Waarom is in de casus Speelautomatenhal Vlaardingen sprake van een schaarse vergunning?
Vraag 3
Geef een ander concreet voorbeeld van een schaarse vergunning.
Vraag 4
Leg mede aan de hand van de uitspraak uit waarom de beginselen van rechtsgelijkheid en rechtsze- kerheid in geval van schaarse vergunningen een centrale rol spelen.
Vraag 5
Leg mede aan de hand van de uitspraak uit of schaarse vergunningen voor onbepaalde tijd zijn toegestaan.
Vraag 6a
Wat wordt bedoeld met het transparantiebeginsel?
Vraag 6b
Is het transparantiebeginsel alleen een Europeesrechtelijk of ook een nationaal rechtelijk beginsel?
Antwoordindicatie
Werkgroepcasus I
vraag 1
Het college van burgemeesters en wethouders van Overbetuwe heeft onder oplegging van een dwangsom appellant gelast om voor 1 juli 2014 de exploitatie van een manege en een veehandelsbedrijf op het perceel te beëindigen en beëindigd te houden en de paardenbak en de naast de woning gebouwde schuur voor die datum te verwijderen en verwijderd te houden.
Het college heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaart voor zover het is gericht tegen het gebruik van het perceel voor manege activiteiten en veehandel
Het college heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het zonder omgevingsvergunning realiseren van de schuur en paardenbak, het besluit herroepen van 16 september 2013 voor zover het de exploitatie van een manege en een veehandelsbedrijf betreft.
Handelt het college in strijd met het vertrouwensbeginsel? (i.v.m. uitspraken van ambtenaren)
Handelt het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel? (i.v.m. andere paardenbakken in de omgeving)
vraag 2
Het vertrouwensbeginsel is niet gecodificeerd.
Het gelijkheidsbeginsel is ook niet gecodificeerd.
vraag 3
R.O. 6.2: Appellant betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van de paardenbak. Daartoe voert hij aan dat het ontbreken van de omgevingsvergunning voor de realisering van de paardenbak hem niet zou worden tegengeworpen. Hij wijst in dit verband op een verslag van een gesprek tussen appellant en ambtenaren van de gemeente heeft plaatsgevonden. In dat door de gemeente opgestelde gespreksverslag is onder meer opgenomen dat de ambtenaren hebben gezegd: "Het hebben van een (paardrij)bak is niet vergunningplichtig."
In het kader van een en dezelfde bevoegdheid van een en hetzelfde bestuursorgaan moeten gelijke gevallen gelijk worden behandeld (en ongelijk naar de mate van het verschil). Verschillende gelijksoortige bestuursorganen met dezelfde bevoegdheid mogen dus verschillend beleid voeren
vraag 4a
Deze stelling is onjuist, zie r.o. 6.1
vraag 4b
Brief waarin de uitnodiging stond voor een gesprek op het gemeentehuis doet schijn opwekken van bevoegdheid. Uitlating is toe te rekenen aan de gemeente. Gerechtvaardigde verwachting.
vraag 5
KAN ALLEEN O.G.V. VERTROUWENSBEGINSEL EN GELIJKHEIDSBEGINSEL. Toepassing van ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan onder zeer bijzondere omstandigheden leiden tot een besluit dat in strijd is met wettelijke voorschriften = dit is contra legem werking van de abbb. Dit is dus mogelijk.
vraag 6
- de aard van de te nemen beslissing (financieel/sociale zekerheid (minder vaak derden/algemeen belanghebbenden)/belastingen (minder vaak derden/algemeen belanghebbenden)
- het gewicht van het algemeen belang dat in de dwingende wetsbepaling bescherming heeft gevonden
- het gewicht van het belang van de betrokken burger bij naleving van de uit het beginsel van behoorlijk bestuur voortvloeiend verplicht
- het gewicht van de eventuele belangen van derden.
vraag 7
Feitelijke effecten van de paardenbak vallen mee, vandaar dat niet wordt vastgehouden aan de beginselplicht. Handhaving niet prioriteit van het bestuur, geen overlast voor derden, algemeen ook niet zeer groot want vaker zonder omgevingsvergunning paardenbak (gelijkheidsbeginsel).
Dit is een uitzonderlijke uitspraak. Rechter zegt hier niet optreden.
vraag 8
Met name op het terrein van het financiële bestuursrecht, waarin het over het algemeen gaat om een tweepartijenverhouding tussen het bestuur en één burger: premies en uitkeringen op het terrein van de sociale zekerheid, belastingen en subsidies. Dispositie is niet nodig, wel kan van belang zijn wie zich op het vertrouwensbeginsel beroept.
