Summaries and study services for Psychology Bachelor 1 at the University of Amsterdam

 

On this page study materials for the study Psychology Bachelor 1, University of Amsterdam (UvA), are bundled.

For a full overview of available study materials for this study, please visit the Startup page Psychology: UvA Amsterdam - Summaries and study services

Bundle items:
Introductory Psychology and Cognition - Part A: Introduction to Psychology: Summaries, Study Notes & Practice Exams - Psychology BA1 - UvA
Clinical Psychology & Brain and Cognition: Summaries, lecture notes and practice exams - UvA
Summaries and study services for Psychology at the University of Amsterdam
Image
Crossroads: activities
Follow the author: Psychology Supporter
Content categories
This content is used in bundle:

Collegeaantekeningen Bachelor Psychologie jaar 1 Amsterdam

Collegeaantekeningen Ontwikkelingspsychologie UVA jaar 1

Collegeaantekeningen Ontwikkelingspsychologie UVA jaar 1


College 2: Methodologie en perceptuele ontwikkeling

(Hoofdstuk 1 en 5 van Slater&Bremner)

Hoofdstuk 1 – Methodologie bij ontwikkelingspsychologie

Het is moeilijk om goed onderzoek te doen binnen ontwikkelingspsychologie. Je kan baby's bijvoorbeeld geen vragen stellen waar ze antwoord op kunnen geven. In dit college gaan we het hebben over verschillende onderzoek designs, namelijk cross-sectionieel, longitudinaal en sequentieel.

Cross-sectionieel onderzoeksdesign

Aan de hand van de gevolgen van te vroeg geboren kinderen worden hier verschillende methodologische deisgns behandeld. In 2006 waren zo'n 7%-8% van de kinderen te vroeg geboren. Om inzicht te krijgen in de psychologische ontwikkeling van te vroeg geboren kinderen moet eerst bedacht worden welke onderzoeksvragen hierop van toepassing zijn. Zo'n vraag kan bijvoorbeeld zijn: 'Wat zijn de gevolgen voor het verdere leven?' Of 'kunnen interventieprogramma's eventuele negatieve gevolgen verkleinen?'

Het blijkt dat te vroeg geboren kinderen vaker in het speciaal onderwijs terecht komen. Om dit te onderzoeken gaan we eerst naar een cross-sectioneel design kijken. Voor dit design worden kinderen in 3 groepen verdeeld. Een groep met kinderen van 1 jaar, een groep met kinderen van 8 jaar en een groep met kinderen van 12 jaar. Vervolgens worden er twee vragen gesteld:

  • Wijken prematuur geboren kinderen af van A-term kinderen?

  • Zijn eventuele effecten even groot voor verschillende leeftijden?

Er zijn inderdaad verschillen tussen prematuur geboren kinderen en A-term kinderen. De verschillen worden groter bij kinderen van 8 jaar. Een verklaring hiervoor kunnen individuele verschillen zijn.

Longitudinaal en sequentieel design

Bij een longitudinaal design worden kinderen van één jaar langere tijd bestudeerd. Bij een sequentieel design worden het cross-sectioneel en longitudinaal design gecombineerd. Er worden dus bijvoorbeeld groepen van kinderen van 1 jaar, 2 jaar en 3 jaar genomen en deze worden over tijd gevolgd. Vervolgens wordt de samenhang tussen de meetmomenten bekeken. Er wordt gekeken of bijvoorbeeld de IQ score op vroegere leeftijd een goede voorspeller is voor IQ score op latere leeftijd. Als er geen samenhang gevonden wordt moet nagegaan worden wat er verkeerd gaat. Het kan zijn dat er geen meet-equivalentie is. Dit is het gevolg van dat we op verschillende leeftijden ook verschillende vermogens meten. We kunnen 1 jarigen niet dezelfde IQ test geven als 8 jarigen. Deze testen moeten dus wel equivalent zijn. Daarnaast kan er teveel ruis in de metingen.....read more

Access: 
JoHo members
College Aantekeningen UvA (Amsterdam) jaar 1: Sociale en Arbeids & Organisatiepsychologie deel B: Arbeids & Organisatiepsychologie

College Aantekeningen UvA (Amsterdam) jaar 1: Sociale en Arbeids & Organisatiepsychologie deel B: Arbeids & Organisatiepsychologie

Aantekeningen bij de colleges uit 2015/2016


Hoorcollege 1: Inleiding Organisatie Psychologie

Gedrag, persoonlijkheid en waarden

De hoofdzaken zijn álles in de colleges (wat letterlijk op de sheets staat) en het boek. De bijzaken zijn de illustratieve tekst in het boek en voorbeelden die genoemd worden tijdens de colleges.

Definitie

Organizational Behavior: “De studie van factoren die van invloed zijn op hoe individuen en groepen zich in werksituaties gedragen, voelen, denken en reageren.

Het gedrag, de beslissingen, de percepties en emotionele reacties van mensen.”

Casus

George werkt meer dan 50 uur per week, maar heb het gevoel dat ik niet verder kom en dat ik constant op mijn tenen loop. (…) In de kern komt het er op neer dat de baas van mijn manager geen vertrouwen in mij heeft. Hij is zeer kritisch, en blijkbaar is hij niet tevreden over mij. Wat moet ik doen?

De loopbaanadviseur bespreekt de problemen van de cliënt en adviseert de cliënt en laat hem nadenken over diverse zaken.

MARS model

Het MARS-model is er op gericht om te voorspellen hoe mensen zich in hun werk zullen gedragen en wat daar de uitkomsten van zijn. Wat zijn de beste voorspellers voor het vinden van de juiste baan waar je mooie resultaten in kan vinden en waarin je zelf happy bent met je baan. Er zijn drie belangrijke voorspellers: motivatie, capaciteiten en rolpercepties. Deze factoren bij elkaar bepalen gedrag en resultaten. Hier tussenin zitten nog situationele factoren die invloed hebben op de uitkomst van gedrag en resultaten. In het Nederlands is dit makkelijker te vertalen naar: willen, kunnen, weten, werkomgeving en resultaten.

Dit model geldt voor werksituaties, maar ook voor bijvoorbeeld de uitkomst van gedrag en resultaten voor een studie. Het model vertaald naar studie is: willen (studeren), kunnen (studeren), weten (wat en hoe te leren), studie-omgeving en het uiteindelijke toets resultaat.

De belangrijkste voorspeller voor goede studieresultaten is: willen, dus motivatie. De tegenpool hiervan is dus: als er weinig motivatie vanuit de student is, zijn de studieresultaten vaak minder.

Bij decentrale selecties wordt dus ook vaak de motivatie van de student getest.

Werkgedrag en prestatie

Denk hierbij aan de volgende zaken:

Taakprestaties: hoe voer je een bepaalde taak uit.

Extra rolgedrag: je zit vaak in een team of op een afdeling en heel veel van de prestatie op het werk hangt af van hoe de collega’s zich gedragen tegenover jou. Of ze je ondersteunen en helpen. Binnen zo’n groep moet extra rolgedrag zijn. Iets wat niet direct bijdraagt aan jouw prestaties, maar wel aan de prestaties binnen het team. Dit wordt Organizational Citizenship Behaviour genoemd.

Verzuim:.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Universiteit van Amsterdam, Jaar 1 Sociale en Arbeids & Organisatiepsychologie Deel A: Sociale Psychologie

Collegeaantekeningen Universiteit van Amsterdam, Jaar 1 Sociale en Arbeids & Organisatiepsychologie Deel A: Sociale Psychologie

Aantekeningen bij de hoorcolleges uit 2015/2016


Hoorcollege 1: Introductie en geschiedenis

Definitie

Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie naar de effecten van sociale processen, zoals macht en individuele processen, zoals identificatie.

Geschiedenis

Er was al vroeg inzicht dat het gedrag of de identiteit van iemand anders invloed heeft op wat wij vinden van die ander en tevens invloed heeft op ons eigen gedrag, cognitie en identiteit. Bijvoorbeeld: vroeger speelde het een grote rol in welke sociale klasse je was opgegroeid en hiermee was bepaald hoe mensen met jou omgingen. Dit speelt nog steeds een rol met het kastensysteem in India.

Het idee ontstond al vroeg dat mensen zich op andere manieren verhielden ten opzichte van elkaar onder invloed van een massa. Dit werd the herd mentality, group mind of völkerpsychologie genoemd. Een soort waan waarin mensen zich bevinden wanneer ze in een massa zijn, terwijl ze bepaald gedrag nooit zouden vertonen als ze alleen zouden zijn geweest. Dit fenomeen komt bijvoorbeeld voor bij voetbalhooligans. Mensen gaan op in een groep en verliezen hiermee hun eigen identiteit. Hier valt echter wel op af te dingen. Mensen nemen eerder een andere mentaliteit over dan dat ze hun identiteit volledig verliezen.

Dit inzicht werd zeer relevant met de opkomst van de twee wereldoorlogen. In de Eerste Wereldoorlog werden hele samenlevingen/bevolkingsgroepen tegen elkaar opgezet. Er werd alles aangedaan om elkaar te haten. Voor de Eerste Wereldoorlog waren er alleen professionele legers die oorlog voerden. Door het inzetten van de gehele bevolking in de oorlog werd identiteit ineens heel erg belangrijk. Er werd namelijk heel veel gebruik gemaakt van propaganda om de oorlog te ondersteunen en mensen aan te zetten om mee te doen aan de oorlog. Deze propaganda had enorm veel effect.

Na de oorlog waren de crisisjaren van de jaren ’30 waar ook veel propaganda werd gebruikt, onder andere om hoop uit te stralen. Hitler maakte hier veel gebruik van. Hij maakte de Joden ook zwart door gebruik van propaganda. In de Tweede Wereldoorlog was er een vooruitgang in de sociale wetenschap, omdat men wilde weten hoe het kon dat mensen Hitler massaal volgden of hoe je mensen kon motiveren, etc. Vragen hierbij waren: hoe veranderen we attitudes en gedrag en hoe heeft deze oorlog tot stand kunnen komen? En wat veroorzaakt het dat mensen niet meegaan met de massa en zich verzetten tegen dit gedrag. Vragen.....read more

Access: 
JoHo members
Collegeaantekeningen A&O: Arbeids- en Organisatiepsychologie UvA psychologie jaar 1

Collegeaantekeningen A&O: Arbeids- en Organisatiepsychologie UvA psychologie jaar 1

Collegeaantekeningen uit 2015-2016


College 1, hoofdstuk 1 van McShane en Von Glinow

 

Arbeids- en organisatie psychologie

Arbeids- en organisatie psychologie is de studie van factoren die van invloed zijn op hoe individuen en groepen zich in werksituatie gedragen, voelen, denken en reageren. Daar horen dus de beslissingen, percepties en emotionele reacties van mensen bij.

 

Individuen

Een deel van het onderzoeksgebied betreft individuen, waarbij onderzocht wordt wat maakt dat ze zich positiever kunnen gedragen op het werk en beter kunnen presteren. Daarbij spelen ontwikkeling en welzijn van het individu een belangrijke rol. Individuele kenmerken zoals persoonlijkheid, motivatie, vaardigheden, waarden, attitudes, enz. zijn van invloed op iemands functioneren binnen een bepaalde baan. Het is belangrijk dat je past binnen een bepaalde baan/organisatie. Zo hebben mensen vaak behoefte aan een uitdagende baan waarin ze kunnen groeien. Toch willen mensen niet altijd een ingewikkelde taak uitvoeren omdat ze ook goed willen presteren. Daarom is het belangrijk om moeilijke taken op te geven met als boodschap dat het is om te leren en niet alleen op prestatie gericht is. Door deze boodschap kunnen mensen ontspannender de taak uitvoeren en dus ook beter presteren. Dit is een voorbeeld van iets waar arbeids- en organisatie psychologen onderzoek naar doen.

 

Diversiteit in teams

Behalve individuen wordt ook onderzocht hoe groepen het best kunnen functioneren binnen hun baan. Factoren die hierbij een rol spelen zijn teamsamenstelling, leiderschap, vaardigheden, waarden, communicatie, macht, enz.

De afgelopen tijd zijn teamsamenstellingen veranderd, er zijn bijvoorbeeld meer vrouwen en verschillende nationaliteiten binnen teams gekomen. Een voordeel hiervan is dat er verschillende meningen en ideeën naar voren komen. Een nadeel is dat er meer conflicten zijn in de hetrogene teams. Charismatische leiders kunnen mensen goed motiveren en vertellen wat ze moeten doen zonder zich teveel met de aanpak van individuen te bemoeien. Toch zijn ook charismatische leiders vaak geneigd om te gaan categoriseren. Ze stemmen bijvoorbeeld hun gedrag af op de verschillende mensen in de groep. Het blijkt dat leiders die de groep echt als groep zien in plaats van verschillende categorieën,.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Klinische Psychologie - UvA

Collegeaantekeningen Klinische Psychologie - UvA

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Klinische Psychologie van het jaar 2015-2016.



Hoorcollege 1

Klinische Psychodiagnostiek​

Inleiding

Bij klinische psychodiagnostiek probeer je door nadenken, vragen, luisteren observeren, instrumenten gebruiken en samenwerken te werken naar een geloofwaardig en behulpzaam antwoord op psychologische vragen.

Diagnostische hulpmiddelen

Er zijn diverse diagnostische hulpmiddelen (zie hiervoor ook het boek), zoals klinische interviews, tests en observaties. Klinische interviews kunnen gestructureerd, semigestructureerd of ongestructureerd zijn. Onder tests vallen persoonlijkheidsvragenlijsten, andere vragenlijsten, projectieve tests, intelligentietests en neuropsychologische tests. Observeren kan door gedragsobservatie en door zelf-observatie.

Nadelen van observaties zijn dat je altijd afhankelijk bent van de observator, het moment en de context en van de eerste indruk. Daarnaast is er het gevaar voor tunnelvisie.

Brugfunctie van diagnostiek

Diagnostiek heeft een brugfunctie. Het vormt een brug tussen aanmelding en behandeling, tussen wetenschap en praktijk, algemene theorieën en specifieke toepassing en van nomothetisch (n = veel) naar idiografisch (n = 1).

Historie van psychodiagnostiek

Vroeger werd er haast niet gediagnosticeerd. Er werd veel meer ingegaan op de psychoanalytische achtergrond van de patiënt. Deze werkwijze kwam voort uit de theorie van Freud. Emil Kraeplin probeerde in de 19e eeuw al symptomen te classificeren door het noteren van verschillende symptomen van psychiatrische patiënten in clusters. In de jaren ’70 kwam er steeds meer kritiek op het model van de psychoanalyse. Daarnaast werd de psychiatrie over het algemeen in twijfel getrokken, omdat er geen duidelijke basis was voor diagnostisering en patiënten door diverse psychiaters verschillende diagnoses kregen. Hierdoor ontstond de Neo-Kraepelieaanse Revolutie. Hierdoor werd in 1980 de DSM-III uitgebracht. Spitzer heeft een belangrijke rol gespeeld in de samenstelling van de DSM-III. De DSM ging een belangrijke rol spelen bij diagnoses in de psychiatrie, maar ook bij onderzoek. De DSM is samengesteld door een team van experts.  