Werkgroepcasus II
Vraag 1
De minister van Veiligheid en Justitie heeft een besluit genomen in afwijking van het advies van de adviescommissie bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden.
Minister van Veiligheid en Justitie heeft een besluit genomen in afwijking van het advies van de adviescommissie bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden.
Appellanten hebben zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de minister op grond van het vertrouwensbeginsel niet mocht terugkomen van de toezegging, omdat aan hun belangen een groter gewicht toekomt dan aan de belangen van de minister.
Vraag 2
Vertrouwensbeginsel vergt allereerst een onderzoek naar de vraag in hoeverre de door de burger gestelde verwachtingen gerechtvaardigd zijn: Ongeclausuleerd, onvoorwaardelijk toezegging (de inhoud) in casu zeer stellig: jij komt in schaal 13.
Vraag 3
RB stelt dat de minister, bij afweging van alle belangen, in redelijkheid kunnen terugkomen van deze toezegging ondanks de verwachtingen die bij appellanten zijn gewekt. R.O 2
HR stelt echter dat appellanten gelet op hun werkervaring in deze functie geen enkele reden hadden om te vermoeden dat de toezegging op een fout berustte; zij ontleenden aan de toezegging dan ook gerechtvaardigde verwachtingen. R.O. 4.3
Vraag 4
Het individuele belang van appellanten om te worden aangesteld in schaal 13 in plaats van schaal 12: financieel belang, geen doorgroei mogelijkheden meer. (zie ook r.o. 4.3) Scheelt per maand ongeveer 500 euro.
Vs.
Het algemene financiële van de organisatie en het belang dat er geen onvrede ontstaat onder personeelsleden in dezelfde functie die na 2015 zijn aangesteld in schaal 12 en niet voor inschaling in schaal 13 in aanmerking zouden komen (rechter stelt dat door werkervaring van de jaren ervoor te rechtvaardigen is dat appellanten wel in schaal 13 kunnen worden geplaatst).
Vraag 5
In de jurisprudentie wordt het dispositievereiste niet steeds als noodzakelijke voorwaarde gehanteerd.
Vraag 6
Als bestuursorgaan een fout maakt, moet deze bestuursorgaan de moeite doen om binnen korte termijn na ontdekking van de fout het te corrigeren.
Vraag 7
Vertrouwensbeginsel wordt normaliter niet vaak gehonoreerd. Bij personeelszaken is vaak niet algemeen belang geschaad maar een persoonlijk belang; tweepartijenverhouding.
Werkgroepcasus III
Vraag 1
De Dienstenrichtlijn zorgt ervoor dat dienstverleners in de EU zich onbelemmerd in een andere lidstaat kunnen vestigen of tijdelijk diensten kunnen verrichten. Bedoeld om vrij verkeer van diensten te bevorderen.
Vraag 2
Schaarse vergunning is een vergunning (rechten) waarvan het aantal op voorhand is beperkt tot een bepaald maximum (plafond).
Vraag 3
Zondag openstelling supermarkten.
Vraag 4
Er wordt eigenlijk een beschikking genomen, door 1 grondgebied een vergunning beschikbaar te stellen aangezien de eigenaar van deze grond dat recht heeft op deze vergunning. APV is op dit punt niet volgens de regels van een schaarse vergunning tot stond gekomen.
Vraag 5
Het bestuur kan schaarse vergunningen in beginsel niet voor onbepaalde tijd verlenen. Deze eis vloeit voort uit het materiële gelijkheidsbeginsel en voorkomt dat de ‘uitverkoren’ vergunninghouder onevenredig wordt bevoordeeld. Concurrenten worden op deze manier uitgesloten, deze moeten ook een kans hebben.
Vraag 6a
Er dient sprake te zijn van transparantie op het gebied van plafond, criteria en verdelingsprocedure zoals de termijn jegens elke potentiële aanvrager. Dit zorgt ervoor dat potentiële gegadigden gelijke kansen krijgen om mee te dingen naar de vergunning. Een gemeente moet op een naar buiten toe kenbare wijze bekend maken dat een schaarse vergunning beschikbaar is en binnen welke periode aanvragen voor die vergunning kunnen worden ingediend.
Vraag 6b
Komt uit het Europees Recht, maar geldt ook nationaal via het gelijkheidsbeginsel/rechtszekerheidsbeginsel.
Add new contribution