Diagnose

Een diagnose komt voort uit een informeel gesprek, gestructureerd interview, vragenlijsten, hetero-anamnese en een dossier. Deze verschillende informatie wordt samengesteld en er wordt gekeken of wordt voldaan aan de criteria van de DSM-V. Het stellen van een diagnose kan grote invloeden hebben. Het is niet zomaar ‘een naam geven’ aan iets. Het heeft invloed op het zelfbeeld, perspectief van anderen, probleemdefinitie, de behandeling, verzekering etc. Vaak zeggen mensen ook “mijn somberheid komt voort uit mijn depressie”, terwijl dit.....read more

Access: 
JoHo members
Collegeaantekeningen Biologische Psychologie

Collegeaantekeningen Biologische Psychologie

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Biologische Psychologie van het jaar 2015-2016.



Hoorcollege 1

Introductie en Cognitieve Neurowetenschappen: Methoden

Introductie

De hoofdvraag binnen de biologische psychologie is: hoe maken onze hersenen gedrag mogelijk?

Hoe werken neuronen en actiepotentialen en hoe werken hormonen en drugs op deze neuronen? Hoe werkt het brein en wat is de anatomie van het brein? Welke knopen in de informatieverwerking kunnen we onderscheiden? In dit blok komen ook basale perceptuele processen voorbij, zoals hoe werkt zien en horen? Hierna wordt er op ingegaan hoe emotie, taal en bewustzijn werken. Dit zijn de hogere cognitieve functies.

Studeertips

Probeer vooraf al te lezen. Je hoeft je nog niet te verdiepen, maar anders kan de stof erg snel gaan en ingewikkeld zijn.
Er zijn 7 extra videocolleges. Deze zijn niet verplicht en komen ook niet terug op het tentamen, maar voor de hoofdstukken 1, 2 en 3 is het handig om verdiepende kennis te hebben. De onderwerpen van deze colleges zijn biologie, fysica en chemie.
Op Blackboard staat een exclusielijst van Kalat voor beide edities. Dit is stof die je niet hoeft te leren voor het tentamen. Het boek en de colleges zijn tentamenstof. Voor deeltoets 1 moeten de hoofdstukken 1 t/m 6 geleerd worden.

Onderzoeksmethoden

Convergentie: als een theoretisch concept met verschillende technieken wordt bewezen, is het waarschijnlijk waar.

Complementariteit: nauwkeurigheid van de verschillende methoden verschilt (tijd/ruimte, veel/enkele neuronen, directe/indirecte metingen). Bijvoorbeeld een EEG is heel precies in de tijd, maar minder precies in de ruimte, dit is bij een fMRI weer andersom. Elke methode heeft dus voor en nadelen. Een correlationeel verband gaat in op hersenmetingen en een causaal verband gaat in op metingen met hersenstimulatie. Voorbeelden van correlatie methoden zijn single-cell recordings, PET, EEG en fMRI.

Bij single-cel recordings worden electroden heel dicht bij een neuron in het brein gestoken. Dit gebeurt meestal bij dieren (katten, ratten en apen). Hierdoor kan je een of meerdere neuronen tegelijk meten en het kan gebruikt worden om een (of meerdere) actiepotentialen te meten.

In causale methoden zie je vaak dat humane laesies worden onderzocht. Hersenschade leidt vaak tot cognitieve problemen. Er is bijvoorbeeld schade in de DLPFC (dorso-laterale prefrontale cortex), het werkgeheugen. Schade in de SPL, aandacht en schade in Broca’s area, het taalgebied.

Het probleem bij laesies is wel dat de.....read more

Access: 
JoHo members
Study Notes bij Inleiding en Cognitie deel A: Inleiding in de Psychologie deeltoets 2 (2014/2015)

Study Notes bij Inleiding en Cognitie deel A: Inleiding in de Psychologie deeltoets 2 (2014/2015)


Hoorcollege over geheugen (Gray hoofdstuk 9)

 

Geheugen

In dit college wordt het geheugen behandeld. Eerst worden twee bijzondere mensen besproken daarna wordt gekeken naar geheugen als gevolg van ervaring en geheugen gesorteerd op tijdsduur.

 

Twee bijzondere mensen

Daniel Tammet is autistisch en heeft het asperger syndroom. Hij heeft een zeer goed geheugen en spreekt elf talen. Naast autisme heeft hij ook synestesie, als dat betekend dat de ene stimuli een andere triggert (bij woensdag kan je bijvoorbeeld denken aan blauw). Naast dat hij elf talen spreekt kent hij het getal pi tot 22.514 decimalen achter de komma uit zijn hoofd.

 

Sommigen mensen verliezen na hersenletsel het vermogen om nieuwe feiten op te slaan. Dat is meestal het gevolg van beschadiging van de hippocampus en de omliggende structuren in de temporaalkwabben. Mike heeft dit. Hij kan niet op zijn geheugen vertrouwen en dus bijvoorbeeld geen afspraken met mensen maken voor de volgende dag. Wel kan hij goed met zijn handen werken en een bepaalde routine volgen die hij elke dag afloopt. Als er iets tussenkomt of veranderd raakt hij de draad kwijt en weet hij niet meer wat hij moet doent. Bij temporaalkwabamnesie is niet het hele geheugen weg, bepaalde dingen blijven behouden.

 

Het belang van het geheugen

Het geheugen is noodzakelijk voor veel cognitief gedrag, zelfkennis en kennis van anderen. Daarnaast is het belangrijk om geheugen te kunnen toepassen in bijvoorbeeld onderwijs, rechtspraak en sociale interacties.

 

Herinneringen als gevolg van ervaring

Doordat we dingen meemaken ontstaan herinneringen. De herinneringen kunnne opgeslagen in ons impliciet geheugen of in ons expliciet geheugen.

 

Impliciet geheugen is geheugen waarvan een buitenstaander kan zien dat je het hebt maar zelf merk je het niet. Het is dus onbewust. Voorbeelden van het impliciet geheugen zijn:

  • Klassieke conditionering

  • vaardigheden: bijvoorbeeld smsen. Ook mensen met temporaalkwabamnesie kunnen vaardigheden verbeteren, ze kunnen zich alleen niet herinneren dat ze het kunnen.

  • Priming: Als vlak voor het ene woord, een verwant woord wordt aangeboden is de reactie sneller. Bepaalde woorden worden gekoppeld, bijvoorbeeld appel en peer.

Geheugen experimenten bestaan uit een leerfase waarin iemand iets krijgt aangeboden om te leren. Daarna komt de retentiefase, dit is de tijd tussen de leerfase en het testen. Daarna komt de testfase waarin getest wordt wat je nog herinnerd uit de leerfase.

 

Expliciet geheugen bevat dingen die we ons bewust herinneren. Het.....read more

Access: 
JoHo members
Hoorcollegeaantekeningen Inleiding en Cognitie deel B: Cognitieve Psychologie, UvA

Hoorcollegeaantekeningen Inleiding en Cognitie deel B: Cognitieve Psychologie, UvA

Gebaseerd op de colleges van 2014-2015.



College 1: Wat zijn cognitieve psychologie en de principes van perceptie?

In dit college worden hoofdstuk 1 en 2 behandeld.

 

Geschiedenis van de psychologie

Tot het midden van de 19e eeuw bestond psychologie nog niet in de vorm die we nu kennen. Tot die tijd waren er alleen filosofen die ook over mensen en hun gedachten filosofeerden. Volgens deze filosofen denken mensen volgens associatie denken. Deze stroming werd dan ook het associationisme genoemd. Associatie denken houdt in dat je dingen met elkaar associeert en daardoor van de en gedachte naar de andere gaat. Rond 1860 besloten filosofen dat ze niet alleen naar zichzelf moesten kijken om een idee te krijgen van hoe mensen denken. Daarom gingen ze andere mensen onderzoeken. In 1879 richtte Wilhelm Wundt het eerste onderzoekslab op. Hierin werd op zeer primitieve manier onderzoek gedaan naar wat mensen denken. Wilhelm Wundt en zijn onderzoekers waren samen de introspectionisten. Hierbij vertellen getrainde observeerders over hun ervaringen in een experiment. Iemand moest op een stoel zitten en vertellen wat hij ziet. Het probleem hierbij was dat elke proefpersoon zij iets anders te zien. Tegelijkertijd met het introspectionisme van Wundt begon Francis Galton de differentiële psychologie. Dit ging over het vaststellen van onderlinge psychologische verschillen. In 1913 begon John Watson gedrag te bestuderen in plaats van innerlijk, dit was het begin van het behaviorisme. In 1980 kwam Freud op met de psychoanalyse, maar achteraf blijkt dat hij geen een patiënt genezen heeft.

Volgens de Amerikanen was William James de grondlegger van de psychologie, dit zou echter gewoon een filosoof zijn.

 

Opkomst van de cognitieve psychologie

Lange tijd was het behaviorisme de.....read more

Access: 
JoHo members
Study Notes bij Onderzoeksmethoden en Statistiek - UvA (2012-2013)

Study Notes bij Onderzoeksmethoden en Statistiek - UvA (2012-2013)


College 1, Hoofdstuk 1 & 2 van Mook

Wat is wetenschap?

In dit college gaat het over wetenschap. We zullen eerst kijken wat wetenschap precies is. Dan gaan we kijken welke bronnen van kennis we gebruiken en welke rol methodologie daarin speelt. Tenslotte zullen we kijken naar de empirische cyclus en correctiemechanismen.

Wetenschap en bronnen van kennis

In wetenschap probeer je dingen te weten. Er zijn vele manieren om kennis te krijgen.
Ten eerste is er intuïtie. Je hebt een bepaald gevoel of iets klopt of niet. Helaas is dat vrij obscuur, voor iedereen is het weer anders. Daarnaast is het onmeetbaar. Intuïtie is lastig te onderzoeken.

Ten tweede heb je persoonlijke ervaring. Je hebt bepaalde ervaringen meegemaakt die je een idee geven hoe zaken in elkaar steken. Persoonlijke ervaring is helaas ook onbetrouwbaar. Het kan alleen voor bepaalde mensen werken. Dat wordt ook wel sampling bias genoemd, de gevallen zijn niet representatief voor iedereen. Daarnaast kan jij als beschouwer er anders naar kijken omdat je graag wilt dat jouw ideëen kloppen. Dit wordt observer bias genoemd. Ook kan je verkeerde gevolgen en verbanden trekken, omdat je bepaalde factoren over het hoofd hebt gezien die ook een oorzaak kunnen zijn. Deze drie ‘fouten’ (sampling bias, observer bias en confounding) worden samen validiteitsbedreigingen genoemd.

Ten derde is er common sense. Dingen weten omdat iedereen ze weet en ze algemeen geaccepteerd zijn. Zoals bijvoorbeeld vroeger iedereen dacht dat god bestaat. Dit is ook niet al te betrouwbaar: massa’s mensen kunnen verkeerde ideëen hebben.

Ten vierde kan je kennis baseren op autoriteit. Einstein zegt dat zonnestralen uit golfjes bestaan. Jij gelooft dat, want je denkt dat iemand zo slim als Einstein dat wel weet. In de wetenschap gebruiken we echter nooit kennis gebaseerd op autoriteit, want ook de autoriteit kan er naast zitten.

Ten slotte kan je ook gewoon gaan observeren. Mook noemt dit Look&see-methode. Je gaat gewoon kijken of de theorie kloppen. Dit doe je heel vaak, en je probeert zo kennis te krijgen. Dit wordt in de wetenschap veel gebruikt. Vaak gebruiken ze daarvoor de empirische cyclus.

Empirische cyclus
Een wetenschapper zal moeten verwijzen naar feiten, gegevens en onderzoeksmethoden. Alles moet na te gaan zijn. Daardoor kan wetenschappelijk onderzoek zichzelf corrigeren als ze iets verkeerd doen.

Wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan met de zogenaamde Emprirische cyclus. Dat ziet er als volgt uit (bron:topsupportweb.net)

Let op!.....read more

Access: 
Public
Study Notes bijOnderzoeksmethoden en statistiek (OMS) - B1 - Psychologie - UVA ( 2014-2015)

Study Notes bijOnderzoeksmethoden en statistiek (OMS) - B1 - Psychologie - UVA ( 2014-2015)

-  voor alle 4 deeltoetsen -


Deeltoets 1

Collegeaantekeningen Onderzoeksmethoden

Wat is wetenschap?

Behandelde stof: Hoofdstuk 1 en 2

Wetenschap is het verkrijgen van kennis. Dit kan op verschillende niveau’s: wetenschappelijke kennis en kennis over dingen uit het dagelijks leven. In het geval van die laatste categorie zijn er vier verschillende manieren om aan kennis te komen:

  1. Kennis op basis van authoriteit: De dingen geloven die door een authoriteit, bijvoorbeeld de politie of een docent, gezegd worden. Vaak zien wij deze personen als ‘degenen die ergens verstand van hebben’.

  2. Kennis op basis van common sense: Dingen ‘weten’, aannemen of uitspreken op basis van wat voor de hand ligt. Voorbeelden van uitspraken die hierbij passen beginnen vaak met ‘iedereen weet toch dat…”.

  3. Kennis door intuïtie: Iets aannemen omdat het aannemelijk is, bijvoorbeeld doordat alleen al dénkt dat iets waar is, doordat je uitgaat van je eigen gevoel.

  4. Kennis door persoonlijke ervaring: Iets geloven of ‘weten’ omdat je het zelf zo hebt meegemaakt. Bij deze laatste categorie kunnen enkele problemen voorkomen:

    • Sampling bias: De observaties zijn niet representatief voor mensen in het algemeen.

    • Observer bias: De observaties worden beïnvloedt door verwachtingen van de observer (degene die iets observeert).

    • Confounding: De factor waarin je geïnteresseert bent systematisch samenhangt met andere factoren die ook een effect kunnen hebben op datgene wat je observeert.

 

Deze vier soorten van kennis verkrijgen worden allemaal gebruikt in de wetenschap, hoewel ze niet altijd de waarheid zijn. Je zou deze vier manieren van kennis verkrijgen dus kunnen zich als problemen in de wetenschap, maar helaas kun je deze nooit helemaal uit de weg gaan, vooral bij persoonlijke ervaring is dit lastig. Ze kunnen slechts voorkomen worden.

 

 

Soorten wetenschap

In de wetenschap is er een onderscheid te maken tussen formele wetenschap en empirische wetenschap:

  • De formele wetenschap maakt gebruik van deductie. Dit houdt in dat je van het algemene naar het bijzondere gaat door middel van het gebruiken van je verstand. Hierdoor zijn de conclusies die je trekt onontkoombaar. Voorbeelden van formele wetenschappen zijn wiskunde en logica.

  • De empirische wetenschap maakt gebruik van inductie. Dit is het tegenovergestelde van

.....read more
Access: 
JoHo members

Clinical Psychology & Brain and Cognition: Summaries, lecture notes and practice exams - UvA

Klinische Psychologie - Collegeaantekeningen (2015-2016)

Klinische Psychologie - Collegeaantekeningen (2015-2016)


College 1

De plaats van klinische psychologie in het curriculum

De bachelor is opgezet als een soort ‘trechter’ van algemeen naar specifiek. Overzicht was erg algemeen, klinische psychologie is de tweede stap. In jaar drie zijn er specialiserende vakken, die voorbereiden op de masters.

Geschiedenis van de klinische psychologie

Door WOI werd het erg duidelijk dat de oorlog ook mentale effecten op mensen kan hebben. Daarom werden in WOII ook psychologen meegestuurd. In 1945 werd een journal of clinical psychology opgericht om meer structuur in het geheel te brengen. Tijdens de Boulder Conference in 1949 werd het scientist-practitioner model opgesteld. Dit model komt erop neer dat wetenschappers werken op een manier die is gestoeld op onderzoek. In de jaren ’50 benadrukte Rogers het belang van het aantonen van de effectiviteit van behandelingen. Hij bevorderde het onderzoek naar het psychotherapeutisch proces.

Het gaat in de klinische psychologie om de psychopathologie. Daarbij zijn drie belangrijke pijlers: diagnostiek, behandeling en theorievorming. De focus van dit vak ligt op de diagnostiek en het behandelen, en ook op het meten van de problemen.

Psychopathologie heeft twee betekenissen. Allereerst is het een verzamelbegrip: een geheel aan psychische stoornissen en psychopathologische processen. Daarnaast is de letterlijke betekenis de wetenschap van psychisch lijden.

De vraag is nu wanneer sprake is van abnormaal gedrag. Daarvan is sprake bij gedrag dat ongebruikelijk is. Daarnaast dient dit gedrag kwantificeerbaar te zijn. Het wijkt af van een statistische norm. Er is echter ook een subjectieve grens: Wat de één normaal vindt, vindt de ander niet normaal. Daarnaast is zeldzaam gedrag zelden positief. Maar het kan wel, zoals bijvoorbeeld topatleten, of topmuzikanten.

De vraag is nu of er dan moet worden gekeken naar de sociale norm. Dat is een goede optie, en ook wenselijk. Er is echter geen universele standaard, en het kan zelfs gevaarlijk zijn om een dergelijke norm te hanteren. Denk bijvoorbeeld terug aan de tijd van de slavernij. Het is ook maar de vraag of sprake moet zijn van disfunctioneren, want onaangepast gedrag is niet altijd gestoeld op psychopathologie.

Wellicht moet sprake zijn van het veroorzaken van lijden. Dit is niet aan sociale normen gebonden, maar het is noodzakelijk dat mensen zich van het negatieve effect van hun gedrag bewust zijn.

Modellen

Tegenwoordig wordt uitgegaan van het 3D-model. Onaangepast gedrag heeft drie componenten:

  • Disfunctioneren: verzorgen van zelf/anderen;

  • Psychisch lijden van jezelf of de omgeving (distress): mensen met een psychose die erg agressief worden naar de omgeving. In dat geval heeft de omgeving er ook veel last van;

  • Ongewoon, afwijkend van de norm (deviance).

.....read more
Access: 
Public
Klinische Psychologie - Collegeaantekeningen (2014-2015)

Klinische Psychologie - Collegeaantekeningen (2014-2015)

Week 1

Hoorcollege 1

Psychopathologie

Het Nederlandse woord voor abnormal behavior is psychopathologie. Psychopathologie is de wetenschappelijke studie naar afwijkende patronen van functioneren (doen, voelen en denken) om psychische stoornissen te beschrijven, voorspellen, verklaren en veranderen. In het boek van Comer worden stoornissen in vier criteria opgedeeld: deviant, danger, distress en dysfunction. Wanneer aan deze criteria voldaan wordt is er sprake van abnormaal gedrag. Deviant betekend dat het gedrag statistisch afwijkend is. Hierbij spelen leeftijd en sociale-culturele-historische context een rol. Het hangt namelijk van de leeftijd en context af of bepaald gedrag afwijkend is. Danger is het objectieve gevaar voor de persoon zelf of voor anderen. Distress is de mate waarin iemand lijdt, in hoeverre iemand probleembesef/ probleem-inzicht heeft en of de persoon behandelmotivatie heeft. Dysfunction is de mate waarin de problematiek interfereert met beroepsmatig en sociaal functioneren.

 

In het boek worden alle stoornissen na elkaar behandeld, maar vaak is er sprake van meerdere stoornissen tegelijkertijd. Psychische stoornissen zijn meervoudig gedetermineerd, dit betekend dat ze meervoudige oorzaken hebben. Ontregeling van verschillende samenhangende niveaus functioneren in opeenvolgende levensperioden. De niveaus van functioneren zijn het verre verleden, het recente verleden en het heden. Hoe het niveau van functioneren is wordt op verschillende factoren gemeten: genetische dispositie, afwijkingen van de hersenstructuur, neurobiochemische ontregeling en psychosociale ontregeling. Genetische disposite houdt in dat je genetische aanleg hebt voor een bepaalde stoornis, dit hoeft echter niet te betekenen dat je er ook last van krijgt. Een stoornis kan bijvoorbeeld gestimuleerd worden door omgevingsfactoren.

 

In het voorbeeld van Tom die pedofiel is, blijken zijn pedofiele neigingen gerelateerd aan een tumor in zijn hersenen. Een veel besproken vraag bij dit soort gevallen is wat voor straf zo iemand al dan niet verdient.

 

Hersenen en geest

Stoornissen hangen samen met je hersenen maar ook met je mind/psyche. Hoe deze twee zich tot elkaar verhouden is een veel besproken probleem binnen de psychologie. Je mind is een innerlijke representatie van binnen- en buitenwereld. Simpele organismen kunnen met omstandigheden omgaan doordat contextuele uitdagingen de hersenen stimuleren waardoor gereageerd wordt. Dit is dus een soort automatisch reactie. Ingewikkeldere organismen maken gebruik van de psyche om om te gaan met omgevingsfactoren. Dit betekend dat er over de situatie wordt nagedacht om zo te beslissen wat de beste reactie is. Lichtere stoornissen zijn stoornissen op het niveau van de psyche.

 

Ernstigere stoornissen zijn stoornissen op het niveau van de hersenen. Ontregelde hersenprocessen kunnen samen gaan met psychische stoornissen. Ook kunnen ontregelde hersenprocessen worden veroorzaakt door psychische stoornissen. Een en hetzelfde hersenproces (brain) heeft dus in verschillende contexten andere subjectieve betekenis (mind). Het hangt bijvoorbeeld van de context af of een paniek aanval normaal is of niet: een paniek aanval tijdens het beklimmen van een berg, terwijl je touwen niet goed blijken is veel normaler dan een paniek aanval in de supermarkt. Hierbij is het zo dat de mind de context interpreteert.

 

Er is altijd een wisselwerking tussen erfelijke dispositie en ervaringen uit de kindertijd. Hierdoor wordt de

.....read more
Access: 
Public
Ticket Klinische Psychologie - UvA (2015-2016)

Ticket Klinische Psychologie - UvA (2015-2016)

  • Inzicht: psychopathologische aandoeningen zijn gegroepeerd in soorten aandoening - leer ze ook per soort uit je hoofd
  • Leren: belangrijke soorten aandoeningen die bij dit vak behandeld worden zijn:
    • Angststoornissen
    • Stemmingsstoornissen
    • Eetstoornissen
    • Middelen gerelateerde stoornissen
    • Stress en PTSS
    • Schizofrenie en Psychose
  • Leren: Daarnaast wordt aandacht besteed aan de introductie van (fundamenteel) onderzoek, diagnostiek en behandeling binnen de klinische psychologie.
  • Leren: van belang is het om de belangrijkste kenmerken van de behandelde stoornissen te kennen
  • Leren: leer bij de behandelde stoornissen ook een voorbeeld van een mogelijke klinische interventie
  • Colleges: de colleges geven een systematische weergave van de te leren stof en zijn daarmee een handig handvat om te leren

Introductory Psychology and Cognition - Part A: Introduction to Psychology: Summaries, Study Notes & Practice Exams - Psychology BA1 - UvA

Summary of Psychology (Gray, 6th edition)

Summary of Psychology (Gray, 6th edition)


Chapter 1: Foundations

Introduction

Psychology is the science of the mind and behaviour.

The Mind consists of an individual’s sensations, perceptions, memories, dreams, thoughts, motives, feelings, and other subjective experiences, as well as the subconscious processes of knowledge. The mind controls the observable actions, behaviours of the individual.

Three Foundational Ideas

The three fundamental ideas of psychology are:

  1. Behaviour and thinking have measurable physical causes.

  2. Thoughts, behaviour and emotions are gradually modified by environmental influences.

  3. The body is a product of evolution by natural selection.

1. Behaviour has Physical Causes

The Christian view of the human being consisted of two distinct but conjoined elements: the material body and the immaterial soul. This idea is called dualism.

Descartes and Dualism

Descartes concluded that the body was like a machine, capable of functioning on its own. The soul, therefore, must be responsible for all that differentiates the human being from the animal: specifically, human thought. He believed that the immaterial soul acts through the pineal body organ in the brain and sends information to the senses. This theory began to solidify the connection between body and mind, and suggest a physical source of behaviour.

Thomas Hobbes and Materialism

Thomas Hobbes did away with the concept of dualism, arguing that nothing exists beyond matter and energy. This philosophy is called materialism. He concluded that conscious thought was a product of the mechanics of the brain, and subject to the laws of nature. This mode of thinking inspired empiricism.

Physiology in the 1800’s

Working upon the idea that the body and brain are like a machine, a great deal of research into human physiology was undertaken in the 19th century.

Reflexes

In 1822, François Magendie demonstrated that the spinal cord consists of two directional nerve systems – one bringing information to the brain and the other sending instructions out to the limbs. After this discovery, scientists began to learn more about reflexes, even suggesting that all behaviour (even voluntary) might occur through reflex. This philosophy is called reflexology. This idea inspired Ian Pavlov to begin his studies on reflexes and behaviour.

Localization.....read more
Access: 
JoHo members

Research Methods and Statistics: Summaries, Study Notes & Practice Exams - UvA

Summary of Research Methods in Psychology, Morling, 3rd edition

Summary of Research Methods in Psychology, Morling, 3rd edition


What is the psychological way of thinking? - Chapter 1

Psychology is based on research and studies by psychologists. Psychologists can be seen as scientists and therefore also as empiricists. Empiricists base their conclusions on systematic observations. Psychologists base their ideas about behavior on studies they have carried out with animals on people in their natural environment or in an environment that has been specially made for the research. Anyone who wants to think as a psychologist must think like a researcher.

Who are the producers and consumers in research?

Psychology students who are interested in conducting research, conducting questionnaires, examining animals, the brain or other themes from psychology are called producers of research information. These students will probably publish articles and work as a research scientist or professor. Of course there are psychology students who do not want to work in a laboratory, but who like to read about research with animals and people. These students are seen as consumers of research. They read about research and they can apply what they have read in the professional field, their hobby or friends and family. These students can become therapists, study advisers or teachers. In practice, it is often the case that psychologists take on both roles. They are both producers and consumers of research.

For the subjects that you will still receive during your psychology studies, it is important to know how you can be a researcher. Even if you do not plan to start a PhD after your studies. Of course you have to write a thesis for graduation and your thesis will have to meet the APA standards. The APA

.....read more
Access: 
Public
Research Methods & Statistics – Bayesian statistics summary (UNIVERSITY OF AMSTERDAM)

Research Methods & Statistics – Bayesian statistics summary (UNIVERSITY OF AMSTERDAM)

Image

Probability refers to the proportion of occurrence when a particular experiment is repeated infinitely often under different circumstances. It is a long-term relative frequency, does not apply to unique events and is dependent on the reference category.

Subjective probability refers to the subjective degree of conviction in a hypothesis. Objective probability refers to the long-term relative frequency and is the same probability used in classical statistics.

The p-value is the probability of finding a test statistic at least as extreme as the one observed, given that the null hypothesis is true. An X% confidence interval for a parameter is an interval that in repeated use has an X% chance to capture the true value of the parameter. The p-values are only concerned about the null hypothesis, although it is not possible to make statements about the probability of a hypothesis in classical statistics.

If the null hypothesis is true, then the p-values drift randomly. Therefore, it is possible that the p-value is significant by chance. This is why stopping rules are imperative in classical statistics. In Bayesian statistics, the Bayes factor does not drift randomly but drifts towards the correct decision.

In classical statistics, the stopping rules (1), the timing of explanations (posthoc test or not) (2) and multiple tests influence the conclusion. This is not the case in Bayesian statistics.

Classical statistics does not allow for probabilities to be assigned to hypotheses or parameters, whereas Bayesian statistics does allow this.

Bayesian statistics is a method of learning from prediction errors. It assumes that probability does not exist but only uncertainty, which has to be quantified in a principled manner. Therefore, in Bayesian statistics, probability can be assigned to a single hypothesis.

The data drive an update from prior knowledge to posterior knowledge. This method investigates whereas classical statistics investigates  .

The Bayes factor can also be seen as the predictive updating factor for the posterior belief. It is the ratio of likelihoods. The likelihood refers to the probability of obtaining the data given the hypothesis. Bayesian statistics use Bayes rule:

The prior distribution determines the posterior distribution, therefore, a high predictive updating factor in favour of the alternative hypothesis does not necessarily mean that the alternative hypothesis is better. It only predicts the dataset X times better than the null hypothesis in this case.

The posterior belief and the Bayes factor are the same if the prior belief is that the distribution is 50/50. Otherwise, the posterior belief and the Bayes factor are not the same.

 

The Bayes factor can be used as evidence, although these categories are arbitrary. Statistical evidence refers to a change in conviction concerning a hypothesis

.....read more
Access: 
JoHo members

Developmental Psychology: Summaries, Study Notes & Practice Exams - UvA

An Introduction to Developmental psychology by A. Slater and G. Bremner (third edition) - Summary [EXAM UNIVERSITY OF AMSTERDAM]

An Introduction to Developmental psychology by A. Slater and G. Bremner (third edition) - Summary [EXAM UNIVERSITY OF AMSTERDAM]

Image

This bundle contains a summary for the course "Developmental Psychology" taught at the University of Amsterdam. This contains the book: "An Introduction to Developmental psychology by A. Slater and G. Bremner (third edition)" and several articles.

The following chapters of the book are used:

- 2, 3, 4, 5, 6, 9 , 10, 11, 12, 15, 16, 18, 19, 20, 21

The following articles are used:

- Kensinger (2009). Cognition in aging and age related disease

- Somerville (2013). The teenage brain. 

- Wiers & Stacy (2006). Implicit cognition and addiction.

References:

Kensinger EA. Cognition in aging and age related disease.

.......read more
An Introduction to Developmental psychology by A. Slater and G. Bremner (third edition) - a summary

An Introduction to Developmental psychology by A. Slater and G. Bremner (third edition) - a summary

Image

This bundle contains a summary of the book An Introduction to Developmental psychology by A. Slater and G. Bremner (third edition). The book is about development from fetus to elderly. Only the chapters needed in the course 'Developmental psychology' in the first year of psychology at the Uva are present.

Developmental Psychology: UvA Practice Questions

Developmental Psychology: UvA Practice Questions

Practice Questions

Questions

Question 1

Which of the following statements about development in puberty is true?

  1. in girls, the first menstruation always occurs before the peak in height growth.
  2. in girls, puberty development is entirely controlled by estrogens ('estrogens') and in boys by androgens (androgens)
  3. the secondary sex characteristics develop after the primary sex characteristics.
  4. Girls reach their adult height rather than boys.

Question 2

A developmental psychologist carries out research into the development of aggression in children. She registers the same group of children at several moments and has chosen a research design in which she can both identify possible cohort effects and correct them in her analyzes. What is the design of this researcher?

  1. cross-sectional design
  2. cross-cultural design
  3. longitudinal-sequential design
  4. microgenetic design

Question 3

Berk typifies developmental psychological theories as theories that view development as discontinuous or continuous. In which following combination of two developmental psychological theories is first called a discontinuous development theory and then a continuous development theory?

  1. Piaget's cognitive development theory - taking Selman's theory of perspective
  2. Kohlberg's moral development theory - Bandura's social learning theory
  3. Take Selman's theory of perspective - Erikon's theory of identity development
  4. Siegler's model of strategy choice - Kohlberg's theory of moral development

Question 4

Jorrin is 3 years old and is asked to arrange a group of 7 blocks from small to large. Completing this task requires __________ and Jorrin will probably _________ be able to complete the task.

  1. seriation; not
  2. transitive inference; well
  3. classification; not
  4. compensation; well

Question 5

In developmental psychology, a "sensitive period" refers to:

  1. a temporary situation in which the child is biologically mature to acquire certain adaptive behavior with the support of a stimulating environment
  2. the period in which children begin to apply the strategies of emotional self-regulation
  3. the period in which children become susceptible to the development of attachment because they begin to distinguish between the primary caregiver (s) and relative strangers
  4. a period that is optimal for the creation of certain capacities because in that period the individual is extra sensitive to environmental influences in that area

Question 6

The neo-Piagetan approach combines:

  1. principles of Piaget's theory with those of the core knowledge perspective
  2. principles of Piaget's theory with those of the information processing approach
  3. principles of Piaget's theory with those of Galperin's system theoretical instruction
  4. principles of Piaget's theory with those of evolutionary developmental psychology

Question 7

Camille says to her father on the other side of the room: "Look, Daddy, an elephant!" Camille keeps the book up without turning it over so that her father can also see the picture. The behavior of Camille is characteristic of _________ thinking.

    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Collegeaantekeningen Ontwikkelingspsychologie UVA jaar 1

    Collegeaantekeningen Ontwikkelingspsychologie UVA jaar 1


    College 2: Methodologie en perceptuele ontwikkeling

    (Hoofdstuk 1 en 5 van Slater&Bremner)

    Hoofdstuk 1 – Methodologie bij ontwikkelingspsychologie

    Het is moeilijk om goed onderzoek te doen binnen ontwikkelingspsychologie. Je kan baby's bijvoorbeeld geen vragen stellen waar ze antwoord op kunnen geven. In dit college gaan we het hebben over verschillende onderzoek designs, namelijk cross-sectionieel, longitudinaal en sequentieel.

    Cross-sectionieel onderzoeksdesign

    Aan de hand van de gevolgen van te vroeg geboren kinderen worden hier verschillende methodologische deisgns behandeld. In 2006 waren zo'n 7%-8% van de kinderen te vroeg geboren. Om inzicht te krijgen in de psychologische ontwikkeling van te vroeg geboren kinderen moet eerst bedacht worden welke onderzoeksvragen hierop van toepassing zijn. Zo'n vraag kan bijvoorbeeld zijn: 'Wat zijn de gevolgen voor het verdere leven?' Of 'kunnen interventieprogramma's eventuele negatieve gevolgen verkleinen?'

    Het blijkt dat te vroeg geboren kinderen vaker in het speciaal onderwijs terecht komen. Om dit te onderzoeken gaan we eerst naar een cross-sectioneel design kijken. Voor dit design worden kinderen in 3 groepen verdeeld. Een groep met kinderen van 1 jaar, een groep met kinderen van 8 jaar en een groep met kinderen van 12 jaar. Vervolgens worden er twee vragen gesteld:

    • Wijken prematuur geboren kinderen af van A-term kinderen?

    • Zijn eventuele effecten even groot voor verschillende leeftijden?

    Er zijn inderdaad verschillen tussen prematuur geboren kinderen en A-term kinderen. De verschillen worden groter bij kinderen van 8 jaar. Een verklaring hiervoor kunnen individuele verschillen zijn.

    Longitudinaal en sequentieel design

    Bij een longitudinaal design worden kinderen van één jaar langere tijd bestudeerd. Bij een sequentieel design worden het cross-sectioneel en longitudinaal design gecombineerd. Er worden dus bijvoorbeeld groepen van kinderen van 1 jaar, 2 jaar en 3 jaar genomen en deze worden over tijd gevolgd. Vervolgens wordt de samenhang tussen de meetmomenten bekeken. Er wordt gekeken of bijvoorbeeld de IQ score op vroegere leeftijd een goede voorspeller is voor IQ score op latere leeftijd. Als er geen samenhang gevonden wordt moet nagegaan worden wat er verkeerd gaat. Het kan zijn dat er geen meet-equivalentie is. Dit is het gevolg van dat we op verschillende leeftijden ook verschillende vermogens meten. We kunnen 1 jarigen niet dezelfde IQ test geven als 8 jarigen. Deze testen moeten dus wel equivalent zijn. Daarnaast kan er teveel ruis in de metingen.....read more

    Access: 
    JoHo members
    Q&A Developmental Psychology [Universiteit van Amsterdam]

    Q&A Developmental Psychology [Universiteit van Amsterdam]

    Image

    What?

    • On this page we discuss questions students have with the 2022/2023 course "Developmental Psychology" at the University of Amsterdam
    • You have the opportunity to ask any questions you might have and I will try and answer them
    • On 30/1/2023 you can ask questions!
    • I will be online during that day and will try to answer all your questions as soon as possible!
    • If for some reason I need some more time to prepare an answer, I will make sure to answer in the couple of days following the questions, so you still have plenty of time to prepare for the exam afterwards
    • Please be nice :). I have put in a lot of effort in this

    Where?

    • You can ask your questions, read other's and view the answers in the comment section on this page, below
    • I am looking forward to your questions!

     

    Questions and answers are in the comment section below! ↓

    Why?

    You might ask: why should I trust JesperN with my questions? I will give some bullet points as to why it might be useful:

    • I have made the same exam you are going to make and have passed the course with a 9.5.
    • I have specialized in Developmental Psychology.
    • I am doing the Clinical Developmental Psychology Master's degree at the University of Amsterdam.
    • I work as a psychologist in a school setting, meaning I am actively applying all the knowledge from the course in the field.

    Who?

    • When you want to optimally prepare for your exam, it can be very useful to ask questions about the literature.
    • Formulating these questions, reading the answers to your own questions and the questions that others posed make your learning process more active which, in turn, enhances your ability to remember the material.
    • It is thus super useful to ask as many questions as you might have, not just for yourself, but also for others!

    Alternatively, you can check out my:

    Access: 
    Public

    Summaries and study services for Psychology at the University of Amsterdam

    Social and Work & Organisational Psychology: Summaries, Study Notes & Practice Exams - UvA

    Collegeaantekeningen Universiteit van Amsterdam, Jaar 1 Sociale en Arbeids & Organisatiepsychologie Deel A: Sociale Psychologie

    Collegeaantekeningen Universiteit van Amsterdam, Jaar 1 Sociale en Arbeids & Organisatiepsychologie Deel A: Sociale Psychologie

    Aantekeningen bij de hoorcolleges uit 2015/2016


    Hoorcollege 1: Introductie en geschiedenis

    Definitie

    Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie naar de effecten van sociale processen, zoals macht en individuele processen, zoals identificatie.

    Geschiedenis

    Er was al vroeg inzicht dat het gedrag of de identiteit van iemand anders invloed heeft op wat wij vinden van die ander en tevens invloed heeft op ons eigen gedrag, cognitie en identiteit. Bijvoorbeeld: vroeger speelde het een grote rol in welke sociale klasse je was opgegroeid en hiermee was bepaald hoe mensen met jou omgingen. Dit speelt nog steeds een rol met het kastensysteem in India.

    Het idee ontstond al vroeg dat mensen zich op andere manieren verhielden ten opzichte van elkaar onder invloed van een massa. Dit werd the herd mentality, group mind of völkerpsychologie genoemd. Een soort waan waarin mensen zich bevinden wanneer ze in een massa zijn, terwijl ze bepaald gedrag nooit zouden vertonen als ze alleen zouden zijn geweest. Dit fenomeen komt bijvoorbeeld voor bij voetbalhooligans. Mensen gaan op in een groep en verliezen hiermee hun eigen identiteit. Hier valt echter wel op af te dingen. Mensen nemen eerder een andere mentaliteit over dan dat ze hun identiteit volledig verliezen.

    Dit inzicht werd zeer relevant met de opkomst van de twee wereldoorlogen. In de Eerste Wereldoorlog werden hele samenlevingen/bevolkingsgroepen tegen elkaar opgezet. Er werd alles aangedaan om elkaar te haten. Voor de Eerste Wereldoorlog waren er alleen professionele legers die oorlog voerden. Door het inzetten van de gehele bevolking in de oorlog werd identiteit ineens heel erg belangrijk. Er werd namelijk heel veel gebruik gemaakt van propaganda om de oorlog te ondersteunen en mensen aan te zetten om mee te doen aan de oorlog. Deze propaganda had enorm veel effect.

    Na de oorlog waren de crisisjaren van de jaren ’30 waar ook veel propaganda werd gebruikt, onder andere om hoop uit te stralen. Hitler maakte hier veel gebruik van. Hij maakte de Joden ook zwart door gebruik van propaganda. In de Tweede Wereldoorlog was er een vooruitgang in de sociale wetenschap, omdat men wilde weten hoe het kon dat mensen Hitler massaal volgden of hoe je mensen kon motiveren, etc. Vragen hierbij waren: hoe veranderen we attitudes en gedrag en hoe heeft deze oorlog tot stand kunnen komen? En wat veroorzaakt het dat mensen niet meegaan met de massa en zich verzetten tegen dit gedrag. Vragen.....read more

    Access: 
    JoHo members
    College Aantekeningen UvA (Amsterdam) jaar 1: Sociale en Arbeids & Organisatiepsychologie deel B: Arbeids & Organisatiepsychologie

    College Aantekeningen UvA (Amsterdam) jaar 1: Sociale en Arbeids & Organisatiepsychologie deel B: Arbeids & Organisatiepsychologie

    Aantekeningen bij de colleges uit 2015/2016


    Hoorcollege 1: Inleiding Organisatie Psychologie

    Gedrag, persoonlijkheid en waarden

    De hoofdzaken zijn álles in de colleges (wat letterlijk op de sheets staat) en het boek. De bijzaken zijn de illustratieve tekst in het boek en voorbeelden die genoemd worden tijdens de colleges.

    Definitie

    Organizational Behavior: “De studie van factoren die van invloed zijn op hoe individuen en groepen zich in werksituaties gedragen, voelen, denken en reageren.

    Het gedrag, de beslissingen, de percepties en emotionele reacties van mensen.”

    Casus

    George werkt meer dan 50 uur per week, maar heb het gevoel dat ik niet verder kom en dat ik constant op mijn tenen loop. (…) In de kern komt het er op neer dat de baas van mijn manager geen vertrouwen in mij heeft. Hij is zeer kritisch, en blijkbaar is hij niet tevreden over mij. Wat moet ik doen?

    De loopbaanadviseur bespreekt de problemen van de cliënt en adviseert de cliënt en laat hem nadenken over diverse zaken.

    MARS model

    Het MARS-model is er op gericht om te voorspellen hoe mensen zich in hun werk zullen gedragen en wat daar de uitkomsten van zijn. Wat zijn de beste voorspellers voor het vinden van de juiste baan waar je mooie resultaten in kan vinden en waarin je zelf happy bent met je baan. Er zijn drie belangrijke voorspellers: motivatie, capaciteiten en rolpercepties. Deze factoren bij elkaar bepalen gedrag en resultaten. Hier tussenin zitten nog situationele factoren die invloed hebben op de uitkomst van gedrag en resultaten. In het Nederlands is dit makkelijker te vertalen naar: willen, kunnen, weten, werkomgeving en resultaten.

    Dit model geldt voor werksituaties, maar ook voor bijvoorbeeld de uitkomst van gedrag en resultaten voor een studie. Het model vertaald naar studie is: willen (studeren), kunnen (studeren), weten (wat en hoe te leren), studie-omgeving en het uiteindelijke toets resultaat.

    De belangrijkste voorspeller voor goede studieresultaten is: willen, dus motivatie. De tegenpool hiervan is dus: als er weinig motivatie vanuit de student is, zijn de studieresultaten vaak minder.

    Bij decentrale selecties wordt dus ook vaak de motivatie van de student getest.

    Werkgedrag en prestatie

    Denk hierbij aan de volgende zaken:

    Taakprestaties: hoe voer je een bepaalde taak uit.

    Extra rolgedrag: je zit vaak in een team of op een afdeling en heel veel van de prestatie op het werk hangt af van hoe de collega’s zich gedragen tegenover jou. Of ze je ondersteunen en helpen. Binnen zo’n groep moet extra rolgedrag zijn. Iets wat niet direct bijdraagt aan jouw prestaties, maar wel aan de prestaties binnen het team. Dit wordt Organizational Citizenship Behaviour genoemd.

    Verzuim:.....read more

    Access: 
    Public
    Oefententamens Social and Work & Organisational Psychology - UvA

    Oefententamens Social and Work & Organisational Psychology - UvA

    Oude tentamens en oefenvragen bij Organizational Behavior voor het eerstejaars vak Social and Work & Organisational Psychology - UvA

    Deel A bevat vragen bij sociale psychologie, deel B gaat over Arbeids- en Organisatiepsychologie

    De 128 oefenvragen bij McShane en Von Glinow zijn gebaseerd op de 6e druk, de 121 vragen bij Smith & Mackie zijn gebaseerd op de 3e druk

    Contributions, Comments & Kudos

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    3554 2
    Last updated
    01-12-2023